Culturele evolutie 1 HOOFDSTUK V De culturele evolutie Culturele evolutie 2 V. DE CULTURELE EVOLUTIE 1. INLEIDING Onder "culturele eigenschap" wordt in de biologie steeds een eigenschap bedoeld die niet vastgelegd is in de genen maar door de rede, door leren, door gewoonten e.a. tijdens het leven verworven wordt. De capaciteit tot cultureel evolueren op zich is wel een biologische eigenschap, die in aanleg ook reeds aanwezig is bij hogere dieren, maar die slechts echt duidelijk wordt en grote hoogtes bereikt tijdens de menswording. Deze eigenschap ligt aan de basis van de culturele evolutie, die wij kunnen beschouwen als een verdere ontwikkeling of een verlengstuk van de biologische evolutie. Hiermede wordt een fundamenteel niveau van complexatie van de materie doorbroken, zodat een heel stel van nieuwe eigenschappen en wetmatigheden ontstaan. Deze maken het voorwerp uit van vooral de menswetenschappen. Zij vormen een raakvlak tussen menswetenschappen en natuurwetenschappen, dat wij slechts zeer bondig zullen behandelen door de prehistorie, zij het zeer bondig, op te nemen in het verhaal van "de lange weg van Big Bang tot Mens". Zowel biologische als culturele evolutie zijn onderdelen van de algemene evolutie van alles wat bestaat. Zij vertonen vele gelijkenissen maar het mechanisme er van ligt noodzakelijkerwijze op een ander niveau. Biologische kenmerken uiten zich via de genen en hun evolutie is steeds het resultaat van succes in de voortplanting. Het biologisch mechanisme van mutatie en natuurlijke selectie wordt in het cultureel evolutiemechanisme vervangen door nieuwe ideeën en de aanvaarding er van door de maatschappij (maatschappelijke selectie). Hoewel de capaciteit tot culturele evolutie een biologische eigenschap is, leidt de culturele evolutie zelf tot nieuwe gedragingen en resultaten die tijdens het leven verworven worden en waarvan de basis niet meer in de genen maar in de hersenen terug te vinden zijn. Richard Dawkins stelde voor om naar analogie met het biologisch evolutiemechanisme de term "memen" in te voeren als eenheid van overdracht van culturele eigenschappen. Zoals genen biologisch kunnen gekopieerd worden en vervolgens verspreid in een populatie kunnen memen cultureel gekopieerd worden en vervolgens verspreid in een populatie. De moderne mens heeft door zijn culturele evolutie de natuurlijke selectie in belangrijke mate teruggedrongen en hierdoor de biologische evolutie van de mens op een laag pitje gezet. Hierdoor ontstond automatisch zowel een bevolkingsexplosie als een grote variatie onder de mensen. Deze grote variatie is het middel om eventuele catastrofen biologisch (via natuurlijke selectie) te overleven zoals in het verleden bij herhaling gebeurde. Een belangrijk verschil, dat de mensheid en zijn toekomst totnogtoe uniek maakt, is dat eventuele grote catastrofen binnen bepaalde grenzen ook cultureel kunnen overwonnen worden. De capaciteit tot culturele evolutie staat in relatie tot de hersencapaciteit. De duidelijkste uitingen van een ontluikende capaciteit tot cultureel evolueren vindt men dan ook bij de primaten. Het ontstaan van een cultureel verworven eigenschap bij primaten werd waargenomen in de jaren 60 van de 20e eeuw en deed toen de ronde van de aarde. Het studieonderwerp waren Japanse makaken die sedert vele jaren bestudeerd werden op Koshima, een klein eiland langsheen de Japanse kust. Het voedsel bestond vooral uit zoete aardappelen. Op een bepaalde dag viste één van de wijfjes een zoete aardappel uit water op en ervoer dit blijkbaar als zeer Culturele evolutie 3 positief. Nadien gebeurde dit ook nog in zeewater en blijkbaar smaakte dit nog beter. Sedertdien ging het dier de zoete aardappelen herhaaldelijk bewust met zeewater wassen. Vooreerst gingen vooral de jonge dieren dit nadoen maar later ook oudere dieren. Sinds die tijd werd het wassen van zoete aardappelen een normaal gedrag van deze groep die telkens aan de volgende generaties werd doorgegeven. Een culturele eigenschap was ontstaan. Een belangrijke