Subsidieregeling economie en innovatie

advertisement
Brabantlaan 1
Postbus 90151
Besluit
5200 MC ’s-Hertogenbosch
Telefoon (073) 681 28 12
Fax (073) 614 11 15
[email protected]
www.brabant.nl
Bank ING 67.45.60.043
Postbank 1070176
Onderwerp
Subsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant
Nummer
-
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Directie
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat Provinciale Staten op 11 mei 2012 het Economische
Programma Brabant 2020 hebben vastgesteld waarin de ambitie is
uitgesproken om de provincie Noord-Brabant te laten behoren tot de top vijf
van de meest innovatieve regio’s;
Overwegende dat Provinciale Staten deze ambitie willen bereiken door het
stimuleren van sterke Brabantse clusters, het stimuleren van een goede en
flexibele arbeidsmarkt en het zorgen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat
om te wonen, te werken en te recreëren;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten deze doelstellingen willen bereiken
door subsidie te verlenen aan projecten die nieuwe of vernieuwende
economische activiteiten bevorderen en alle subsidies die gericht zijn op deze
doelstellingen te bundelen in één subsidieregeling die tegelijk aanbouwregeling
is vanwege de nog ophanden zijnde onderdelen ten aanzien van arbeidsmarkt
en Green Deal biobased economy;
Overwegende dat de provincie de vrijetijdseconomie wil versterken en door wil
laten groeien tot topsector waarbij Brabant tot meest gastvrije en innovatieve
regio van Nederland kan uitgroeien;
Overwegende dat de Rijksoverheid en de provincie Noord-Brabant op 3
oktober 2011 een Green Deal hebben gesloten waarbij namens de
Rijksoverheid een bijdrage van € 12.000.000 beschikbaar is gesteld voor het
afdekken van (financiële) risico’s die zich kunnen voordoen bij projecten in het
zogeheten solar experimenteergebied en de biobased economy en een deel van
deze bijdrage bestemd is voor subsidie in de vorm van een garantstelling;
Het provinciehuis is vanaf
het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61
en 64, halte Provinciehuis
of met de treintaxi.
Overwegende dat Gedeputeerde Staten het concurrerend vermogen en een
duurzame economische groei willen bevorderen en de werkgelegenheid in
Noord-Brabant willen versterken door middel van het stimuleren van regionale
economische samenwerking door subsidie te verlenen aan de zogeheten REAPorganisaties;
Nummer
-
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Hoofdstuk 1 Vrijetijdseconomie
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. crossover: vrijetijdseconomisch project dat zich bevindt op het snijvlak van
de vrijetijdssector met een of meer van de volgende sectoren cultuur,
erfgoed, natuur, landschap, leefbaarheid, zorg, sport en economie;
b. de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling
van aanmelding als opgenomen in Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van
de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de
artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun, Pb EG L
379/05 van 28 december 2006, met inbegrip van eventueel in de toekomst
vast te stellen wijzigingen;
c. shortbreakmarkt: markt van korte vakanties die gemiddeld 1 tot 3 dagen
duren en met een gemiddeld hogere besteding per dag dan andere
vrijetijdsvormen;
d. vrijetijdseconomie: productie, distributie en consumptie van goederen en
diensten ten behoeve van de vrijetijdsbesteding van mensen, zowel
binnenshuis als buitenshuis, zowel binnen de eigen woonomgeving als
daarbuiten, met inbegrip van verblijf, vervoer en toeleveranciers
Artikel 1.2 Doelgroep
1. Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen.
2. In afwijking van het eerste lid zijn de door de provincie structureel
gesubsidieerde instellingen uitgezonderd.
Artikel 1.3 Subsidievorm
1. Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk
projectsubsidies.
2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een
geldbedrag.
Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het versterken van de
vrijetijdseconomie.
Artikel 1.5 Weigeringsgronden
2/28
Subsidie wordt geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder dan
€ 25.000 bedraagt.
Nummer
-
Artikel 1.6 Subsidievereisten
1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen, wordt
voldaan aan de volgende vereisten:
a. het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant of komt de
vrijetijdseconomie in de provincie Noord-Brabant ten goede;
b. de subsidieaanvrager is statutair of feitelijk gevestigd op het
grondgebied van de provincie Noord-Brabant;
c. de subsidieaanvrager werkt samen met een of meer andere partijen,
waarvan ten minste een van de partijen behoort tot de toeristischrecreatieve sector en ten minste een partij afkomstig is uit een andere
sector;
d. aan het project liggen ten grondslag:
1°. een projectplan, waarin in ieder geval is opgenomen op welke
wijze wordt voldaan aan de vereisten in dit hoofdstuk;
2°. een sluitende begroting.
2. Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel
1.4 in aanmerking te komen voldaan aan ten minste een van de volgende
vereisten:
a. bij het project is sprake van een crossover, die leidt tot een voor de
provincie Noord-Brabant:
1°.vernieuwend concept; of
2°. vernieuwende product- en marktcombinatie;
b. bij het project is sprake van gezamenlijke marketing en internationale
salesactiviteiten die:
1°. een directe bijdrage leveren aan het versterken van de Brabantse
shortbreakmarkt;
2°. gericht zijn op het vermarkten en het profileren van Brabant als
geheel en het unieke en internationaal onderscheidende
vrijetijdsaanbod in het bijzonder; en
3°. het herkomstgebied van de vrijetijdsconsument in Brabant
vergroten;
c. bij het project is sprake van kennisoverdracht tussen kennisinstellingen
en Brabantse ondernemers of toekomstige Brabantse ondernemers in de
vrijetijdssector die gericht zijn op:
1°. het ontwikkelen van vernieuwende concepten; of
2°. het ontwikkelen van nieuwe product- en marktcombinaties;
Artikel 1.7 Subsidiabele kosten
1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie
komen alle kosten voor subsidie in aanmerking.
2. Voor de berekening van uurtarieven past de subsidieaanvrager de
berekeningssystematiek, genoemd in artikel 11 van de Regeling uniforme
kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord-Brabant, toe.
3/28
Nummer
Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor
subsidie in aanmerking:
a. kosten voor beheer en onderhoud;
b. kosten voor reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager en zijn partners;
c. kosten voor aansprakelijkheid en verhaal.
-
Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 januari 2014.
Artikel 1.10 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode tot en met 31
december 2013 vast op € 750.000.
Artikel 1.11 Subsidiehoogte
1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele
kosten tot een maximum van € 150.000.
2. In afwijking van het eerste lid, geldt voor ondernemingen in de zin van het
Europees recht dat de totaal verstrekt subsidie niet hoger mag zijn dan €
200.000 en € 100.000 voor ondernemingen in het wegvervoer over een
periode van drie belastingjaren en ook anderszins dient te voldoen aan de
voorwaarden voor de-minimimssteun.
