- Scholieren.com

advertisement
ECO H1
Schaarste = Als er middelen bv geld geoffert moeten worden om een product te
verkrijgen
Micro = Een bepaalt bedrijf
Meso = Bedrijfstak
Macro = Economische keuzes in een land of meerdere landen
ECO H2
Directe ruil = Goederen tegen Goederen
Indirecte ruil = Goederen tegen geld
Geld = Ongedifferentieerde, algemeen geaccepteerde en in kleinere eenheden
opsplitsbare koopkracht
Nationaal product =
Binnenlands Inkomen
+ Ontvangen inkomen
Nationaal inkomen
Nationaal inkomen =
Nationaal inkomen =
Totale toegevoegde waarde van een land
= Productie bedrijfen + Productie overheid
uit het buitenland - betaald inkomen aan het buitenland =
Alle inkomens van een land
Nationaal product
Productiefactoren = Arbeid, Kapitaal, Natuur en Ondernemersactiviteir
Beloning = Loon, (winst, rente, huur), pacht, winst
Vaste Activa = Gebouw, machines
Vlottende Activa = Pootgrond & Debiteuren
Liquide Activa = Kas & Bank
EV = EV
LVV = Hypothecaire lening of langlopende lening
KVV = Crediteuren
ECO H3
Enge Welvaart = Materiële welvaart
Ruime Welvaart = Kwantitatieve elementen zoals milieu en veiligheid
Nominaal inkomen = Geldbedrag dat iemand ontvangt
Reëel inkomen = Hoeveelheid producten die je ermee kunt kopen (Koopkracht)
Inflatie = Stijging van het gemiddelde prijsniveau
NIC, RIC, CPI (PIC)
RIC = NIC / PIC X 100
Economische groei = Toename productie van goederen en diensten in een land
Parallelle economie = Activiteiten die worden uitgevoed die wel voor een toename
van de welvaart zorgen, maar zonder betaling van geld.
- Huishoudelijke arbeid
- Zorgarbeid
- Klussen of doe-het-zelfen
- Vrijwilligers werk
Informele economie = Niet geregistreerde economie
Formele economie = geregistreerde economie
Externe effecten = Bijkomende gevolgen van economische handel voor de welvaart van
anderen die niet in de prijs van de producten worden doorberekend.
Internalisering = Negatieve effecten bij de prijs opnemen
Positieve externe effecten = Deze verhogen de welvaart van een ander onder dat die
ander daarvoor iets hoeft te doen.
ECO H4
De Collectieve sector
- overheid
- Rijk
- Provincie
- Gemeenten
- Waterschappen
- Instellingen voor sociale zekerheid
Collectieve goederen = Niet/Nauwelijks opsplitsbaar, prijs moeilijk te bepalen,
kan niet van gebruik of betaling worden uitgesloten
Individuele goederen = Opsplitsbaar in eenheden, prijs makkelijk te bepalen, van
gebruik of betaling uitsluitbaar.
Quasi-collectieve goederen = Grotendeels gesubsidieerd door overheid, maar je
bepaalt zelf of je mee doet of niet (Paspoort/OV)
Taken overheid = Leveren van collectieve en quasi collectieve goederen
Reden voor quasi collectieve goederen
- Sommige goederen moeten voor iedereen toegankelijk zijn
- Dienen het algemene welzijn
- Door hoge inningskosten niet aantrekkelijk voor bedrijven
Nationaliseren = Als overheid het eigendom en zeggenschap overneemt van
particuliere bedrijven
Privatiseren = Als de overheid taken afstoot naar de particuliere sector
Sociale Verzekeringen = Volksverzekeringen en Werknemersverzekeringen
Werknemersverzekeringen hangen af van salaris volksverzekering niet
SV = Sociale voorziening
VV = Volksverzekering
ID = Inkomensderving
HK = Hoge Kosten
WV = Werknemersverzekering
LVL = Laatst verdiende loon
WWB = Wet Werk en Bijstand, SV, ID, Spaargeld pensioen
AOW = Algemene ouderdomswet, VV, ID, omslagstelsel
AWBZ = Algemene wet bijzondere ziektekosten
ZVW = Zorgverzekeringswet, VV, HK, 255 bij geen gebruik ziektekosten
ANW = Algemene nabestaandenweg, VV, ID, Alles wat geërfd word
AKW = Algemene kinderbijslagwet, VV, HK, Hangt af van leeftijd
ZW = Ziektewet, WV, HK, 2 jaar 70 % van LVL
WIA = Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, WV, ID, 70% van LVL
WW = Werkeloosheidswet, WV, ID, 70% van LVL, hangt af van Leeftijd en
arbeidsverleden
Inkomsten van collectieve sector
- Sociale premies
- Niet belastingen
- Belastingen
Niet belastingen
- Retributies (parkeergeld, Pasport)
- Inkomsten uit overheidsbezit (Aardgas, Kernenergie)
Directe Belastingen = Opgelegd aan personen
- Loonheffing
- Successierechten
- Kansspelbelasting
- Vennootschapsbelasting
Indirecte Belastingen = Iemand die belasting betaald kan deze doorberekenen aan
iemand anders
- BTW (19 % niet noodzakelijke goederen, 6 % noodzakelijke goederen, 0 % medische
diensten)
- Accijnzen
- Milieuheffingen
- Invoerrechten
- Motorrijtuigenbelasting
Wat de werkgever betaalt
Brutoloon + Werkgeversaandeel premies werknemersverzekeringen = LOONKOSTEN
Wat de werknemer ontvangt
Brutoloon - Werknemersaandeel premies werknemersverzekeringen - Loonheffing =
NETTOLOON
Box 3 = Belasting op inkomen uit vermogen = Vermogens rendementheffing
Box 1
Brutoloon - Aftrekposten x Schijftarieven
Box 3
Gemiddeld Vermogen – Vrijgesteld vermogen x 1,2 %
Box 1 + Box 3 = Totaal heffingsbedrag
Totaal heffingsbedrag - Heffingskortingen = Verschuldigde inkomensheffing
Draagkrachtbeginsel = Sterkste schouders dragen zwaarste lasten
Doelmatigheidsbeginsel = Analyse kosten en opbrengsten (overheid/Belastingdienst)
Profijtbeginsel = De gebruiker betaalt
Economie Hoofdstuk 5
5.1
Verschillende invalshoeken om welvaartverschillen te analyseren.
