DE MACRO-ECONOMISCHE REPERCUSSIES VAN

advertisement
professie en praktijk
DOOR ED WESTERHOUT, MARTIJN VAN DE VEN, CASPER VAN EWIJK EN NICK DRAPER 1
D E M AC R O - E C O N O M I S C H E R E P E R C U S S I E S
VA N P E N S I O E N S T E L S E L S
De recente turbulentie op financiële markten heeft de Nederlandse pensioenfondsen in lastig vaarwater gebracht. Dit blijkt niet alleen uit de
ontwikkeling van dekkingstekorten, maar ook uit het feit dat - expliciet of impliciet – veel pensioenfondsen hun beleid hebben aangepast.
Zo is voor het eerst sinds lange tijd in ruime mate van het instrument van indexatiekorting gebruikgemaakt en zijn enkele (grote) fondsen
overgestapt van een eindloon- naar een middelloonstelsel.
1 De auteurs zijn alle werkzaam bij
het Centraal Planbureau. Ed
Westerhout en Casper van Ewijk
zijn daarnaast ook verbonden aan
de Universiteit van Amsterdam.
2 Ed Westerhout, Martijn van de
Ven, Casper van Ewijk en Nick
Draper (2004), ‘Naar een schokbe-
Het is de vraag of hiermee de toekomst van de aanvullende pensioenen is veiliggesteld. De vergrijzing van de
bevolking doet de vermogens van de pensioenfondsen in
de komende decennia sterk stijgen in verhouding tot het
aantal premiebetalende jongere deelnemers. De ‘hefboom’ waarmee schokken in het pensioenstelsel zich
vertalen in premies, wordt hierdoor bijna dubbel zo
groot. Dit zet het draagvlak voor het opvangen van pensioenschokken onder druk. De individualisering van de
samenleving versterkt dit nog eens. Meer nog dan de
huidige dekkingstekorten nopen vergrijzing en individualisering tot een nieuwe discussie over de inrichting van
ons pensioenstelsel.
De recent verschenen CPB-studie ‘Naar een schokbestendig pensioenstelsel’ 2 analyseert de consequenties
van verschillende instrumenten en stelselveranderingen. Het vergelijkt de effecten van een verhoging van
pensioenpremies met die van de toepassing van indexatiekortingen. Deze vergelijking leert ons ook iets over de
overgang van eindloon naar middelloon omdat indexatie(korting) bij middelloon een groter effect heeft dan bij
eindloon. Daarnaast analyseert de studie de gevolgen
van een versobering van pensioenen en de effecten van
een overgang van de huidige defined benefit-regelingen
naar defined contribution-regelingen.
stendig pensioenstelsel - verkenning van enkele beleidsopties op
I N T E R G E N E R AT I O N E L E B E L A N G E N
pensioengebied’, CPB document
Bij de beoordeling van alternatieve financieringsinstrumenten dient aan verschillende aspecten aandacht te
worden besteed: het intergenerationele karakter van
pensioenen, het discontinuïteitrisico (het risico dat toekomstige generaties niet langer in het pensioencontract
willen participeren) en de macro-economische consequenties van pensioenen.3
Het intergenerationele karakter van defined benefitregelingen is evident. Verschillende financieringsinstrumenten raken verschillende generaties in verschillende
mate. Premieverhoging treft de werkende generaties,
indexatiekortingen ook de oudere. Wordt het dekkingstekort slechts geleidelijk ingelopen, dan betalen
ook toekomstige generaties mee. Interessant zijn de
varianten die meerdere groepen van generaties bij de
financiering van schokken betrekken. Door meer generaties bij de financiering te betrekken, kunnen risico’s
67, Den Haag.
3 De inbedding van pensioenfondsen in een macro-economisch
kader is vrij ongebruikelijk. Onterecht, want het belang van de
tweede pensioenpijler voor het wel
en wee van de macro-economie is
groot. Zie Thijs Knaap, Lans
Bovenberg, Leon Bettendorf en
Peter Broer (2003), ‘Vergrijzing,
aanvullende pensioenen en de
Nederlandse economie’, Ocfeb,
Rotterdam voor een eerdere
macro- economische analyse van
pensioenen.
