Proloog De mens is een biologisch verschijnsel. Elk individu wordt door een man en een vrouw verwekt, groeit in zijn moeder uit tot een levensvatbaar nieuw individu, wordt geboren, krijgt melk van zijn moeder, wordt volwassen, krijgt kinderen, wordt oud en gaat dood. Deze levensloop heeft de mens gemeen met alle ruim 5 duizend zoogdieren die er momenteel op de wereld bestaan. Zoogdieren zijn biologische verschijnselen en als zij dat zijn, dan zijn mensen dat ook, daar gaat geen weg omheen. Deze op zichzelf voor de hand liggende constatering heeft verstrekkende gevolgen voor de wijze waarop tegen de plaats van de mens in de wereld moet worden aangekeken. Als de mens een zoogdier is, dan maakt hij deel uit van de natuur en is hij net als iedere andere zoog­diersoort een van de vele miljoenen verschillende soorten die de natuur op dit moment kent. Dat wil zeggen dat de opbouw van het menselijk lichaam, de wijze waarop het functioneert en het gedrag dat het als organisme vertoont, vergelijkbaar moeten zijn met die van andere soorten en dat de gelijkenissen groter zullen zijn bij soorten waaraan de mens nauwer verwant is, en kleiner bij soorten waarmee hij minder verwant is. Het betekent ook dat de mens op dezelfde wijze door de natuur moet zijn voortgebracht als alle andere soorten, en dat ons ontstaan om die reden verklaard moet worden vanuit dezelfde grondslagen die we hanteren voor het ontstaan van andere biologische soorten, want het zou zeer onlogisch en inconsequent zijn om alleen voor de mens een uitzondering te maken. Als we de mens zien als een biologisch verschijnsel, dan gaat daarvan een nivellerende werking uit. Stel dat er een boek van het leven zou bestaan waarin zowel alle hedendaagse als alle uitgestorven soorten worden beschreven, en dat daarin voor elke soort niet meer dan één bladzijde zou worden ingeruimd, dan zou dat boek enige miljarden pagina’s en meer dan 30 kilometer dik Proloog ix zijn. De mens zou in dat ontzagwekkende boekwerk slechts één enkele bladzijde voor zijn rekening nemen, net als alle andere soorten. Hoewel dat weinig lijkt, doet het in het geheel niets af aan de unieke combinatie van eigenschappen die de mens als soort bezit. Die kenmerken heeft hij niet voor niets, ze maken hem tot wat hij is en ze onderscheiden hem van alle andere soorten die nu leven of ooit geleefd hebben. Het is precies die unieke combinatie van eigenschappen die hem recht geeft op zijn eigen bladzijde. Doorbladerend in het immense boek van het leven wordt duidelijk dat dit ook voor alle andere levensvormen geldt. Elke soort heeft een bijzondere combinatie van vaak uitzonderlijke eigenschappen en is daarmee op zijn eigen wijze apart en uniek, zij net zo goed als wij. Dit is een koninklijke vorm van nivellering, het verheft alle soorten en haalt geen enkele omlaag. Het eerste deel Als hedendaags biologisch verschijnsel maakt de mens deel uit van al het leven dat op dit moment de aarde bevolkt. Hij zit er middenin en leeft van en met de natuur om hem heen. Daardoor is het moeilijk om processen en patronen in het leven te ontdekken die een mensenleven overstijgen en verder gaan dan het ritme van dag en nacht, de seizoenen of een kleine reeks van jaren. Dat die moeilijk waarneembaar zijn, wil echter niet zeggen dat ze niet bestaan. Door onder meer de ontdekking van fossielen van levensvormen die er al lang niet meer zijn, zoals de dinosauriërs, en van fossielen die nu op ongerijmde plaatsen gevonden worden, zoals zeeschelpen in het hooggebergte, is duidelijk geworden dat de dode en de levende natuur niet altijd zo geweest zijn als ze zich nu aan ons voordoen. Ooit zagen de aarde en het leven dat deze herbergde er geheel anders uit. Bij nadere beschouwing blijkt het zo stabiel ogende landschap juist helemaal niet statisch te zijn maar zelfs sterk in beweging, en