Spanning in en rond organisaties H arry Kunne m an R E F LE C TIE OP CONGR ES B OEK 2 0 1 2 – E E N BETOOG VAN H A R RY K U N N EMA N 1 Harry Kunneman gaf in zijn rede ‘Nieuw type spanningen in hedendaagse organisaties’ tijdens het congres ‘Spanning in en rond organisaties’ van 22 juni 2012 zijn visie op het congresboek. Hij bracht een nieuw onderzoeksthema voor het voetlicht. ‘In deze tijd van grote spanningen die alsmaar lijken toe te nemen, is het van belang om niet bang te zijn voor spanningen en ingrijpende veranderingen, maar om die juist te onderzoeken en te gebruiken voor creatieve verbindingen. Om destructieve conflicten om te buigen, is het nodig dat organisatieadviseurs en onderzoekers uit hun comfortzone komen.’ In zijn betoog relateert hij dit aan de begrippen moreel kapitaal en ambachtelijkheid. Organisatieadviseurs en onderzoekers van organisaties staan volgens Kunneman voor de uitdaging om ethische en morele leerprocessen te bevorderen. Processen waarin ze niet alleen zorg, steun en aandacht voor anderen stimuleren, maar ook goede conflicten, waardige strijd en verbindende macht. Concurrentie, prestatie en efficiëntie komen daarmee in een gezonde spanning met zingeving, verbinding en fatsoen te staan. Harry Kunneman is filosoof en hoogleraardirecteur van de Graduate School van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Inleiding Kunneman besprak vijf hoofdstukken uit het congresboek, waarin hij convergentie en aanknopingspunten zag. Aanknopingspunten voor zijn optiek, waarin hij spanningen en conflicten ziet als een potentiële bron voor creativiteit en vernieuwing: ‘Ik denk dat er in die hoofdstukken een hele belangrijke route uitgezet wordt en ik wil een voorstel doen om de richting die daarmee Noot 1. Het artikel is door Bernadette Koopmans geschreven. 5 NUMMER 4 - JULI/AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES in mijn ogen verschijnt, nog verder te radicaliseren.’ Hij stelt voor om het zwaartepunt te verschuiven van cognitieve naar ethische en morele leerprocessen als kern van organisatieadvies, en naar het centraal stellen van morele leerprocessen en moreel kapitaal. Afsluitend, om die ethische en morele leerprocessen op het niveau van werk en van samenwerken te verduidelijken, legt hij een relatie met het belang van ambachtelijkheid. Teken van hoop H arry Kunne m an ‘Het is glashelder dat we in een spannende overgangstijd leven, waarin heel veel op het spel staat. Waarin grenzen van oude patronen en denkwijzen zichtbaar worden, waarin heftige spanningen en conflicten opdoemen, en grote angsten en grote zorgen bij veel mensen leven. We krijgen te maken met ecologische problematiek met hyperconcurrentie rond toenemende schaarste van onmisbare hulpbronnen. Daarom is het van het allergrootste belang dat we alle hulpbronnen mobiliseren, die we ter beschikking hebben om onze destructieve vermogens te beteugelen. Het congresboek biedt daar een belangrijke bijdrage aan.’ Harry Kunneman vindt dat het boek laat zien dat spanningen niet alleen een probleem hoeven te zijn, maar ook een bron van verandering en creativiteit. ‘Misschien kunnen we spreken over ‘spannende spanning’. Ik denk dat op macroniveau, op wereldschaal, maar heel duidelijk ook in Europa, eigenlijk hetzelfde aan de orde is als wat in dit boek op micro- en mesoniveau onderzocht wordt: fragmentatie, destructieve strijd versus verbinding, samenwerking en steun tussen mensen. Wat kan ons helpen om in deze overgangsfase verder te komen? Ik beschouw dit boek en daarmee ook de ondergrond daarvan in het werk van veel organisatieadviseurs in ons land als een teken van hoop. Het getuigt van de intensieve leerprocessen die in ieder geval in ons land, in onze