Het `succes` van de Verenigde Oost

advertisement
Het ‘succes’ van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Modelonderneming of uitzondering?
K.I.M. Bakker
3872971
OS III
Inhoudsopgave
Inleiding
p. 2
Theoretisch kader
p. 4
Methodologie
p. 5
Eerste resultaten
-
Hoofdstuk 1: De VOC en Joseph Schumpeter
Hoofdstuk 2: De VOC en de Staten-Generaal
p. 7
p. 13
Conclusie
p. 15
Literatuurlijst
p. 17
1
Inleiding
De zeventiende eeuw van Nederland wordt gezien binnen de geschiedenis als de Gouden
Eeuw. Een Gouden Eeuw qua kunst, wetenschap en economie. In deze eeuw groeide de
handel, met name de internationale handel, enorm en daarmee ook de rijkdom van Nederland.
Er was een platform voor zowel commerciële als technologische innovaties waardoor er
sprake was van enorme economische groei en welvaart. Deze innovaties werden mogelijk
gemaakt dankzij ondernemers die in deze eeuw ook een gouden tijd hadden in Nederland. Één
van de gevolgen van dit positieve klimaat voor ondernemerschap en innovatie was de
Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC, opgericht in 16021, werd al snel één
van de grootste handelsondernemingen van de wereld, die mede dankzij innovaties voor een
lange tijd de koploper was binnen de internationale handel.
De vraag die dit oproept is hoe dit succes van de VOC in de wereld van de zeventiende
eeuw mogelijk was. Hierbij wil ik gaan kijken naar de omstandigheden voor de VOC die
zorgden voor een positief klimaat voor ondernemerschap en innovaties, welke instituties
daaraan ten grondslag lagen. Deze omstandigheden zijn verschillend per periode en plek, in
dit geval de zeventiende eeuw in de Republiek, er moet dus naar de context worden gekeken
om dit positieve klimaat voor ondernemerschap te verklaren. Dit is terug te vinden in
historisch structuralisme, waarin ontwikkelingen in het verleden zorgen voor institutionele
structuren waarin kennis en gedrag wordt gevormd2. Het is hierbij belangrijk om een
historische institutionele analyse te doen om achter haar effect op ondernemerschap, binnen
een bepaalde historische context, te komen3. Om deze institutionele structuren te onderzoeken
en vorm te geven, richt ik mij op een belangrijk persoon binnen economische
geschiedenis;Joseph Schumpeter. Volgens hem zijn er voor innovatief ondernemerschap,
waar de VOC een goed voorbeeld van is, drie instituties die de belangrijkste drijfkracht zijn;
instituties die te maken hebben met de creatie van kennis, instituties met betrekking tot de
toewijzing van arbeid en ten slotte instituties die te maken hebben met de stromen van
kapitaal. Daarbij is het belangrijk dat zijn theorie toepasbaar is op alle perioden, dus ook
vroegmodern Nederland. Volgens zijn theorie zouden dit dus ook de drie voornaamste
oorzaken zijn geweest voor het succes van de VOC. Aan de hand van deze theorie zal dan ook
het succes van de VOC, als onderneming in de Gouden Eeuw,gekeken gaan worden. Mijn
onderzoeksvraag is dan ook als volgt; “In hoeverre speelden de instituties met betrekking tot
kennis, arbeid en kapitaal een rol in het succes van de VOC als handelsonderneming in
Nederland voor de periode 1595-1692?”
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om vast te stellen wat er
onder ‘succes’ wordt verstaan in dit onderzoek. Er zijn verschillende definities te benoemen
voor succes, zoals het gunstig of welvarend eindigen van je ondernemingen of inspanningen
1
Lodewijk Petram, The World’s First Stoch Exchange(New York 2014) EBL-reader, hoofdstuk 1.
R. Wadwani en G. Jones, “Schumpeter’s plea: Historical Reasoning in Enterpreneurship Theory and Research”,
Organizations in Time: History, Theory, Methods (Oxford 2014) 5-6.
3
Wadwani, “Schumpeter’s plea”, 7.
2
2
waarbij je doelen zijn behaald, of het bereiken van rijkdom, positie en eer4. Binnen dit
onderzoek zal ik mij gaan richten op een soort combinatie van deze twee definities, namelijk
het bereiken van een doel in combinatie met rijkdom. Het doel van de VOC was om een
betere handelspositie te krijgen dan de Portugezen en Spanjaarden wat betreft de OostIndische handel, om op deze manier meer winst te kunnen maken. Dit is het tweede element
waar succes in dit onderzoek aan gekoppeld wordt; de rijkdom die zij met deze handel
behaalde, namelijk het toenemen van de winst. Met deze twee elementen van succes in het
achterhoofd heb ik de tijdsperiode voor dit onderzoek bepaald. Ik neem 1595 als beginpunt
omdat vanaf dat jaar de eerste compagnieën in Nederland ontstonden die directe handel
gingen voeren met Oost-Indië. Het was iets moeilijker om te beslissen waar dit onderzoek zal
stoppen, er zijn namelijk meerdere jaren geschikt, zoals 1715 dat wordt gezien als het einde
van de Gouden Eeuw5 of 1757/8 wanneer de VOC haar monopolie verliest aan de Engelsen
en niet langer de ‘heerser’ is in haar eigen handelsgebied6. Voor dit onderzoek is echter
gekozen voor het jaar 1692 als eindpunt, omdat toen de winst niet meer toe- maar afnam en
tegelijkertijd de kosten stegen7. Er kwam in die zin,gekeken vanuit de definitie van succes die
voor dit onderzoek gebruikt zal worden, een eind aan de succesperiode van de VOC.
Het onderzoek zal worden uitgevoerd aan de hand van secundaire literatuur omdat er
al heel veel is geschreven over de VOC en voor dit onderzoek het niet perse nodig is daardoor
om de archieven in te duiken om informatie te bemachtigen over de instituties die hebben
gezorgd voor het succes van de VOC. Dit onderzoek is relevant omdat het als het ware de
theorie van Schumpeter test door te kijken of hij ook toepasbaar is op de VOC en haar succes.
Dit is van belang omdat Schumpeter een vooraanstaand persoon is op het gebied van
economie en zijn theorie met name gericht is op innovatieve ondernemingen in alle tijden. De
Verenigde Oost-Indische Compagnie is hier een goed voorbeeld van en dus een goede casestudy om naar zijn theorie te kijken. Is zijn raamwerk volledig genoeg?
