De macht van het Oost-Romeinse Rijk was

advertisement
HOOFDSTUK 1 – JAGERS EN BOEREN
1.1 DE AGRARISCHE REVOLUTIE
HET LEVEN VAN JAGERS-VERZAMELAARS

9000- 6000 v.C. ontstonden in het Midden-Oosten landbouwsamenlevingen, in een gebied dat
de Vruchtbare Halvemaan wordt genoemd.

Rond 7000 v.C. verspreidde de landbouw zich naar Noord-Afrika en rond 6000 v.C. naar Europa.

Homo habilis werd als eerste mens beschouwd, hij was een jager-verzamelaar.

De moderne mens, homo sapiens, kwam rond 40.000 v.C. Europa bestond voor een groot deel uit
steppen. Mensen leefden vooral van de jacht. Toen de temperatuur steeg stierven deze dieren


Jagers-verzamelaars waren nomaden: was er niet meer genoeg voedsel, trokken ze verder.
Ze woonden in grotten, hutten of tenten, gemaakt van dierenhuiden. In groepen van 20-30 mensen.

De sociale verschillen waren niet groot, wel een rolverdeling: mannen joegen en maakten
gereedschap, vrouwen zorgden voor voedsel en de kinderen. De groepen dreven onderling handel.

Homo sapiens maakte meer gespecialiseerde gereedschappen en liet als enige kunstwerken achter
Deze kunstenaars leefden in de prehistorie: zij kenden het schrift nog niet

DE AGRARISCHE REVOLUTIE
Het is niet zeker waarom de mens overging op landbouw. De volgende theorieën zijn bekend:

Einde laatste ijstijd (Rond 12.000 v.C.). Meer regen > vruchtbaar geied

Door klimaatverandering > er ontstonden minder eetbare planten en er kwam een voedseltekort.
Maar de mensen wilde niet wegtrekken. Oplossing: zelf voedsel produceren

Snel groeiende populatie > natuur kon het niet meer bijbenen > voedseltekort > mensen zochten naar
andere oplossing > zelf produceren van voedsel.


De overgang naar het boerenbestaan had zulke ingrijpende gevolgen, dit heet de agrarische revolutie.
De revolutie betekende voor velen een overschakeling van zwervend naar gevestigd bestaan.

Gevolg: snelle bevolkingsgroei. Ze hadden genoeg voedsel om meer mensen te voeden en de
vrouwen konden sneller kinderen achter elkaar krijgen.

Er kwamen gauw boerendorpen. Veeteelt vanaf 7500 voor het vlees, later ook voor de bijproducten

De nieuwe levenswijze stimuleerde de uitvinding van allerlei nieuwe technieken en mensen gingen de
natuur meer naar hun eigen hand zetten


De agrarische revolutie lijkt een enorme vooruitgang, maar volgens historici niet voor iedereen.
Mensen die op landbouw waren overgestapt waren vaak minder gezond. ‘Dit heeft verschillende
oorzaken: eenzijdigheid van voedsel en het harde werken op het land. Oogst mislukt > hongersnood.
Bevolking dichter op elkaar > sneller infectieziektes.

De agrarische revolutie zorgde ook voor sociale ongelijkheid. Jagers-verzamelaars deelden, terwijl in
agrarische gemeenschappen er meer ongelijkheid was omdat elke boer een eigen akker had.

De ene boer was ook succesvoller > verschil in rijkdom, macht en aanzien > hiërarchie.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
1.2 HET ONTSTAAN VAN STEDEN
DE EERSTE STEDEN: SOEMERIË

Ur was een van de eerste steden ter wereld. Deze ontstonden rond 3300 v.C. in Soemerië

Het ontstaan van steden in Mesopotamië heeft te maken met de zeer vruchtbare grond dankzij
overstromingen van de Tigris en de Eufraat. Om hiervan te profiteren moesten de boeren hun akkers
wel kunstmatig irrigeren, want de zomers waren te warm en droog.

De overvloedige oogsten in Mesopotamië hadden belangrijke gevolgen. De bevolking kon groeien >
ontstaan steden. En niet iedereen hoefde zich meer met de voedselvoorziening bezig te houden

Daardoor konden mensen zich in andere activiteiten specialiseren > nieuwe beroepen. Er kwamen
verschillende sociale lagen, die van elkaar verschilden in rijkdom en macht. Met kooplieden, priesters
en onderaan de boeren.

Steden hadden goede bestuurders nodig door een complexere samenleving. De stadsbestuurders
moesten orde handhaven, de stad beschermen en de irrigatiesystemen laten onderhouden. De
machtigste leiders werden later tot koning gekroond en hun positie werd erfelijk.

