SPONTAAN LEREN VERSUS SCHOOLS LEREN Recensie Language and Learning in the Digital Age James Paul Gee and Elisabeth Hayes Van het vak discourse analysis, waarin James Paul Gee hoogleraar is, had ik nog nooit gehoord toen ik Language and Learning in the Digital Age las. Toen ik het woord op de omslag zag staan was ik aanvankelijk erg sceptisch, bij 'vertoog' heb ik altijd associaties met Foucault en vooral met ‘moeilijk’ en bij veranderingen in de samenleving door nieuwe ICT vraag je je af wat je hebt aan kritische analyses van filosofen die niet van techniek houden. Na lezing van het boek dat James Gee met Elisabeth Hayes schreef begrijp ik het belang van die benadering heel goed. Gee vergelijkt het ontstaan van de digitale leefwereld met de overgang van de orale naar de digitale traditie en argumenteert scherp wat er in de wereld van kennis en leren zal veranderen door de overgang van een schriftelijke naar een digitale traditie. Hieronder een korte beschrijving van die analyse, met Gee’s aanbevelingen en tot slot speculaties over de mogelijkheden daarvan in onze schoolpraktijk. DRIE SOCIALE FORMATIES 1e Het deel van Gee’s en Hayes boek is een speculatieve, maar analytisch sterke, beschrijving van drie sociale formaties: de orale, de schriftelijke en de digitale. Als je zoiets kort samenvat dan laat je veel weg, dat kan niet anders. Toch eerst maar even een samenvatting. Wat op het eerste gezicht alleen een transportmiddel voor communicatie is – spraak, schrift en ICT – is bij nader inzien veel meer. Zo lang mensen samenleven is er de noodzaak om jongeren op te voeden en op te leiden. In opeenvolgende sociale formaties is dat leren telkens dramatisch anders ingevuld. In de orale traditie was opleiden een mondelinge bezigheid, als nieuweling leerde je de dingen van een volwassene die zich de aan te leren praktijk al eerder eigen had gemaakt. Of het nu om jagen ging, om koken of om meubel maken, in de orale traditie was de meester-gezel relatie de vorm waarin jongeren leerden. Deze vorm van onderwijs past in de relatief kleine samenlevingen van boerderijen en manufacturen rond het dorp. Leren was verhalen vertellen, nadoen en proberen. Er bestond vaak een uitgebreide traditie van verhalen vertellen, uitlopend op hele religies. De overgang van de orale naar de geschreven traditie was allerminst pijnloos. In het werk van Plato, schrijvend op de overgang van de orale naar de schriftelijke traditie, voel je heftige pijn. Zijn filosofische werk is geschreven op perkament, eindeloos overgeschreven omdat er nog niet gedrukt kon worden, en gaat over nieuwe vormen van leren en onderwijzen, over nieuwe vormen van kennis die de bestaande zullen vervangen. Het is die worsteling die Plato’s werk nog altijd zo uitzonderlijk leesbaar maakt. Na de uitvinding van het schrift en de boekdrukkunst ontstonden er andere vormen van leren. Vanaf de renaissance tot aan onze tijd vond leren plaats op een steeds ingewikkelder netwerk van scholen aan de hand van onderwijs met boeken. Deze vorm van onderwijs past in de al maar grotere en ingewikkeldere stedelijke samenlevingen waarin wij inmiddels leven. Leren is luisteren naar die ene leraar – zo begint het vaak nog wel - , gevolgd door teksten lezen, op papier iets opschrijven en uitproberen om er vervolgens wat in de buitenwereld mee te doen. In deze sociale formatie zijn tradities van vakken ontstaan, uitlopend op hele wetenschappen. Waren religies het product van het dorp en de orale traditie, wetenschappen zijn het product van de stad en de schriftelijke traditie. In onze tijd kijken we vanuit het gebouw van de wetenschap naar de wereld, dingen die niet in de wetenschappen passen bestaan gewoon niet. Dit doet denken aan de kathedralen van de middeleeuwen: wat toen niet in de wereld van de Heilige Roomse Kerk paste bestond eenvoudig niet. Gelijk met het ontstaan van kritiek op de verwetenschappelijking van onze samenleving is die samenleving veranderd door massale invoering van nieuwe communicatietechniek. Na een schuchter begin met radio, telefoon en tv hebben we het laatste decennium op de gehele wereld een schermgaande jeugd van 12 tot 16 jarigen zien ontstaan, jongeren die 6 uur per dag doorbrengen met schermloeren en slechts vier uur per dag met schoolwerk. Dit schermloeren zal niet meer verdwijnen, het is “for ever here to stay!”