Spaans voor zelfstudie

advertisement
Prisma Taaltraining
Spaans
voor zelfstudie
drs. Gisa Muniz
Voorwoord
9
Uitspraak
11
Les 1 Tekst 1
Begroetingen
Mensen ontmoeten
Zich voorstellen
Vragen hoe iemand heet
Zeggen waar je of waar iemand
vandaan komt
Zeggen waar je of iemand woont
Tekst 2
Zich tot iemand richten
Afscheid nemen
Tekst 3
Iemand voorstellen
Vragen waar iemand vandaan komt
Vragen waar iemand woont
Een vraag stellen
14
14
15
16
16
17
17
21
22
22
26
27
27
27
28
37
Les 2 Tekst 1
Zeggen wat je denkt/gelooft of vragen
wat iemand denkt/gelooft met het
werkwoord creer38
41
Tekst 2 De getallen
41
43
Tekst 3
Bedanken en reacties
44
Informatie vragen en reactie geven
44
Een formulier invullen
45
Vragen over iemand stellen
45
Landen en nationaliteiten
45
Beroepen
46
Les 3
Tekst 1
Tijdsbestek aangeven
Tekst 2
Een plaats / positie aanduiden
Het met iemand eens zijn
Tekst 3
Een plaats beschrijven / aanduiden
54
54
57
57
58
60
60
Les 4
Tekst 1
De dagen van de week
Zeggen / vragen welke dag van de week
het is / was
Een bepaalde periode of dagen van de
week aanduiden
70
70
71
Tekst 2
Aantonen dat je iets zojuist gedaan hebt
Naar iemands mening vragen
Tekst 3
Klokkijken
Tijdsaanduiding
Zeggen dat er in het verleden iets
is gebeurd en zeggen hoe lang iets
al gebeurt
Zeggen dat iets gaat gebeuren na een
bepaalde tijdsperiode
Les 5
75
75
76
79
79
80
80
81
Tekst 1
87
De familie
87
De familie voorstellen
88
Zeggen dat iets al een tijdje aan
de gang is
89
Zeggen dat iemand jarig is
89
Iemand feliciteren met zijn verjaardag
89
93
Tekst 2
De maanden
93
De seizoenen
93
Zeggen welke dag, maand of seizoen
het is
93
Zeggen wat voor weer het is
94
98
Tekst 3
De datum zeggen
99
Zeggen dat iemand ouder of jonger is
dan een ander
99
De sterrenbeelden van de dierenriem 100
Les 6 Tekst 1
108
Vragen of iemand geld kan wisselen
109
Vragen / zeggen hoe lang iets gaat
duren of duurt
109
Wat te zeggen als je iets aan iemand
geeft
109
Zeggen dat je iets moet doen met
tener que of deber110
114
Tekst 2
Vragen of er een plaats vrij is
115
Beleefd iets vragen met quería of
me gustaría115
Zich verontschuldigen en toestemming
vragen om iets te doen
116
119
Tekst 3
Onderweg met de taxi, handige zinnen 120
71
5
INHOUD
INHOUD
Les 7 Tekst 1
127
De telefoon opnemen
128
Iemand uitnodigen
128
Een uitnodiging aannemen
128
Een uitnodiging afwijzen
129
132
Tekst 2
Een gunst of een uitnodiging
met poder133
Beleefd zeggen dat je iets wilt doen of
wilt hebben
133
Een antwoord geven met ‘natuurlijk’
133
137
Tekst 3
Vragen of er nog iets anders is
138
Vragen wat iets kost
138
Zeggen dat iets op / uitverkocht is
139
Het ergens mee eens zijn
139
Les 8
Tekst 1
Voorkeur aangeven
Vragen hoe je kunt betalen
Vragen of iemand iets in een andere
maat, kleur heeft
Tekst 2
Zeggen wat je ergens van vindt
Vragen aan de verkoper
Tekst 3
Iemand beschrijven
147
148
148
Les 9
Tekst 1
Zeggen wat je voelt
Tekst 2
Telefonisch een afspraak maken
Zeggen dat je je beter of slechter voelt
Tekst 3
Het menselijk lichaam
164
164
168
169
169
172
173
Les 10 Tekst 1
Zeggen dat je iets gezegd of
verteld had
Zeggen dat je iets zou doen
Tekst 2
Zeggen dat je op het punt staat om
iets te doen
Zeggen dat ‘volgens mij...’