De koning voerde het bestuur uit m.b.v. ambtenaren. Zij hielden administratie bij, stelden wetten op,

controleerden belastingbetaling en zorgden voor goed geregelde begrafenissen
Niet veel later kwam er ook verstedelijking op gang in Egypte. De omstandigheden waren
vergelijkbaar
DE ONTWIKKELING VAN HET SCHRIFT

Rond 3300 v.C. eerste schrift in Soemerië. Regeren was makkelijker als je dingen op kon schrijven

Agrarische gemeenschappen gebruikten vanaf 8000 v.C. al kleine voorwerpjes van klei om goederen
te registreren. Het schrift bestond toen slechts uit nummers en tekeningetjes. Ook rebussen.

Tekeningetjes werden vervangen door abstracte tekens. Met de uitvinding van het schrift verlieten de
Soemeriërs als eerste de prehistorie.

Rond 2600 v.C. was het spijkerschrift zo goed ontwikkeld dat het niet meer alleen werd gebruikt voor
administratie van paleizen en tempels, maar ook voor brieven of instructies.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
1.3 MACHTIGE RIJKEN IN HET MIDDEN-OOSTEN
DE VROEGSTE STATEN

Aboe Simbel lag aan de zuidelijke grens van een groot Egyptisch rijk. Dat rijk was ontstaan rond 3100
v.C., toen koning Menes noord en zuid van het Nijlgebied verenigde. De eerste staat ter wereld.

Een staat is een afgebakend gebied met een centraal bestuur, rechtssysteem voor het hele gebied,
regels gebaseerd op de uitspraken van de farao en geweldsmonopolie (alleen staat geweld)

Steden en regio’s hadden eigen rechtbanken > werden geleid door lokale ambtenaren en burgers met
aanzien > Zij konden oordelen vellen, maar ernstige misdrijven werden voorgelegd aan de farao zelf
of aan een van zijn hoogste ambtenaren

De Farao was ook verantwoordelijk voor de verdediging van de grenzen van de staat. Ambtenaren

waren onmisbaar voor de farao en de staat.
In Mesopotamië ontstond de eerste staat 1000 jaar later.
MACHT EN RELIGIE

Alle farao’s lieten zich als Goden vereren. De Egyptische godsdienst was polytheïstisch. Meerdere

goden werden tegelijk vereerd. Iedere god had zijn eigen ‘functie’.
Belangrijk in de Egyptische godsdienst was het hiernamaals. Dit kon je zien in piramides: De farao’s

kregen veel rijkdommen en schatten mee, zo zouden ze makkelijker in Osiris’ dodenrijk komen
De belangrijkste taak van de farao was het handhaven van ‘Maät’: de komische orde, de stabiliteit en
de harmonie in de samenleving. Het betekende ook gerechtigheid en waarheid, zonder Maät zou de
hele wereld in een volledige chaos storten.

Aspecten van de Maät: regelmaat zonsopgang en -ondergang, seizoenen, jaarlijkse overstroming Nijl

De oppermachtige positie van de farao kan komen doordat hij verantwoordelijk was voor de algehele
orde in het land. Hij hield grip op alle onderdelen van de samenleving.

Het priesterschap en de hele economie stonden onder toezicht van zijn ambtenaren. Boeren moesten
een groot deel van hun oogst afstaan aan de farao, er was weinig ruimte voor eigen initiatief

Anders dan in Mesopotamië ontstond er in Egypte geen beroepsgroep & handelssteden. Net als in
Egypte doordrong de religie in Mesopotamië alle aspecten van het leven. Koningen waren
opperpriesters. Zij geloofden alleen niet in het hiernamaals.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
HOOFDSTUK 2 – DE KLASSIEKE OUDHEID
2.1 DE GRIEKSE DEMOCRATIE
ATHENE IN DE 5 E EEUW V.C.

Griekenland bestond rond 500 v. Chr. uit zo´n 800 stadstaten, poleis genoemd. De meeste stadstaten
hadden maar een paar duizend inwoners, maar in Athene woonden zo’n 300.000 mensen.

Omdat Athene aan het hoofd stond van de Delisch - Attische Zeebond was Athene zeer machtig.
Andere poleis gaven geld om een oorlogsvloot te onderhouden, waar Athene het beheer over voerde.

De Bond ontwikkelde zich zo tot een Atheens Imperium en zelfs in vredestijd moest men geld
afdragen al of niet onder druk. Zo verwierf Athene de hegemonie rond de Egeïsche Zee.

Athene werd hierdoor sterk t.o.v. concurrent Sparta, en profiteerde van belastinggelden en handel.