. Wie er op wijst dat deze praktijk niet zo maar zal verdwijnen is geen techniek-utopist die achter het laatste technische speeltje aanholt. Er is de laatste 50 jaar in de samenleving echt wat veranderd in de omgang met communicatieapparatuur. Jeremiëren over jongeren en hun media, waar ik me ook wel eens aan heb schuldig gemaakt, doet denken aan het gezeur dat Plato beschrijft. Toen ging het over het verdwijnen van de kunst om teksten te declameren en werd er geklaagd dat wie schrijft niet meer hoeft te onthouden. Nu gaat het over veranderingen in leesgedrag van jongeren. Er wordt meer dan ooit gelezen, maar niet meer alleen maar “met een boekie in een hoekie”. Net als toen zijn er al lang nieuwe vormen van leren ontstaan en zien we pas het begin van die nieuwe vormen. Het bijzondere aan de bijdrage van James Gee is de manier waarop hij speculeert over het ontstaan van dat nieuwe leren. Als schoolmeester moest ik bij lezing van die dingen vaak opgewonden op mijn stoel heen en weer schuiven, zo reageer ik nu eenmaal op spannende ideeën. Wat zijn Gee’s speculaties? KRITIEK OP WETENSCHAP Aan het eind van de Renaissance werd de Rooms Katholieke Kerk tot een benauwend sociaal systeem waarop grote kritiek ontstond. Diep gelovige buitenstaanders als Maarten Luther en Johannes Calvijn hadden enorme kritiek op de almacht van de RKK-kerk Op vergelijkbare wijze is in onze tijd de Wetenschap tot benauwend systeem geworden, waarop grote kritiek is ontstaan. De losse sfeer van de 17e eeuw, waarin wetenschappelijke buitenstaanders nog belangrijke bijdragen leverden, is vervangen door een strenge benadering waarin je pas in de wetenschap mee mag doen als je aan een hele rits van strenge eisen voldoet. Maar, hoe streng de sociale eisen aan wetenschapers ook worden opgeschroefd, we zien nu dat uit de ideologische getinte kritiek op wetenschap in de jaren 70 in de laatste decennia algemene kritiek op wetenschap is gegroeid: het idee van expert staat in de samenleving breed ter discussie. Gee bespreekt dit uitgebreid. Brede toepassing van natuurwetenschap en techniek heeft geleid tot grote milieuproblemen, de sterke nadruk op economische analyses van de samenleving heeft niet kunnen verhinderen dat we in een diepe economische crisis zijn beland en de sociale wetenschappen zijn er niet in geslaagd de westerse samenlevingen uit het moeras van het conservatisme te trekken. Als weg uit deze crisis is er volgens James Gee in de wereld van de nieuwe media een nieuwe vorm van leren en onderzoek ontstaan. Gee spreekt van “passionate affection spaces”, een ronkende tem die ik hier maar even vertaal als nieuwe leerruimtes. Dat klinkt neutraler: maar wat zijn dat dan, die nieuwe leerruimtes? NIEUWE LEERRUIMTES In Language and Learning in a Digital Age worden voorbeelden besproken van nieuwe groepen lerenden en onderzoekers die op het internet ontstaan en die diverse activiteiten ondernemen, waarvan het niveau vaak gigantisch hoog is. De groepen zijn vaak rond een thema georiënteerd (van patiëntengroepen of groepen met een literaire of politieke belangstelling tot hobbyisten die hun informatie over huisdieren respectievelijk vogels tellen met elkaar delen en die onderzoek doen) maar soms gaat ook om jonge gamers of andere liefhebbers die hun expertise delen en verdiepen. Er is van alles mogelijk in de leerruimtes die op het internet ontstaan. De structurele kenmerken van de groepen die deze ruimtes vullen zijn totaal anders dan de kenmerken van groepen wetenschappers: (1) de ruimtes zijn georganiseerd rondom een passie, (2) deelnemers zijn niet alleen consumenten maar ook producenten van kennis, (3) er is intensief gebruik van slimme hulpmiddelen (smart tools), (4) er is geen leeftijdsdiscriminatie: nieuwelingen en oude rotten werken samen, (5) kennis wordt over de groep