Dit zal dan uiteindelijk leiden tot een case-study van de VOC om zo de theorie van
Schumpeter te testen. De onderverdeling van het onderzoek zal zijn; een hoofdstuk waarin elk
van de drie instituties van Schumpeter behandeld zal worden aan de hand van de VOC, een
hoofdstuk met betrekking tot een institutie die niet binnen het raamwerk van Schumpeter past
maar wel belangrijk is om het succes van VOC te verklaren met daarin ook een weging van
alle benoemde instituties met betrekking tot hun belang voor het succes van de Verenigde
Oost-Indische Compagnie. Uiteindelijk zal dan een conclusie volgen met daarin in hoeverre
Schumpeter’s instituties verklarend zijn voor het succes van de VOC en of zijn raamwerk
uiteindelijk volledig genoeg is.
Om de institutie van kennis te onderzoeken zal er voor de VOC gekeken worden naar
de achtergrond van de kooplieden die werkzaam zijn in de VOC, de voorcompagnieën als
basis voor de VOC en de scheepswerven die de compagnie bezit. De institutie van arbeid zal
4
Dit zijn twee definities die worden gegeven voor het woord ‘succes’ op de website van dictionary.com. URL:
http://www.dictionary.com/browse/success.
5
Maarten Prak, The Dutch Republic in the Seventeenth Century(Cambridge 2005) 263.
6
Hans Derk, History of the Opium Problem: The Assault on the East, ca 1600-1950 (Leiden 2012).
7
P.J. Korte, De jaarlijkse financiële verantwoording in de VOC (Leiden 1984) 31.
3
voornamelijk gaan over de regelgeving binnen de bedrijfsstructuur, de verhouding tussen de
aandeelhouders en de bewindvoerders, en de personeelsverhoudingen binnen de VOC. De
institutie met betrekking tot kapitaal zal gaan over de aandelenbeurs, de bezittingen van de
VOC en de financiële steun die zij ontvangt van de Staten-Generaal.
Na deze drie instituties van Schumpeter volgt het tweede hoofdstuk, waarin gekeken
zal worden naar het krijgen van de monopolie op de handel in Oost-Indië, de soevereine
rechten van de VOC en de materiële steun die de VOC kreeg van de Staten-Generaal. Er zal
kort gesproken worden over eventuele verklaringen voor de verzwakking en uiteindelijke
ondergang van de VOC om toch een vollediger beeld te krijgen.
Theoretisch kader
Historisch structuralisme
Wat betreft het theoretisch kader voor dit onderzoek is er voornamelijk gekeken naar het
historisch structuralisme en hoe de theorie van Schumpeter daarbinnen past. Zoals al kort
benoemd in de inleiding is het historisch structuralisme het idee dat tijdelijke ontwikkelingen
die in het verleden hebben plaatsgevonden, samen hebben gezorgd voor een set van regels,
mentaliteiten en instituties die de omstandigheden en keuzes van de contemporaine tijd
bepalen.8 Deze ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden kunnen van enkele jaren terug
zijn, maar ook van eeuwen terug en worden soms amper opgemerkt omdat ze zo langzaam
gaan. Omdat deze structuren veranderlijk zijn verschilt het effect ervan ook over tijd en
plaats, het is dus contextgebonden. Het doel is dan ook niet om een generalisaties te vormen
over gedrag die tijd en plaats overstijgt, maar om het proberen te vinden van geldige
raamwerken die iets zeggen over een bepaalde periode en plaats.9 Dit is toepasbaar op de
VOC omdat de omstandigheden waarin zij succes vond erg typerend waren voor die eeuw en
Republiek. Nergens anders waren dezelfde of vergelijkende voorwaarden te vinden die aan de
basis stonden van het succes van de VOC.
Een belangrijk effect van deze structuren zijn de instituties die zijn ontstaan binnen
een bepaalde context. Instituties,binnen historisch structuralisme, zijn zowel formele politieke
en wettelijke regels als informele mentaliteiten en tradities die hun eigen informele regels
voor de maatschappij hebben.10 Deze instituties bepalen op economisch gebied onder andere
hoeveel ondernemers talent er is, hoeveel kansen er worden gecreëerd voor deze
ondernemers, wat de risico’s zijn en of er ruimte is voor economische groei. Ofwel, deze
institutionele structuren vormen het bewustzijn en het gedrag binnen een bepaalde tijd en
plaats die economie en ondernemerschap beïnvloedt.11 Het is hierbij belangrijk om ook te
kijken naar de relaties tussen de instituties in plaats van ze alleen maar los van elkaar te zien.
8
Wadwani, “Schumpeter’s plea”, 5.
Ibidem, 6-7.
10
Ibidem, 6.
11
Ibidem, 6-7.
999
4
Juist door te kijken naar de relaties tussen de instituties kan het gedrag en het succes van
ondernemers verklaard worden, wat niet mogelijk is door maar naar één aspect te kijken.
Schumpeter
Dit is waar de theorie van Schumpeter komt kijken wat betreft de institutionele drijfveren
voor innovatief ondernemerschap. Net als bij het historisch structuralisme kijkt hij naar de
relatie tussen drie soorten instituties die volgens hem zorgen voor succesvol
ondernemerschap. Volgens Schumpeter zijn de instituties met betrekking tot kennis, arbeid en
kapitaal het meest belangrijk voor ondernemers, in welke tijd en plek dan ook.
Met kennisinstituties worden de instituties, ofwel mogelijkheden, bedoeld waarop
ondernemers kennis kunnen vergaren. Dit kan in de vorm zijn van een formele opleiding
gevormd door de overheid, maar ook een informele opleiding door bijvoorbeeld mee te lopen
in een familiebedrijf. Enkele voorbeelden hiervan in Nederland in de zeventiende eeuw zijn
bijvoorbeeld de scheepswerven, de gilden of de universiteiten. Arbeidsinstituties zijn zowel
de formele als informele regels waar ondernemers zich binnen een bedrijf aan moeten houden.
Hierbij kan men denken aan juridische regels zoals de geldigheid van contracten, of de
mogelijkheden om iemand te ontslaan. In de Republiek zou de partenrederij een goed
voorbeeld van zijn. Kapitaalinstituties zijn de instituties die de beschikbaarheid van kapitaal
bepalen voor ondernemers. Is er bijvoorbeeld sprake van leningen die door de overheid
worden verstrekt om moeten ondernemers het kapitaal bij particuliere instanties zien te
vinden? In de Republiek heb je bijvoorbeeld de wisselbanken in de steden.
Volgens Schumpeter zijn het deze drie instituties die samen, in relatie met elkaar,
zorgen voor het succesvol of onsuccesvol zijn van ondernemers. Kijkende naar het succes van
de VOC in vroegmodern Nederland zijn deze drie instituties, volgens zijn theorie, dus ook het
meest belangrijk geweest in de verklaring van dat succes.