Athene bemoeide zich niet met de interne politiek van de poleis. Er was een directe democratie:
Atheners met burgerrecht mochten hun stem uitbrengen, hun stad besturen

Dat burgerrecht in de Volksvergadering kon alleen worden uitgeoefend door de volwassen, vrije
mannen, arm of rijk, die van Atheense burgers afstamden.

Voordat Athene een democratie werd kende men er Aristocratie, waarbij een groep rijke en
belangrijke mannen de macht uitoefende en ook tirannen. Daar kwam verandering in omdat tijdens
de oorlogvoering de gewone burgers belangrijker werden en meer invloed eisten.

Men zorgde er nadien wel voor dat niet meer één iemand in staat bleek te veel macht te veroveren.
De belangrijkste beslissingen werden genomen in de Volksvergadering.

De Volksvergadering koos een Raad van 500, als stadsbestuur, voor één jaar. Vanuit deze Raad
werden 50 raadsleden gekozen voor het dagelijks bestuur, voor een maand. Dit rouleerde telkens.

De Atheense rechtbank was in handen van een volksjury, die door het lot werden aangewezen en ook

de 10 generaals van het leger werden elk jaar opnieuw gekozen door de Volksvergadering.
Dreigde er een tiran te komen dan kon de Volksvergadering een schervengericht (ostracisme)
houden. Burgers schreven op een potscherf wie te veel macht had. Die persoon werd dan verbannen.
DENKEN OVER WETENSCH AP EN POLITIEK

Enkele belangrijke Atheense denkers hebben zich afgevraagd of democratie nu wel het beste
bestuurssysteem was. Dit zijn filosofen, mensen die allerlei aspecten van het bestaan
onderzochten. Ze dachten speculatief

Ze probeerden vanaf 600 v. Chr. de natuurverschijnselen te verklaren en boekten vooruitgang in
wiskunde en medicijnen. Ze bouwen voort op kennis uit Mesopotamië en Egypte

Socrates – door scherpe vragen te stellen liet hij zijn tegenstanders hun eerste bewering

intrekken. Werd in 399 v.C. gedwongen de gifbeker te drinken (door kritiek bederft hij jongeren)
Plato, leerling van Socrates – dacht veel na over de vraag hoe je een polis het beste kon besturen.

Aristoteles, leerling Plato – stond kritisch tegenover de democratie (elke bestuursvorm heeft z’n
voor en nadelen). Hij nam afstand van het speculatieve denken
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
2.2 HET HELLENISME
HET RIJK VAN ALEXANDER DE GROTE

Griekenland was verzwakt door voortdurende onderlinge strijd: hun anatomie was ten einde, toen
wist Phillipus, koning van Macedonië heel Griekenland onder zijn heerschappij te brengen.

Zijn zoon Alexander de Grote erfde het rijk en vatte het plan op om het Perzische Rijk te veroveren.

Hij overleed op z’n 33e, maar slaagde hij wel in zijn poging het Perzische Rijk te veroveren. Het rijk viel
na zijn dood uit elkaar, maar de Griekse cultuur bleef dominant. Hoe kreeg hij dit voor elkaar?

Volgens Xenophon (4e. eeuw v. Chr.) en Plutachus (ca.100 n. Chr.) lag het aan een combinatie van
Alexanders persoonlijke eigenschappen en militair inzicht

Enorm doorzettingsvermogen, grenzeloos geloof in eigen kunnen, groot statreeg en wispelturig

Darius had een veel groter leger maar hij werd volkomen door Alexander’s tactiek verrast

Ook speelde hij goed in op de tradities van het land waar hij regeerde. In Egypte werd hij farao, in
Perzië nam hij de bestuursstructuur over en stelde zich in Griekenland aan het hoofd van het leger om
hen van de Perzische overheersing te bevrijden.

Hij streefde doelbewust naar een gemengde elite en gemengd-inheems leger
HELLENISTISCHE CULTU UR IN AZIË EN EGYPTE

Bij de dood van Alexander, was er geen erfelijke opvolger. Alexanders generaals veroverden in
burgeroorlogen delen van het Rijk.

Zo ontstonden in Egypte, Azië en Europa enkele grote koninkrijken onder Griekstalige heersers,
diadochen genoemd. Deze bleven bestaan totdat de Romeinen ze stuk voor stuk innamen.