Verbazing uitdrukken
Tekst 3
Afmetingen
Details over een huis
6
Spaans voor zelfstudie
148
152
153
153
156
156
181
182
182
185
186
186
186
190
190
191
Les 11
Tekst 1
199
Zeggen dat iets ‘ervan afhangt’
200
Zeggen dat je ergens zin in hebt of
naar uitkijkt
200
Tekst 2
203
alguien - nadie204
alguno - ninguno204
Vragen om iets bevestigd te krijgen
205
208
Tekst 3
Artikelen voor persoonlijke verzorging 208
Les 12 Tekst 1
Uitdrukken van wensen, bevelen,
twijfel en gevoel
Mogelijkheden uitdrukken
Tekst 2
Voorwaarden uitdrukken
Tekst 3
De windrichtingen
Het weer
Maanstanden
Les 13 Tekst 1
Beleefde verzoeken met hoofd- en
bijzin [aanvoegende wijs]
Uitdrukken van twijfel en mogelijkheid
Tekst 2
Reserveringen maken
Tekst 3
De vragen: Wat is er gebeurd?
Hoe is iets afgelopen?
Gevoelens en mening uitdrukken
Opsommingen
Les 14 Tekst 1
Sporten
Tekst 2
Vragen of en zeggen dat iets gelukt is
Mogelijkheden uitdrukken
Tekst 3
Vrije tijd en hobby’s
Les 15 Tekst 1
Bij de garage en benzinepomp
Tekst 2
Het verkeer
Pech onderweg
Vragen of iemand ergens van heeft
gehoord
215
216
216
219
220
223
223
223
224
231
232
232
236
237
240
241
241
241
248
249
252
252
253
256
256
262
263
266
267
267
267
LES 1
Tekst 1 (track 1)
Saludos
Señora López
Señor Galindo
Señora López
Buenas noches, señor Galindo ¿cómo está usted?
Bien, gracias. ¿Y usted?
Muy bien, gracias.
Pedro
Ana
Pedro
Hola Ana, ¿cómo estás?
Bien, gracias. Y tú, ¿qué tal?
Muy bien, gracias.
Juan Alonso
Teresa Salinas
Juan Alonso
Teresa Salinas
Juan Alonso
Mi nombre es Juan Alonso.
Me llamo Teresa Salinas. Encantada.
Encantado. ¿Eres de aquí?
Sí, soy de aquí. ¿Y tú?
Soy de Salamanca, pero vivo aquí.
Susana
Carlos
Susana
Carlos
Susana
Hola, soy Susana. ¿Y tú?
Soy Carlos. Encantado.
Encantada. ¿Eres de Madrid?
Sí, soy. ¿Tú también?
No, soy de Valencia.
Luister opnieuw naar de tekst en lees deze daarna hardop.
Vertaling: Begroetingen
Mevrouw López
Goedenavond, meneer Galindo, hoe gaat het met u?
Meneer Galindo
Goed, dank u. En hoe gaat het met u?
Mevrouw López
Heel goed, dank u.
Pedro
Ana
Pedro
14
Hoi Ana, hoe gaat het met je?
Goed, dank je. En hoe is het met jou?
Heel goed, dank je.
Spaans voor zelfstudie
Mijn naam is Juan Alonso.
Ik heet Teresa Salinas. Aangenaam.
Aangenaam. Kom jij hier vandaan?
Ja, ik ben van hier. En jij?