Methodologie
Om te kijken of de theorie van Schumpeter het succes van de Verenigde Oost-Indische
Compagnie kan verklaren is er gekozen voor een historisch institutionele analyse. Hiermee
wordt bedoeld dat er een kwalitatief onderzoek zal worden gedaan naar de instituties die
aanwezig waren net voor en tijdens het bestaan van de VOC. Deze manier van onderzoeken
past bij het theoretisch kader dat eerder is geschetst, namelijk het historisch structuralisme.
Door kwalitatief onderzoek te doen naar instituties vallen bepaalde ontwikkelingen in de
geschiedenis te verklaren, in dit geval het succes van de VOC als handelsonderneming in de
wereld. Omdat dit onderzoek wordt gedaan met betrekking tot de theorie van Schumpeter zal
er voornamelijk worden gekeken naar de kennis-, arbeids-, en kapitaalinstituties binnen de
context van de VOC, omdat die volgens hem het meest belangrijk waren om succes te
verklaren.
5
Context en begrippen
Om te weten naar welke instituties gekeken zal moeten worden zal eerst de historische
context duidelijk moeten worden; de tijdsperiode, het geografische gebied maar ook de
definitie van succes. De tijdsperiode die voor dit onderzoek gebruikt zal worden is de periode
1595-1692. Niet alleen heb je dan bijna een eeuw aan tijd waardoor langere ontwikkelingen
aan het daglicht komen, ook de twee jaartallen zijn belangrijk voor het ontstaan en het bestaan
van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Het jaar 1595 is gekozen omdat vanaf dat
moment de zogenaamde voorcompagnieën ontstonden in Nederland die directe handel gingen
voeren met het Oosten. Het is belangrijk voor het onderzoek om hier te beginnen omdat dit
relevante achtergrond schetst voor het ontstaan van de VOC. Daarvoor spelen bepaalde
ontwikkelingen ook wel een rol maar niet zo belangrijk als het begin van de directe handel
tussen Nederland en Oost-Indië. Het eindjaar 1692 is gekozen omdat toen de winst van de
VOC stagneerde en vanaf toen ook nooit meer zou toenemen, terwijl de kosten zouden blijven
stijgen12. Hierdoor is vanaf dit moment de VOC dus minder succesvol en daar dit onderzoek
draait om het succes van de VOC is het dus logisch om te stoppen op het moment dat zij dat
niet meer of in mindere mate heeft. Het is hierbij belangrijk om vast te stellen wat succes is
binnen dit onderzoek, aangezien daar alles op is gericht. De definitie van succes binnen dit
onderzoek is als volgt: Het bereiken van het doel dat een bedrijf voor zichzelf heeft
vastgesteld in combinatie met het vergaren van rijkdom. Toegepast op de VOC betekent dit
het verkrijgen van een betere handelspositie met Oost-Indië ten opzichte van de Portugezen en
de Spanjaarden, daar zij de vijanden waren van de Nederlanden, en op deze manier meer
winst over te houden aan de handel die uit Oost-Indië kwam.
Het geografische gebied waar dit onderzoek zich op richt zijn dan ook de Republiek
der Zeven Verenigde Nederlanden, en dan met name de provincie Holland omdat daar het
bestuur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie gevestigd was, en enkele belangrijke
factorijen van de VOC die in Oost-Indië gevestigd waren. Het is belangrijk om ook naar deze
factorijen te kijken omdat die iets kunnen zeggen over arbeidsinstituties, die op hun beurt
weer iets kunnen zeggen over het succes van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De
nadruk zal echter liggen op Holland omdat daar de meeste invloed op de handelsonderneming
plaatsvond.
Kwalitatief of kwantitatief?
Aan de hand van deze context, de provincie Holland in de periode 1595-1692, zal dan
gekeken worden naar de instituties die hebben gezorgd voor het succes van de VOC. Hierbij
zal vooral gekeken worden naar de instituties die voor Schumpeter belangrijk waren. Voor het
onderzoek naar kennis zal gekeken worden naar de achtergrond van de bewindvoerders van
de VOC, zij voerden immers het beleid van de compagnie uit, en de scheepswerven omdat
daar nieuwste innovaties en technieken worden toegepast om zo goedkoop mogelijke en zo
goed mogelijke schepen te bouwen om de expedities mee te ondernemen. Hier zal vooral
12
P.J. Korte, De jaarlijkse financiële verantwoording in de VOC (Leiden 1984) 31.
6
gekeken worden naar kwalitatieve literatuur, te vinden bij Femme Gaastra en Oscar
Gelderblom. Voor arbeid zal gekeken worden naar het personeel van de VOC, de
verhoudingen tussen de aandeelhouders en de bewindvoerders van de compagnie en ten slotte
naar de regelgeving binnen de VOC. Voor het personeel van de VOC zal kwantitatieve data
over aantallen werknemers gebruikt worden die uit een werk van Gaastra en Bruijn komen.
Voor de overige twee elementen zal een kwalitatieve analyse plaatsvinden. Kapitaal tenslotte
wordt voor de VOC gedefinieerd als de aandelenbeurs, het bezitten van schepen en de steun
van de Staten-Generaal. Voor de aandelenbeurs en steun van de staat zal gekeken worden naar
kwalitatieve data van onder andere Gaastra, den Heijer en Prak, terwijl het bezit van schepen
getoond zal worden aan de hand van kwantitatieve data waarin de VOC vergeleken wordt met
andere Europese handelsondernemingen.
Ten slotte zal er voor het laatste hoofdstuk met betrekking tot de juridische steun van
de Staten-Generaal vooral gekeken worden naar het monopolierecht en de soevereine rechten
die de VOC mocht ontvangen van de staat. Dit zal kwalitatief onderzocht worden aan de hand
van specifieke voorbeelden waaruit hun belang blijkt, te samen met de materiële steun die de
VOC kreeg van de Staten-Generaal. Uiteindelijk zal er dan een waardeoordeel volgen wat
betreft het belang van alle behandelde instituties.
Secundaire literatuur
Een laatste belangrijk element binnen de methodologie van dit onderzoek is dat het onderzoek
met name gedaan zal worden op basis van secundaire literatuur. Er is hiervoor gekozen omdat
er in de afgelopen decennia ontzettend veel is geschreven over de VOC, ook vanuit
verschillende perspectieven. Er is hierdoor een groot genoeg scala ontstaan aan literatuur die
geraadpleegd kan worden zonder in herhaling te vallen. Daarnaast zijn veel primaire bronnen
gesitueerd in Indonesië en binnen het tijdsbestek dat dit onderzoek is gegeven, lukt het helaas
niet om deze bronnen te raadplegen. Ook is het niet gegarandeerd dat deze bronnen relevante
informatie verschaffen voor dit onderzoek die secundaire literatuur niet kan verschaffen.