Tijdens de heerschappij van de diadochen verspreidde de Griekse cultuur zich over het hele oude Rijk.
Dit noemen we Hellenisme (deze periode van de Griekse beschaving), naar Hellas=Griekenland
Aspecten verbreiding Griekse cultuur
 Bestuur voormalig Perzische Rijk veranderde. Grieks werd de bestuurstaal en in de steden werden
Griekse bestuursorganen het leven ingeroepen. Dit was een oligarchie, volksvergaderingen met
heerser (bestuur door kleine elite) het zelfbestuur idee werd geëxporteerd naar China


Steden kregen een Grieks uiterlijk: rechthoekig stratenplan met theaters en gymnasia
Verbreiding Griekse beeldende kunst, oosterse kunst begon ook te streven naar een perfecte

weergave van de anatomie
In bescheiden mate drongen oosterse ideeën, goden en vormen in de Griekse cultuur door
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
2.3 DE ROMEINSE REPUBLIEK
HET ONTSTAAN EN DE U ITBREIDING VAN HET ROMEINSE RIJK



De vernietiging van Carthago is een onderdeel van de ontstaansgeschiedenis van het Romeinse Rijk.
Dit ontstond door een aaneenschakeling van gebeurtenissen
Behoefte aan veiligheid, wens van macht en roem > stimulans voor gebieden veroveren
De veroveringen kostten geld en soldaten maar Romeinen gingen belasting innen, kregen nieuwe
landbouwgrond en veroveringsoorlogen leverden grote aantallen krijgsgevangenen (slaven)

Rome was in de 5e eeuw voor Chr. nog een dorp

3e eeuw v.Chr. had Rome grote delen van Europa onder controle

2e eeuw n.Chr. 50 miljoen inwoners, expansie begon al tijdens de Romeinse Republiek

Uitbreiding door diplomatie en leger. Bondgenootschappen waar bescherming in ruil stond met
gehoorzaamheid en levering soldaten. Lukte dat niet > militair optreden

Oorspronkelijk boerenleger, maar ontwikkelde zich later tot een beroepsleger. Via goed aangelegde
heerwegen kon men troepen snel verplaatsen en soldaten kregen stukjes grond als beloning.

Verslagen volken werden edelmoedig behandeld en kregen soms het Romeinse burgerrecht
(bepaalde voorrechten). Zo werd het Romeinse Imperium bij elkaar gehouden
HET BESTUUR VAN DE REPUBLIEK

In tegenstelling tot andere wereldrijken werd het Romeinse Rijk niet bestuurd door een erfelijke
dynastie maar door magistraten (vervullen tijdelijk hoog ambt).

Burgers benoemden de magistraten en vervulden een rol in de wetgeving. Een Republiek is een staat
die door burgers gemeenschappelijk wordt bestuurd

Senaat is een permanente vergadering met 300 leden uit de rijkste en machtigste families

Hieruit werden 2 consuls (voorzitters) gekozen die de hoogste burgerlijke en militaire macht
uitoefenden. De consuls konden elkaar dwarsbomen, om alleenheerschappij te voorkomen.

Het was niet democratisch maar de wetten van de senaat worden voorgelegd aan twee
volksvergaderingen met iedere Romeinse burger met stemrecht.

Daarnaast 10 volkstribunen, die namens het lagere volk onderzochten of besluiten voldeden a/d wet.

Vroeger waren de bestuurders Patriciërs en de gewone burgers Plebejers. Door de groei van het
Imperium kwamen er steeds meer nieuwe rijke burgers die ook politieke invloed wilden


Dit kregen ze uiteindelijk > nieuwe elite: nobiles (edelen) ook wel 'optimaten' (de besten) genoemd.
Dit systeem werd versterkt door patronage (cliëntensysteem). In ruil voor gunsten werd een machtig

man een vertegenwoordiger van afhankelijke burgers (cliënten).
Het cliëntensysteem werd een manier om los van de Senaat macht naar zich toe te trekken.
Uiteindelijk overleefde de Romeinse Republiek het niet.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
2.4 HET ROMEINSE KEIZERRIJK
HET ONTSTAAN EN BESTUUR VAN HET KEIZERRI JK

De twee laatste eeuwen v.Chr. werd Rome verscheurd door conflicten en burgeroorlogen.
Beroepslegers werden steeds loyaler aan de bevelhebbers i.p.v. aan het bestuur van Rome.

Julius Caesar bereikte alleenheerschappij, nadat hij eerst Gallië tussen 58 en 50 v. Chr. had veroverd

Door zijn sterke machtspositie riep hij zichzelf uit tot dictator voor het leven, daarmee werd de
Senaat buitenspel gezet. Verdedigers van de Republiek vermoorden daarom Caesar in 44 v. Chr.

