Horen en zien Van Datum Onderwerp 1 Hans Westerveld 14 oktober 2011 Licht en geluid in de omgeving van de patiënt Horen en zien Als je (ernstig) ziek bent, heb je een andere relatie tot de werkelijkheid om je heen. De Duitse filosoof Gadamer zegt: “Het ziektegeval is een uitval, het uit de levensverbanden vallen, waarin je als arbeidzaam mens verkeerde”. (Gadamer 1993, pg. 125). De ziekte is het storende en zich opdringende dat zich tussen ons en onze sociale en fysieke omgeving plaatst. Ons horen en ons zien zijn door de ziekte veranderd, uit het lood geraakt. Ons horen en ons zien is ons in meer of mindere mate vergaan. 2 Gezondheid en de natuur Natuur en gezondheid worden al vanaf het ontstaan van de filosofie met elkaar in verband gebracht. Gezondheid en ziekte zijn niet langer het exclusieve domein van de goden, maar worden een onderdeel van de natuur. Plato laat in de Phaedo zien, dat een geneesheer het lichaam slechts kan (doen) helen als hij ook aandacht besteedt aan de ziel. Maar hij kan slechts aandacht besteden aan lichaam en ziel als hij ook zich vertrouwd weet met de wetten van de natuur. Gadamer (1993) wijst erop dat Plato hier het woord ‘holon’ gebruikt, dat staat voor natuur, heelheid, het geheel. Een holon is ook een stuk natuur, dat in zichzelf de kracht heeft zich te helen en zich zo invoegt in de grote cycli van de natuur. Al ruim honderd jaar eerder had de geneesheer Alcmeon gezondheid en ziekte verbonden met de idee van evenwicht dat zowel de kosmos als het lichaam bestuurde. Empedocles had als filosoof/geneesheer dit evenwicht uitgewerkt door te stellen, dat de natuur en dus ook het lichaam bestaat uit de vier elementen: aarde, lucht, water en vuur: In het lichaam in de specifieke gedaanten van bloed, slijm, zwarte en gele gal. Alleen een juist evenwicht tussen deze elementen staat borg voor een goede gezondheid en een evenwichtig temperament. Elke van deze lichaamssappen is gevoelig voor één van de seizoenen. Zo verbond hij het bloed met de lente. (Longrigg, 1997) Vitruvius legde in zijn “De Architectura” vervolgens een verband tussen stad, gebouw, gezondheid en natuur. Met name de hitte en het optreden van vochtige dampen zouden ruïneus zijn voor de gezondheid en een goede situering van de gebouwen zou dit kunnen voorkomen. Hij wijst op de invloed van het klimaat op het evenwicht van de de vier elementen in het lichaam van de mens. Het zal tot het eind van de 18e eeuw duren tot natuur en gezondheid weer zo aan elkaar gekoppeld gaan worden. De natuur staat voor rust, reinheid en regelmaat. De opkomende industriesteden kennen hun “Sanitation Movement”, die het vuil uit de stad wil weren en stegen en krotten wil saneren, vaak religieus geïnspireerd. Vanaf het begin van de 19e eeuw gaat de overheid zich bemoeien met leven en dood. Zij gaat geboorte en overlijden registreren en zij probeert de dood terug te dringen. Volgens Wim Nijhuis (2003) ging dat zover, dat de hoge ambtenaren van de Bataafse Republiek (bijna allen arts) voorschriften gingen schrijven over de lichttoetreding in publieke gebouwen en met name de wees- en gasthuizen. Licht stond voor reinheid, orde en beheersing en diciplinering, kortom voor wat Foucault noemt ‘lichaamstechnieken’ (Foucault 1975). Aan het begin van de 20e eeuw is er een hernieuwde belangstelling bij architecten voor de toetreding van het licht. Het ging deze keer niet zozeer om de ‘lichaamstechnieken’, maar veel meer om spirituele technieken. Het licht staat voor de mystieke boodschap, die ons vanuit het Ene kan bereiken. In dit Ene zetelt de bron van onze eigen regeneratie. Het zien van het licht staat voor het schouwen van het Ene. Architecten als Rietveld en Duijker en kunstenaars als Mondriaan, Doesburg en Kandinsky waren gevoelig voor de ‘herleving’ van deze hermetische spiritualiteit in de gedaante van de theosofie. Ze probeerden in hun werken het licht te vangen en de kosmische orde uit te drukken. In het moderne bouwen van de 20e eeuw is licht en lucht altijd een rol blijven spelen. De spirituele betekenis werd vervangen door die van gezondheid. Vervangen? Nee eerder