Deel I De spelling van Les 1 De spelling van

advertisement
Deel I De spelling van werkwoordsvormen
Les 1 De persoonsvorm
Inleiding
Veel mensen hebben moeite met de spelling van Nederlandse
werkwoordsvormen. Vaak komt dat doordat ze de grammaticale basisregels
niet goed kennen. Helaas werkt het bij het spellen van werkwoordsvormen
niet om op je gevoel af te gaan, of op hoe een woord klinkt. Je zult je dus
eerst een aantal belangrijke begrippen en regels eigen moeten maken. Deel I
van Duidelijke Taal helpt je daarbij. In deze allereerste les leer je hoe jje in
een zin de persoonsvorm kunt vinden.
Werkwoorden
Werkwoorden zijn die woorden in de zin die vertellen wat iets of iemand
doet. Ze kunnen ook een bepaalde toestand beschrijven. In de volgende
zinnen zijn de werkwoorden onderstreept:
Bij de poort stonden schildwachten.
Het orkest begon te stemmen.
stemmen
Ik wil eigenlijk wel even staan.
staan
Ik ben boos.
Persoonsvormen
Zinnen bevatten meestal een of meerdere werkwoorden. Sommige van deze
werkwoorden hebben een bijzondere functie. We noemen ze persoonsvormen.
In
n bovenstaande zinnen zijn dat stonden, begon, wil en ben.
Aan de persoonsvorm in een zin kun je zien:
•
•
of de zin in het enkelvoud of meervoud staat;
of de zin in de tegenwoordige of de verleden tijd staat.
Hoe vind je de persoonsvorm?
Je kunt kiezen uit drie manieren om in een zin de persoonsvorm te vinden:
1. Zet de zin in een andere tijd
De werkwoorden die veranderen, zijn persoonsvormen.
Voorbeeld:
Krispijn voert zijn hamster.
Deze zin staat in de tegenwoordige tijd. Verander je de zin in de verleden tijd, dan luidt hij:
Krispijn voerde zijn hamster.
voert is veranderd in voerde. voert is dus de persoonsvorm.
Nog een voorbeeld:
Het bord werd met een spons schoongemaakt.
Deze zin staat in de verleden tijd. In de tegenwoordige tijd klinkt hij zo:
Het bord wordt met een spons schoongemaakt.
Het woord dat verandert, is de persoonsvorm. In dit voorbeeld is dat dus werd.
2. Zet de zin in het enkelvoud of meervoud
De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.
Voorbeeld:
De oude muur begon scheuren te vertonen.
Dit wordt in het meervoud:
De oude muren begonnen scheuren te vertonen.
Je ziet dat het werkwoord nu is veranderd in begonnen. De persoonsvorm is dus begon.
3. Maak de zin vragend (Pas op: deze manier is alleen geschikt voor korte
zinnetjes!)
Het werkwoord dat vooraan de zin komt te staan is de persoonsvorm.
Voorbeeld:
Onze kanarie zingt alleen 's morgens.
Maak je hiervan een vraag, dan krijg je:
Zingt onze kanarie alleen 's morgens?
Voorop staat nu het werkwoord zingt. Dat is dus de persoonsvorm.
De beste manier
De eerste van de hierboven beschreven manieren is de meest veilige: je kunt
dus het beste de zin in een andere tijd zetten om de persoonsvorm te vinden.
Deze manier werkt namelijk ook goed bij lange zinnen. Dat wordt duidelijk in
het volgende voorbeeld:
Omdat het zo stil bleef, trok Sonja de gordijnen open, maar ze deed dat zo onbeheerst dat de
roodborstjes verschrikt wegvlogen.
In welke tijd staat deze zin? Juist: in de verleden tijd. We maken er nu tegenwoordige tijd
van. Dan luidt hij zo:
Omdat het zo stil blijft, trekt Sonja de gordijnen open, maar ze doet dat zo onbeheerst dat
de roodborstjes verschrikt wegvliegen.
De werkwoorden die zijn veranderd, zijn bleef, trok, deed en wegvlogen.. Dat zijn dus de
persoonsvormen.
Opdracht 1
In de volgende zinnen zijn de werkwoorden onderstreept. Welke werkwoorden zijn
persoonsvormen? Schrijf die op. Gebruik één van de methodes die hierboven beschreven
staat.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
De vreemdeling vroeg de weg. ......................................
Een vroege merel zat in de struiken te fluiten.. ......................................
Hoor je hem roepen?? ......................................
Ik heb een hekel aan afwassen.. ......................................
Slapen deden we nauwelijks die nacht. ......................................
..................
Ton was alweer mijn telefoonnummer vergeten.. ......................................
We moeten nu echt eens een keer gaan skiën.. ......................................
Saar vertelt dat ze altijd vroeg gaat slapen. ......................................
Wie te snel werkt, maakt gemakkelijk fouten. ......................................
De man beweert dat hij rijk is,, maar dat klopt niet. ......................................
Opdracht 2
Zoek nu de persoonsvormen in de volgende zinnen. Let op: in sommige zinnen staan
meerdere persoonsvormen!
1.
2.
3.
In de tuin ligt een kinderschepje. ......................................