Caesar had zijn zoon Octavianus, tot opvolger benoemd. In de daaropvolgende burgeroorlog won
Octavianus en noemde zichzelf Augustus en werd de eerste keizer van het Romeinse keizerrijk

Augustus trok alle macht naar zich toe. Een negatief gevolg hiervan was dat hij efficiënt verbeteringen
kon uitvoeren die soms wreed en meedogenloos uitpakten

Positief was de Pax Romana (Romeinse vrede). Deze duurde tot keizer Marcus Aurelius. Er waren wel
grensoorlogen en opvolgersstrijd. We noemen het 'vrede' omdat de Republiek niet in gevaar was

De elite legde zich neer bij alleenheerschappij. Doordat keizers de republikeinse instellingen en
functies lieten voortbestaan, in naam. De keizer oefende invloed uit op de senaat door het gunnen
van erebaantjes aan de elite > republikeins verzet effectief indammen
DE VERSPREIDING VAN DE GRIEKS-ROMEINSE CULTUUR


Ook cultureel een eenheid: overal architectuur volgens hetzelfde ontwerp, Romeinse recht en macht
Duidelijk beïnvloed door de Griekse cultuur > Grieks -Romeinse cultuur, de klassieke cultuur

Grote verspreiding mogelijk door de militaire veroveringen van de Romeinen. Daar waar al
hoogontwikkelde culturen bestonden was de invloed echter minder.

In het westen van het Romeinse Rijk was die echter groot. Daar nam men veel over van de Romeinen:
Romanisering en leidde tot verdere culturele eenwording van het Romeinse Rijk.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
2.5 JODEN EN CHRISTENEN
JODENDOM EN CHRISTEN DOM
Het christendom was ontstaan in een Joodse omgeving. Het Jodendom werd vooral beoefend in Palestina
en onderscheidde zich op drie manieren van de omringende religies.
 Monotheïstische godsdienst, vereerden hun God in Jeruzalem. i.p.v. meerdere goden (polytheïsme) te
vereren. De joden beschouwden zich als 'het uitverkoren volk'.
 Joden hechten belang aan heilige boeken, een verzameling heilige teksten De christenen zouden die
later overnemen in het eerste deel van de bijbel: het Oude Testament.
 Ze hielden zich aan allerlei religieuze voorschriften.

Binnen het Jodendom ontwikkelden zich verscheidene stromingen. Een hiervan verwachte een
nieuwe Messias (Joodse koning). 30 n. Chr. > ontstaan nieuwe beweging geleid werd door Jezus.

Hij kreeg vele volgelingen maar de elite vond hem een lastpost. Jezus werd door Herodus, gouverneur
van de Romeinen, tot de dood door kruisiging veroordeeld en terechtgesteld in 33 n. Chr.

Volgens volgelingen zou hij herrijzen uit de dood. Jezus werd zo de stichter van het christendom
VAN SEKTE TOT STAATS GODSDIENST






Het christendom groeide van een sekte tot de enig toegestane godsdienst in het Romeinse Rijk.
Door de goede organisatie van de kerk. Apostel Paulus en anderen verspreiden het geloof in het
Middellandse Zeegebied en stelden priesters en bisschoppen aan.
Aan het hoofd kwam uiteindelijk de Paus te staan, die regelmatig kerkvergaderingen (concilies) hield
waar over geloofszaken werd gesproken en het Nieuwe Testament werd samengesteld.
Geloofszaken leidde ook tot conflicten > Arianisme, God kon niet mens en God zijn. Het concilie van
Niccaea besliste uiteindelijk dat God een 'drie-eenheid' of 'trinitas' vormt. Hij is Vader, Zoon en heilige
geest ineen.
Christenen werden vervolgd en gemarteld en deze martelaren werden vereerd. Het christendom
groeide tegen de verdrukking in en keizer Constantijn maakte in 313 een einde aan de vervolgingen
en stelde het christendom gelijk aan andere religies.
Keizer Theodorius riep het christendom uit tot staatsgodsdienst, officiële godsdienst Romeinse Rijk.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
2.6 HET EINDE VAN HET ROMEINSE RIJK
HET EINDE VAN HET WE ST-ROMEINSE RIJK

Het Romeinse Rijk had in de 2e eeuw n.Chr. zijn max. omvang bereikt. Het viel niet meer te besturen.

Na Pax Romana begon een periode van wanorde, machtsgrepen en machtsverdelingen. In feite was
het Rijk al in 285 n. Chr. min of meer opgedeeld in en oostelijke en westelijk deel.