overwoekerd door de gezondheid. Veel moderne architecten als Mies van der Rohe en Louis Kahn (Kahn 1959) hadden ook oog voor de beeldende en betekenisgevende kwaliteit van het licht. Volgens Eric Bolle was Mies gericht op het tot verschijning brengen van de waarheid, een transcendentie waarheid, die ons overstijgt. Eric Bolle verwijst naar Cacciari, die de architectuur van Mies ‘wezenlijk een architectuur van licht’ noemt. Het licht laat zien, dat het er altijd is en zo ook de waarheid. Veel naoorlogse bouw viert het daglicht, door grote glaspartijen die zodanig georiënteerd zijn, dat er maximaal daglicht in het gebouw komt. Ook de ziekenhuisgebouwen uit die tijd dragen die kenmerken. Het gaat fout in de jaren ’80, als onder invloed van de stijgende energieprijzen er steeds meer aandacht wordt gegeven aan de energiezuinigheid van gebouwen en dit door architecten wordt vertaald in zo klein mogelijke gevelopeningen. Deze trend zal tot diep in de jaren ’90 het aanzicht van de gevels van de utiliteitsgebouwen bepalen. Gebouwen sluiten zich en zijn niet meer dan een 2/8 container voor de (bedrijfs)processen, die zich binnen afspelen. Ze gaan nauwelijks een relatie aan met de omgeving. De laatste jaren zien we een kentering. Bedrijven krijgen onder de druk van de duurzaamheidsdiscussie meer oog voor de samenleving en voor de directe fysieke omgeving. Ziekenhuizen erkennen de waarde van een ‘environment’ dat zodanige kwaliteit moet hebben, dat het een ‘healing environment’ is. Genezing is niet langer louter een kwestie van tijd, van het doorbrengen van tijd in een zorgproces, dat in een bedrijfsmatig geordend gebouw plaatsvindt. Genezing is nog steeds het ondergaan van een zorgproces (tijd), maar ook van het ondergaan van gunstige invloeden van de omgeving (plaats). Deze invloeden hebben te maken met fysieke kenmerken van die omgeving als natuur, schone lucht, stilte, etc. maar ook met specifieke plekken, die geschikt zijn om sociale interactie te laten plaats vinden. 3 Genezing en omgeving Voor de onderbouwing van de heilzame invloed van de omgeving op het genezingsproces worden twee uiteenlopende theoretische perspectieven gehanteerd: 1. Het Human Response Model 2. Het Holistische Zorgmodel In het perspectief van het Human Respons Model wordt door, bij voorkeur kwantitatief, onderzoek nagegaan welke omgevingsfactoren van invloed zijn op de ziektebeleving en het herstelproces. Deze benadering wordt vooral aangetroffen in de hoek van de Evidence Based Design. Strikt genomen gaat het hier om een behavioristisch model, waarbij de mens een soort black box is, waarbij omgevingsfactoren gemeten worden en in relatie worden gebracht met gemeten respons. Voor de verklaring van de statistische verbanden wordt dan gebruik gemaakt het model van stressreductie: In een notendop is de redenering als volgt: Stress remt het herstelproces en die factoren, die stress reduceren bevorderen het herstelproces. Beelden van de natuur reduceren stress, dus zicht op de natuur versnelt de genezing. Een studie van Grace Kline (Kline 2009) laat zien, dat het introduceren van visuele en auditieve stimuli effectiever is dan het uitsluitend introduceren van visuele stimuli. Het holistische perspectief gaat uit van een complexer ‘model’ van de mens. De mens bestaat uit meerdere lagen, die met elkaar maar ook met hun externe omgeving in wisselwerking verkeren. Hier is de mens geen black box, waar onder laboratorium situaties aan gemeten kan worden. Tussen de stimulus en de respons zit niet een mechanisch-causaal verband, maar is er altijd de bemiddelende rol van de betekenisgeving, die invloed uitoefent op de biologisch-psychologische processen. 