Nederlandse overheid zorgt voor rechtvaardige verdeling van de
inkomens, Wat is een rechtvaardige verdeling?
Twee soorten verschillen voor inkomen:
verschillen tussen beroepen:
o verantwoordelijkheid
o zwaardere banen
o opleiding is langer
o schaarste verhouding
-
verschillen binnen een beroep
o leeftijd
o taak/functie verschillen
o aantal uren
o bedrijf
gebruik van beginsel van rechtvaardigheid om de inkomens te
nivelleren.
Inkomensverschillen: gunstige en prikkelende werking op economische
activiteit. Uitgebreid stelsel van sociale zekerheid werkt
demotiverend.
5.2
Leveren bijdragen aan het productieproces:
Inkomen verdient uit arbeid = loon
Beloning voor productiefactoren kapitaal, natuur en
ondernemingsschap -> rente, huur, pacht, winst.
Primaire inkomens = alle inkomens die voortvloeien uit het
productieproces, verdiende inkomens.
Het Centraal Bureau voor Statistiek(CBS) zet gegevens van
belastingdienst in tabel.
Cumuleren = optellen, cumulatieve percentages.
Lorenzcurve / Lorenzkromme = de lijnen van de cumulatieve
percentages in een tabel. Ook een rechtevenredige lijn. Begin (0,0),
Eindpunt (100,100).
-
De personen zonder inkomen staan niet in de Lorenzcurve, anders
loopt de lijn dus anders.
-
Houdt ook geen rekening met aantal persoenen dat moet rondkomen
van het inkomen.
-
Houdt ook geen rekening met aantal inkomens per huishouden.
5.3
-> Ontvangers van primair inkomen betalen belasting/ sociale
premies/ niet belastingmiddelen aan de collectievensector.
-> Overheid zorgt voor voorzieningen waar niet iedereen van
profiteert.
-> De collectieve sector zorgt zo voor herverdeling van de inkomens.
Betalingen aan collectieve sector zijn:
Persoonsgebonden heffingen = opgelegd aan personen (inkomensheffing
/ sociale premies)
Consumptiegebonden heffingen = heffingen op goederen en diensten die
je aanschaft (indirecte belastingen / niet-belastingmiddelen)
Collectieve goederen niet via de makt geleverd, omdat ze niet
individueel kunnen worden toegerekend.
-> daarom gaan we ervan uit dat iedereen het zelfde profiteert van
zuivere collectieve goederen.
Bij quasi-collectieve goederen wel verschil in profijt vast te
stellen:
Persoonsgebonden ontvangsten = sociale uitkering is voor een
persoon.
Consumptiegebonden ontvangsten = subsidies zijn voor de consumptie.
Zie opdracht 5.7 en 5.8, bladzijde 87.
Secundaire inkomens = bedragen die je betaalt aan collectieve sector
of daarvan ontvangt.
Het sociaal cultureel planbureau (SCO) berekent hoeveel profijt de
verschillende inkomensgroepen hebben van de overheidsvoorzieningen
zoals volkshuisvesting, onderwijs, openbaarvervoer en
gezondheidszorg.
5.4
Vermogen = waarde van eigendommen – schulden.
Vermogen = tijdstipgrootheid, inkomen = periodegrootheid
Zie tabellen bladzijde 92 en 93.
5.5
Inkomensbeleid die inkomens nivelleert gebeurt door laagste inkomens
te verhogen en hoogste inkomens te verlagen.
-> Wordt geholpen door de wet op het minimumloon (WML)
Geldt voor werknemers van 23 jaar of ouder. Anders onder
minimumjeugdloon.
Minimumloon zorgt voor gelijkmatigere inkomensverdeling, maar
verstoort de arbeidsmarkt. Daarom arbeidstoeslag.
Huurtoeslag = voor laagste inkomens. Hogere toeslag naarmate lager
inkomen.
SCP & CBS = doen onderzoek naar armoede, kunnen kijken of armoede
duurzaam is.
Duurzame armoede = als iemand vier jaar of langer een inkomen heeft
onder de lage -inkomensgrens.
(kan ook voor meer persoons
huishoudens)
Beleid van overheid ter bestrijding van armoede gericht op scheppen
van banen. Door langdurige minima aan een betaalde baan te helpen
verwachten ze een verbetering van hun positie.
Download