3. Indien toepassing van het eerste lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder
dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.
4. Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid onder a, wordt
indien ter zake van een project reeds op grond van een andere provinciale
regeling subsidie is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie
verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het van toepassing zijnde
subsidiepercentage in deze regeling als percentage van de subsidiabele
kosten niet wordt overschreden.
Artikel 1.12 Verdeelcriteria
1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de
subsidieaanvragen.
2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van
de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag
waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.
3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt
rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige
subsidieaanvragen plaats door middel van loting.
Artikel 1.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
1. De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:
a. het project wordt voor 31 december 2014 gerealiseerd;
4/28
2.
b. de bevindingen en resultaten van het project worden toegankelijk
gemaakt voor derden;
c. bij subsidies van € 125.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een
administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en
inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de
Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd aan
Gedeputeerde Staten;
d. indien er sprake is van een fysiek gerealiseerde zaak houdt de
subsidieontvanger de zaak ten minste vijf jaar na subsidievaststelling in
stand.
De subsidieontvanger kan een aanvraag indienen tot ontheffing van de
verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder a, indien het redelijkerwijs
niet mogelijk is om te voldoen aan deze verplichting.
Nummer
-
Artikel 1.14 Prestatieverantwoording
Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op
welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat
de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan
de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
Artikel 1.15 Bevoorschotting en betaling
1. Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 80% van het
verleende subsidiebedrag.
2. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in een keer betaald.
Hoofdstuk 2 Green Deal
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 2.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in Omnibus
Decentraal Regeling, Omnibusregeling voor provincies en gemeenten voor
de staatssteunaspecten van subsidiemaatregelen gericht op onderzoek,
ontwikkeling en innovatie zoals goedgekeurd door de Europese Commissie
bij beschikking van SA.34101 (2011N);
b. SEAC: Solar Energy Application Center, een centrum dat zich inzet voor
de ontwikkeling van applicaties op het gebied van zonnepanelen en de
gebouwde omgeving;
c. Solliance: samenwerkingsverband van industrie en kennisinstellingen op het
gebied van dunne film zonneceltechnologie en productieapparatuur;
d. zon-pv: omzetten van zonlicht in elektriciteit met behulp van photovoltaïsche cellen.
Artikel 2.2 Doelgroep
5/28
1. Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een
a. rechtspersoon; of
b. samenwerkingsverband van rechtspersonen.
2. Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen
rechtspersoonlijkheid bezit:
a. wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het
samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;
b. draagt het project de instemming van alle deelnemers van het
samenwerkingsverband.
Nummer
-
Artikel 2.3 Subsidievorm
1. Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk
projectsubsidies.
2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een
garantstelling.
§ 2 Zonneceltechnologie
Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op de installatie en
toepassing van innovatieve zonneceltechnologie.
Artikel 2.5 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder dan
€ 25.000 bedraagt.
Artikel 2.6 Subsidievereisten
1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4 in aanmerking te komen, wordt
voldaan aan de volgende vereisten:
a. het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;
b. het project wordt uitgevoerd met de nieuwste technologie op het gebied
van zonneceltechnologie;
c. het project is innovatief gelet op de periode waarop de gebruikte
technologie op de markt verkrijgbaar is;
d. de gehanteerde innovatieve technologie heeft nog niet een dusdanige
garantie van opbrengst dat deze voor een bank of andere
geldverstrekker voldoende is voor het verstrekken van een lening;
e. de aanvrager betrekt de architect, installateur en de fabrikant bij het
project;
f. het project kan blijkens een realistische planning binnen15 maanden na
het verlenen van de subsidie in werking zijn gesteld;
g. de periode waarover subsidie wordt gevraagd eindigt uiterlijk 1 juli
2020;
h. het project kent een of meer van de volgende risico’s:
1°. technologisch risico wegens uitval van 50% of meer van de
gebruikte materialen;
6/28
2°. risico van daling van de energieprijs;
3°. debiteuren risico vanwege het niet of niet op tijd betalen aan de
aanvrager van de investeringsgelden voor zon-pv systemen of
maandelijkse huur- en gebruikskosten;
i. het project scoort minimaal 16 punten op basis van de vereisten
genoemd in het tweede lid;
2. Het totaal aantal punten, genoemd in het eerste lid onder i, dat aan een
project kan worden toegekend wordt op basis van de volgende criteria en
wegingsfactoren berekend:
a. de uitstraling van het project te waarderen met maximaal 30 punten en
een wegingsfactor van 35% waarbij de punten worden bepaald aan de
hand van de omvang van het project, het iconisch gehalte en de mate
van vernieuwing van het project voor ieder maximaal 10 punten;
b. de kwaliteit van het project te waarderen met maximaal 30 punten en
een wegingsfactor van 25% waarbij de punten worden bepaald aan de
hand van de technologische haalbaarheid, de organisatiegraad en de
mate waarin de financiering solide is voor ieder maximaal 10 punten;
c. het risicoprofiel van de aanvraag te waarderen met maximaal 30 punten
en een wegingsfactor van 5%, waarbij de punten worden bepaald aan de
hand van de duur van de garantstelling en de hoogte van de
garantstelling ten opzichte van de investeringskosten voor ieder
maximaal 10 punten en aan de hand van de te voren ingeschatte risico’s
waarvoor subsidie is gevraagd, waarbij per risico waarvoor de subsidie
niet is gevraagd, de volgende punten worden toegekend:
1°. technologisch risico wegens uitval van meer dan 50% of meer
van de gebruikte materialen: 3 punten;
2°. risico van daling van de energieprijs: 4 punten;
3°. debiteurenrisico vanwege het niet of niet op tijd betalen aan de
aanvrager van de investeringsgelden voor pv-systemen of
maandelijkse huur- en gebruikskosten: 3 punten;
d. de koppeling van de nationale en regionale belangen te waarderen met
maximaal 30 punten en een wegingsfactor van 35% waarbij de punten
worden bepaald door de koppeling met de nationale programma’s
Solliance en SEAC, het werken met regionale of nationale
toeleveranciers en de uitbesteding aan regionale installateurs ieder voor
maximaal 10 punten.
3. Aan het project liggen ten grondslag:
a. een projectplan waarin ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt
voldaan aan de vereisten in de voorgaande leden;
b. een sluitende begroting;
c. een schriftelijke verklaring van een bank of andere geldverstrekker
waaruit blijkt dat is voldaan aan het vereiste in lid 1, onder d; en
d. verklaringen van de investeerders waaruit hun betrokkenheid blijkt.