20
DE ACTUARIS
JANUARI 2005
worden gespreid. Deze mogelijkheid tot risicospreiding
is kenmerkend voor defined benefit-regelingen.
DISCONTINUÏTEIT
Wanneer sprake is van onderdekking op het moment dat
jongere generaties de arbeidsmarkt betreden, dan kunnen zij verwachten meer aan premies te moeten betalen
dan zij in de vorm van pensioen zullen terugkrijgen. Hun
netto profijt van deelname aan het pensioencontract is
dan negatief. Dit kan de bereidheid om aan de pensioenregeling deel te nemen verlagen, en dus de instroom
van nieuwe deelnemers doen stagneren. Dit ondergraaft
de continuïteit van het pensioenfonds.
MACRO-ECONOMISCHE IMPACT
Het gezamenlijke vermogen van de Nederlandse
pensioenfondsen bedraagt nu al zo’n 125% van het
nationaal product en groeit nog steeds. Een schok in
het pensioenstelsel heeft daardoor onherroepelijk
repercussies voor de arbeidsmarkt, de consumptie en
de overheidsbegroting. De huidige problematiek bij de
pensioenfondsen illustreert dat treffend. Premieverhogingen die voortvloeien uit de wens tot herstel van de
pensioendekking, kosten tienduizenden banen per jaar.
Ook belastinginkomsten dalen vanwege de hogere
(aftrekbare) pensioenpremies. Wordt dit gat in het overheidsbudget opgevangen door een verhoging van het
belastingtarief, dan kan de particuliere consumptie zelfs
drie tikken krijgen: verhoging van pensioenpremies,
verlies van werkgelegenheid en verhoging van het tarief
van belastingen.
P R E M I E V E R H O G I N G V E R S U S I N D E X AT I E K O R T I N G
Traditioneel worden tekorten gefinancierd door de premie te verhogen. Het nadeel hiervan is dat het de
arbeidsmarkt verstoort. Premiestijgingen vergroten het
verschil tussen netto lonen en bruto loonkosten, wat
slecht is voor de werkgelegenheid. De overheidsbegroting verslechtert eveneens. Hogere premies en lagere
werkgelegenheid verminderen immers de opbrengsten
uit de heffing van inkomstenbelasting. Als de overheid
haar schuld niet verder wil laten oplopen en daarom de
belastingen verhoogt, worden de negatieve effecten op
de economie nog eens versterkt.
professie en praktijk
Ed Westerhout
Martijn van de Ven
Bij indexatiekortingen zijn de werkgelegenheidsverliezen kleiner dan bij premieverhoging. Doordat kortingen
vooral betrekking hebben op reeds opgebouwde rechten, beïnvloeden deze de arbeidsaanbodbeslissing niet.
Er is geen verlies van werkgelegenheid. Alleen voorzover indexatiekortingen de nieuw op te bouwen rechten
raken, hebben zij een negatieve invloed op de arbeidsmarkt. Dat dit verschil tussen premieverhoging en
indexatiekorting niet triviaal is, illustreert de becijfering
in de CPB-studie van het vermijdbare verlies van 80.000
arbeidsplaatsen op termijn. Dit verschil werkt door in de
beoordeling van een middelloon- versus een eindloonstelsel. Onder een eindloonstelsel treft een indexatiekorting enkel de pensioenen van de pensioengerechtigden; onder een middelloonstelsel worden met een
korting op indexatie ook de rechten van actieve deelnemers aangetast. Door de geringe reikwijdte van het
indexatie-instrument zijn onder een eindloonstelsel grotere premieverhogingen noodzakelijk, met meer negatieve gevolgen voor de arbeidsmarkt. De conclusie is dat
een middelloonstelsel de arbeidsmarkt minder belast
dan een eindloonstelsel.