Toen keizer Theodosius in 395 overleed, liet hij zijn ene zoon West na en de andere zoon Oost. Oost
was Griekstalig met als hoofdstad Constantinopel (Istanbul). West werd Latijnsprekend

West was moeilijk bij elkaar te houden door interne verdeeldheid aan de top, grote druk op
buitengrenzen, volksverhuizingen

West verbrokkelde, belasting hielp niet. De Germaanse huurlingen onder leiding van Odoaker
kwamen in 476 in opstand en zetten keizer Romulus Augustules af > einde West-Romeinse Rijk
HET OOST-ROMEINSE RIJK

Oost bleef zo’n duizend jaar bijeen. Bleek economisch zo belangrijk dat Constantinopel (voorheen
Byzantium) de nieuwe hoofdstad werd, een knooppunt van belangrijke water- en landwegen

Constantinopel werd de nieuwe hoofdstad van het christendom, met Hagia Sophia als middelpunt.

Er vonden fellere theologische discussies plaats waardoor groepen zich gingen afscheiden zoals de
nestorianen en de koptische christenen.

Kerkleiders beschuldigden in een onderlinge strijd dat zij de christelijke leer verkeerd interpreteerden
> Orthodoxe kerken. In 1054 keerden deze kerken zich af van Rome > oosters schisma.

Het Byzantijnse Rijk was sterk, ze probeerden in de 6e eeuw het oude rijk te herstellen, dat mislukte.


Ze moesten zelfs gebieden afstaan aan een nieuwe grootmacht het islamitische rijk van kalief Omar I.
In de 9e eeuw kon men enige gebieden in Turkije terugveroveren
De macht van het Oost-Romeinse Rijk was gebaseerd op:
 Grote welvaart door ligging aan belangrijke handelsroutes > toename belastingopbrengsten

Met dit geld konden de Byzantijnse keizers een leger samenstellen, ambtenaren belasting laten innen
en konden aanvallen van buitenaf worden omgekocht.

Een stevige greep op de organisatie van de kerk (eenheid in het Rijk bewaren werd eenvoudiger)

In 1453 kwam er een einde aan het Oost-Romeinse Rijk toen de Turkse sultan Mehmet II
Constantinopel innam. Constantinopel werd nu de hoofdstad van het Ottomaanse Rijk.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
HOOFDSTUK 3 – DE VROEGE MIDDELEEUWEN
3.1 HOFSTELSEL EN HORIGHEID
OP HET DOMEIN

De adel was een kleine elite van grootgrondbezitters. De leden van deze groep traden op als
bestuurders, krijgsheren en rechters. Uit hun kringen kwamen ook de geestelijken voort.

De derde stand bestond uit de boeren. Zij woonden en werkten op de landerijen van de heren en
waren in verschillende mate afhankelijk van hen.

Vrije boeren bewerkten hun eigen land en hadden de vrije beschikking over hun eigen persoon en hun
goederen. Hadden wel militaire dienst (nadeel)

Horigen bewerkten hun eigen grond, maar mochten de landerijen van de heer niet verlaten. Ook om

te trouwen had men toestemming nodig en moesten ze bepaalde diensten verrichten.
Lijfeigenen, mensen zonder bezit die als knechten werkten, volledig in de macht van de heer
Het domein was de belangrijkste sociaaleconomische eenheid in de middeleeuwen. Eigendom van de
heer. De economie stond centraal = hofstelsel. Er was een driedeling van de grond:
 Op het vroonhof (voorloper kasteel) stonden de hoofdhoeve (hier woonde de heer). Soms stond er

een kerkje en er waren akkers waar de heer horigen en lijfeigenen liet werken
Het 2e gedeelte waren de akkers van de boeren. Vrije boeren pachtten hun grond van de heer.

Horigen mochten grond voor zichzelf bewerken maar ook herendiensten verrichten
De rest was woeste grond. Dat bestond uit ongerepte natuur en bos

Het Hofstelsel ontwikkelde zich in NW West-Romeinse Rijk. De steden waren verdwenen. In de
Vroege Middeleeuwen was een vrijwel volledig agrarische samenleving ontstaan. Eerder tijdens het
Romeinse Rijk was er sprake van een agrarische - urbane samenleving.
OORZAKEN EN GEVOLGEN HOFSTELSEL
Het verdwijnen van de handel en steden, en het ontstaan van het hofstelsel kende een reeks oorzaken
Het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk door de volksverhuizingen.
2. Wegvallen centraal gezag > oorlogen over erfenissen en grondgebied
1.
Door de grote onveiligheid werd reizen gevaarlijk en kromp de handel in.
4. Internationale handelscentra veranderden in regionale marktplaatsen.
3.
5.
Geld als ruilmiddel verdween.
6.
De productie in de nijverheid nam af en er konden geen grondstoffen meer worden aangevoerd