af en toe tonen vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en tsunami’s ons dat de rust maar schijn is. In de loop van vele miljoenen jaren zien we dat continenten schuiven, bergen rijzen, landmassa’s scheuren en zeeën vollopen alsof het badkuipen zijn. Het landschap van nu ziet er totaal anders uit dan lang geleden en over enige miljoenen jaren zal het opnieuw onherkenbaar veranderd zijn. Voor het leven dat in het landschap huist, geldt hetzelfde. Het is niet alleen dynamisch in die zin dat elke soort elke dag opnieuw en jaar in jaar uit druk in de weer is met eten, niet gegeten worden en voortplanten, maar het is ook veranderlijk over periodes die de waan van de dag verre overstijgen. Die periodes en de veranderingen zijn zelfs zo groot dat de tijdschalen en verandersnelheden waarmee we in het dagelijks leven zo vertrouwd zijn, hun betekenis volledig verliezen. De in de laatste paar honderd jaar opgebouwde wetenschappelijke kennis leert ons dat de geschiedenis van het leven op aarde ongeveer 4 miljard jaar x homo nudus | De naakte mens geleden uiterst simpel begon, en dat op dit moment naar schatting enige tientallen miljoenen verschillende soorten de wereld met triljarden individuen bevolken. Het leven is in een oceaan van tijd onvoorstelbaar pluriform en complex geworden. De fossielen die getuigen van het leven van weleer, maar ook het leven van vandaag dat daar de weerslag van is, laten beide zien dat in de langzame verandering van de levensvormen die in al die tijd heeft plaatsgevonden, duidelijk herkenbare patronen en wetmatigheden optreden die van toepassing zijn op al het leven, of dat nu uiterst simpel of juist heel complex is, of het zich in de diepzee, op de toppen van de hoogste bergen, onder de grond, op het land, in het water of in de lucht afspeelt. De evolutionaire processen die vorm hebben gegeven aan het leven van vandaag, grijpen op elke levensvorm op dezelfde wijze in. Er is nog nooit een levend wezen ontdekt dat zich eraan heeft kunnen onttrekken. De mens is daarop als biologisch verschijnsel geen uitzondering. De werking van de evolutionaire processen die het leven vormen, is de onmisbare fundering waarop het huis van deze reconstructie van de mens als biologische soort wordt gebouwd. Het is dan ook de eerste stap op weg daarnaartoe, en met die fundering begint het eerste deel van dit boek. Daarin wordt wat langer stilgestaan bij de evolutie van intelligentie in de natuur. De invloed die daarvan is uitgegaan op de complexiteit van het leven, blijkt bij nadere beschouwing bijzonder groot geweest te zijn. De inzichten die dat op­levert, zijn niet alleen van groot belang voor de reconstructie van het ontstaan van de mens als soort, maar eveneens voor de evolutie van alle kenmerkende eigenschappen die ons onderscheiden van andere soorten. Evolutionaire processen maken begrijpelijk hoe en waarom soorten ontstaan en veranderen, maar zijn verder niet meer dan abstracte algemeen geldende concepten die op zichzelf nooit mededelingen doen over de specifieke evolu­ tionaire geschiedenis van een bepaalde soort. Om daarover uitspraken te kunnen doen, is het nodig om zijn specifieke uitgangspositie te reconstrueren, vlak voordat de soort ontstond. Alleen door een zo compleet mogelijk beeld te schetsten van zijn toenmalige uiterlijk, gedrag, voedingspatroon, leefomgeving enzovoort, en dit vervolgens te combineren met de algemeen geldende evo­ lutionaire patronen, fossielen van tussenvormen, kennis over de veranderingen in de leefomgeving en niet te vergeten het hedendaagse eindresultaat van de moderne soort, kan het specifieke evolutionaire verhaal van een soort van begin tot eind worden verteld. Toegepast op de evolutie van de mens betekent dit dat in het eerste deel een tweede tussenstop wordt gemaakt om de precieze aard van onze