Nederlands Literatuurgeschiedenis: Middeleeuwen tot de Romantiek 500-1000 N.C. – vroege middeleeuwen – gedachtengoed--> theocentrisch middeleeuwen 1000-1500 N.C – late middeleeuwen – gedachtengoed--> theocentrisch De macht van het West-Romeinse Rijk brokkelde af, na de val van het West-Romeinse Rijk was WestEuropa uit elkaar gevallen en dit zorgde voor veel onrust, Karel de Grote bracht West-Europa weer bijeen, maar na zijn dood viel dit rijk ook uit elkaar. Nederland en België bestonden nog niet, men sprak van de Nederlanden/De Lage Landen --> 17 gewesten met elk hun eigen streekvariant van het Middelnederlands, er was geen nationale eenheid dus ook geen nationale taal. De Rooms-katholieke kerk breide zich enorm uit, overal in West-Europa werd het Christendom verkondigd. De kerk kreeg veel macht en invloed. De kerk was een bron van literatuur(geestelijke letterkunde) in de vorm van Marialegenden ter ere van Maria. In Mekka en grote delen van de Arabische wereld kwam de islam in opkomst, door de dood van de profeet Mohammed, het Christelijke Westen reageerde hierop met kruistochten. De feodale maatschappij kwam op in de middeleeuwen. De kern van feodaliteit was de band van trouw en dienst tussen vrijemannen en hun adellijke heer. Als beloning voor hun dienst ontvingen leenmannen een wapenuitrusting en inkomen. De feodale maatschappij was een agrarische maatschappij. De middeleeuwen was ook een standenmaatschappij: met adel en de geestelijkheid die de macht hadden en de “gewone burgers” ook wel de horigen genoemd. De adel en ridders leefden in een eercultuur, het begrip eer drukte in de middeleeuwen aanzien en waardering uit door de groep, eer was er belangrijk , een ridder mocht zijn eer en aanzien niet verliezen. Hoofsheid was onder de adel een zeer belangrijk begrip om onderlinge spanningen te voorkomen, het benadrukte het belang van beschaafd gedrag en zelfbeheersing. In de middeleeuwen was symboliek in de kunst erg belangrijk, zoals: alledaagse personen, kleuren, getallen, verschijnselen of dingen symbool voor iets ‘hogers’. Middeleeuwse kunstenaars werkten in opdracht. Ze waren afhankelijk van de opdrachten die een mecenas(opdrachtgever) verstrekte. Het was de bedoeling van middeleeuwse kunst dat het publiek er lessen uit kon leren. In de middeleeuwen schreef men met de hand: veer, inkt en perkament. Schrijvers in die tijd wilden het publiek vaak vermaken, maar tegelijkertijd ook een les leren. Ze werkten vaak in opdracht en worden niet bekend bij naam. De teksten die werden geschreven waren vaak op basis van Latijnse of Franse bronnen. Omdat er een voorleescultuur(orale cultuur) was werd er veel gebruikt gemaakt van rijm, om de teksten beter te kunnen onthouden. In de Nederlanden werden er ridderromans geschreven, vaak vertaald uit het Frans of zelf geschreven in het Middelnederlands. Deze ridderromans gingen vaak over adel, ridders en ridders in opleiding. Het bood lessen, ontspanning en vermaak en bevatte veel spanning en sensatie. Er zijn twee soorten ridderromans: 1. Karel de Grote: eer, ruw en onbeschaafd, met als voorbeeld Karel ende Elegast. 2. Ridders van de ronde tafel: moed, opdrachten, hoofs en beschaafd Toneel was vaak buiten op pleinen, bij de kerk. Je had geestelijk toneel en wereldlijk toneel, wereldlijk toneel bevat abele spelen: serieus, ernstig en verheven. En sotternie: klucht, kort en komisch. Aan het einde van de middeleeuwen ontstonden er verschillende parodies op de ridderroman, zoals het dierenverhaal Van den Vos Reynaerde- door Willem: satirisch, kritisch op de maatschappij, parodie, dieren staan voor mensen. 