verdeeld en overal opgenomen, (6) elk lid van de groep blijft leren, (7) leren is proactief maar wordt ook ondersteund door de groep en (8) deelnemers worden begeleid en zijn tegelijkertijd zelf mentor van anderen. Het leidt geen twijfel dat er op het internet meer en meer groepen ontstaan die nieuwe leerruimtes creëren en vullen. James Paul Gee vergelijkt deze groepen met de amateurs die in de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw zulke grote bijdragen aan de wetenschap leverden. Hij ziet een nieuwe Verlichting, nu niet met Wetenschap als de motor van de veranderingen, maar met de groepen amateurs als vernieuwers. Of er ook echt zo’n nieuwe Verlichting zal ontstaan weet natuurlijk niemand, zoals er ook geen sociale wetenschapper is die de vorige revolutie of de vorige crisis in detail voorspeld heeft. Voorspellen is nu eenmaal moeilijk, zo leert de geschiedenis van de wetenschap. We zijn veel beter in achterspellen, in het achteraf verklaren waarom de dingen gelopen zijn zoals ze gelopen zijn. Vooral economen beheersen die kunst tot in hun tenen. ORGANISEREN VAN SPONTAAN LEREN? Als de vertoog-analyse van Gee hout snijdt dan heeft dit consequenties voor ons onderwijs. Er blijft natuurlijk gewone schoolse kennis bestaan, de dingen waar leerlingen en studenten zo’n hekel aan hebben. Zaken als de chemie van zuren en basen, het woordjes leren bij de talen, goed geformuleerde en correct gespelde essays schrijven enz. enz. zullen tegenstand blijven ontmoeten bij creatieve leerlingen. Dat is niet erg, er zijn ook vervelende dingen die we moeten leren. Dat leren doet zeer, het is niet anders. Maar daarnaast zijn er andere dingen. Ik zie tenminste drie gevolgen van deze analyse voor het gewone onderwijs. Als we onze leerlingen willen voorbereiden op hun deelname aan spontane groepen op het net is het zaak er voor te zorgen dat de ICT-vaardigheden en kennis van onze leerlingen op orde zijn. Betaleerkrachten en etnografische onderzoekers als danah boyd weten donders goed dat daar het nodige aan mist. Het gebabbel over digital natives en digital immigrants ten spijt moeten jongeren veel meer over ICT leren op school. Voor spontaan leren a la Gee zijn digitale tools nodig, laten we die onze leerlingen aanreiken. Op de site digitaalzelfportret.nl staat daarom een lijst met datgene wat ons inziens per se nodig is. Moderne leerlingen en studenten leven in een concurrentie maatschappij: er is in alle westerse landen steeds minder geld beschikbaar per leerling en per student (vooral in Nederland, wij spekken liever buitenlandse bedrijven met idiote belastingvoordelen). Dit heeft er toe geleid dat moderne leerlingen en studenten hard werken aan hun CV, een socioloog vermeldt dat deze generatie voortdurend studenten voortdurend het eigen CV aan het vernieuwen is. Als dit waar is dan is het fout leerlingen op school alleen maar het essay als literaire vorm aan te bieden: onpersoonlijke teksten geschreven voor een onpersoonlijk publiek. We moeten onze leerlingen reflectieve teksten laten schrijven, opstellen over de eigen ontwikkeling en de eigen stijl van leren en werken. Het digitale zelfportret dat wij leerlingen laten maken is een poging daartoe. Wij laten leerlingen opschrijven wat ze met ICT doen, in de hoop dat dat nadenken het niveau van hun activiteiten verhoogt. Behalve schools leren is er ook spontaan leren, zelfs op school. Als kinderen leren lezen, als ze met geschikte software spelen of als ze betekenisvolle projecten doen in plaats van alleen maar systematische leerstof in hun hoofd te stampen dan zien we scholen als leefgemeenschap veranderen. Dat spontaan leren moeten we bevorderen, zonder het schoolse leren te verbieden. Bij spontaan leren verdwijnen de autoritaire leraren die hun klassen disciplineren en ontstaan er groepen als Gee beschrijft in zijn stukken over passionate affection spaces. Het is deze utopie die inspireert. Gee is een inspirerende taalfilosoof die van techniek houdt. Bekijk het Youtube filmpje van Gee op onze site maar eens, . . . , en laat je inspireren. Bram Tenhaeff