3/8 ‘Planetree’ in zijn Amerikaanse opzet, is een voorbeeld van een dergelijke holistische visie, die ervan uitgaat, dat menselijke leven om zorg draait die wij elkaar in het dagelijkse leven geven. De zorg voor zieken maakt onderdeel uit van dat grotere zorggeheel. “We believe we are human beings, caring for other human beings” (Website Planetree). En de fysieke omgeving draagt bij aan de zorg en het herstelproces. Er wordt geen theoretische onderbouwing gegeven van de wijze waarop die bijdrage tot stand komt, er wordt volstaan met een verwijzing naar ‘wellbeing’. In de omschrijving van ‘welbeing’ voor de acute zorg lijkt dit begrip dicht bij ‘wellness’ te liggen. Het gaat dan om omgevingsfactoren als: - Comfort - Kunst (beeldende kunst en muziek) - Entertainment - Contact met de natuur - Duidelijke bewegwijzering Dit draagt bij aan het wel-zijn van de mens. In ‘wel’ zitten een aantal oude betekenissen, die in dit verband betekenisvol zijn: Het woord wel is enerzijds verbonden aan het oud-nederlandse woord ‘vvalli dat bron betekent en dat vroeger de plaatsnaam was van het huidige Wehl. (Bron: Etymologisch Woordenboek). ‘Wel’ verwijst ook naar goed en naar ‘het goede kiezen’. In het Duits heeft ‘wohl’ nog steeds de betekenis van gezond, welbevinden en is ‘wählen’ kiezen. Met enige vrijheid zou uit deze (te) korte etymologische verkenning afgeleid kunnen worden, dat wel-zijn geen statische aangelegenheid is maar het vermogen om uit de omgeving te kunnen kiezen. Die omgeving is daartoe als een bron, waaruit het goede opwelt. 4 Mens en omgeving, de rol van licht en geluid In zijn essays over de verborgenheid van de gezondheid wijst Hans Gadamer erop dat Plato al aangaf, dat een geneesheer niet slechts het lichaam van de patiënt, maar ook zijn ziel moet behandelen en niet slechts lichaam en ziel, maar ook hun samenhang met de totaliteit, het Al. Plato sprak in dat verband over het herstel der harmonieën, een begrip, dat naar de orde in muziek verwijst. Muziek staat voor de harmonieuze samenhang van het geheel van toonsoorten. Maar ook het licht wordt als ‘eenheidsstichtend’ gezien: het verwijst naar de Ene (Plotinos) en het ene. Volgens Hans Blumenberg is licht een metafoor, die staat voor waarheid, geest, God. Het staat voor een gift zonder eis, een overgave zonder dwang. (Blumenberg 2001). In de Verlichting (what is in a name) staat het licht voor waarheid en kennis en voor het verdrijven van het duister van de oude godsdienst. Door je in het licht te plaatsen laat je zien deel te hebben aan de cultuur van kennis en beschaving. Het licht bakent de morele ruimte af: Een ruimte waar je binnen stapt of buiten blijft. 4/8 Licht roept sensaties op, die cultureel gemediëerd zijn: Licht maakt plaatsen bekend op cultuurspecifieke wijze in een ‘lightscape’. Een ‘lightscape’, wil zeggen de mate van afwisseling van licht en donker (Bille &Sörensen, 2007). Er is een lightscape van de moderniteit, waarin alles egaal is uitgelicht en er is een lightscape van voor-moderne tijden, waarin kaarslicht in staat is bepaalde oppervlaktes te laten oplichten door ze te laten glimmen. Glimmende koperen banden en knoppen waren in de oude huizen bij de haardplaats aangebracht. In onze electrisch verlichte huizen werken deze details als kitsch. Licht gaat gepaard met kleuren en de betekenissen van die kleuren zijn weer cultureel bepaald. Kleuren veranderen tijdens de verschillende tijdstippen van een dag. Er zijn landschappen, waarin, meestal bij zonsondergang, een bepaalde kleur de stemming in het landschap bepaald: Denk aan berggezichten (de Rosengarten) en zeegezichten. De stemming is daarom zo indringend, omdat ze naast een gevoel van plaats ook een duidelijke tijdsbeleving oproept en wel de beleving van het verstrijken van de tijd. Het licht bakent ook een morele ruimte af: Tot de lichtkring toetreden of er buiten (moeten) blijven. De ‘Aardappeleters’ van van Gogh zitten in zo’n lichtkring, die hen samenbindt, deel genoot maakt van dezelfde ellende. ‘Licht’ heeft de laatste jaren veel aandacht gekregen, ook in kritische zin. Zo is opgemerkt, dat de Westerse cultuur gedomineerd wordt door het visuele, door het zien. (Levin 1993). Het zien is de bevoorrechte toegangspoort tot de werkelijkheid, het plaatst de werkelijkheid in perspectief, het schept afstand, het fixeert en maakt het daarmee gemakkelijker kenbaar. Anderen wijzen erop, dat we steeds meer zijn gaan zien zonder te “zien”. Dat wil zeggen we kunnen op steeds meer manieren kijken en nieuwe visuele gebieden ontsluiten, maar het zien van