1500-1600 – tijd van ontdekkers en hervormers – gedachtegoed--> Antropocentrisch 1600-1700 – tijd van regenten en vorsten – gedachtengoed--> Antropocentrisch Renaissance Door onvrede over misstanden in de Rooms-Katholieke kerk en door de onvrede van de ontwikkelde burgerij over de macht van geestelijkheid in de kerk en maatschappij trad de hervorming op. Belangrijke hervormers waren Maarten Luther en Johannes Calvijn, ze konden hun (kritische)ideeën snel verspreiden door de uitvinding van de drukpers(boekdrukkunst). Karel V was koning van Spanje en heer van de Nederlanden, Karel V streefde ernaar om de absolutistische heerschappij van Spanje over te brengen naar de Nederlanden, met als doel één vorst met onbeperkte macht en één geloof: rooms-katholiek. Filips II was de zoon en opvolger van Karel V. In de Nederlanden kwam men in opstand tegen het absolutisme en de geloofsvervolging van mensen die een ander geloof aannamen dan het roomskatholieke. Willem van Oranje was het leider van het verzet, dat na de beeldenstorm steeds heviger werd en uiteindelijk leidde tot de Nederlandse Opstand of de Tachtigjarige Oorlog. Tijdens de Opstand vielen de 17 Nederlandse gewesten uiteen, een onafhankelijk republiek in het noordelijk deel: republiek van de 7 Verenigde Nederlanden en een zuidelijk deel onder Spaanse heerschappij. Na de Vrede van Münster kwam er een einde aan de tachtigjarige oorlog. Oorlogshandelingen en vervolgingen werden bezongen in strijdliederen zoals het Wilhelmus. In deze tijd kwamen de steden erg in ontwikkeling, vooral in Noord-Italië en in Vlaanderen, de basis voor een stad waren handel en productie van goederen. Vanaf de 15e eeuw zochten Spaanse en Portugese scheepvaarders voor de handel naar een zeeweg naar Indië. Dit was op basis van ontdekkingsreizen, men ontdekte nieuwe landen en het continent Amerika. Hierdoor kwam een intensieve handel over de oceanen op gang. Antwerpen was de belangrijkste handelsstad in die tijd, totdat het in Spaanse handen viel, veel mensen vertrokken toen naar Amsterdam. De handel met Indië en het verre oosten werd gedaan door de burgerij, de machtigste/rijkste burgers vormden samen de regentenfamilies. De Gouden Eeuw is alleen toepasselijk op deze welvarende groep. In de Renaissance gingen geleerden meer over de mens zelf denken, het humanisme kwam op. Het middeleeuwse theocentrische wereldbeeld werd vervangen door een antropocentrisch wereldbeeld. Een van de belangrijkste humanisten uit die tijd was Erasmus. De renaissance betekent letterlijk de “wedergeboorte”. Het was de wedergeboorte van de klassieke oudheid(Grieken en romeinen), het renaissance spreidde zich vanuit Italië uit over de rest van WestEuropa. 1. in de architectuur werd de herbeleving van klassieke vormen bevorderd door oude Griekse/romeinse gebouwen te laten staan: Pantheon en het Colosseum. Symmetrie en proportie zoals benadrukt door Vitruvius werden erg belangrijk. Leonardo Davinci baseerde zich op de verhoudingsleer van Vitruvius bij het tekenen van de verhoudingen van het menselijk lichaam. 2. schilders streefden in de renaissance naar een werkelijkheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid, daarbij werd een nieuwe vinding toegepast: perspectief. 3. de renaissancekunst ontstond uit een herontdekken van de klassieke godenwereld en de mythologie. Renaissancekunst was voor de elite van kenners. In de republiek heerste een burgerlijke cultuur, de burgerij trad op als opdrachtgever van kunst en er ontstond een vrije kunstmarkt. Kunst in de republiek had twee functies: 1. kunst diende om de burgerlijke en stedelijke identiteit te tonen 2. daarnaast diende kunst om burgerlijke normen en waarden te propageren. Kenmerkend voor de burgerlijke schilderkunst waren het schuttersstuk en het genreschilderij: 1. schuttersstuk : groepsportretten van schutters(getrainde en gewapende burgerwachten) het beroemdste schuttersstuk is de “nachtwacht” van Rembrandt van Rijn. 2. genreschilderij : lijken op afbeeldingen van het dagelijks leven, maar ze hadden een opvoedende bedoeling door foutief gedrag te bespotten en te bekritiseren. Bekend is “het vrolijke huisgezin” van Jan Steen. Er was in de republiek een bloeiende zangcultuur, samen liederen zingen was voor veel jonge mannen en vrouwen een geliefd tijdverdrijf. Er zijn ook veel liederen geschreven op bekende melodieën door bijvoorbeeld P.C. Hoofd en G.A. Bredero. In het begin van de 15e eeuw ontstonden er verenigingen waar men literatuur beoefende. De dichters, rederijks genoemd waren georganiseerd in rederijkerskamers. De rederijkers waren vaak onderwijzers, notarissen en mensen die veel hun beroep schreven. De rederijkers hadden een opiniërende rol, maar schreven zelf ook ernstig toneel, komisch toneel en gedichten. De ontwikkeling van het toneel in Amsterdam is te onderscheiden in 3 fasen: 1. aan het begin van de 17e waren er nog rederijkerskamers, bekende toneelschrijvers zoals P.C. Hoofd en G.A. Bredero begonnen hier hun loopbaan als rederijker. 