Project Dieren - Week 4DEF- Reptielen, amfibieën en vissen Info: Reptielen en amfibieën Amfibieën Salamanders, kikkers en padden zijn amfibieën. Ze leven op het land én in het water. Op het land ademen ze met hun longen en in het water door hun huid. Hun huid droogt snel uit, daarom leven ze in de buurt van zoet (!) water. Amfibieën leggen eitjes in het water. De larven veranderen een paar keer (metamorfose). De gewone pad is een beetje giftig (vies voor vijanden). Een felle kleur waarschuwt voor een vaak‘giftig slijmlaagj’. Het giftigste minikikkertje vind je in Zuid-Amerika. In Nederland vind je elf soorten kikkers/padden en vijf soorten salamanders. Reptielen Slangen, krokodillen, hagedissen en schildpadden zijn reptielen. Sommige houden van zwemmen, maar het zijn landdieren. Ze hebben een taaie huid met schubben, die vervelt. De meeste reptielen leven in gebieden die erg warm zijn en ze eten vlees. Reptielen leggen eieren op een warme plek op het land of in plantenresten. Na de geboorte moeten de kleine reptielen meteen voor zichzelf zorgen. Behalve bij enkele krokodillensoorten. Sommige reptielen broeden de eieren in hun lichaam uit. Dit noem je eierlevendbarend. De jongen hebben dan meer kans op overleven, maar de moeder wordt traag enis een kwetsbare prooi. Een kameleon kan verkleuren om indruk te maken of niet op te vallen. In Nederland vind je drie slangensoorten en hagedissensoorten. Reptielen en amfibieën zijn beschermde diersoorten; je mag ze niet vangen of doden. Ze worden met uitsterven bedreigd door verkleining van hun leefomgeving (bouw huizen, industrie) en door vervuiling.. Amfibieën en reptielen zijn net als geleedpotigen en vissen koudbloedig. Voordeel: je hoeft jezelf niet warm te houden, dat scheelt een hoop voedsel eten. Nadeel: traagheid bij kou. Daarom houden sommige amfibieën en reptielen als het koud is een winterslaap. En soms hebben ze extra glucose (=suiker) in hun lijf om niet te bevriezen. Extra Info: Vissen Het vissenlijf Vissen halen met hun kieuwen zuurstof uit het water. De schubben beschermen de vis. Door het slijmlaagje kan de vis sneller zwemmen en het weert bacteriën af. Met de vinnen kunnen ze sturen en hun evenwicht houden. De ogen kunnen beide kanten op kijken om roofvissen aan te zien komen. Met de zijlijn vangen ze trillingen op en voelen ze hun omgeving. Met de zwemblaas kunnen ze stijgen en dalen in het water. Haaien hebben geen zwemblaas. Zoet, zout, brak Zoetwatervissen leven in sloten, meren of rivieren. Zoutwatervissen leven in de zee. Waar rivieren in zee stromen vind je brak water. Dit is minder zout dan zeewater. Nederlandse zoetwatervissen: karper, baars, ruisvoorn, snoek. Nederlandse zoutwatervissen: schol, hondshaai, zeeforel, haring Een school vissen is een grote groep vissen van dezelfde soort. Ze zijn in een school minder kwetsbaar voor roofvissen. Die zien een grote, bewegende vlek en niet de afzonderlijke vissen. Tijdens het paaien schieten de vrouwtjes hun eitjes (kuit) in het water en de mannetjes spuiten hun zaad (hom) daaroverheen. Vissen leggen veel eitjes, want er worden veel eitjes opgegeten door andere vissen. Verontreinigd water komt vaak weer terug in de kringloop. Hiermee vervuilen we de leefomgeving voor alle waterdieren. Gelukkig zijn er in steeds meer landen regels en zuiveringsinstallaties. Trekvissen gaan op zoek naar een geschikte plek om te paaien. De zeeforel en zalm trekken uit de zee weg en leggen hun eitjes in zoet water. Zalmen gaan meestal terug naar dezelfde stroom waar ze geboren zijn. Bij de paling is het andersom: een bijna volwassen paling zwemt vanuit zoet- of brakwater naar de Sargassozee, paait in diep water (nog nooit gezien) en sterft. De larven zwemmen in drie jaar naar de Europese kustwateren. Dijken, dammen, sluizen, stuwdammen zijn hindernissen voor de paling. Gelukkig worden er bijvoorbeeld vistrappen gebouwd en bij de Afsluitdijk is een vismigratierivier.