tijd rond die vragen op micro- en mesoniveau plaatsvinden. Vanuit positieve, leergierige aandacht voor macht, spanningen en conflicten omgaan met de grote onzekerheden van onze tijd. Dat is voor mij het hoopgevende hart van dit boek en ik zal proberen aan te geven wat daar vernieuwend in is ten opzichte van de traditie van de West-Europese ethiek en moraal’. Van coöperatie naar collaboratie Het eerste hoofdstuk, ‘Naar een gezonde spanning in projectenland’ van Theo Dusseldorp, Peter van der Put en Joyce Rupert, vindt Harry Kunneman een daverend begin: ‘Omdat daarin een van de krachtige manifestaties van het oude denken, de aanbestedingsregeling, in het kader van de concurrentie op Europees niveau en alle ongein die daaruit voortvloeit, geadresseerd en gekritiseerd wordt. Er wordt duidelijk gemaakt dat om infrastructurele projecten succesvol te laten verlopen, vooraan in de keten vertrouwen gecreëerd moet worden, zodat technici kennis kunnen delen en niet iedereen gefixeerd blijft 6 NUMMER 4 - JULI /AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES H arry Kunne m an op z’n eigen kleine partje van het proces. Als er in de keten geen vertrouwen is en geen delen van kennis, geen omschrijving van een gemeenschappelijk traject waar iedereen bij betrokken is en waar iedereen lol in heeft, dan, zeggen de auteurs, krijgen we al heel snel een afglijden van coöperatie naar collaboratie. In plaats van dat er langetermijnperspectief is, dat er vertrouwen is en dat er betrokkenheid is in het laten slagen van een gemeenschappelijk project, is er geen gezamenlijke kennisontwikkeling meer. Bij collaboratie is er alleen kortetermijndenken en gaat iedereen voor het maximaliseren van de eigen deelbelangen. De auteurs concluderen dat de aandacht voor de menskant voor het ontwikkelen van vertrouwen bij de aanbesteding op de langere termijn heel veel oplevert.’ Gemeenschappelijke taal Het tweede hoofdstuk waar Kunneman aandacht aan besteedt, ‘Strategievorming als interventieproces in organisaties onder druk’ van Jaap de Heer, begint met een ander probleem. ‘Dat zal u allen zeer bekend voorkomen. Ik vroeg voordat we hier begonnen aan de congresorganisatie hoe de deelnemersaantallen hen bevielen. Tja, teruggang, teruggang, maar toch nog heel behoorlijk. Dus u allen in de zaal: dank u wel. Teruggang in omzet en bezuinigingen zorgen ervoor dat organisaties onder druk staan. Er zijn veel organisatieontwikkelingstheorieën in omloop die berusten op groeimodellen, maar organisaties vinden het moeilijk om met teruggang om te gaan. Ik denk dat dat op macroniveau geldt, dat het hele groeiperspectief ecologisch gezien kortzichtig is, een kortetermijnperspectief dat niet op coöperatie berust, maar op maximalisering van deelbelangen. Dus anders denken over wat de inzet is van organiseren en ontwikkelen, anders denken dan alleen maar in termen van groei, is een centraal probleem van onze tijd. De Heer stelt voor om hier aan te sluiten bij een stroming in de organisatietheorie die strategy as practice beoefent. Dat betekent dat strategie als praktijk ontwikkeld moet worden vanuit de betrokken actoren en vanuit het handelen.’ Jaap de Heer onderscheidt met het oog daarop zeven vormen van spanningssituaties. Dit schept het vermogen van actoren om signalen beter te herkennen, de handelingscontext te begrijpen en een passende strategie te ontwikkelen. Harry Kunneman: ‘De Heer concludeert dat actoren beter met spanningen en potentiële conflicten kunnen omgaan als ze een gezamenlijk begrip, een gezamenlijk model ontwikkelen van de mogelijke oorzaken van spanningen. Ze snappen hoe conflicten tot stand komen als ze een gemeenschappelijke taal hebben om er samen over te praten. Kortom: het gaat om wending naar de organisatie en de leefwereld, naar wat mensen beleven en doen, inclusief het aanboren van hun verbeeldingskracht. De leiding moet niet alleen de financiële reserves managen, maar moet vooral ook de rek en de veerkracht waarover een organisatie beschikt in kennis en inzet benutten.’ 