Vandaar dat secundaire literatuur de hoofdrol zal spelen qua bronnengebruik binnen dit
onderzoek.
Hoofdstuk 1; De VOC en Joseph Schumpeter
Volgens Joseph Schumpeter is de aanwezigheid van de drie instituties met betrekking tot
kennis, arbeid en kapitaal onmisbaar voor een onderneming om tot succes te komen. Kijkende
of dit ook geld voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie zal hieronder gekeken worden
naar elk van Schumpeter’s instituties in relatie tot de VOC, waaruit zal blijken of zijn theorie
volledig genoeg is om ook het succes van de VOC te verklaren.
7
Kennis
Om het succes van de Verenigde Oost-Indische Compagnie te verklaren aan de hand van
kennisinstituties zal gekeken worden naar de komst van kooplieden vanuit de Zuidelijke
Nederlanden vanaf 1585, de voorcompagnieën en de scheepswerven van de VOC.
Kooplieden Zuidelijke Nederlanden
Met de val van Antwerpen in 1585 vluchtten velen (rijke) kooplieden naar de provincie
Holland, en met name Amsterdam13. Deze kooplieden kozen voor Amsterdam omdat dit op
het moment de beste optie was en een open-acces economie had. Dit hield in dat Amsterdam
haar instituties aanpaste op een generaliserende manier waarin alle kooplieden beschermt
werden ongeacht afkomst, rijkdom of religie tegen agressie en opportunisme. Dit maakte
Amsterdam aantrekkelijk voor kooplieden uit heel Europa.14 Door de komst van deze
kooplieden ontstond er een goed georganiseerde en gevarieerde markt waar handelaren
goedlopende ondernemingen konden beginnen waarbij gebruik werd gemaakt van hun
internationale netwerk, al eerder verworven kapitaal en innovaties zoals de ontwikkeling van
de cartografie. Ook waren er gevluchte kooplieden die voor de Spanjaarden of Portugezen
hadden gewerkt en de kennis die zij daar hadden opgedaan wat betreft routes naar Azië
deelden met de Hollandse kooplieden.15 Velen van deze kooplieden uit de Zuidelijke
Nederlanden zullen later de eerste generatie bewindvoerders vormen van de Verenigde OostIndische Compagnie.
Voorcompagnieën
Door de samenkomst van kooplieden uit heel Europa, kapitaal en kennis was het mogelijk om
een poging te doen om vanuit de Republiek zelf routes naar Azië te vinden om zo de
Spanjaarden en Portugezen, ofwel de vijand, te passeren wat betreft de handel. Deze
ondernemingen werden gevormd aan de hand van de voorcompagnieën die handel gingen
voeren op Indië en daar tevens succesvol in waren. Al aan het begin van de expedities bezaten
deze compagnieën meer schepen dan de Portugezen en hadden ze succesvolle expedities
afgerond. Deze voorcompagnieën vormden een goede basis, waar de VOC later op voort kon
bouwen.16
13
Oscar Gelderblom, Cities of Commerce:The institutional Foundations of International trade in the Low
Countries, 1250-1650 (New Jersey 2013) 15; Henk den Heijer, De VOC en de beurs: de Verenigde Oostindische
Compagnie als grondlegger van de eerste aandelenbeurs (Amsterdam 2002) 11.
14
Gelderblom, Cities of Commerce, 15-16.
15
Dit beeld is gevormd aan de hand van de volgende literatuur; Gelderblom, Cities of Commerce, 15; Den
Heijer, De VOC en de Beurs, 11; Femme Gaastra, Geschiedenis van de VOC: opkomst, bloei en ondergang
(Zutphen 2009) 15.
16
Beeld gevormd aan de hand van; Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 16-17; Femme Gaastra en Jaap Bruijn,
Ships, Sailors and Spices. East India Compagnies and their shipping in the 16th, 17th and 18th centuries
(Amsterdam 1993) 178.
8
Scheepswerven van de VOC
De VOC bezat haar eigen scheepswerven waar de schepen werden gebouwd voor de
expedities naar Azië. Hiervoor gebruikten ze grote schepen die op oorlogsschepen leken en
die tevens ook militair uitgerust waren. Deze grote schepen werden, vanwege hun functie,
retourschepen genoemd.17 De bestuurders van de VOC waren erg geïnteresseerd in de
toepassing van nieuwe nautische toepassingen, het ontwikkelen van nieuwe en verbeterde
kaarten en technische innovaties wat betreft de scheepsbouw. Dit was ook terug te zien op de
scheepswerven in de vorm van de fluyt. Een type schip dat goedkoop was in haar constructie,
onderhoud en tevens maar een kleine bemanning nodig had, sterker en meer solide waren dan
schepen andere Europese compagnieën. Op deze manier waren ze goedkoper en beter
uitgerust dan schepen van de concurrenten. Daarnaast hadden de scheepswerven een hoge
productie, alleen al in de zeventiende eeuw leverden zij zevenhonderd schepen af.18
Arbeid
Het succes aan de hand van arbeidsinstituties wordt in het geval van de VOC gemeten door te
kijken naar het personeel, de relatie tussen de aandeelhouders en de bewindvoerders en ten
slotte de regelgeving met betrekking tot de bedrijfsstructuur.
Personeel
In de loop van de zeventiende eeuw was er sprake van grote migratie tussen Europa en Azië
en vergeleken met andere Europese handelsondernemingen vervoerden zij het grootste aantal
Europeanen naar Azië om daar een bestaan op te bouwen, werkzaam voor de Verenigde OostIndische Compagnie. Ze hadden dan ook niet alleen zeelui als werknemers, maar ook
ambtenaren en voornamelijk soldaten om de nederzettingen en de vloot te beschermen.19 Het
aantal Europese werknemers dat naar Azië vertrok nam ook alleen maar toe gedurende de
zeventiende eeuw zoals te zien is in onderstaande tabel.
1602-10
1610-20
1620-30
1630-40
1640-50
1650-60
1660-70
1670-80
1680-90
1690-1700
Uitgaande reizen
8,500
19,000
23,700
28,900
33,100
40,200
40,900
42,700
37,800
43,000
Thuiskomende reizen
Geen informatie
14,500
Geen informatie
10,000
11,900
13,000
14,400
15,900
16,400
18,300
17
Gaastra en Bruijn, Ships, Sailors and Spices, 184.
Ibidem, 185-188 en 196.
19
Ibidem, 197-199.