Nummer
-
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
7/28
1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie
Nummer
komen de volgende daadwerkelijk gemaakte kosten voor subsidie in
aanmerking:
a. investeringskosten van zon-pv systemen voor zover en voor zolang zij
voor het project worden gebruikt met uitzondering van:
1°. kosten voor integratie met energie opslag- en regelsystemen;
2°. projectkosten die behoren tot het ondernemersrisico waartoe in
ieder geval beheerskosten, onderhoudskosten en kosten van
ontvreemding van zon-pv systemen behoren;
b. kosten van montage en montagematerialen.
2. Subsidies voor de inzet van personeel en op basis van uurtarieven worden
berekend overeenkomstig artikel 11 van de Regeling uniforme
kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant.
-
Artikel 2.8 Vereisten subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 juni 2020.
Artikel 2.9 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in
artikel 2.4 voor de periode van 7 juli 2013 tot 1 juni 2020 vast op
€ 5.400.000.
Artikel 2.10 Subsidiehoogte
De hoogte van de subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten minus de
gerealiseerde opbrengst, tot een maximum van € 1.000.000 per project.
Artikel 2.11 Verdeelcriteria
4. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de
subsidieaanvragen.
5. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van
de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag
waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.
6. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt
rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige
subsidieaanvragen plaats op basis van het aantal punten dat op grond van
artikel 2.6, tweede lid, aan een project is toegekend, waarbij projecten met
meer punten voorgaan op projecten met minder punten.
7. Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat projecten op een gelijk
puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald
door loting.
Artikel 2.12 Subsidieverlening
De subsidie wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:
a. een van de risico’s genoemd in artikel 2.6. eerste lid, onder i, waarvoor de
subsidie is verleend, heeft zich voorgedaan gedurende de periode waarvoor
de subsidie is verleend; en
8/28
b. het zich voordoen van een of meer van de risico’s, bedoeld in het vorige lid
heeft tot gevolg gehad dat de investeringskosten niet kunnen worden
terugverdiend.
Nummer
-
Artikel 2.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag;
b. de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten
verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid
onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd
aan Gedeputeerde Staten;
c. de aanvrager werkt mee aan actieve communicatie over het project;
d. het project is uiterlijk 15 maanden na het verlenen van de subsidie in
werking gesteld.
Artikel 2.14 Prestatieverantwoording
Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op
welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat:
a. tenminste een van de risico’s waarvoor de subsidie is verleend, zich heeft
voorgedaan;
b. de investeringskosten niet of niet geheel zijn terugverdiend als gevolg van
het zich voordoen van een of meer van de risico’s waarvoor de subsidie is
verleend; en
c. aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
Artikel 2.15 Bevoorschotting en betaling
Gedeputeerde Staten verstrekken geen voorschot op het verleende
subsidiebedrag.
Artikel 2.16 Subsidievaststelling
Een aanvraag om vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na het
vervullen van de opschortende voorwaarden doch uiterlijk 1 juli 2020.
Hoofdstuk 3 Regionaal Economische Actie Programma’s
Artikel 3.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. B5-gemeente: gemeente Breda,’s-Hertogenbosch, Eindhoven, Helmond of
Tilburg;
b. jaarprogramma: per kalenderjaar opgesteld kader voor projecten of
gebundeld programma van projecten van regionale samenwerking;
c. meerjarenactieprogramma: programma met doelstellingen voor een
periode van vier jaar ter versterking van de economische clusters van de
REAP-organisatie;
9/28
d. REAP-organisatie: regionaal economisch samenwerkingsverband in één
van de vier Brabantse regio’s te weten Midden-Brabant, Zuidoost-Brabant,
Noordoost-Brabant of West-Brabant;
e. Triple Helix-organisatie: regionaal gedragen samenwerkingsverband
waarin vertegenwoordigers van het onderwijs, overheid en ondernemers
van een Brabantse regio op een of meerdere specifieke onderwerpen zijn
samengebracht.
Nummer
-
Artikel 3.2 Doelgroep
1. Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een
REAP-organisatie.
2. Indien de REAP-organisatie, als bedoeld in het eerste lid, geen
publiekrechtelijk rechtspersoon is, wordt subsidie aangevraagd door een
deelnemer van de REAP-organisatie die publiekrechtelijk rechtspersoon is.
Artikel 3.3 Subsidievorm
1. Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk
projectsubsidies.
2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een
geldbedrag.
Artikel 3.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het jaarprogramma.
Artikel 3.5 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien:
a. de uitvoering van projecten uit het jaarprogramma reeds is gestart voordat
Gedeputeerde Staten op grond van dit hoofdstuk subsidie hebben verstrekt;
b. het aangevraagde subsidiebedrag voor het jaarprogramma minder dan €
25.000 bedraagt.
Artikel 3.6 Subsidievereisten
1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen,
voldoet de aanvrager aan de volgende vereisten:
a. indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid,
beschikt de aanvrager over een door alle deelnemers van de REAPorganisatie ondertekende verklaring waaruit de instemming van alle
deelnemers blijkt met betrekking tot het jaarprogramma waarvoor
subsidie wordt aangevraagd;
b. de aanvrager of, indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel
3.2, tweede lid, de REAP-organisatie waarin de aanvrager deelneemt,
heeft een meerjarenactieprogramma opgesteld;
c. de aanvrager of, indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel
3.2, tweede lid, de REAP-organisatie waarin de aanvrager deelneemt,
heeft tenminste één B5-gemeente als deelnemer;
10/28
d. de aanvrager maakt de resultaten over de doeltreffendheid en de effecten
van de subsidie in de praktijk toegankelijk voor derden.
2. In aanvulling op het eerste lid wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel
3.4 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
a. het jaarprogramma is gebaseerd op het meerjarenactieprogramma van
de REAP-organisatie;
b. het meerjarenactieprogramma van de REAP-organisatie past binnen de
volgende, met het Economisch Programma Brabant 2020 consistente,
economische clusters van de REAP-organisatie:
1°. Midden- Brabant: Leisure, Logistiek, Care, Aerospace &
Maintenance;
2°. Zuidoost-Brabant; High Tech Systems & Materials, Food &
Technology, Automotive, Lifetec& Health, Design;
3°. Noordoost-Brabant: Food, Health, Farma;
4°. West- Brabant: World Class Maintenance, Logistiek, Biobased
Economy;
3. In aanvulling op de voorgaande leden voldoet het jaarprogramma, om voor
subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen, aan de volgende
vereisten:
a. het jaarprogramma is niet gelijk aan bestaande beleidsvorming of
uitvoering van de provincie;
b. het jaarprogramma is aantoonbaar gedragen door de Triple Helixorganisatie uit de betreffende regio;
c. het jaarprogramma draagt bij aan versterking van de Brabantse
economische ontwikkeling;
d. het jaarprogramma richt zich op projecten die nog niet eerder op deze
wijze zijn uitgevoerd of zich in de start- of experimentele fase bevinden;
e. het jaarprogramma richt zich op projecten waarin sprake is regionale
samenwerking tussen ondernemers, overheid of onderwijs;
f. het jaarprogramma richt zich op projecten of initiatieven die tot de
reguliere werkzaamheden van de REAP-organisatie of uitvoerende
organisatie behoren;
g. het jaarprogramma wordt uitgevoerd in Noord-Brabant.