de zin en de zin van het zien dreigen steeds verder te verdwijnen. We consumeren beelden, beelden die ons direct maar oppervlakkig raken. Deze beelden zijn niet in staat om een relatie te stichten tussen ons en de ons omringende wereld, een relatie, waardoor wij ons opgenomen weten in die wereld. We hebben volgens Cacciari (1987) een heimwee naar dat zien in de oorspronkelijke betekenis van het heldere zien van de goden: de Theorein. “Gelukkig is (hij) wie op volmaakt heldere wijze ziet en waarneemt” (Cacciari 1987, p.260), zoals de goden dat kunnen. Wij kunnen dat niet meer en wij zien zonder te zien. Onze blik wordt melancholisch en ‘ziet’ het ontbreken van zin. 5 Het horen Het zien heeft zijn onschuld verloren en daarom is er sinds het midden van de jaren ’90 een toenemende aandacht voor het horen. Zien schept afstand, horen creëert een ruimte, waarin men elkaar kan horen, het schept verbondenheid. We horen elkaar praten, maar we horen ook de dingen in die ruimte: de kopjes op de tafel, het schuiven van stoelen, het tikken van de regen, etc. 5/8 Het geluid vormt een soort klok rondom ons, plooit als het ware de werkelijkheid om ons heen, maar niet als een lege container, maar als een nauwsluitend kleed. Het geluid wekt de dingen tot leven en brengt ze in een ruimtelijke en sociale samenhang. LaBelle (LaBelle 2009) zegt dat geluid de drager van boodschappen is, omdat het in staat is gegevens over te dragen, gegevens, die afkomstig zijn van een mens of object. ‘Deze gegevens’, zegt hij ‘wekken de dingen ook tot leven’. Geluid maakt kenbaar dat de objecten er zijn en dat zich beweging voordoet, ‘sterker nog, dat er sprake is van leven’. Het geluid verschaft het gevoel aan iets deel te nemen en “voorziet relaties van een daarmee van een potentiëel van emotionele en psychologische lading”. (LaBelle 2009, pag. 17). Geluid is in staat om diep te raken. Gaston Bachelard, een franse wetenschapsfilosoof, die aan het eind van zijn leven over de poëzie van de ruimte schreef, geeft aan, dat dichters in staat zijn sterke beelden te scheppen, die ons aan het dromen of mijmeren kunnen brengen. Dat dromen of mijmeren is voor een hem een voor-rationele activiteit, waarin wij onszelf openstellen voor het verstaan van ons bestaan. Dichters scheppen die beelden door woorden, dat wil voor Bachelard zeggen door middel van klanken. Het dichtelijke beeld is een ‘Klangfülle des Seins’ (Bachelard 1957, pag. 8). Het gaat hem om de klinkende betekenis van het woord, die de beelden oproept. Hij laat in zijn boek verschillende beelden de revue passeren: Het huis, de schuilhoek, de schuiflade, het miniatuur, de onmetelijkheid, etc. Veel van zijn beelden ontlenen de indringendheid van hun betekenis aan de werking van het geluid: “Niets roept zo sterk het gevoel op van een onbegrensde ruimte als de stilte” (pag. 64). Elders zegt hij dat het gehuil van de wind een diep gevoel van angst oproept, die door het beeld van het sterke, oude huis bezworen kunnen worden, die aan dat beeld de diepte van de betekenis van een haast ‘kosmische’ geborgenheid geven. Het horen brengt ons volgens Bachelard in contact met de dingen en hij citeert uit het toneelstuk ‘Annonce faite à Marie’ van Paul Claudel: Violaine, die blind is zegt: “Ik hoor”, waarop Maria vraagt: “Wat hoor je?”. Violaine antwoordt: “Ik hoor de dingen, die met mij bestaan”. LaBelle (2009) zegt: “Vele spirituele tradities begrijpen geluid als de stem van de objecten, van de natuur, van de dieren, enzovoorts, en de wereld als een hoorbare samenhang, waarvan de diverse stemmen aanhoudend spreken. Geluid gaat dan onverdeeld presentie suggereren of aankondigen (zelfs geluidsopnames)”. Uit deze korte excursie naar het boek “La Poétique de l’Espace” van Gaston Bachelard en het artikel van LaBelle kunnen we afleiden dat het horen op twee manieren ons verbindt met de wereld: Het zet onze verbeelding in gang, waardoor wij een diep gevoel van thuis-zijn en geborgen zijn kunnen ervaren, denk aan het geluid van de storm en de regen tegen de ruiten van ons huis. In de tweede plaats doet het horen ons de materialiteit van de dingen