18
9
Tabel 1: Totaal aantal mensen aan boord van VOC schepen voor de zeventiende eeuw.20
Toch had de VOC relatief weinig personeel, de meeste nederzettingen in Azië hadden maar
enkele honderden mensen uit de Republiek en zelfs de twee grootste nederzettingen in Ceylon
en Batavia hadden maar gemiddeld 2500 inwoners.21 De VOC moest het vooral hebben van
de lokale bevolking wat betreft personeel. In de beginjaren van de compagnie ging dit vaak
gepaard met geweld, zoals de Bantam-eilanden en de Molukken, waar de VOC de eilanden
innam en de lokale populatie dwongen de nieuwe overheersers hun vak te leren en moesten
werken op de plantages. Later ging men echter over op een wat vredelievendere manier van
samenwerken met de lokale bevolking, daar het te duur was om gebieden militair te
bezetten.22
Relatie aandeelhouders en bewindvoerders
De eerste bewindvoerders van de VOC werden gekozen vanuit de grootste investeerders van
de compagnie en waren dan ook vaak kooplieden die al ten tijde van de voorcompagnieën
handelden op Azië en ervaring genoten. In eerste instantie hadden de aandeelhouders nog
maar weinig rechten en konden de bestuurders hun eigen politiek uitvoeren zonder dat daar
enige controle op was. De aandeelhouders hadden hier echter geen moeite mee omdat zij het
succes van de voorcompagnieën gewend waren. Na de eerste twintig jaar in 1622 waren de
aandeelhouders echter teleurgesteld toen de dividenduitkering lager uitviel dan verwacht en
eisten financiële verantwoording van de bewindvoerders. De bewindvoerders waren dit echter
niet van plan en weigerden dan ook om inzage te bieden in hun financiën. Zij kregen daarbij
in eerste instantie steun van de Staten-Generaal waardoor zij nog een tijd hun eigen politiek
konden uitvoeren. Uiteindelijk werd de druk van de aandeelhouders toch te groot en besloot
de Staten-Generaal hen tegemoet te komen door middel van inzage en meer invloed op het
beleid. Dit gebeurde in 1623 waardoor de macht van de bestuurders werd beperkt. Zo werd de
zelfverrijking van de bewindvoerders onmogelijk gemaakt en werd hun honorarium in 1647
vastgelegd tot een vast bedrag. Gedurende de zeventiende eeuw kwam er steeds meer controle
op de bestuurders in de Republiek en kregen de aandeelhouders meer macht.23
Regelgeving
De meeste bepalingen die werden getroffen met het octrooi gingen over de inrichting van de
Verenigde Oost-Indische Compagnie. De zes steden waar eerst de voorcompagnieën
gevestigd waren kwamen nu de zes kamers vanuit waar het bestuur van de VOC
functioneerde, met ieder hun eigen activiteit. Vaak ging het dan om de verdeling van
scheepsbouw en de uitrusting van schepen of de verkoop van de goederen die vanuit Azië
zouden komen24. De bewindvoerders in deze kamers waren eerst, zoals al eerder genoemd,
20
Ibidem, 198.
Prak, The Dutch Republic, 199-120.
22
Ibidem, 117-120.
23
Beeld gevormd aan de hand van de volgende literatuur; Den Heijer, De VOC en de Beurs, 22 en 26-28;
Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 29; V. Enthoven, De Verenigde Oost-Indische Compagnie en de StatenGeneraal (2001) 3.
24
Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 20.
21
10
rijke kooplieden. Later zouden echter vooral leden van het stadsbestuur of regentenfamilies
plaatsnemen als bestuurders. In Amsterdam kwam hier halverwege de zeventiende eeuw
kritiek op omdat men bang was de handelskennis in het bestuur te verliezen en slachtoffer te
worden van vriendjespolitiek. Als oplossing voor deze discussie werd er in 1666 besloten dat
de volgende bewindvoerders niet gekozen zouden worden uit regentenfamilies. Na enkele
jaren verviel het kiessysteem echter weer in haar oude patroon en zou deze discussie
gedurende de rest van de zeventiende eeuw steeds weer de kop opsteken. In de overige
kamers hadden de regenten echter continue de overhand ten opzichte van de kooplieden.25
Kapitaal
De kapitaalinstituties die verklarend kunnen zijn voor het succes van de VOC in de Republiek
zijn het gebrek aan financiële verantwoording en controle in combinatie met de
aandelenbeurs, het bezit van schepen en de financiële steun van de Staten-Generaal.
Financiële verantwoording en de aandelenbeurs
Voor het ontstaan van de VOC maakte men gebruik van partenrederijen. Bij partenrederijen
werd het risico van een expeditie verdeeld onder een aantal ondernemers door middel van het
kopen van een stuk (part) van het schip. Het contract was geldig tot het schip was
teruggekeerd en de winst of het verlies was verdeeld onder de partenreders. Daarna werd
datzelfde schip weer gebruikt voor een nieuwe expeditie. Op deze manier konden
ondernemers met maar een klein kapitaal toch participeren aan de langeafstandshandel.26 Dit
systeem werd als basis gebruikt voor het verkrijgen van kapitaal voor de VOC maar in plaats
dat het maar voor één tocht geldig was, was het contract tien jaar geldig.
In de eerste twintig jaar van de VOC was er weinig controle op de bewindvoerders
omdat men het succes van de partenrederijen gewend was en men vertrouwen had dat het dit
keer ook succesvol af zou lopen. Door het grote vertrouwen in de handel op Azië wist de
VOC bij de eerste verkoop van aandelen 6,4 miljoen gulden als stamkapitaal te verkrijgen.27
Dit vertrouwen sloeg echter om in teleurstelling toen de dividenduitkering lager uitviel dan
gehoopt. De aandeelhouders eisten meer invloed en betere controle op de financiën, maar
dankzij de steun van Staten-Generaal konden de bewindvoerders lange tijd hun eigen gang
gaan zonder verantwoording af te leggen. Hierdoor konden ze langer gebruik maken van het
ingelegde kapitaal en konden ze een permanent handelskapitaal vormen in Azië. Vanaf 1639
nemen de dividenduitkeringen echter toe, zowel in aantallen als in bedragen en doen de
aandelen het ook goed op de Amsterdamse aandelenmarkt waarbij ze voor vier keer hun
waarde werden verhandeld. Naast de levendige handel in aandelen en obligaties kon de VOC
ook terugvallen op anticipatiepenningen, voorschotten op de komende veilingen die de
25
Ibidem, 29-32.
Den Heijer, De VOC en de Beurs, 10; Oscar Gelderblom, The Political Economy of the Dutch Republic (Farnham
2009) 231; Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 23.
27
Den Heijer, De VOC en de Beurs, 17; Enthoven, De VOC en de Staten-Generaal, 3.