4. Aan de subsidiabele activiteit ligt ten grondslag:
a. een beschrijving waarin in ieder geval is opgenomen:
1°. op welke wijze het jaarprogramma voldoet aan de vereisten in het
derde lid;
2°. een omschrijving van het jaarprogramma en de thema’s en
doelstellingen van het jaarprogramma;
b. een sluitende begroting;
c. het meerjarenactieprogramma waarin in ieder geval is opgenomen:
1°. de naam van het meerjarenactieprogramma;
2°. de start- en einddatum van het meerjarenactieprogramma;
3°. een uitgebreide toelichting op de thema’s en doelstellingen.
Nummer
-
11/28
Artikel 3.7 Subsidiabele kosten
1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie
komen alle kosten van de subsidiabele activiteit voor subsidie in
aanmerking.
2. Voor de berekening van uurtarieven past de subsidieaanvrager de
berekeningssystematiek genoemd in artikel 10 onder c van de Regeling
uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord-Brabant toe.
Nummer
-
Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 3.7 komen de volgende kosten niet voor subsidie in
aanmerking:
a. kosten voor programmaondersteuning en bekostiging van het
programmamanagement door de REAP-organisatie, die meer
bedragen dan 20% van de totale kosten van het jaarprogramma;
b. kosten die subsidiabel zijn op grond van een andere regeling van de
provincie.
Artikel 3.9 Vereisten subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen worden ingediend voor 31 januari van het kalenderjaar
waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel 3.10 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in
artikel 3.4 als volgt vast:
c. voor het kalenderjaar 2014 op € 1.133.913;
d. voor het kalenderjaar 2015 op € 1.133.913.
Artikel 3.11 Subsidiehoogte
1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.4, bedraagt 50% van de
subsidiabele kosten met een maximum van € 0,54 per inwoner
vermenigvuldigd met het aantal inwoners per regio en afgerond naar boven
op hele getallen.
2. Het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend volgens het
inwonersaantal per regio volgens de berekening van het Centraal Bureau
voor de Statistiek met als peildatum 1 januari 2011.
3. Indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat de subsidie
voor het jaarprogramma minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie
niet verstrekt.
Artikel 3.12 Verdeelcriteria
1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de
subsidieaanvragen.
2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen
van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag
waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.
12/28
3.
Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan
vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige
subsidieaanvragen plaats door middel van loting.
Nummer
-
Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
1. De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:
a. de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds
voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de
activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf
maanden bedraagt;
b. de subsidieontvanger voert jaarlijks tenminste een voortgangsoverleg
met Gedeputeerde Staten over de uitvoering van de activiteiten
waarvoor de subsidie wordt verstrekt;
c. indien de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.11, € 125.000
of meer bedraagt, houdt de subsidieontvanger een administratie bij
van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld
in artikel 4:37, eerste lid onder b, van de Awb en overlegt deze
desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;
d. de projecten uit het jaarprogramma zijn uiterlijk twee jaren na het
verlenen van de subsidie afgerond;
e. de subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan
Gedeputeerde Staten bij voorgenomen wijzigingen in de economische
clusters van de REAP-organisatie, het meerjarenactieprogramma en
in het aantal deelnemers aan de REAP-organisatie.
2. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger de
periode als bedoeld in het vorige lid onder c, verlengen met maximaal een
jaar.
Artikel 3.14 Prestatieverantwoording
Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op
welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat
de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan
de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
Artikel 3.15 Bevoorschotting en betaling
1. Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 100% op het
verleende subsidiebedrag.
2. Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de
hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden
bepaald.
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 4.1 Evaluatie
13/28
Gedeputeerde Staten zenden in 2015 en vervolgens telkens na 2 jaar aan
Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze
regeling in de praktijk.
Nummer
-
Artikel 4.2 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 4.3 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling economie en innovatie
Noord-Brabant.
’s-Hertogenbosch, 25 juni 2013
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter
de secretaris
14/28
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling economie en innovatie NoordBrabant.
Nummer
-
Algemeen
Op 11 mei 2012 hebben Provinciale Staten het Economisch Programma
Brabant 2020 vastgesteld. In het economisch programma wordt enerzijds
ingestoken op het in orde houden van de basis en anderzijds worden de
ambities op het gebied van economische topsectoren verbonden met
maatschappelijke opgaven. Het Economische Programma kent een nauwe
relatie met de eerder vastgestelde Energieagenda 2010-2020 en het recent
vastgestelde beleidskader en uitvoeringsprogramma Vrijetijdseconomie.
Met deze regeling wordt beoogd om een aantal doelstellingen uit het
Economisch Programma Brabant 2020 te realiseren door gebruik te maken van
het instrument subsidie. Het betreft een aanbouwregeling waarbij allereerst een
subsidiemogelijkheid wordt gecreëerd voor de onderdelen vrijetijdseconomie,
Green Deal zonneceltechnologie en Regionaal Economische
Actieprogramma’s.
Juridisch kader
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene
subsidieverordening (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de
verstrekking van subsidies niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in
de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend,
wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene
verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv
noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen
die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze
subsidieregeling.
Hoofdstuk 1 Vrijetijdseconomie
Op 22 februari 2013 hebben Provinciale Staten het Beleidskader en
Uitvoeringsagenda vrijetijdseconomie vastgesteld. Het beleidskader en de
uitvoeringsagenda 2013- 2020 zijn een uitwerking van de Agenda van Brabant,
het bestuursakkoord ‘Tien voor Brabant’ 2010-2015 en het Economisch
Programma 2020, waarin het belang van de vrijetijdseconomie voor de
Brabantse economie wordt onderschreven. De vrijetijdseconomie levert een
wezenlijke bijdrage aan de werkgelegenheid en de bestedingen in de provincie
Noord-Brabant. Met dit hoofdstuk wordt beoogd uitvoering te geven aan de
uitvoeringsagenda.