Waar zoek je een woord op dat je niet begrijpt? ......................................
Eerst waaide er nog een aangenaam briesje, maar tegen de middag kwam daar
verandering in. ......................................
4.
Wie zijn boek heeft vergeten, moet het ogenblikkelijk gaan halen.
......................................
5. Gelachen dat we hebben!! ......................................
6. Wie had ooit kunnen denken dat die twee nog eens verliefd op elkaar zouden worden?
......................................
7. Deze schilder besteedt de uiterste zorg aan zijn materiaal.
......................................
8. Voordat de directeur de leerling schorste, werden de ouders voor een gesprek
uitgenodigd. ......................................
9. Zo de wind waait, waait zijn jasje. ......................................
10. Het is vreemd dat iemand die zelf zo nalatig is, durft te beweren dat zijn vrouw de
planten niet goed verzorgt. ......................................
Deel II Overige spellingsregels
Les 4 Zelfstandig naamwoord in het meervoud
Inleiding
Deze les gaat over het meervoud van het zelfstandig naamwoord. Weet je nog wat
een zelfstandig naamwoord is? Het is een woord waar je de, het of een voor kunt
zetten. Een zelfstandig naamwoord gebruik je voor mensen (man, vrouw,
bouwvakker, ventje), dieren (pauw, dinosaurus), dingen (kamerplant, bergketen,
belasting) en geografische namen (Venetië, Kaukasus). Hieronder lees je meer over
de manier waarop je zelfstandige naamwoorden in het meervoud spelt.
Voeg -s of -en toe
Bij bijna alle zelfstandige naamwoo
naamwoorden
rden voeg je in het meervoud -en of -s toe:
prins - prinsen
straat - straten
kwartje - kwartjes
tafel - tafels
Meervouden en klinkers
Als het zelfstandig naamwoord een korte klinker heeft, wordt de medeklinker die
daarna komt in het meervoud verdubbeld. K
Kijk
ijk maar naar de voorbeelden:
kop - koppen
gebit - gebitten
jas - jassen
les - lessen
Eindigen woorden op -f
- of -s,
s, dan veranderen die in het meervoud dikwijls in een v
of een z:
duif - duiven
graaf – graven
prijs - prijzen
gans - ganzen
Pas op met woorden op een -f uit vreemde talen:
fotograaf – fotografen
paragraaf - paragrafen
Apostrof in het meervoud?
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -i, -u en -y krijgen in het
meervoud 's (apostrof + s):
pyjama's
foto's
ski's
menu's
rally's
De apostrof schrijf je om te voorkomen dat een woord verkeerd wordt uitgesproken.
Veel mensen gebruiken de apostrof te vaak. Bij woorden als horloges, logés of etuis
is de apostrof niet nodig, want je kunt ze helemaal niet verkeerd uitspreken.
Trema bij woorden op -ie
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ie krijgen in het meervoud vaak -n of en. Valt de klemtoon van zo'n woord op de laatste lettergreep (op de ie), schrijf er
dan ën achter. Als de klemtoon op een andere lettergreep valt, schrijf dan alleen -n
en voeg een trema toe op de laatste e. Kijk maar eens naar de volgende woorden:
fantasie (klemtoon achteraan) - fantasieën
genie (klemtoon achteraan) - genieën
kolonie (klemtoon niet achteraan) - koloniën
provincie (klemtoon niet achteraan) - provinciën
Er zijn ook zelfstandige naamwoorden op -ie die in het meervoud een -s krijgen:
kanarie - kanaries
balie - balies
Monnik - monniken!
Pas op: bij woorden met een onbeklemtoonde eindlettergreep op -ik, -it, -et en -es
verdubbelt de medeklinker niet!
monnik - monniken
kievit - kieviten
lemet - lemmeten
dreumes - dreumesen
Woorden uit vreemde talen
Woorden uit vreemde talen hebben dikwijls een afwijkend meervoud. Tja, en ook
die zul je uit je hoofd moeten leren...
museum - musea (museums
eums mag ook)
basis - bases (basissen mag ook)
centrum - centra (centrums mag ook)
medicus - medici
Alle meervouden staan ook in het Groene Boekje. Als je twijfelt, kijk dan dus op
www.woordenlijst.org
www.woordenlijst.org.
Opdracht 6
Schrijf het meervoud op van:
1. kwestie | ......................
2. dictee | ......................
3. café | ......................
4. roos | ......................
5. graf | ......................
6. basis (2x) | ......................
7. bureau | ......................
8. lens | ......................
9. begrafenis | ......................
10. studio | ......................
Opdracht 7
Schrijf het meervoud op van:
1. centrum (2x) | ......................
2. symfonie | ......................
3. medium | ......................
4. menu | ......................
5. ski | ......................
6. aquarium | ......................
7. agenda | ......................
8. luiwammes | ......................
9. perzik | ......................
10. kubus | ......................
Opdracht 8
Schrijf het meervoud op van:
1. zee | ......................
2. douche | ......................
3. genie | ......................
4. olie | ......................
5. paragraaf | ......................
6. fee | ......................
7. kaars | ......................
8. hobby | ......................
9. etalage | ......................
10. medicus | ......................
Download