26
11
kooplieden op rekening van de VOC stortten, en vergelijkbare kortlopende kredieten bij
wisselbanken.28
Bezit van schepen
Zoals al eerder is genoemd bezat de VOC haar eigen scheepswerven en dankzij financiële
steun van de Staten-Generaal en het kapitaal van de aandeelhouders was in de zeventiende
eeuw meer dan vijftig procent van alle Europese schepen rondom de Kaap en Azië van de
Republiek. De VOC heeft meer schepen tot haar beschikking dan elke andere Europese
handelsonderneming. Dit is duidelijk te zien in onderstaande tabel waarin het aantal schepen
wordt weergegeven, die door de VOC naar Azië werden gezonden in vergelijking met de
Engelse East India Compagny en de Franse Compagnie.29
VOC
1600-10
76
1610-20
117
1620-30
141
1630-40
157
1640-50
164
1650-60
206
1660-70
238
1670-80
232
1680-90
204
1690-1700 235
EIC
17
77
58
59
75
81
91
131
142
80
French
2
10
0
6
6
6
24
30
35
36
Tabel 2: Aantal VOC schepen naar Azië in vergelijking met andere Europese handelsondernemingen. 30
Ook liet de VOC schepen bouwen die veel goedkoper waren dan de schepen van
concurrenten, zoals de eerder behandelde fluyt. Ook had de VOC een voordeel dat zij haar
eigen schepen bezat en deze niet hoefden in te huren. Hierdoor kregen zij geen rekeningen
binnen wanneer schepen te laat of helemaal niet meer terugkwamen, in tegenstelling tot
andere Europese handelsondernemingen.31
Financiële steun Staten-Generaal
Toen al snel bleek dat het ingelegde kapitaal van de aandeelhouders niet genoeg was om de
kosten te dekken, klopten de bewindvoerders van de VOC aan bij de Staten-Generaal omdat
zij immers in haar opdracht poogden het Portugese handelsnetwerk zoveel mogelijk schade
toe te brengen. In eerste instantie ontving zij steun door middel van schepen en geschut maar
toen dat ook niet voldoende bleek te zijn, ontving de VOC ook vormen van
28
Beeld gevormd aan de hand van de volgende literatuur; Prak, The Dutch Republic, 116; Gaastra, Geschiedenis
van de VOC, 25, 28-29; Den Heijer, De VOC en de Beurs, 22, 29, 32-33;
29
Gaastra en Bruijn, Ships, Sailors and Spices, 178, 182.
30
Ibidem, 182.
31
Ibidem, 195.
12
belastingvrijheden. Daarnaast genoot de VOC ook nog van jaarlijkse subsidies, die zij ontving
vanuit de Staten-Generaal.32
Afweging
Wanneer men kijkt naar bovenstaande verklaringen voor het succes van de Verenigde OostIndische Compagnie, kan geconcludeerd worden dat vooral de kooplieden uit de Zuidelijke
Nederlanden en de kapitaalinstituties een grote rol hebben gehad in het succes van de VOC.
De Zuidelijke kooplieden zaten in zowel de voorcompagnieën als in het bestuur van de VOC
en namen veel kapitaal en kennis mee naar Holland. Ook de financiële instituties, en dan met
name de aandelenbeurs en de Staten-Generaal, schijnen erg van belang te zijn geweest in het
vormen van een krachtig handelskapitaal in Azië om zo haar monopoliepositie te behouden.
Gedurende de zeventiende eeuw had de VOC veel schulden maar door de vele financiële
mogelijkheden kon zij toch draaiende blijven.33
Hoofdstuk 2; De VOC en de Staten-Generaal
De theorie van Schumpeter mist één institutie wat betreft de verklaring voor het succes van de
Verenigde Oost-Indische Compagnie, namelijk de Staten-Generaal. Het is echter deze
institutie die naar mijn mening een belangrijk onderdeel is geweest binnen de verklaring voor
succes in het geval van de VOC. De argumentatie hiervoor zal hieronder volgen, met daarna
een afweging waarin gekeken zal worden hoe deze institutie zich verhoudt tot de drie
instituties die volgens Schumpeter het belangrijkst zijn voor het verkrijgen van succes. Ook
zal kort gekeken worden of de achteruitgang en uiteindelijk ondergang van de VOC te wijten
is aan interne factoren of toch meer externe factoren.
Staten-Generaal
In het eerste hoofdstuk is al de financiële steun van de Staten-Generaal behandeld. Dat is
echter niet de enige steun die zij aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie leverde. De
twee belangrijkste vormen van steun, naast de financiële, zijn het krijgen van het
monopolierecht en daarnaast de soevereine rechten. Naast deze privileges steunde de StatenGeneraal ook nog op een materiële manier, ook dat zal hier behandeld worden.
Monopolie en soevereine rechten
De aanleiding voor het oprichten van de VOC, door de Staten-Generaal, was naast de
economische reden van concurrentie ook militair van aard. Op deze manier hoopte Johan van
Oldenbarnevelt samen met de Staten-Generaal een ‘militaire vuist’ te kunnen vormen tegen
32
33
Den Heijer, De VOC en de Beurs, 19; Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 24.
Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 26-27.
13
de Spanjaarden en Portugezen in Azië.34 Bij het vaststellen van het octrooi in 1602 werd ten
eerste besloten dat de VOC het monopolierecht op de handel in Indië voor de komende 21
jaar zou hebben. Hierdoor werd gelijk alle concurrentie in de Republiek uitgeschakeld. Dit
was een zeer gunstige positie want nu konden ze zelf het aanbod en dus de prijzen bepalen
van de specerijenhandel. De prijs die de VOC hiervoor betaalde was 25,000 gulden, achteraf
gezien een koopje.35 Naast het monopolie ontving de VOC ook soevereine rechten. Hierdoor
kreeg zij het recht tot sluiten van verdragen, het voeren van oorlogen, het aanstellen van
gouverneurs en het oprichten van forten en vestigingen. De controle hierop door de staat was
gering, waardoor de VOC gedurende de zeventiende eeuw aardig haar eigen gang kon gaan.36
De VOC kon dankzij deze soevereine rechten de eerste twintig jaar van haar bestaan
vooral fungeren als een kaapvaartcompagnie, omdat het belangrijkste voor de VOC het
vaststellen van de handelsmonopolie was. Het gebruik van grof geweld is goed te zien in het
voorbeeld van de Molukken waarbij de VOC de zuidelijke eilanden in bezit nam, de
opstandelingen vermoorden en de overige lokale bevolking verplichtte om hun vak te leren
aan de nieuwe leiding en tevens op de plantages te werken. Pas gedurende de jaren twintig
werd het meer een handelsonderneming wanneer zij de Banda-eilanden en Batavia onder zich
heeft.37 Het plan van de Staten-Generaal om de macht en vermogen van de VOC aan te
wenden om de Spanjaarden en troef te steken en tegelijkertijd een imperium in Azië op te
bouwen werd een succes, al waren de kosten enorm opgelopen. Een gevolg hiervan was dat
gedurende de zeventiende eeuw de staat en de VOC onoplosbaar met elkaar verbonden waren
op zowel financiële als materiële wijze.38
Materiële steun
Er was geen strikte scheiding tussen privé- en staatsbelang en dit gold ook voor de VOC en de
Staten-Generaal. De Verenigde Oost-Indische Compagnie ondersteunde de oorlogsvloot van
de Republiek gedurende de hele zeventiende en ook achttiende eeuw. In ruil hiervoor ontving
de VOC ook steun van de Staten-Generaal in de vorm van schepen en geschut. Ook hielp de
Staten-Generaal de VOC door middel van konvooieren (beschermen) van de retourschepen.