2. Samuel Coster richtte de Nederduytsche Academie op. Hij wilde een alternatief bieden voor het traditionele rederijkerstoneel, hij streefde naar renaissance-literatuur in de volkstaal. 3. de laatste stap was de bouw van de Amsterdamse schouwburg, de belangrijkste stukken werden voortaan in de schouwburg opgevoerd. Het openingsstuk was “gijsbrecht van aemstel” door Joost van den Vondel. Het renaissancetoneel had als doel het publiek eens spiegel voor te houden over gedrag, het had een opiniërend doel, en de schrijvers beschouwden zichzelf als opvoeders en opinievormers. Toneelstukken worden verdeeld in tragedie, komedie en klucht: Tragedie: 5 bedrijven, de ondergang van hooggeplaatste helden, het onderwerp kwam uit de oudheid, de geschiedenis of de bijbel. Komedie: herkenbare typen en gedrag, “gewone” mensen, geen helden en een verborgen les in het verhaal. (P.C. Hoofd/S. Coster – Warenar) Klucht: herkenbare typen en gedrag, mensen uit de onderlaag van de samenleving, onbeschaafde personages en een verborgen les in het verhaal. (G.A. Bredero – Klucht van de koe) 1700-1800 tijd van pruiken en revoluties – gedachtegoed antropocentrisch/rationalisme Verlichting 1800-1900 tijd van burgers en stoommachines – gedachtegoed antropocentrisch/rationalisme In de 18e eeuw wilde de burgers meer politieke invloed en onafhankelijkheid. De dertien Engelse koloniën in Noord-Amerika kwamen in verzet tegen Engeland. Deze Amerikaanse vrijheidsoorlog resulteerde in de Verenigde Staten. In Frankrijk was er grote onvrede, omdat de koning als alleenheerser optrad en omdat de kerk en de adel werden bevoorrecht, het startpunt van de Franse Revolutie was de bestorming van de Bastille. De Franse revolutie was officieel voorbij toen Napoleon Bonaparte de macht in Frankrijk greep en zichzelf liet kronen tot keizer. Napoleon veroverde grote delen van West-Europa en in zijn nederlaag aan het begin van de 19e eeuw speelde nationalisme een belangrijke rol. Het nationalisme bevorderde het gevoel van eenwording. In de republiek van de 7 verenigden Nederlanden, hadden de regenten de macht. Ze leefden volgens de laatste Parijse mode, zowel mannen als vrouwen droegen pruiken, het was de pruikentijd. De economisch krachtige burgerij wilden invloed op het bestuur van de steden en het land. Aan het einde van de 18e eeuw viel Frankrijk de republiek binnen en vestigde de Bataafse republiek. Na de nederlaag van napoleon bij Waterloo in 1815 werden de zuidelijke en noordelijke Nederlanden verenigd in een koninkrijk onder Willem I. Deze hereniging duurde niet lang, de Belgen kwamen in opstand en wilden een onafhankelijke zuidelijk koninkrijk. Door de onafhankelijkheid, speelden gevoelens van huiselijkheid, godsdienstigheid, vaderlandsliefde en vrijheidsverlangen op --> het nationalisme. In 1848 stemde Willem II in met een nieuwe grondwet, gemaakt door Johan Rudolf Thorbecke, Nederland werd een parlementaire democratie. Nederland veranderde in de 19e eeuw van een grotendeels agrarische maatschappij in een geïndustrialiseerde maatschappij met sterk toenemende verstedelijking. Door dat deze moderne tijd aanbrak nam de ontkerkelijking sterk toe, met als reactie hierop de versterking van het geloof door verzuiling. Aan het einde van de 19e eeuw kwam het feminisme op, voor gelijke rechten en kiesrecht voor vrouwen, Aletta Jacobs speelde hierin een grote rol. De verlichting was in de 18e eeuw een emancipatiebeweging van de burgerij, ze maakten zich los van traditionele visies en belangen, zoals geloof en politiek. De basis was het vertrouwen in zelfstandig en kritisch denken( de ratio). In de verlichting vond men onderwijs, opvoeding en het verspreiden van kennis belangrijk. Door deze mentaliteit waren er veel kinderboekenschrijvers zoals Hieronymus van Alphen en Rousseau, ze maakten opvoedkundige gedichtjes voor kinderen. De kunstenaar was in de 18e eeuw nog opinievormer en opvoeder van zijn publiek, hij werkte nog in opdracht, maar de symboliek verdween: kunst moest voor iedereen begrijpelijk zijn. De romantiek was een ontwikkeling in de kunst met een aantal kenmerken: 1. Kunst was expressie van eigen gevoelens. 