bio­lo­gische wortels te achterhalen. Die moeten worden gezocht bij de primaten. Dit is een aparte zoogdierorde van doorgaans in de bomen en bossen van warme streken levende dieren. De mens is als biologisch verschijnsel bij deze orde ingedeeld omdat hij het meest verwant is aan de soorten die daar Proloog xi deel van uitmaken. Wanneer de algemeen geldende evolutionaire processen worden betrokken op de moderne primatensoorten, dan blijkt dat ook daarin patronen en wetmatigheden kunnen worden waargenomen die de afzonderlijke soorten overstijgen en die typerend zijn voor de orde als geheel. Hierdoor wordt duidelijk hoe en waarom primaten de eigenschappen in hun uiterlijk en gedrag hebben verworven die ze maken tot wat ze zijn. De mens wortelt diep in die patronen, hij is daardoor als biologisch ver-schijnsel in de afgelopen miljoenen jaren volledig gevormd. Dit geldt evengoed voor de chimpansee, het dier waaraan de mens van alle primaten het nauwst verwant is, en waarmee hij een gemeenschappelijke voorouder deelt. Door zowel de chimpansee als de mens te plaatsen tegen de achtergrond van de grondpatronen die kenmerkend zijn voor de gehele orde der primaten, en de beide soorten vervolgens met elkaar te vergelijken, wordt duidelijk wat er nu werkelijk onderscheidend is aan de menselijke soort. Dan blijkt dat veel eigenschappen helemaal niet specifiek zijn voor de mens, terwijl dat bij sommige andere juist heel nadrukkelijk wel het geval is. Het meest opmerkelijke is echter dat onze meest opvallende en onderscheidende eigenschappen, zoals het vachtloze lichaam, het rechtop lopen, de mono­ game relatie in grote groepen, taal en zeer grote hersenen, in het geheel niet blijken te passen in de patronen die normaal gesproken bij primaten worden aan­getroffen. Dit betekent dat de enige primaat die zichzelf een naam heeft ge­geven, kennelijk in zijn eigen orde een buitengewoon extravagante verschijning moet zijn. De chimpansee past in tegenstelling tot de mens wel heel gewoon in het gangbare patroon dat bij een primaat kan worden verwacht, en het is vooral dit verschil dat zo veelbetekenend is. De chimpansee en de mens hebben blijkbaar een fundamenteel verschillende evolutie door­ gemaakt. De vergelijking van de mens met zijn meest naaste familielid levert, behalve inzicht in de wijze waarop de mens zich werkelijk van zijn naaste familielid onderscheidt, ook een beeld op van het vermoedelijke uiterlijk en het essentiële gedrag van de voorouder die we met hem delen, en daarmee wordt de noodzakelijke uitgangspositie die voorafging aan onze evolutie, eveneens helder. De werking van de algemene evolutionaire processen en de op die basis ontstane biologische wortels van de mens, ver­ schaffen gezamenlijk het noodzakelijke basismateriaal waarmee de reconstructie van onze evolutie in de twee volgende delen daadwerkelijk kan worden op­gebouwd. Het tweede deel Dit deel begint met de reconstructie van het ontstaan van de drie vermoe­ delijk oudste eigenschappen van de mens. De evolutie van het vachtloze lichaam, het rechtop lopen en de monogame relatie wordt voor elke eigenxii homo nudus | De naakte mens schap afzonderlijk, gedetailleerd en stap voor stap ontrafeld. Redenerend vanuit onze primatologische wortels wordt geleidelijk aan duidelijk dat ze alle drie in zeer korte tijd in het Afrikaanse oerwoud tot ontwikkeling moeten zijn gekomen, en dat ze bovendien ten nauwste met elkaar samenhangen en niet los van elkaar kunnen worden gezien. De biologie van onze hedendaagse familieleden loopt daar als een rode draad doorheen. Onze voorouders waren tenslotte meer dan de gefossiliseerde botten die wij er nu van terugvinden; het waren levende wezens van vlees en bloed die voedsel zochten, vijanden vermeden en zich wilden voortplanten. Lang geleden waren het heel gewone dichtbehaarde primaten