vernemen: het geluid van een kopje op de tafel of de klank van een vaas waar we een 6/8 tik tegen geven. Maar niet op een afstandelijke manier want het geluid wekt het gevoel aan iets deel te nemen. “Door presentie te erkennen of te suggereren, fungeert het geluid als een op het gemoed werkend medium dat de omgeving onmiddellijk met een gevoel van betrokkenheid vult” (LaBelle 2009, pag 17). “Visions sets things at a distance and holds them fixed in their place..... In vision the world congeals to objects. Every glance has something of the look of Medusa. It causes objects to solidify, petrifies them. It is completely different with hearing, which does not reduce the world to distance, but rather accommodates is. Whereas vision is a distancing sense, hearing is one of alliance. “ (Welsch (1997, pg. 282). Plato wijst er in de Phaedo volgens Gadamer op, dat een arts niet alleen het lichaam, maar ook de ziel en het Al moet kennen in hun onderlinge harmonieen. Voor Plato was die harmonie uit te drukken in geluid, in de toonafstanden in de muziek. Gadamer heeft in zijn essays over ziekte en gezondheid er op gewezen, dat de ziekte zich altijd opdringt en ons belemmert in onze verhouding tot de omringende wereld. Gezondheid merken we niet op, ze is voor ons verborgen, verborgen in onze openheid naar de wereld toe. Gezondheid doet zijn werk in het verborgene. In het verborgene herstelt zij de inbreuken op de evenwichten in ons lichaam. Gezondheid is niet het aanwezig zijn van normaal-waarden voor de verschillende parameters, maar het vermogen tot het herstellen van de talloze evenwichten van in ons lichaam, tussen lichaam en geest en met onze omgeving. Dat herstellen van evenwichten is een proces, dat zich grotendeels aan onze waarneming onttrekt. “Wir sind selber Natur, und es ist de Natur in uns, die mit dem abwehrbereiten, in sich gefügten organischen System unseres Leibes zugleich unser inneres Gleichgewicht zu halten weiss” (Gadamer, 1993, pg. 148). Geluid legt de verbinding tussen ons eigen lichaam, onze geest en onze omgeving. Het gaat om “eine verborgene Harmonie, um deren Wiedergewinnung es geht, und in der schliesslich das Wunder der Rekonveleszenz und das Geheimnis der Gesundheit liegt. Sie bedeutet Geborgenheit” (Gadamer, 1993, pg. 148). Geluid communiceert, maar ‘geluid kan alleen communiceren doordat het altijd al wegsterft’ (LaBelle 2009, pag. 17). Het kan telkens verkeerd verstaan zijn. Deze ambiguïteit roept ons op tot een rijk proces van delen en uitwisselen van ervaringen. (LaBelle 2009, pag. 19). Geluid is in staat ons aan te spreken, ons een gevoel van plaats en van op-zijnplaats-zijn te geven zowel in fysieke als in sociale zin. Geluid laat de sociale ruimten en de fysieke ruimte met elkaar in relatie treden. Daarin ligt de geborgenheid. Het eerder genoemde empirisch onderzoek van Grace Kline lijkt de bevinding te ondersteunen dat naast visuele afleiding geluid een belangrijk middel kan zijn om pijnervaring te reduceren. 7/8 Bachelard, Gaston (1960) Poetik des Raumes. München: Carl Hanser Verlag Bille, Mikkel & Sörensen, Tim F. (2007) The agency of light. Journal of Material Culture, 12 263-284 Bolle, Eric (1989) ‘Klassieke filosofie en moderne architectuur, voorwoord bij Maasimo Cacciari’s essay ‘De klassieken van Mies’. Archis, 1/89 42-43 Cacciari, Massimo (1987) ‘Heimwee naar het zien’. Museumjournaal,5/6 1987 260-264 Foucault, Michel (1975) Surveiller et Punir. Naissance de la Prison. Parijs. Gallimard Gadamer, Hans (1993) Über die Verborgenheit der Gesundheit. Frankfurt a.M. Suhrkamp Verlag Kline, Grace A. (2009) Does a view of nature relief from acute pain. Journal of Holistic Nursing, 27, 159-166. LaBelle, Brandon (2009) Een andere akoestiek. OASE 78, 15-23 Levin, D.M. (1993) Modernity and the Hegemony of Vision. Berkeley: University of Calefornia Press. Longrigg, James (1997) ‘Medicine in the classical world’, in Loudon, Irvine (ed.) Western Medicine,pp. 25-39, Oxford, New York: Oxford University Press. Nijhuis, Wim (2003) Een wolk van duister weten: Geschriften over de StedenbouwGeschiedenis. (eigen uitgave). 8/8