Ik kom uit Salamanca, maar ik woon hier.
Susana
Carlos
Susana
Carlos
Susana
Hallo, ik ben Susana. En jij?
Ik ben Carlos. Aangenaam.
Aangenaam. Kom jij uit Madrid?
Dat klopt. Jij ook?
Nee. Ik kom uit Valencia.
Begroetingen
Buenos días
Buenas tardes
Buenas noches
Hola
Encantado
Encantada
LES 1 - TEKST 1
Juan Alonso
Teresa Salinas
Juan Alonso
Teresa Salinas
Juan Alonso
Goedemorgen
Goedemiddag
Goedenavond / Goedenacht / Welterusten
Hallo / Hoi
Aangenaam (door man gezegd)
Aangenaam (door vrouw gezegd)
1. Vul in:
1 __________ , señor López.
Goedemiddag, meneer López.
2 __________ tardes, Ana.
Goedemiddag, Ana.
3 __________ , Diego.
Hallo, Diego.
4 Soy Susana. __________
Ik ben Susana. Aangenaam.
5 Buenas __________ , Pedro.
Goedenavond, Pedro.
Mensen ontmoeten
- ¿Cómo está (usted)?
- Bien, gracias. Hoe gaat het met u?
Goed, dank u.
- ¿Cómo estás?
- Muy bien, gracias
Hoe gaat het met je?
Heel goed, dank je.
- Hola Pepe, ¿qué tal?
- Muy bien. Hallo Pepe, hoe gaat het met je?
Heel goed.
2. Vul in:
1 ¿Cómo __________ ? Hoe gaat het met u?
2 Bien, __________ .
Goed, dank u.
3 Hola Pedro, ¿qué __________ ?
Hallo Pedro, hoe gaat het met je?
15
4
__________ bien.
Heel goed.
5
¿Cómo __________ ?
Hoe gaat het met jou?
6
__________ , gracias.
Heel goed, dank je.
Zich voorstellen met: voor- en achternaam [formeel], alleen voornaam [informeel]
Soy...
Ik ben…
Mi nombre es...
Mijn naam is…
Me llamo...
Ik heet…
Me llamo Juan Alonso.
Me llamo María Pérez. Encantada.
Encantado.
Ik heet Juan Alonso.
Ik heet María Pérez. Aangenaam.
Aangenaam.
Hola, soy Paco.
Hola, soy Antonio. Encantado.
Encantado.
Hallo, ik ben Paco.
Hallo, ik ben Antonio. Aangenaam.
Aangenaam.
Hola, mi nombre es Julia. Encantada.
Me llamo Ramón. Encantado.
Hallo, mijn naam is Julia. Aangenaam.
Ik heet Ramón. Aangenaam.
3. Vul in:
1
__________ Pedro Garriga.
Ik heet Pedro Garriga.
2
Me llamo Ana Montón. __________ .
Ik heet Ana Montón. Aangenaam.
3
Hola, __________ Julia.
Hoi, ik ben Julia.
4
__________ , soy Roberto. __________ .
Hallo, ik ben Roberto. Aangenaam.
5
Hola, ¿cómo estás? __________ nombre es Sofía. Hallo, hoe is het? Mijn naam is Sofia.
6
Mi __________ es Pepe.
Mijn naam is Pepe.
Vragen hoe iemand heet
¿Cómo se llama (usted)?
¿Cómo te llamas?
Hoe heet u?
Hoe heet jij?
4. Vul in:
1
¿Cómo ______________ ?
Hoe heet jij?
2
______________ Pedro.
Ik heet Pedro.
3
Encantada. ______________ Rosa.
Aangenaam. Ik ben Rosa.
4
¿Cómo ______________ llama usted?
Hoe heet u?
16
Spaans voor zelfstudie
Me llamo Manuel, ¿ ______________ usted?
Ik heet Manuel, en u?
6
______________ Carmen.
Ik heet Carmen.