In 1649 namen de admiraliteitscolleges de helft van de konvooischepen voor hun rekening en
vanaf 1665 werden zij exclusief verantwoordelijk voor het beschermen van de
koopvaarders.39
34
Beeld is gevormd aan de hand van de volgende literatuur; Den Heijer, De VOC en de Beurs, 13; Enthoven, De
VOC en de Staten-Generaal, 1-3; J. van Beylen, Schepen van de Nederlanden (Amsterdam 1970) 90-91; Gaastra
en Bruijn, Ships, Sailors and Spices, 178; Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 19.
35
Van Beylen, Schepen van de Nederlanden, 91; Den Heijer, De VOC en de Beurs, 16; Gaastra, Geschiedenis van
de VOC, 20; Enthoven, De VOC en de Staten-Generaal, 3.
36
Van Beylen, Schepen van de Nederlanden, 91; Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 21-22.
37
Prak, The Dutch Republic, 117-119; Enthoven, De VOC en de Staten-Generaal, 4.
38
Enthoven, De VOC en de Staten-Generaal, 5-8.
39
Ibidem, 3-8.
14
Ondergang intern of extern?
Alhoewel dit onderzoek al aan het eind van de zeventiende eeuw eindigt en de VOC nog een
eeuw langer voort bestaat, denk ik dat het toch belangrijk is om te kijken naar wat heeft
gezorgd voor de achteruitgang van de VOC en uiteindelijk misschien zelfs haar ondergang.
Het lijkt een combinatie te zijn geweest van zowel interne factoren, te vinden in de
Republiek, als externe factoren. Enkele belangrijke externe factoren zijn de concurrerende
handelsondernemingen geweest zoals de EIC van Engeland en de Oostendsche Compagnie
van de Zuidelijke Nederlanden onder Zwitsers bestuur. Vooral de EIC bleek een steeds meer
geduchte concurrent te zijn geweest die uiteindelijk het monopolie in Indië overnam van de
VOC. Een interne factor is het continue moeten steunen van het leger van de Republiek, zeker
in de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) liep de VOC enorme financiële schade op,
waardoor zij nogmaals bij de Staten-Generaal aan moest kloppen om financieel bij te
springen. De VOC was steeds minder in staat zichzelf draaiende te houden.40
Afweging
De rol van de Staten-Generaal lijkt onmisbaar te zijn geweest in het succes van de VOC. De
compagnie en de staat zijn in de loop van de zeventiende eeuw niet meer los van elkaar te
zien, de VOC dacht haar bestaan zelfs aan de Staten-Generaal. De Staten-Generaal als
juridische institutie past echter niet binnen de theorie van Schumpeter, wat leidt tot het in
twijfel trekken van zijn theorie. Zonder de soevereine rechten die de VOC kreeg van de
Staten-Generaal had het waarschijnlijk nooit het succesverhaal kunnen zijn dat het nu is voor
Europa in de zeventiende eeuw.
Conclusie
Schumpeter’s instituties als verklaring
Volgens de theorie van Schumpeter zijn de drie instituties met betrekking tot kennis, arbeid en
kapitaal het belangrijkst wanneer een onderneming succesvol wilt zijn. Wanneer men deze
theorie op de Verenigde Oost-Indische Compagnie toepast komen de volgende resultaten naar
boven;
Wat betreft kennis als voorwaarde voor succes heeft de VOC veel gehad aan
kooplieden die na de val van Antwerpen in 1585 naar de Noordelijke Nederlanden vluchtten
en zich daar vestigden. Ze namen een internationaal handelsnetwerk, kapitaal en kennis met
betrekking tot lange afstandshandel mee. Het waren ook deze kooplieden die zich zouden
verenigen in de voorcompagnieën die later zouden fuseren tot de VOC en ook daarin hoge
functies zouden bekleden. Iets minder belangrijk misschien maar zeker niet te negeren waren
40
Ibidem, 10-11.
15
de scheepswerven die de VOC in haar bezit had. Dankzij hen had de VOC beschikking over
goedkope maar solide en stevige schepen.
Voor de arbeidinstituties is binnen dit onderzoek gekeken naar het personeel van de
Verenigde Oost-Indische Compagnie dat voornamelijk uit lokale bevolking in Indië bestond.
Ondanks dat de VOC relatief weinig personeel had, was zij wel de handelsonderneming die
het grootste aantal Europeanen naar Indië te vervoeren, om de schepen te bemannen, de
vestigingen te besturen of de vloot te beschermen als soldaat. In de Republiek was er een
gespannen relatie tussen de bewindvoerders en de andere aandeelhouders. Na het uitblijven
van een grote winst eisten de aandeelhouders meer inzicht in de financiën en invloed op het
beleid maar de bewindvoerders wilden daar, met steun van de Staten-Generaal, niets van
weten. Toch verloren de bewindvoerders gedurende de zeventiende eeuw steeds meer macht
en kregen de aandeelhouders meer controle op het beleid van de VOC. Ten slotte speelde de
regelgeving van de VOC binnen de Republiek ook nog een rol voor het succes van de
compagnie. Er was een duidelijke taakverdeling tussen de kamers en ook voor het
verhandelen van aandelen waren strenge regels. Hierdoor was er meer vertrouwen in de VOC
en werkte de onderneming ook efficiënter. Er kwam daarnaast kritiek op wie de leiding had
binnen de VOC maar over het algemeen voerden de regentenfamilies de boventoon in plaats
van de ervaren kooplieden.
Qua kapitaalinstituties waren voornamelijk de aandelenbeurs en de financiële steun
van de Staten-Generaal belangrijk voor het succes van de VOC. Samen zorgden zij voor een
permanent kapitaal waar de VOC gebruik van kon maken en draaiende kon blijven ondanks
haar grote schulden. De aandelen zorgden voor een stamkapitaal van 6,4 miljoen gulden en de
Staten-Generaal zorgden voor subsidies die ieder jaar hoger werden en belastingsvrijheden.