Doordat de handel verdween werden boeren zelfvoorzienend, autarkisch. Binnen een dorp bestond

nog wel enige vorm van specialisatie en was er enige ruilhandel met gebieden buiten het dorp.
Ambtenaren werden te duur voor een koning > koninkrijken werden privébezit. Inwoners waren

onderdanen van hun koning. Res Publica (zelfbestuur) was verdwenen in het Germaanse Rijk
Er kwam ook een vergaande militarisering van de samenleving. Koningen en hun aristocraten deden
aan oorlogvoering. Boeren militaire verplichtingen. De administratieve taken voor de geestelijken, de
enige geletterde groep
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
3.2 EUROPA WORDT CHRISTELIJK
DE VERBREIDING VAN HET CHRISTENDOM





Het christendom werd in de 4e eeuw staatsgodsdienst. Maar genoeg mensen bleven hun eigen goden
aanbieden. in de eeuwen daarna bekeerden steeds meer mensen zich tot het christendom
Koning Clovis liet zich bekeren uit politieke motieven. De Kerk bood bestuurlijke ervaring in ruil voor
militaire steun aan de kerk in Italië > Franken werden machtigste volk in Noordwest-Europa.
In Nederland ging dit proces geleidelijk. De Frankische koning Dagobert stichtte omstreeks 635 een
kerk in Utrecht.
Het kersteningsproces kwam in Utrecht pas in de 7e eeuw op gang. Monnik Willibrord zette
gesteunde christelijke gemeenschappen uit
De Franken gaven fysieke borg aan de missionarissen zoals Bonifatius. Deze werd in 754 door de
Friezen vermoord (ze zagen kerstening als aantasting van hun eigen cultuur)
REGULIERE EN SECULIE RE GEESTELIJKHEID





Reguliere geestelijken leefden in een klooster onder leiding van een abt. Zij beden en leefden volgens
de kloosterregels, het celibaat. Het klooster was zo veel mogelijk autarkisch. Ze hadden ook een taak
in de kerstening. Belangrijke rol bij het bewaren en doorgeven van het culturele erfgoed
De elite schonk land en grote sommen geld aan de kloosters, zo hoopten ze op een plaats in de hemel
De seculiere geestelijken bestonden uit priesters, mannen die leiding gaven aan de uitvoering van de
kerkelijke rituelen. Ook zij moesten zich aan het celibaat houden. Ze kenden verschillende rangen
Op de laatste trede van de kerkelijke hiërarchie stonden de pastoors. Zij zorgden op het niveau van de
parochie (kerkelijke gemeente) voor de gelovigen. Daarboven stond de bisschop, die leider was van
een bisdom (kerkelijke provincie). Boven de Bisschop stond de Paus als leider van de Kerk.
De Paus en de bisschoppen zorgden met Frankische heersers voor uitbreiding van het christendom.
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
3.3 HET BESTUUR WORDT FEODAAL
HET FEODALE STELSEL: HOE HET WERKT

Feodale stelsel is het leenstelsel. Hierbij delen leenheren gebieden uit aan leenmannen via contract

De leenman legde een eed van trouw af waarbij hij zijn heer beloofde een aantal diensten te
verrichten. In ruil hiervoor gaf de heer bescherming en een stuk grondbezit in leen

Door deze contracten waren in het leenstelsel de bovenste lagen van de samenleving met elkaar
verbonden in een onderlinge afhankelijkheid en hiërarchie.

Aan de top stond de koning. Hij was de hoogste leenheer. Zijn land was verdeeld in 'gouwen'
(graafschappen) , die werden bestuurd door graven.

Een grote gouw was een hertogdom bestuurd door een hertog. Hij mocht de opbrengsten van zijn
leen voor zichzelf en het bestuur gebruiken. In ruil voor het leen betaalde de leenman eenmalig een

grote geldsom en gaf militaire steun. Zijn taken waren bestuur en rechtspraak
De graaf/hertog kon dit niet alleen en gaf stukken land aan volgelingen: achterleenmannen. Die weer
lenen verstrekten aan achter-achter-leenmannen. Verplichtingen niet nagekomen > leen afnemen

De band tussen leenheer en leenman was dus gebaseerd op een vrij zakelijke ruil: geld en diensten in
ruil voor land en bescherming. In de praktijk echter behoorden verraad en rebellie daartoe
HET ONTSTAAN EN DE NADELEN VAN HET FEODALE STELSEL