De provincie wil de vrijetijdseconomie versterken door subsidie beschikbaar te
stellen voor projecten die naast de sector vrijetijdseconomie zich bevinden op
het snijvlak van een of meer andere sectoren om vernieuwingen in het regulier
15/28
aanbod te bevorderen. Ook wil de provincie graag projecten, gericht op het
internationaal vermarkten van het unieke aanbod en het internationaal
onderscheidende vermogen van Brabant, mogelijk maken. Verder vindt de
provincie het van belang dat de kennis die aanwezig is bij kennisinstellingen op
het gebied van vrijetijd beschikbaar en op maat wordt aangeboden aan
ondernemers in de Brabantse vrijetijdssector. Dit alles heeft als doel nieuwe
vrijetijdsconsumenten te bereiken, het herkomstgebied van de consument te
vergroten of de bestedingen per bezoek van de vrijetijdsconsument te verhogen,
om daarmee meer werkgelegenheid en bestedingen naar de provincie NoordBrabant te krijgen.
Nummer
-
De-minimissteun
In het kader van staatssteun is er voor gekozen om voor dit hoofdstuk aan te
sluiten bij de vrijstellingsvereisten zoals geformuleerd in Verordening (EG) nr.
1998/2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EGverdrag op de-minimissteun (Pb 2006, L379/05). Hiertoe is bepaald dat niet
meer subsidie wordt verstrekt dan tot het drempelbedrag van € 200.000 (€
100.000 voor ondernemingen in het wegvervoer). De subsidieaanvrager dient
hier overigens zelf op toe te zien en zelf de juiste gegevens toe aan te dragen.
Hoofdstuk 2 Green Deal
Op 3 oktober 2011 is een Green Deal gesloten tussen het Rijk en de provincie
Noord-Brabant. Aan deze Green Deal liggen de provinciale Energieagenda
2010-2020, het daaraan gekoppelde investeringsprogramma en het nationale
topsectorenbeleid ten grondslag. Duurzame energie is een van de pijlers van de
Brabantse economie. Een groter gebruik van zonne-energie leidt tot een
verduurzaming van de energiemix in Brabant en uiteindelijk tot lagere
energiekosten voor de Brabanders. Het stimuleren van innovatieve zonneenergieprojecten en daarmee kennisontwikkeling op het gebied van zonneenergie in Brabant kan worden gestimuleerd door subsidies in de vorm van
garantstellingen te verlenen;
In de Green Deal is een bedrag van 12 miljoen euro door het Rijk beschikbaar
gesteld voor het verlenen van subsidies in de vorm van garantstellingen voor het
afdekken van (financiële) risico’s die zich kunnen voordoen bij projecten in het
zogeheten solar experimenteergebied en de biobased economy. De aanpak voor
de beide gebieden verschilt.
Op 19 maart 2013 zijn de afspraken uit de Green Deal en de uitvoering ervan
uitgewerkt in een bestuursovereenkomst. In deze bestuursovereenkomst is
vastgelegd dat de subsidie in de vorm van een garantstelling wordt verstrekt.
Garantstelling
De subsidie voor solar wordt verstrekt als een garantstelling van 80% van de
financiële verplichting. Een subsidie in de vorm van een garantstelling is
hetzelfde als een subsidie onder opschortende voorwaarden. Als de
16/28
opschortende voorwaarde intreedt, komt de verlening tot stand en kan
vaststelling van het subsidiebedrag worden gevraagd. Gedurende de looptijd
van de garantie ofwel na de voorwaardelijke verlening en hangende de
opschortende voorwaarden wordt geen premie gevraagd van de aanvrager.
Nummer
-
Europese regelgeving
Een garantstelling is aan te merken als staatssteun wanneer de ontvangende
onderneming door de garantstelling een voordeel verkrijgt dat hij niet op de
markt had verkregen. Dit voordeel is niet afhankelijk van het feit of
daadwerkelijk tot uitkering van de garantie wordt overgegaan, immers is ook
het niet vragen van premie of het vragen van een lagere premie gedurende de
looptijd van de garantie, aan te merken als staatssteun. De beoordeling of
sprake is van staatssteun vindt derhalve plaats bij aanvang van de garantie.
In de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen
87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties
(2008/C155/02) zijn voorwaarden opgenomen om uit te sluiten dat sprake is
van staatssteun. Hierin is bepaald dat de aanwezigheid van staatssteun kan
worden uitgesloten indien de garantie
- niet meer dekt dan 80% van de uitstaande lening of andere financiële
verplichting en afneemt als het risico voor de ondernemer afneemt.;
- de omvang van de garantie goed valt te meten op het tijdstip van
toekenning (dit betekent dat de garantie met een welbepaalde financiële
transactie verband moet houden, een vast maximumbedrag moet
betreft en in de tijd beperkt moet zijn);
- de kredietnemer niet in financiële moeilijkheden verkeert.
Omdat de garantstelling zelf beperkt is tot maximaal 80% van de financiële
verplichting en ook aan de overige voorwaarden is voldaan, is geen sprake van
staatssteun ten aanzien van de garantie. Een vierde voorwaarde die wordt
gesteld is echter het betalen van een marktconforme prijs voor de garantie: een
premie. Deze wordt niet gevraagd.
De niet gevraagde premie is aan te merken als staatssteun. De premie kan voor
solar ondergebracht worden onder module 1 van de Omnibus Decentraal
regeling, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking van
SA.34101 (2011N) (hierna ODR). Deze regeling is van toepassing op alle
maatregelen van provincies en gemeenten voor onderzoek, ontwikkeling en
innovatie (OO&I) die staatssteun bevatten. De steun kan geplaatst worden in
module 1: Onderzoek en ontwikkeling projecten, industrieel onderzoek. Van de
totale subsidiabele kosten mag in het geval van steun in het kader van
industrieel onderzoek 50% en bij experimentele ontwikkeling 25% (de
samenwerkingsverhogingen even buiten beschouwing gelaten) aan steun
verleend worden. Hiermee is de steun geoorloofd en is melden niet meer nodig.
Premie
De premie wordt als steun in een andere vorm dan een subsidie verleend. De
ODR bepaalt in hoofdstuk 2, definities, onder c dat in het geval dat de steun in
17/28
een andere vorm dan subsidie wordt verleend het steunbedrag het subsidieequivalent van de steun is, uitgedrukt in een percentage van de in aanmerking
komende kosten.
Om de berekening van de steuncomponent bij deze en andere vormen van
staatssteun te verduidelijken heeft de Europese Commissie een methode
van ‘referentie- en disconteringspercentages’ vastgesteld. De rente die op basis van deze
methode wordt berekend zal de Commissie als indicatie van de marktrente
gebruiken. Voor deze berekening is uitgegaan van een marktconform premie
percentage van 10% per jaar.