Ook het bezit van eigen schepen heeft een rol gespeeld in het succes omdat dit onverwachte
kosten kon schelen waar de concurrenten van de VOC wel last van hadden wanneer een
gehuurd schip te laat of niet terugkwam.
Het belang van de Staten-Generaal
Naast de financiële steun zorgde de Staten-Generaal voor nog twee grote factoren voor het
succes van de VOC, namelijk het monopolie en de soevereine rechten. Dankzij het monopolie
had de VOC binnen de Republiek geen concurrenten meer en dankzij de Staten-Generaal kon
de VOC zich als een soort afzonderlijke staat gedragen. Vooral van het recht tot oorlogvoeren
heeft de VOC veel gebruik gemaakt in haar beginjaren. Door middel van grof geweld wisten
zij een permanent handelskapitaal te vormen in Indië en haar monopolie te behouden, ook
toen die officieel niet meer aan haar was gegeven.
Ook de materiële steun van de Staten-Generaal heeft een grote rol gespeeld omdat de
VOC op deze manier extra bescherming kon bieden aan haar koopvaarders doordat de staat
konvooischepen en geschut leverde op kosten van de Republiek.
16
Raamwerk Schumpeter volledig genoeg?
Afgaande op bovenstaande resultaten is het raamwerk van Joseph Schumpeter niet volledig
genoeg om het succes van de VOC te verklaren. Het klopt dat wanneer er gekeken wordt naar
de drie instituties van Schumpeter vooral de kennis- en kapitaalinstituties een belangrijke rol
hebben gespeeld voor de ontwikkeling van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Zonder
de kooplieden van de Zuidelijke Nederlanden had de Republiek niet het kapitaal of de kennis
gehad om de VOC op te kunnen starten. Ook de aandelenbeurs was ontzettend belangrijk
omdat dit zorgde voor een grote permanente bron van kapitaal, waar de VOC een goede basis
aan had. Op de financiële steun van de Staten-Generaal kon de VOC altijd terugvallen en dat
heeft haar, zoals hierboven beschreven, meerdere keren gered.
Dit is echter niet volledig genoeg als je het succes van de VOC wilt verklaren. Je kan
de VOC niet los zien van het monopolierecht of haar soevereine rechten. Juist hierdoor had zij
een voorsprong op haar concurrenten en kon zij binnen een relatief korte tijd in imperium
opbouwen in Azië. Als hier echter de theorie van Schumpeter aan zou worden gehouden zou
je deze twee belangrijke elementen missen en zou de verklaring dus niet compleet zijn. Het
raamwerk van Schumpeter biedt ons een groot deel van de verklaring, maar niet de gehele
verklaring en is daarom niet volledig genoeg om het succes van de VOC te verklaren in de
zeventiende eeuw.
Literatuurlijst
-
-
-
Beylen, van, J., Schepen van de Nederlanden (Amsterdam 1970).
Bruijn, J.R., F.S. Gaastra en I. Schöffer, Dutch-Asiatic shipping in the 17th and 18th
centuries, deel I (Den Haag 1987).
Hans Derk, History of the Opium Problem: The Assault on the East, ca 1600-1950
(Leiden 2012).
Enthoven, V., De Verenigde Oost-Indische Compagnie en de Staten-Generaal (2001).
URL:
http://collectie.legermuseum.nl/sites/strategion/contents/i004530/arma36%20de%20ve
renigde%20oostindische%20compagnie.pfd.
Gaastra, F.S., Geschiedenis van de VOC: opkomst, bloei en ondergang (Zutphen
2009).
Gaastra, F.S., en J.R. Bruijn, Ships, Sailors and Spices. East India Compagnies and
their shipping in the 16th, 17th and 18th centuries (Amsterdam 1993).
Gelderblom, O., Cities of Commerce: The institutional Foundations of International
trade in the Low Countries, 1250-1650 (New Jersey 2013) EBL-reader, URL:
http://reader.eblib.com.proxy.library.uu.nl/(S(b02kg42rki51vj1sabimif40))/Reader.asp
x?p=1213976&o=998&u=OcOHvMBssl5d8fanWgTKMQ%3d%3d&t=1460398961&
h=A382CE777C53C1264D10D32C8C3808D4591C7187&s=43960023&ut=3282&pg
=1&r=img&c=-1&pat=n&cms=-1&sd=2.
Gelderblom, O., en J. Jonker, Completing a Financial Revolution: “The Finance of the
Dutch East India Trade and the Rise of the Amsterdam Capital Market, 1595-1612”,
The Journal of Economic History, 64 (2004) 3, 641-672.
17
-
-
-
Gelderblom, O., The Political Economy of the Dutch Republic (Farnham 2009) EBLreader, URL:
http://reader.eblib.com.proxy.library.uu.nl/(S(p1bcfiyulr41r42oibpfy522))/Reader.asp
x?p=438672&o=998&u=OcOHvMBssl5d8fanWgTKMQ%3d%3d&t=1460399157&h
=0AE325ADF20BFE3B84A9230628374B1B8C2301E1&s=43961103&ut=3282&pg
=1&r=img&c=-1&pat=n&cms=-1&sd=2.
Heijer, den, H.J., De VOC en de beurs: de Verenigde Oostindische Compagnie als
grondlegger van de eerste aandelenbeurs (Amsterdam 2002).
Korte, P.J., De jaarlijkse financiële verantwoording in de VOC (Leiden 1984).
Petram, L.O., The World’s first stock exchange (New York 2014) vertaling door
Lynne Richards. EBL-reader, URL:
http://reader.eblib.com.proxy.library.uu.nl/(S(s5tbpz3zgm5cix1d2yhg2zho))/Reader.as
px?p=1634847&o=998&u=OcOHvMBssl5d8fanWgTKMQ%3d%3d&t=1460398102
&h=6660A071620F6EDD020A0C7496044D4F0EC75108&s=43960023&ut=3282&p
g=1&r=img&c=-1&pat=n&cms=-1&sd=2#.
Prak, M., The Dutch Republic in the seventeenth century: the Golden Age (Cambridge
2005) vertaling door Diane Webb.
Schumpeter, J.A., “The creative response in economic history”, The journal of
economic history, 7-2 (1947).
Schumpeter, J.A., History of Economic Analysis (London 1994).
Wadwani, R.D. en G. Jones, “Schumpeter’s plea: Historical Reasoning in
Enterpreneurship Theory and Research”, Organizations in Time: History, Theory,
Methods (Oxford 2014).
18
Download