Het feodale stelsel ontstond na 700 in het Frankische Rijk. Geleidelijk tot ontwikkeling gekomen
Frankische koning Karel Martel had strijders nodig maar had geen geld. Hij kwam toen op het idee om
zijn vazallen een aantal boerderijen in leen te geven als beloning.
Door deze combinatie van vazalliteit - een vazal beloofde zijn heer militaire steun en legden en eed
van trouw af - en leen zette hij de belangrijkste stap in de ontwikkeling van feodale verhoudingen.
Karel de Grote (kleinzoon Martel), zette een 2e belangrijke stap: koppelde leenstelsel aan bestuur.
Hij maakte ook hoge bestuurders tot leenmannen. Leen viel samen met het gebied dat zij bestuurden.
Nadelen leenstelsel
 Leenmannen zagen lenen snel als hun eigendom (als een leenman overleed gaf de leenheer de leen


aan de oudste zoon van de leenman en soldaten hadden trouw gezworen aan de leenman zoon)
Leenmannen gingen hun lenen als erfelijk beschouwen (onafhankelijk en gehoorzaamden niet)
Leenmannen hadden meerdere leenheren, deze gingen vaak met elkaar in oorlog. Leenheren
probeerden extra zware eden af te leggen zodat ze voorrang zouden krijgen
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
4.4 DE VERBREIDING VAN DE ISLAM
HET ONTSTAAN VAN EEN ISLAMITSCH RIJK

7e – 9e eeuw Arabieren veroverden grote delen Midden-Oosten en stichtten nieuw islamitisch rijk.

Vanuit Mekka had de Islam vorm gekregen: een centrale plaats, waar handelswegen elkaar kruisten
en koplieden uit alle windstreken met elkaar in contact kwamen.

De stichter Mohammed, bouwde voort op ideeën en geschriften van joden, christenen en lokale
religies, ging uit van het monotheïsme. Al zijn teksten werden opgenomen in de Koran

Hierin staan 5 zuilen centraal: openbaar het geloof belijden, 5x per dag bidden, aalmoezen aan armen
geven, Ramadan, eens in zijn leven op pelgrimstocht naar Mekka

De Islam verspreidde zich snel door religieuze inspiratie, militaire strijd en diplomatie.

Na zijn dood in 632 werd Mohammed opgevolgd door schoonvader, Aboe Bakr. hij was een kalief,
opvolger van de profeet. Aboe-Bakr en zijn opvolgers breiden het islamitisch gebied verder uit.

Arabië > Syrië, Palestina, Egypte > Perzië (hierna stokte de expansie door verdeeldheid)


In 661 trad een Omajjaden dynastie aan, N-Afrika en Spanje veroverd tot Tours en Poitiers in Frankrijk
In732 werden ze verslagen door Karel Martel, hij verwierf eeuwige roem onder de christenen

De functie van het kalifaat werd overerfbaar. Regeringscentrum Medina > Damascus (lag centraler)
Hoe kon deze omvangrijke en snelle gebiedsuitbreiding worden verklaard?;

De tegenstanders waren relatief zwak, mensen hadden last van zware belastingen

De Islam bevorderde het saamhorigheidsgevoel van de Arabische nomadische stammen.

Omdat het een van de plichten was te strijden voor God, de 'Jihad' (> veroveren gebieden)
DE DEFINITIEVE VESTIGING VAN DE ISLAM

Hoe moet je de macht vasthouden bij een snelle verovering? In de nieuwe gebieden waren ze de
minderheid en kozen bestuur via aparte militair versterkte kampen (gefinancierd door belasting)


De bevelhebbers (gouverneurs) waren plaatsvervangers v/d kalief. Vormden toplaag nieuwe regio's.
Deze toplaag deed geen actieve poging de lokale bevolking tot de Islam te bekeren. Ze waren tolerant
ten opzichte van andere godsdiensten, Vooral tegen de christenen en Joden (monotheïsten)

Niet-moslims betaalden extra belasting, uitgesloten van bestuurlijke functies en hadden lage status

De religieuze eenheid hield niet lang stand. De opvolging van Mohammed was niet onomstreden. Het

ging erom wie van Mohammed afstamde > scheuring binnen de Islam in het Soennisme en Sjiisme
Sjiisme wijkt op theologische standpunten af van het Soennisme en komt voor in Iran, Irak, India etc

Vanaf 690-700 kwam het islamitische karakter meer naar voren: invoering islamitische munt, Arabisch

als hoofdtaal, nieuwe rechtsregels gebaseerd op de Sharia, meer monumentale publieke gebouwen
In 9e eeuw maakten gouverneurs zich los van centraal gezag. 750 Spanje onafhankelijke moslimstaat.

Cultureel en wetenschappelijk hoog niveau. Werk van Griekse wetenschappers werd door Arabische
geleerden vertaald en voortgezet en had invloed op het W-EU denken in de Late Middeleeuwen
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
HOOFDSTUK 4 – DE LATE MIDDELEEUWEN
4.1 DE STEDEN KOMEN WEER TOT BLOEI
DE OPKOMST VAN DE HANDEL
http://www.scholieren.com/samenvatting/78431
Download