LES 1 - TEKST 1
5
Zeggen waar je of iemand vandaan komt: soy de, es de, son de
Madrid
Soy de Madrid.
Ik kom uit Madrid.
Amsterdam
Es de Amsterdam.
Hij / Zij komt uit Amsterdam.
Caracas
Son de Caracas.
Zij komen uit Caracas.
5. Vul in:
1
Roma
__________ Roma.
Ik kom uit Rome.
2
Barcelona
__________ Barcelona.
Zij komt uit Barcelona.
3
Nueva York
__________ Nueva York.
Hij komt uit New York.
4
París
__________ París.
Zij komen uit Parijs.
Zeggen waar je of waar iemand woont: vivo en, vive en, viven en
Inglaterra
Vivo en Inglaterra.
Ik woon in Engeland.
Europa
Vive en Europa.
Hij / Zij woont in Europa.
Buenos Aires
Viven en Buenos Aires.
Zij wonen in Buenos Aires.
6. Vul in:
1
Los Estados Unidos
__________ los Estados Unidos.
Zij wonen in de V.S.
2
Uruguay
__________ Uruguay.
Zij woont in Uruguay.
3
Argentina
__________ Argentina.
Ik woon in Argentinië.
4
La Haya
__________ La Haya.
Hij woont in Den Haag.
5
España
__________ España.
Ik woon in Spanje.
Grammatica
BESTUDEER (OP P. 31-33):
De persoonlijke voornaamwoorden (als onderwerp)
De bepaalde en onbepaalde lidwoorden
De samentrekking van de voorzetsels met de bepaalde lidwoorden
De tegenwoordige tijd van de regelmatige werkwoorden die eindigen op -ar en –ir.
De tegenwoordige tijd van de onregelmatige werkwoorden: ser, estar en ir
De algemene regel voor het gebruik van ser en estar
De combinaties ser de, vivir en
Zinsbouw
17
Oefeningen
1. Vul in met: el, la, los, las, un, una, unos, unas en vertaal:
Voorbeeld:
la clase
de les
una clase
los libros
de boeken
unos libros
een les
enkele boeken
1 ________ coches
______________
________ coches
______________
2 ________ puerta
______________
________ puerta
______________
3 ________ nombre
______________
________ nombre
______________
4 ________ página
______________
________ página
______________
5 ________ amigos
______________
________ amigos
______________
6 ________ juego
______________
________ juego
______________
7 ________ casa
______________
________ casa
______________
8 ________ amigas
______________
________ amigas
______________
2.Vertaal:
1 in het boek ____________________________
2 in de les ____________________________
3 van de vrienden
____________________________
4 van de familie ____________________________
5 in Nederland
____________________________
6 in Spanje
____________________________
7 van Amsterdam
____________________________
8 van Valencia
____________________________
3 Vul in met: en / de
1 Ella vive
________ Holanda.
2 Él está
________ Bolivia.
3Somos
________ Barcelona.
4 Ellos son
________ Londres.
18
Spaans voor zelfstudie
1 Mi nombre es Susana, ¿y el suyo?
a) Estoy bien, gracias, ¿y usted?
1-
2
Soy de aquí, ¿tú también?
b) Bien, gracias. Y tú, ¿qué tal?
2-
3
Hola Ana, ¿cómo estás?
c) No, soy de Salamanca. 3-
4
Hola, señora López, ¿cómo está usted?
d) Carlos. Encantado.
4-
e) Sí, yo también.
5-
5 ¿Eres de Madrid?
LES 1 - TEKST 1
4.Combineer:
5. Vul in met: es / vive / hablas / van
1Él ______________ en Madrid.
2Ustedes ______________ al centro.
3¿Tú ______________ español?
4María ______________ de Alicante.
6.
1
2
3
4
5
Onderstreep het werkwoord van de zinnen:
Voorbeeld:
Él es amigo de Susana.
Vivo cerca del centro.
Soy Juan.