die net als vele andere primatensoorten in grote groepen in de bomen leefden en daar uitbundig en luidruchtig met elkaar communiceerden. Op hun eigen wijze vormden onze oudste voorouders een unieke soort binnen hun orde, maar verder waren ze zeker niet uitzonderlijk. Dit moet stellig onze evolutionaire uitgangspositie zijn geweest; de mens vindt niet voor niets zijn biologische wortels in deze zoogdierorde. Door de mens te zien als een gewone primaat die lang geleden een heel gewoon primatenleven leidde, wordt de natuurlijke achtergrond zichtbaar waartegen het uitgebreide fossielenarchief van onze voorouders dat in de afgelopen anderhalve eeuw boven de grond is gehaald, tot leven kan komen en zijn samenhangende verhaal kan vertellen. Diezelfde achtergrond is eveneens belangrijk voor de evolutie van onze grote hersenen die enige miljoenen jaren na het ontstaan van onze soort naar voren kwamen, want ook voor deze eigenschap geldt dat die in een zuiver biologische context bij een heel gewone primaat tot ontwikkeling moet zijn ge­komen. Gebruik makend van de inzichten die in het eerste deel van dit boek zijn opgedaan omtrent de evolutie van intelligentie in het dierenrijk in brede zin, wordt duidelijk dat taal de enig mogelijke drijvende kracht achter de groei van onze hersenen kan zijn geweest. Taal en grote hersenen blijken, net als de evolutie van het vachtloze lichaam, het rechtop lopen en de monogame relatie, evolutionair onlosmakelijk met elkaar verbonden te zijn geweest, en zijn in nauwe samenhang ontstaan. De innige verbondenheid van taal en grote hersenen brengt logischerwijs met zich mee dat het ontstaan van de menselijke taal eveneens vanuit een biologisch perspectief verklaard moet worden. Als de groei van onze hersenen een biologische oorsprong kent en taal daarachter de enige drijvende kracht kan zijn geweest, dan kunnen we eenvoudig niet om deze conclusie heen. Dit dirigeert het zoeken naar de wortels van taal terug naar de tijd waarin onze voorouders nog uitsluitend door middel van dierlijke kreten met elkaar communiceerden. Vanuit dit basale bio­logische vertrekpunt werd in de loop van een paar miljoen jaar stap voor stap het bouwwerk van de menselijke taal opgetrokken. Het slot van dit deel is eraan gewijd te achter­halen op welke evolutionair logische wijze simpele kreten konden uitgroeien tot de uiterst complexe en pluriforme menselijke taal. Proloog xiii Het derde deel De biologische rode draad die door de reconstructie van de evolutie van onze afzonderlijke eigenschappen is geweven, maakt het mogelijk om in het laatste deel van dit boek de volledige weg van onze evolutionaire geschiedenis, van begin tot eind en in zijn natuurlijke context, te schetsten. Alle losse puzzel­ stukken die in het vorige deel zijn verzameld, worden hier samengevoegd tot een naadloos sluitend beeld. Afstand nemend van de details van onze evolutie, tekent zich dan voor onze ogen een even natuurlijk als opmerkelijk pad af. Behalve lang en kronkelig was het ook een bijzonder gevaarlijke weg met tal van serieuze hindernissen die gemakkelijk tot het uitsterven van onze soort hadden kunnen leiden. Terugblikkend op onze veelbewogen historie was de aankomst van de mens in de moderne tijd beslist geen vanzelf­sprekendheid. Vele miljoenen jaren lang leefde onze soort om uiteenlopende redenen op het randje van uitsterven, in een zeer beperkt gebied, onder voor oorspronkelijk bosminnende en fruitetende primaten vaak hachelijke condities. Onze tot voor kort nog uiterst zeldzame voorouders hebben op hun lange en gevaarlijke evolutionaire weg in de loop van 7 miljoen jaar en ruim 350.000 generaties, talloze voetstappen naar het heden gezet. Niemand van hen heeft ooit geweten waar die voettocht hen zou brengen. In dat opzicht is er niets veranderd. xiv homo nudus | De naakte mens