vaststelling is dat DE CULTURELE EVOLUTIE SNELLER VERLOOPT DAN DE BIOLOGISCHE EVOLUTIE. Deze vaststelling leidde tot het inzicht dat de mens, die van grosso modo 2 miljoen jaar geleden tot ongeveer 10.000 jaar geleden leefde als jagerverzamelaar, voldoende tijd heeft gehad om zich biologisch goed aan deze levenswijze aan te passen. Dit is niet het geval met de snelle veranderingen die de omgeving van de mens sedert zowat 10.000 jaar kende ten gevolge van zijn indrukwekkende culturele evolutie. Het grootste contrast ontstond tussen bijvoorbeeld het leven op het platteland vergeleken met het leven in een moderne grootstad. De mens heeft niet de tijd gehad om zich biologisch aan te passen aan een moderne stad ondanks het feit dat hij deze zelf ontwierp en hierdoor aanpaste aan zijn noden en verlangens. De mens zal dan ook bij dit leven in een grootstad gemiddeld nog behept zijn met een aantal "littekens uit het verleden" die maken dat hij zich, nog steeds biologisch uitgerust met kenmerken van een "jager-verzamelaar", nog niet helemaal aanpaste aan dit moderne leven. Dit boeiend onderwerp, dat wellicht een verklaring geeft voor een heel stel problemen die zich in elke grote stad voordoen, kan binnen de ons toegemeten beperkte tijd en plaats in de voorliggende tekst niet verder worden uitgewerkt. De culturele evolutie ten tijde van de prehistorie dient men noodzakelijkerwijze te bestuderen aan de hand van de paleontologische en archeologische overblijfselen. Dit zijn in de eerste plaats stenen artefacten. Men spreekt om deze reden van de steentijd. Deze wordt in functie van de verschillende technologische stadia ingedeeld in paleolithicum of oude steentijd, mesolithicum of middensteentijd en neolithicum of nieuwe steentijd. Deze 3 steentijden (of steenculturen) worden verder onderverdeeld in subculturen, stijlen of steentradities. Deze noemt men Acheuleaan, Perigordiaan enz.. De naam is in de regel afgeleid van de plaatsen waar deze voor het eerst ontdekt en beschreven werden. Uiteraard wordt ons inzicht in de culturele evolutie beter en complexer naarmate het gaat om recentere tijden. Deze laatste worden in de regel niet meer besproken in boeken over evolutie, maar wel in boeken over geschiedenis. De overgang tussen beide vormt een raakvlak waar beide disciplines elkaar overlappen. Dit noemt men de prehistorie. In de prehistorie leefden de volkeren op aarde nog grotendeels geïsoleerd. Hierdoor gingen zij automatisch van elkaar weg evolueren. Biologisch ontstonden hierdoor een aantal verschillen die aan de basis liggen van discussies of deze voldoende zijn om te kunnen spreken van ondersoorten (of rassen) van de moderne mens. Cultureel ontstonden min of meer grote verschillen volgens de plaats op aarde zowel als stijgende contacten en vermenging. Dit laatste lag aan de basis van een stijgende variatie en complexiteit van zowel de biologische als de culturele eigenschappen. Zo ontstaat bvb de nieuwe steentijd in het nabije Oosten rond 10.000 jaar geleden maar verschijnt deze in Europa eerst rond 8.000 jaar geleden terwijl er nu nog steeds bevolkingsgroepen zijn die de steentijd nauwelijks ontgroeid zijn. Wanneer wij de culturele evolutie uitsluitend zouden willen indelen in periodes op basis van het gebruikte gereedschap, dan zou dit er als volgt kunnen uitzien : I. Het paleolithicum of de oude steentijd. II. Het mesolithicum of de middensteentijd Culturele evolutie 4 Gedurende deze beide steenculturen is de mens een jager-verzamelaar. III. Het neolithicum of de nieuwe steentijd. In het neolithicum gaat de mens over tot voedselproductie. IV. Het metaaltijdperk V. Het industrietijdperk VI. Het informaticatijdperk Alleen de tijdperken I tot IV maken het voorwerp uit van de prehistorie. Zij omvatten zowel de biologische als culturele evolutie van de mens. De figuur toont een overzichtelijk schema van de culturele evolutie in de prehistorie. Van links naar rechts zijn aangegeven : de tijd, de tijdvakken, de mensensoort en het er mede overeenstemmende cultureel stadium.