7 NUMMER 4 - JULI/AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES Geldprikkels en sancties H arry Kunne m an Ook een heel rijk hoofdstuk vindt Harry Kunneman ‘Hanteren van spanningen en irritaties bij organisatieverandering’ van Maurits Jan Vink. ‘Dit is misschien wel de duidelijkste stellingname in dit boek ten aanzien van de grondconstatering dat spanningen, irritaties en macht er hoe dan ook bijhoren en je deze niet als ongepast moet beschouwen. Er is volgens Vink een zekere gene om te praten over conflicten, kleinzieligheid, irritaties, macht en over alle onvrede die daarmee verbonden is. We praten liever over groei, verbinding en dialoog. Maurits Jan Vink stelt, en ik ben dat zeer met hem eens: die mogelijkheden van dialoog en verbinding komen pas beschikbaar als we ook bereid en in staat zijn om spanningen, irritaties en macht onder ogen te zien. Vanuit het werk van biologen als Frans de Waal en psychoanalytische denkers als Jessica Benjamin, zijn spanningen die voortvloeien uit moeilijk verdraagbare verschillen niet weg te denken uit ons bestaan. Onze werkelijkheidsbelevingen divergeren enorm. We verschillen heel erg van elkaar en hebben moeite met die verschillen. Spanningen zijn eigenlijk ingebakken, voorgegeven met de bijzondere intrapsychische en relationele dynamiek van de menselijke soort. In veranderingsprocessen onder spanning worden uiteraard die irritaties extra geactiveerd en zijn conflicten onvermijdelijk. Wat we kunnen is de samenwerkingsmogelijkheden die evolutionair voorgegeven zijn in onze geschiedenis, activeren. Maar die doven uit, zegt Maurits Jan Vink, als geldprikkels en sancties overheersen. Je moet ze juist honoreren door het belang te benoemen, vertrouwen te ontwikkelen en de onbewuste processen en drijfveren samen te onderzoeken. Ik hoop dat u de convergentie al ziet opdoemen.’ Verbondenheid en uniciteit Harry Kunneman vervolgt met het hoofdstuk ‘De spanning van het verschil - Diversiteit productief maken’ van Joyce Rupert. ‘Ook een rijk hoofdstuk. Zij onderscheidt de basale behoefte aan verbondenheid van mensen aan de ene kant en de behoefte om uniek te zijn aan de andere kant, die beide kunnen leiden tot separatie. De behoefte aan verbondenheid kan namelijk leiden tot een soort vastliggend groepsdenken, tot conformisme, en de nadruk op uniciteit en eigenheid kan leiden tot een competitieve omgeving. Haar bedoeling is om beide behoeftes bij elkaar te laten komen en daarmee spanning te overstijgen. Hoe kunnen we een vorm van organiseren ontwikkelen waarin beide behoeftes tot hun recht komen? Rupert zegt dat diversiteit in onze tijd steeds minder vanuit morele overwegingen en steeds meer vanuit bedrijfseconomische motieven aan de orde wordt gesteld. Als een taak eenvoudig en overzichtelijk is en als we vanuit een groeimodel kunnen denken, kun je met een relatief strakke en een gedeelde overtuiging werken. Naarmate een taak complexer wordt, heb je meer diversiteit, meer tegendraads denken, meer 8 NUMMER 4 - JULI /AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES spannende dialoog en meer productieve conflicten nodig om tot betere ontwikkelrichtingen te komen. Kortom: het gaat volgens haar uiteindelijk om het ontwikkelen van een waarderend klimaat, om bruggenbouwen en werken aan een inclusieve cultuur gebaseerd op waarderend kijken en appreciative inquiry.’ Met spanning spelen H arry Kunne m an Het hoofdstuk ‘Spelen met serieuze vraagstukken in de zorg’ van André van Boekholt en Stan Janssen is de laatste in de reeks van Kunnemans selectie. ‘De auteurs gaan hierin nog verder in het ontwikkelen van dezelfde grondgedachte die we al in andere hoofdstukken zagen. Ze zeggen eigenlijk: hoe groter en hoe spannender de ontwikkelvraag wordt, hoe meer ruimte er nodig is om te spelen. En tegelijkertijd: hoe spannender en ingewikkelder het wordt, hoe moeilijker het is om die speelruimte te creëren. Ik denk dat dat voor velen van ons direct herkenbaar is. Ruimte om te spelen is ook ruimte om tegenstellingen te exploreren en om spanningen als bron voor vernieuwing te hanteren.’ ‘Spelen’ heeft voor Van Boekholt en Janssen drie ingangen: spelen is boeiend, spelen creëert een alsof-omgeving – er is ruimte om te spelen – en er is sprake van onbepaaldheid. Harry Kunneman: ‘Zij zeggen dat ruimte geven om te spelen binnen de realiteit een beroep doet op meerdere hulpbronnen. Niet alleen op rationele kennis, maar ook op morele hulpbronnen en op esthetische hulpbronnen, het verbinden van het ware, het goede en het schone.’ Dat werken de twee auteurs uit in drie rollen van de organisatieadviseur: de nar die de waarheid aan de orde stelt, het kind dat het verlangen naar verbinding van de ander kan horen en tenslotte de kunstenaar die voorgaat in de zoektocht naar het schone. Durf uit je comfortzone te komen De tocht door het congresboek brengt Harry Kunneman bij een ‘spannende en belangrijke onderzoeksrichting’: ‘Ik zie een centraal onderzoeksthema opdoemen, dat samengevat kan worden als aandacht voor de creatieve potenties van goede conflicten en spannende spanningen. Ik denk dat dit een heel interessant onderzoeksprogramma is en ik raad u van harte aan om het boek met het oog daarop grondig te bestuderen. Ik denk ook dat dit onderzoeksprogramma en de bijbehorende praktische vormen van begeleiding, van spel, inspiratie en confrontatie nog een stap verder gebracht kunnen worden, dat de aanzet voor dit programma in dit boek geradicaliseerd kan worden.’ Om dit duidelijk te maken, sluit Harry Kunneman aan bij een thema dat in een aantal hoofdstukken terugkeert, namelijk dat we om met spanning om te gaan, uit onze comfortzone moeten komen. ‘Mensen moeten durven loskomen van hun vaste definities van hun belangen, van hun competenties, van 9 NUMMER 4 - JULI/AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES H arry Kunne m an hun toekomst, van hun relaties – van vormen waarin het allemaal relatief makkelijk gaat en spanningen ontlopen kunnen worden. We moeten elkaar confronteren met de noodzaak van spanningen als materiaal voor vernieuwing en creatieve verandering.’ Volgens Harry Kunneman laat het congresboek zien dat veel auteurs minstens twee duidelijke comfortzones hebben. ‘In de eerste plaats valt mij op dat bijna alle schrijvers vooral analytisch te werk gaan en in schema’s, dimensies en stappen denken. Als je het boek doorbladert, zie je een veelheid aan schema’s, het een nog prachtiger en complexer dan het ander. Allemaal bolletjes, pijltjes, hokjes en onderverdelingen. De analytische intelligentie viert hoogtij in dit boek, en die is ook heel belangrijk. Het is een centrale hulpbron, maar ik denk ook dat dat onze comfortzone is. In dit verband valt ook op dat veel auteurs hun uiterste best doen om zich wetenschappelijk in te dekken. Er wordt voortdurend verwezen naar wetenschappelijke bronnen. Samen vormen die een duidelijke comfortzone: wetenschappelijke kennis als basis en analytische intelligentie als voornaamste instrument om inzicht te krijgen en om verder te komen.’ Een tweede comfortzone, zegt Harry Kunneman, is de overconcentratie op professionals, teams en organisaties in het congresboek. ‘Ik wil u graag een kleine liefhebbende por in de ribben geven. U bent wel heel erg gefixeerd op wat er IN organisaties gebeurt. Eigenlijk komt de bredere wereld alleen op de eerste bladzijde van het boek aan bod. Hier wordt onze tijdgeest en de spanningen in de wereld geschetst, en dan, hop, snel over naar wat er in organisaties gebeurt. Die veranderen, staan onder druk, het is allemaal niet meer hetzelfde als vroeger, we moeten ons aan de complexiteit aanpassen, enzovoort, enzovoort. Maar er is geen of nauwelijks verbeeldingskracht, theorievorming, morele reflectie rond de samenhang tussen wat er ín die organisaties gebeurt aan de ene kant, en onze economische vragen, sociale en culturele vragen op Nederlands niveau, op Europees niveau en op wereldniveau aan de andere kant. Ik vind dat een opvallende omissie.’ Harry Kunneman is van mening dat organisatieadviseurs zich te veel richten op hun eigen beperkte werkgebied, waar ze hun boterham verdienen. ‘Dat is begrijpelijk, maar ik denk niet dat het op langere termijn verstandig is. In het tweede deel van mijn betoog wil ik verder uitwerken waarom.’ Morele patstelling van de moderne tijd Harry Kunneman legde de zaal vervolgens twee stellingen voor. ‘Mijn eerste stelling is dat organisatieadviseurs en onderzoekers van organisaties in onze tijd vooral voor de uitdaging staan om ethische en morele leerprocessen te voeden en te ondersteunen. Ik denk dat we keigoed zijn in cognitieve reflectie, in analyses en modellen, in pijlen en hokjes, in onderscheidingen en dimensies, en in het bevorderen van het economische succes van organisaties, maar dat we misschien wat minder goed zijn in ethische en morele leerprocessen. Terwijl daar eigenlijk de kern van onze hedendaagse problematiek ligt. Dit 10 NUMMER 4 - JULI /AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES H arry Kunne m an boek geeft iedereen een flinke duw in de goede richting door te zeggen: laten we naar spanningen kijken en naar conflicten en wat we daar kunnen leren, maar is vervolgens geneigd om de morele dimensie daarvan naar de achtergrond te schuiven en ik zou die graag op de voorgrond plaatsen. Mijn tweede stelling is, en daar wordt de por vriendelijker: die verschuiving zou ook voor de verdere ontwikkeling van het hedendaagse ethische en morele denken van groot belang zijn. Daarmee komen namelijk niet alleen zorg, steun en aandacht voor anderen centraal te staan, maar ook goede conflicten, waardige strijd en verbindende macht als tweede brandpunt van morele leerprocessen in onze tijd. Dus ik hoop dat u in overweging wilt nemen om wat u doet en wat de inzet is van uw werk, ook en vooral in morele termen te benoemen. Goede macht en leerzame conflicten en hoe je die in organisaties in de praktijk tot stand brengt, worden daarmee een centraal thema in de ethiek, naast zorg, betrokkenheid en solidariteit.’ Om dat uit te werken, legt Harry Kunneman een relatie met onze opvatting over de woorden ‘moreel’ en ‘moraal’: ‘Waarom associëren veel mensen morele waarden en principes eigenlijk onmiddellijk met moralisme? We zouden dat de morele patstelling van de moderne tijd kunnen noemen: dat we de afgelopen 300 jaar culminerend in de emancipatie van de jaren zeventig, tachtig en negentig eigenlijk de individuele en morele vrijheid veroverd hebben op verticale vormen van moraliteit, op het moralisme en paternalisme. De individuele vrijheid heeft het moralisme als vorm van macht ontmaskerd en heeft ruimte gecreëerd voor ieder van ons om individueel uit te vinden wat voor hem of haar in het leven in ethisch en moreel opzicht bepalend is. Dat is een hele grote vooruitgang en een enorme emancipatie geweest uit slechte vormen