Casper van Ewijk
VERSOBERING
Nick Draper
Een permanente verlaging van het ambitieniveau van
pensioenen heeft geen gunstig effect op de werkgelegenheid. Door deze vorm van versobering kunnen pensioenpremies weliswaar dalen, maar daar staan lagere
toekomstige pensioenen tegenover. Het aanbieden van
arbeid wordt daardoor niet aantrekkelijker. Sterker nog,
het arbeidsaanbod wordt juist ontmoedigd; de versobering van pensioenen kost werkgelegenheid. De reden is
dat met de versobering van het pensioen ook het daaraan verbonden fiscale voordeel kleiner wordt. Door de
verplichte deelname aan pensioenen fungeert deze pensioensubsidie als een subsidie op arbeid. Hier past overigens wel een kanttekening. Wanneer we ervan uitgaan
dat de overheid de vrijvallende subsidiegelden inzet voor
een gerichte verlaging van de belasting op arbeid, kan
het negatieve arbeidsmarkteffect verdwijnen. Ongeacht
hoe vrijvallende subsidiegelden worden ingezet, kunnen
we echter stellen dat een verlaging van het ambitieniveau van pensioenen niet helpt bij het verbeteren van de
werkgelegenheid.
Een andere vorm van versobering is een verhoging van
de pensioengerechtigde leeftijd. De CPB-studie analyseert de effecten van een verhoging van de formele pensioenleeftijd in twee stappen tot 67 jaar in 2015. Het gaat
daarbij om een hogere pensioenleeftijd voor zowel de
AOW als het aanvullende pensioen. De modelberekeningen wijzen uit dat de werkgelegenheid sterk kan toene-
men. Dit is niet zozeer het gevolg van de latere uittreedleeftijd. De sterke expansie van werkgelegenheid is
vooral te danken aan de besparingen op AOW- en pensioenuitgaven en de lagere belasting- en premiedruk die
daarvan het gevolg is.
Opgemerkt dient te worden dat in de laatstgenoemde
berekening de bestaande rechten van werknemers niet
worden gerespecteerd; feitelijk worden werknemers
twee jaar in hun pensioenopbouw gekort wat zij kunnen
terugverdienen door twee jaar langer door te werken.
Hierdoor dalen de AOW- en pensioenverplichtingen van
overheid respectievelijk pensioenfondsen, kunnen
belastingen en premies worden verlaagd en wordt de
werkgelegenheid op korte termijn verder gestimuleerd.
De werkgelegenheidsontwikkeling is minder rooskleurig
indien bestaande rechten wel gerespecteerd zouden
worden; de uitkomsten zouden dan meer in lijn liggen
met de variant waarin het ambitieniveau wordt verlaagd.
DEFINED BENEFIT VERSUS DEFINED CONTRIBUTION
Kenmerkend voor een defined contribution-stelsel is dat
elke generatie een eigen ‘pensioenfonds’ bezit. Gedwongen overdrachten tussen generaties komen niet voor. In
tegenstelling tot defined benefit-regelingen, oefenen
defined contribution-regelingen geen verstorende
invloed uit op de arbeidsmarkt; daar staat tegenover dat
risicospreiding ook niet langer mogelijk is. De CPB-studie illustreert het eerste punt in diverse berekeningen.
Een eindoordeel kan echter niet worden gegeven; dit is
onder meer afhankelijk van het gewicht dat beleidsmakers toekennen aan het bevorderen van werkgelegenheid en het spreiden van risico’s over generaties.
CONCLUSIES
Wanneer pensioenpremies worden geheven om dekkingstekorten te financieren, belasten ze de arbeidsmarkt. Een meer frequente toepassing van indexatiekortingen kan dan ook werkgelegenheidsbevorderend
werken. De evolutie van eindloon- naar middelloonstelsels past hierin. Een versobering van pensioenen, in de
vorm van een verlaging van het ambitieniveau of een
verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, heeft
geen positieve gevolgen voor de werkgelegenheid. De
reden is dat versobering niet alleen lagere premies
impliceert, maar ook een terugval in pensioen. Middelloonstelsel en versobering van pensioenen hebben
daarentegen gemeen dat ze beide de schokbestendigheid van ons pensioenstelsel helpen vergroten. Dit is
een groot goed in een land waarvan de bevolking de
komende decennia vergrijst.
DE ACTUARIS
JANUARI 2005
21
Download