2. een romantische kunstenaar had een vrijheidsdrang, waardoor hij brak met de regels. 3. de romanticus leefde in onvrede met de hem omringde werkelijkheid dit word ook wel Weltschmerz genoemd: pijn omdat de wereld niet is zodat jij dat wil. Gevolgen hiervan waren romantisch lijden en melancholie. 4. de romantisch kunstenaar moest over verbeelding beschikken om de gevoelens van onvrede te ontvluchten. Ook wel Sehnsucht genoemd, het ontvluchten aan de onvrede door : het vaderlandse verleden, geschiedenis en de natuur. 5. sommige kunstenaars namen een maatschappelijk standpunt in : engagement. Het 19e -eeuwse realisme kenmerkte zich door het weergeven van de eigentijdse werkelijkheid, realisten streefden ernaar mensen af te beelden in de sociale en economische werkelijkheid. Het impressionisme ontstond in Parijs. De impressionisten waren schilders van het moderne stedelijk leven: boulevards, stations, het spoor, maar ook het circus, de opera of paardenraces. Belangrijke impressionisten waren Claude Monet en Edgar Degas. Schrijvers waren in de 18e eeuw afkomstig uit alle lagen van de burgerij, 18e -eeuwse literatuur was door burgers voor burgers. Schrijvers waren nog steeds opinievormers en opvoeders, in deze tijd was onderwijs en opvoeding zelf zo belangrijk dat men voor kinderen ging schrijven. Belangrijke onderwerpen waren studie-ijver, relatie kind-ouder, gehoorzaamheid en oprechtheid. Hieronymus van Alphen en Rousseau zijn de bekendste Nederlandse kinderboekenschrijvers. Vanaf 1780 kwam in Europa de roman tot ontwikkeling, de roman was interessant vanwege de psychologische beschrijving van personages. Romans konden ook duidelijk maken wat negatief en wat positief gedrag was, zon zedenroman verdedigde de heersende normen en waarden en was dus leerzaam, de zedenroman gebruikt de briefvorm. Kenmerken van de romantische kunst zijn ook van toepassing op de romantische literatuur: literatuur was de expressie van gevoelens, de schrijver leefde in onvrede met de wereld en probeerde dat te ontvluchten door: de historische roman, jeugd, het sprookjesachtige, het fantastische en het griezelige. Personages in romantische romans lijden. Gevoeligheid en onvrede konden humor oproepen. Zelfspot was een manier om aan emoties lucht te geven. Humor was een middel om met de kloof tussen ideaal en werkelijkheid om te kunnen gaan. Piet Paaltjens vocht tegen de onvrede door deze te overdrijven, de humor was gericht op onvrede waarbij romantische onderwerpen zoals vriendschap en ongelukkige liefdes werden bespot. Multatuli werkte in ‘Max Havelaar’ zijn eigen ervaringen als ambtenaar op Java. Multatuli beoogde een buitenliterair doel. Hij wilde met zijn boek ingrijpen in de politieke werkelijkheid. Multatuli vertelde over de misstanden van het koloniale systeem, hij toonde daarmee engagement. “Max Havelaar” is een raamvertelling (een verhaal in een verhaal) over een koffiehandelaar Batavus Droogstoppel die in het bezit komt van een bundeling verhalen en notities. Droogstoppels stagiair schrijft op basis van deze verhalen een roman die op Java speelt. De hoofdpersoon van deze roman is Max Havelaar hij is een romantisch persoon: strijder tegen onrecht, emotioneel en vol verbeteringskracht). Havelaar klaagt de Javaanse vorst aan bij de Nederlands superieuren omdat hij de Javaanse bevolking uitbuit. Er komt ook een zielig verhaal in voor over twee Javaanse jongeren, Saidjah en Adinda. De Nederlandse gezagsdragers doen niets met Havelaars klachten. Op het einde word koning Willem III rechtstreeks toegesproken over de uitbuiting.