Gezien de looptijd van de regeling (tot 31 december 2020), de ingangsdatum
van de regeling en de realisatietermijn van de subsidiabele activiteit zal de
periode waarover subsidie wordt verstrekt en dus geen premie wordt gevraagd,
maximaal zes jaar en een paar maanden zijn. Hiermee blijft de totale premie
onder het maximum te subsidiëren percentage volgens de ODR. Per verleende
subsidie wordt de niet gevraagde totale premie inzichtelijk gemaakt in de
beschikking. Uitgaande van 10% premie per jaar over 80% van de in
aanmerking komende kosten is de jaarlijkse steunintensiteit maximaal 8% over
het totaal van de in aanmerking komende kosten. De totale steunintensiteit
wordt berekend door de jaarlijkse steunintensiteit te vermenigvuldigen met het
aantal jaren waarover de garantstelling wordt verleend.
Nummer
-
De garantststelling wordt, om de steunequivalent van de premie uit te kunnen
drukken in een percentage van de in aanmerking komende kosten, alleen
verstrekt over de in aanmerking komende kosten.
Hoofdstuk 3 Regionaal Economische ActieProgramma’s
Brabant heeft de ambitie om te behoren tot de top van de innovatieregio’s in
Europa. Hiertoe hebben Provinciale Staten in 2012 het Economisch
Progamma Brabant 2020 vastgesteld. In het Economisch Programma 2020
wordt voortgebouwd op de eerdere inzet van de regio’s, rijk en Europa op de
economische clusters: High-tech systems en materialen, ( inclusief automotive
en solar), Life sciences/ health, Food, Logistiek, Maintenance en Biobased
economy.
Het verder ontwikkelen van deze clusters leidt tot het versterken van de
Brabantse concurrentiekracht en het verzilveren van de groeipotentie,
voldoende werkgelegenheid voor de Brabantse inwoners en een goede
koopkracht van de consument.
De vier Brabantse regio’s en de B5-gemeenten hebben voor de komende jaren
ambitieuze strategische agenda’s geformuleerd, zoals Brainport 2020 en de
strategische agenda’s van West-Brabant, Midden-Brabant en Noordoost
Brabant. Het Economische Programma Brabant 2020 sluit hier inhoudelijk bij
aan.
De regio’s en steden zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de
implementatie van hun strategische agenda’s. De provincie wil op basis van
18/28
maatwerk een partner zijn in de concrete ontwikkelingopgaven en haar acties,
verbinden met Triple Helix aanpak zoals die zich op regionale schaal
manifesteren.
Nummer
-
Om deze positieve economische ontwikkeling te bewerkstelligen heeft de
provincie jaarlijks € 1.133.913 beschikbaar gesteld om als subsidie te
verstrekken aan de REAP-organisaties.
De REAP-organisaties stellen in overleg met de provincie, Triple Helixorganisaties, ondernemers en onderwijs een jaarprogramma op dat past binnen
de economische clusters van de REAP-organisatie en het beleid en uitvoering
van de provincie zelf.
De subsidie wordt verleend als cofinanciering van 50% van het
jaarprogramma. De uitvoering van de projecten uit het jaarprogramma is
gesteld op maximaal twee jaar, met een mogelijkheid van verlenging op verzoek
met maximaal één jaar. Na afronding van (de projecten uit) het jaarprogramma
vindt, op verzoek, vaststelling van de subsidie voor het jaarprogramma plaats.
Dit is een verandering in de werkwijze ten opzichte van de huidige situatie waar
de vaststelling van de subsidie plaatsvond na afloop van het
meerjarenprogramma.
Het jaarprogramma is onder andere gebaseerd op het meerjarenprogramma
van de REAP-organisatie. Het meerjarenprogramma heeft een looptijd van vier
jaar. De looptijd van de meerjarenprogramma’s van de verschillende REAPorganisaties is gelijk. Het tijdens de vaststelling van de subsidieregeling lopende
programma betreft de periode 2012-2015.
De REAP-organisatie verstrekt vervolgens een deel van de subsidie samen met
50% eigen middelen aan de uitvoerder van het project. De grondslag voor de
verstrekking door de REAP-organisatie is geheel afhankelijk van de organisatie
en rechtsvorm van de REAP-organisatie. De eigen middelen van de REAPorganisatie bestaan uit bijdragen van de regionale partners.
Europese regelgeving
Subsidie wordt verstrekt voor het jaarprogramma. Het jaarprogramma stelt
ofwel het kader voor concrete projecten of bevat dergelijke concrete projecten
reeds. Nu de REAP-organisatie, of de publiekrechtelijk rechtspersoon voor de
REAP-organisatie, een deel van de subsidie samen met 50% eigen middelen
aan de uitvoerder van het project verstrekt, is de REAP-organisatie
verantwoordelijk voor het toetsen van hun subsidie aan Europese regelgeving.
Een van de onderwerpen betreft de toets aan staatssteun. De concrete projecten
die worden uitgevoerd op grond van het jaarprogramma zijn aan te merken als
economische activiteit, subsidie daarvoor is aan te merken als staatssteun. Dit
betekent dat voor het verstrekken van subsidie voor de concrete projecten
19/28
waarop het jaarprogramma is gericht, getoetst dient te worden aan de Europese
regelgeving in het kader van de staatssteun.
Nummer
-
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1 Vrijetijdseconomie
Artikel 1.6 Subsidievereisten
Tweede lid
Onder a Crossover
Bij cross-overs wordt gezocht naar het leggen van nieuwe verbindingen tussen
de vrijetijdssector en andere thema’s zoals: cultuur, erfgoed, natuur, landschap,
leefbaarheid, zorgeconomie, topsport en economische sectoren. Het gaat hierbij
om vernieuwingen in reeds bestaande reguliere concepten. Dit kan door de
samenwerking aan te gaan binnen en buiten de vrijetijdssector en te komen tot
nieuwe product- en marktcombinaties op basis van nog niet bestaande
concepten.
Onder b Gezamenlijke marketing en internationale salesactiviteiten
De Brabantse vrijetijdsinfrastructuur is in overwegende mate kleinschalig en die
kleinschaligheid draagt bij aan de relatief geringe zichtbaarheid, zowel in
Brabant zelf als in de rest van het land en over de grens. Door een bijdrage te
leveren aan gezamenlijke marketing van het unieke en internationaal
onderscheidende Brabantse aanbod wordt de vrijetijdssector in Noord-Brabant
beter zichtbaar gemaakt en wordt het draagvlak onder publiek binnen en buiten
de provincie vergroot.
Bij projecten op het gebied van collectieve programmering en de daarbij
behorende marketing gaat het om projecten die het unieke, internationaal
onderscheidende aanbod van Brabant vermarkten en om het profileren van
Brabant in het binnen- en buitenland, met een duidelijk publiek belang dat
verder gaat dan het commerciële belang van de separate partners. Het gaat om
gezamenlijke marketing en internationale salesactiviteiten die Brabant als
geheel als te bezoeken gebied op de kaart zetten.