María y Pedro están aquí.
Somos de Burgos.
Yo y Juan vivimos aquí.
7. Vul in en vertaal:
Voorbeeld: Y la familia, ¿cómo (estar) está ?
En hoe is het met uw familie?
1 (Yo) (vivir) ______________ en Holanda.
2 (Nosotros) (estar) ______________ bien.
3 (Yo) (hablar) ______________ holandés.
4 (Él) no (trabajar ______________ .
5 (Yo) (ser) ______________ holandesa.
6 ¿Usted (estar ______________ bien?
7 (Yo) (estudiar) ______________ español.
8 (Nosotros) (ser) ______________ de Madrid.
19
8.Beantwoord:
Voorbeeld:
¿Usted trabaja?
No, no trabajo.
1 ¿Usted fuma?
2 ¿Usted es holandés (holandesa)?
3 ¿Usted habla inglés?
4 ¿Usted vive en España?
Sí, sí trabajo.
9.Meerkeuzevragen:
1 ¿Cómo está usted?
a) Estoy bien, gracias.
b) Está bien, gracias.
c)Encantado.
2
a)
b)
c)
¿Es usted español?
No, soy holandés.
No soy holandés.
No, soy español.
3 ¿Él es de Madrid?
a) Ella es.
b) Sí, es.
c)Soy.
Luisteroefeningen
1.
1
2
3
Luister naar tekst 1, lees mee en reageer op de volgende opties:
Juan Alonso no es de Salamanca.
El señor Galindo está bien.
Susana es de Madrid.
2. Luister opnieuw naar tekst 1. Zeg iedere zin hardop na, zonder mee te lezen.
Gebruik de pauzetoets.
3. Hoeveel woorden kun je horen? (track 2)
Voorbeeld: ¿Cómo está usted? -3
______________
1
______________
2
______________
3
4. Luister opnieuw naar de zinnen van de vorige oefening en herhaal ze hardop.
Gebruik de pauzetoets.
20
Spaans voor zelfstudie
waar / niet waar
waar / niet waar
waar / niet waar
LES 1 - TEKST 2
Tekst 2 (track 3)
Doña Ana en Don Vicente komen elkaar in het centrum van de stad tegen.
Buenos días, ¿qué tal?
Doña Ana
Don Vicente
Doña Ana
Don Vicente
Doña Ana
Don Vicente
Doña Ana
Don Vicente
Doña Ana
Don Vicente
Doña Ana
Don Vicente
Buenos días, don Vicente.
Buenos días, doña Ana. ¿Cómo está usted?
Bien, gracias. ¿Y usted?
Bien, gracias. Y la familia, ¿qué tal?
Muy bien, gracias. ¿Y cómo está su mujer?
Susana está bien. Vamos a almorzar ahora.
¿Viene usted también?
Gracias, pero voy a trabajar ahora.
¡Qué pena!
Saludos a doña Susana.
Sí, gracias. Y saludos a su marido.
Gracias. ¡Hasta luego!
¡Hasta la próxima!
Luister opnieuw naar de tekst en lees deze daarna hardop.
Vertaling: Goedemorgen, hoe gaat het?
Doña Ana Goedemorgen, don Vicente.
Don Vicente Goedemorgen, doña Ana. Hoe gaat het met u?
Doña Ana Goed, dank u. En met u?
Don Vicente
Goed, dank u. En hoe gaat het met uw familie?
Doña Ana
Heel goed, dank u. En hoe gaat het met uw vrouw?
Don Vicente
Het gaat goed met Susana. Wij gaan nu lunchen.
Gaat u ook mee?
Doña Ana
Dank u wel, maar ik ga nu werken.
Don Vicente
Wat jammer!
Doña Ana De groeten aan doña Susana.
Don Vicente
Dat doe ik, dank u. En de groeten aan uw man.
Doña Ana
Dank u. Tot ziens!
Don Vicente
Tot de volgende keer!
21
Download