van verticale moraliteit. Maar dat betekent ook dat we elkaar in moreel opzicht nergens meer op aan kunnen spreken. Dat is onze morele patstelling. Inmiddels constateren we dat we om goed samen te kunnen werken in organisaties, verbinding en inspiratie nodig hebben, dat we eerlijk moeten zijn, dat we onderling vertrouwen moeten ontwikkelen en dat we machtsmisbruik en zelfverrijking tegen willen gaan. Dus we stuiten in organisaties op het feit dat we eigenlijk morele hulpbronnen nodig hebben. Maar de traditionele morele hulpbronnen zijn allemaal verdacht geworden, zodat we alleen maar sancties en controle overhouden om morele misstanden tegen te gaan.’ Volgens Harry Kunneman is het doorbreken van die impasse cruciaal. Als wegwijzer daarvoor gebruikt hij het begrip moreel kapitaal: ‘Om een leefbare, duurzame samenleving tot ontwikkeling te brengen, hebben organisaties niet alleen financieel, sociaal en cultureel kapitaal nodig, maar ook moreel kapitaal.’ Hij definieert moreel kapitaal als het geheel van de persoonlijke, culturele en institutionele hulpbronnen die mensen helpen om zich meer om elkaar te bekommeren en om elkaar vreedzaam te begrenzen. Kunneman vindt dat organisaties voor de uitdaging staan om dat zelf te ontwikkelen. 11 NUMMER 4 - JULI/AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES Centraal staat de vraag naar goede macht H arry Kunne m an Wat het ontwikkelen van moreel kapitaal inhoudt, licht Harry Kunneman toe aan de hand van twee zwaartepunten van moreel kapitaal: ‘Het eerste zwaartepunt heeft betrekking op zorg, betrokkenheid en aandacht. Het tweede betreft goede conflicten en verbindende macht. Mijn stelling is dat we in de geschiedenis van de religie en de filosofie van de afgelopen eeuwen voor het eerste zwaartepunt veel aanknopingspunten vinden, maar voor het tweede nauwelijks.’ Als voorbeeld noemt Kunneman de invloedrijk denker Paul Ricœur, die de ethiek als vraag naar het goede leven onderscheidt van de moraal als vraag naar rechtvaardige instituties. ‘Ricœur zegt dat vriendschap en zorg op het niveau van onze persoonlijke relaties een belangrijke voedingsbodem vormen voor het streven naar rechtvaardige instituties. Zorgzaamheid en solidariteit vormen zo gezien de kern van het denken over ethiek en morele betrokkenheid. Ik vind dat een heel belangrijk zwaartepunt, maar het is te smal. En dit boek maakt ook duidelijk dat dat te smal is. Ik denk dat wij nu staan voor een verbreding van het denken over ethiek en moraal met het tweede zwaartepunt, namelijk dat van de goede conflicten, de verbindende macht en de vreedzame begrenzing. Dat is een verstrekkende verschuiving, omdat daarmee ook het domein waar moreel kapitaal ontwikkeld kan worden en moet worden, enorm wordt uitgebreid. Morele leerprocessen blijven dan niet langer beperkt tot de privésfeer en de civil society, maar komen ook in organisaties op de voorgrond te staan. Daar kunnen we leren dat morele verbindingen tussen mensen niet alleen berusten op zorg en solidariteit, maar in hoge mate afhankelijk zijn van hun vermogen om lastige verschillen onder ogen te zien, om diversiteit toe te laten en om op verbindende wijze macht uit te oefenen. De vraag naar goede conflicten en verbindende macht is een centrale morele vraag van onze tijd. Ik denk dat juist in organisaties en in organisatieadviesland op dit gebied veel impliciete kennis en expertise aanwezig is. De hoofdstukken die ik kort voor u gememoreerd heb, geven daar allemaal praktische handvaten voor.’ Harry Kunneman benadrukt nog eens hoe belangrijk het is dat organisatieadviseurs en onderzoekers zich niet langer verschuilen achter een analytische houding. De ontwikkeling van moreel kapitaal is vooral afhankelijk van narratieve leerprocessen en van verrijkende, confronterende en inspirerende verhalen. Verzet tegen destructieve macht Daarmee komt hij aan het derde en laatste deel van zijn verhaal, waarin hij zijn visie voorlegt over de rol van het begrip ambachtelijkheid bij het ontwikkelen van moreel kapitaal. ‘Ambachtelijkheid kan een verbindende schakel zijn tussen de zorg- en aandachtspool van moraliteit en de pool van weerstand en goede conflicten. In zijn boek The Craftsman zegt Richard Sennett: 12 NUMMER 4 - JULI /AUGUST US 2012 SPANNING IN EN ROND ORGANISATIES H arry Kunne m an ‘De kern van ambachtelijke ontwikkeling is eigenlijk dat je je uiteenzet met een materiaal dat weerstand biedt’. Als je goed cello wilt leren spelen, moet je in dialoog met je instrument. Je kunt het niet vastpakken en zeggen: klink mooi! Je kunt wel een stappenplan ontwikkelen om dat leerproces met die cello analytisch te ordenen en in pijldiagrammen weer te geven, maar tenslotte zul je de cello en de strijkstok op de juiste manier vast moeten pakken en gaan spelen. Dat is een leerproces dat nooit eindigt. De kern van ambachtelijke leerprocessen is dus dat je bescheidener wordt naarmate je beter wordt in je vak. Hoe meer je weet wat je nog niet kunt, hoe meer je leerbehoefte geprikkeld wordt. Ik houd me zo’n veertig jaar bezig met onderzoek en onderwijs en ik zou graag drie levens hebben om alle boeken te lezen die voor mijn zoektocht relevant zijn. Naarmate ik ouder word, wil ik alleen maar meer weten en begrijpen van de complexiteit die op ons afkomt en word ik bescheidener ten aanzien van mijn eigen vermogens om die te begrijpen. Ambachtelijkheid is omgaan met weerstand, met spanning, conflict en teleurstelling - maar ook het intens beleven van de grote momenten van vervulling die daaruit voort kunnen komen. Dat geldt niet alleen voor cello spelen of pottenbakken, maar ook voor lesgeven of zorgen - en zeker ook voor managen en adviseren.’ Ambachtelijke ontwikkeling houdt ook in dat mensen leren van elkaar. ‘Er zijn ambachtslieden die verder zijn dan wij of die op gelijke voet staan en die je kunt bewonderen, van wie je zegt: ‘Jeetje, wat komt er mooi werk uit jouw handen! Ik wil graag van je leren hoe je dat doet.’ Veel ambachtslieden vinden het fijn om aan anderen hun kennis over te dragen, om te bezielen en om zelf van hun leerlingen of van mensen in hun omgeving te leren. En daarmee kom ik op mijn allerlaatste opmerking en buig ik terug naar het begin van mijn verhaal. Ik denk dat in onze tijd de ambachtelijkheid van organisatieadviseurs zich ook moet gaan ontwikkelen in de richting van het mogelijk maken, voeden en stimuleren van morele leerprocessen. Dat betekent ook een zekere vorm van verzet tegen destructieve vormen van macht in organisaties. Ik denk dat in onze tijd in veel machtscentra accumulatie van economische en politieke macht en destructieve vormen van omgang met de potenties van anderen, de vanzelfsprekende norm zijn. Wat er nu gebeurt rond de financiële markten en Europa, en het onvermogen van de financiële markten om het eigen kortetermijnbelang ietsje in te perken, dat toont in het groot wat in organisaties in het klein gebeurt. Ook daar is sprake van de ontzettende zuigkracht van macht en rijkdom. Ik denk dat het van het grootste belang is dat wij de moed gaan ontwikkelen om die te begrenzen en om op te komen voor een langere termijnperspectief waarin andere, ambachtelijke vormen van rijkdom, andere vormen van zingeving en vervulling tussen mensen centraal staan, en ik wens u allen daarbij heel veel succes en inspiratie.’ ‘Spanning in en rond organisaties’, Van Muijen, Rupert en Tours (red.) Zie voor meer informatie: www.kluwermanagement.nl/shop 13