Daarnaast streven de projecten een algemeen maatschappelijk doel na,
namelijk het vergroten van het herkomstgebied van de vrijetijdsconsument.
Tevens leveren zij een bijdrage aan het versterken van de shortbreakmarkt.
Het unieke en onderscheidende internationale aanbod bepaalt voor een groot
deel het imago van de provincie, is van grote waarde voor de internationale
zakelijke positionering en is in potentie aanleiding voor het (eerste) bezoek.
Van Gogh Brabant, 2018Eindhoven Brabant en Bosch500 zijn hiervan
voorbeelden.
Onder c Kennisoverdracht en kennisverspreiding
De kennisinfrastructuur op het terrein van vrije tijd is in Brabant sterk
ontwikkeld. De provincie wil graag de samenwerking tussen kennisinstellingen
20/28
en ondernemers in het vrijetijdsdomein verder versterken. Projecten richten
zich op de overdracht van kennis op het gebied van innovatie, op het gebied
van product- en conceptontwikkeling in de vrijetijdssector of kennis op het
gebied van toeristische ontwikkelingen aan ondernemers in de vrijetijdssector,
passend bij de strategie van het Beleidskader en Uitvoeringsagenda
Vrijetijdseconomie 2013-2020.
Nummer
-
Artikel 1.11 Subsidiehoogte
Tweede lid De-minimis
Het bedrag van € 200.000 komt overeen met het drempelbedrag dat de
Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit
bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun
onder deze drempel behoeft niet te worden aangemeld. In deze subsidieregeling
is ervoor gekozen om bij de subsidieverlening dit bedrag niet te overschrijden.
Het kan echter in de praktijk voorkomen dat een door ons begunstigde
onderneming in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of een andere vorm van
steun van een overheidsorgaan heeft ontvangen. Dit moet blijken uit de
“Verklaring de-minimissteun”. Indien de te verlenen subsidie tezamen met de
reeds ontvangen steun een bedrag van € 200.000 (resp. € 100.000)
overschrijdt, zal in dat specifieke geval onderzocht worden of er op grond van
een andere vrijstellingsverordening subsidie kan worden verstrekt.
Hoofdstuk 2 Green Deal
§ 1 Algemene bepalingen
Artikel 2.3 Subsidievorm
De subsidie wordt verstrekt onder opschortende voorwaarden, hiermee krijgt de
subsidie de vorm van een garantstelling aan de aanvrager voor het betreffende
project. De garantstelling wordt niet verleend aan een kredietverstrekker of ten
behoeve van een kredietverstrekker. Dat betekent dat er geen
leningsovereenkomst met een kredietverstrekker behoeft te worden overgelegd
dan wel dat de garantstelling wordt gebruikt om het krediet te verkrijgen.
Voor de Green Deal solar biedt de subsidie de aanvrager de zekerheid dat zijn
investeringskosten worden terugverdiend ook indien zich risico’s voordoen
waardoor de opbrengsten lager uitvallen dan geraamd. Hiermee beoogt de
provincie de betreffende projecten te stimuleren opdat ondernemers hierdoor
het risico durven aangaan.
Vanwege de aard van de garantstelling vindt de verlening onder opschortende
voorwaarden plaats en wordt slecht dan de subsidie vastgesteld en vervolgens
uitbetaald indien de opschortende voorwaarde zich voordoet.
§ 2 Zonneceltechnologie
21/28
Artikel 2.5 Weigeringsgronden
Samenloop met andere subsidieregelingen is mogelijk.
Nummer
-
Artikel 2.6 Subsidievereisten
Eerste lid
Onderdeel d
Het project heeft een sluitende begroting en is hiermee op voorhand rendabel.
Evengoed kan een dergelijk rendabel project niet bankable zijn omdat een
kredietverstrekker de mogelijke risico’s te groot acht om krediet te verstrekken
of garantie te willen afgeven.
Onderdeel f
Bij de aanvraag dient duidelijk te zijn dat het haalbaar is om het project binnen
15 maanden in werking te stellen. Artikel 2.12 bevat vervolgens de verplichting
dat het project ook daadwerkelijk in die 15 maanden in werking moet zijn
gesteld.
Onderdeel g
De looptijd van de Green Deal eindigt op 31.12.2020. Dat betekent dat voor
deze datum alle fasen van het subsidieproces doorlopen moeten zijn en de
garantstelling voor deze tijd eindigt ongeacht de looptijd of terugverdientijd van
het project.
Onderdeel h
De subsidieregeling beoogt het nemen van risico’s die dergelijke innovatieve
projecten groter zijn dan een gemiddeld ondernemersrisico, terug te brengen
tot het normale ondernemersrisico. Als een project dergelijke risico’s niet in zich
heeft, valt het buiten de doelstelling van de regeling. Zodra deze risico’s zich
voordoen en met gevolg voor de ondernemer, doet zich de opschortende
voorwaarde voor waaronder de verlening tot stand komt. Dit is geregeld in
artikel 2.12.
Tweede lid
Schematisch ziet de berekening van het puntentotaal er als volgt uit:
Criteria
Uitstraling (onder a)
Kwaliteit van het
project (onder b)
Risicoprofiel aanvraag
(onder c)
Indicatoren
· Omvang in aantal m2 (10 pnt)
· Het iconisch gehalte (10 pnt)
· Mate van vernieuwing (10pnt)
· Technologische haalbaarheid (10
pnt)
· Organisatiegraad (10 pnt)
· Solide financiering (10 pnt)
· Periode dat garantstelling in
werking is (10 pnt)
Weging (%)
35
25
5
22/28
Koppeling nationale/
regionale belangen
(onder d)
· Percentage van de
investeringskosten waar
garantstelling op werkt (10 pnt)
· Tevoren ingeschatte risico’s
(max.10 pnt totaal naar gelang
risico’s waar geen subsidie is
gevraagd)
· Koppeling met de nationale
programma’s Solliance en SEAC
(10 pnt)
· Werken met regionale/nationale
toeleveranciers (10 pnt)
· Uitbesteding regionale installateurs
(10 pnt)
Totaal
Nummer
-
35
100%
Derde lid
Onderdeel a en b
Het projectplan en de sluitende begroting tezamen vormen de businesscase van
het project. Hierin dienen voldoende de opbrengsten en uitgaven in beeld te
zijn gebracht.
Met het vragen van een sluitende begroting van opbrengsten en uitgaven is
voldoende te beoordelen of het project op voorhand rendabel is.
Onderdeel c
Commitment kan ook voorwaardelijk, te weten onder de voorwaarde dat de
subsidie in de vorm van garantstelling wordt verleend.
Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
Onderdeel a
Investeringskosten zijn onder andere kosten van aanschaf van de
zonneceltechnologie.
Artikel 2.10 Subsidiehoogte
Eerste lid
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door de afschrijvingsduur van de
investeringskosten en de mate waarin de investeringskosten in die periode zijn
terugverdiend. De subsidie beoogt immers alleen verlies van de ondernemer
door het voordoen van de risico’s te compenseren.
Artikel 2.12 Subsidieverlening
De subsidie heeft de vorm van een garantstelling. Dit betekent dat de verlening
pas tot stand komt indien een onzekere toekomstige gebeurtenis intreedt, in dit
geval indien zich een of meer van de risico’s waarvoor subsidie is gevraagd,
23/28
voordoen èn dit gevolgen heeft voor het terug kunnen verdienen van de
investeringkosten. Het terugverdienen van de investeringskosten is gerelateerd
aan de hoogte van de afschrijving gedurende periode waarvoor subsidie is
gevraagd.
Nummer
-
Indien de opschortende voorwaarde zich niet voordoet, vervalt de
subsidieverlening overigens van rechtswege en behoeft geen aanvraag tot
vaststelling te worden voldaan.
Artikel 2.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger.
Onderdeel a
Het voortgangsverslag dient de jaarlijkse opbrengst te bevatten opdat tussentijds
het risico kan worden ingeschat.
Hoofdstuk 3 Regionaal economische actieprogramma’s
Artikel 3.2 Doelgroep
De REAP-organisaties in de vier Brabantse regio’s zijn op verschillende
manieren georganiseerd:
- De REAP-organisatie Midden-Brabant (Midpoint Brabant) wordt
uitgevoerd door de Stichting De Ideale Connectie, een regionaal
economisch samenwerkingsverband van Midden-Brabant;
- De REAP-organisatie West-Brabant valt onder de gemeenschappelijke
regeling Regio West-Brabant;
- De REAP-organisatie Zuidoost-Brabant komt voort uit een
samenwerkingsverband tussen de Kamer van Koophandel, SRE (gemeenten), MKB Brabant, BZW, Syntens, Brainport Development en
provincie Noord-Brabant. Deze REAP-organisatie heeft geen
rechtspersoonlijkheid;
De REAP-organisatie Noordoost-Brabant valt onder de
samenwerkingsvorm 5-sterrenregio Noordoost Brabant. Deze REAPorganisatie heeft geen rechtspersoonlijkheid.
Tweede lid
In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is bepaald
dat subsidie kan worden aangevraagd door natuurlijke of rechtspersonen. In de
regeling is dit afgebakend tot publiekrechtelijke rechtspersonen, mede vanwege
de Europese regelgeving ten aanzien van staatssteun. Derhalve is bepaald dat in
die gevallen dat de REAP-organisatie geen publiekrechtelijk rechtspersoon is,
de aanvraag wordt ingediend door een deelnemer van de REAP-organisatie die
wel publiekrechtelijk rechtspersoon is.
Artikel 3.3 Subsidievorm
In artikel 7 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant zijn de
vormen van subsidie afgebakend tot projectsubsidie, exploitatiesubsidie,
24/28
begrotingssubsidie of incidentele subsidie. In de regeling dient vervolgens te
worden benoemd voor welke subsidievorm is gekozen, in dit geval
projectsubsidie.
Nummer
-
Het begrip project is in de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant
gedefinieerd als activiteit of een samenhangend geheel van activiteiten die
afgebakend zijn in de tijd en gericht op een specifiek resultaat. Een
projectsubsidie is gedefinieerd als een subsidie voor een project in de vorm van
een eenmalige aanspraak op financiële middelen. Vooruitlopend op de
subsidiabele activiteit van artikel 3.4 dient het begrip projectsubsidie niet
verward te worden met de projecten en initiatieven die gebundeld zijn in het
jaarprogramma waar de subsidie voor wordt verleend.
Artikel 3.4 Subsidiabele activiteit
De subsidie wordt verleend voor het jaarprogramma dat jaarlijks door de
REAP-organisatie wordt opgesteld. De doelen van de subsidie zijn in artikel
3.6. opgenomen als vereisten die aan dit jaarprogramma worden gesteld.
In de regeling wordt gesproken over jaarprogramma in plaats van subsidiabele
activiteit of project om verwarring met de projecten waarvoor het
jaarprogramma een kader stelt, te voorkomen.
Artikel 3.5 Weigeringsgronden
In artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen dat het
overschrijden van het subsidieplafond een verplichte grond is om een subsidie te
weigeren. Artikel 4: 35 van de Algemene wet bestuursrecht bevat facultatieve
algemene gronden om een subsidie te weigeren, bijvoorbeeld indien reden
bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen
plaatsvinden. Deze weigeringsgronden uit de Algemene wet bestuursrecht
gelden aanvullend op de weigeringsgronden die in artikel 8 van de Algemene
subsidieverordening Noord-Brabant en in deze regeling zijn opgenomen.
Artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant bevat onder
andere de weigeringsgrond dat subsidie in ieder geval wordt geweigerd indien
de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de provincie NoordBrabant.
Onderdeel b
In de regeling is de keuze gemaakt om het subsidiearrangement tot € 25.000,
als bedoeld in artikel 13, eerste lid van de Algemene subsidieverordening
Noord-Brabant, uit te sluiten van subsidieverstrekking. De regeling is voor wat
betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen dan ook ingericht voor subsidies
waarvan het aangevraagde bedrag voor het jaarprogramma meer dan €25.000
bedraagt.
Artikel 3.6 Subsidievereisten
25/28
In artikel 9, eerste lid van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant
zijn algemene vereisten aan een projectsubsidie opgenomen. In aanvulling
hierop zijn inhoudelijke vereisten opgenomen in dit artikel. Bij de opbouw van
dit artikel is rekening gehouden met de aard van de vereisten. Het eerste lid ziet
op vereisten aan de aanvrager, het tweede lid ziet op vereisten ten aanzien van
de planvorming die ten grondslag ligt aan het jaarprogramma en het derde lid
ziet op de inhoud van het jaarprogramma – de subsidiabele activiteit – zelf.
Nummer
-
Eerste lid
Onderdeel a
Dit vereiste vloeit voort uit artikel 3.2, tweede lid omdat daar is bepaald dat een
deelnemer van een REAP-organisatie een aanvraag in kan dienen voor de
REAP-organisatie. Van belang is dat alle deelnemers instemmen met een
dergelijke aanvraag.
Onderdeel d
Bij de aanvraag geeft de aanvrager aan op welke wijze de resultaten over de
doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, toegankelijk
gemaakt worden voor derden.
Tweede lid
De regionale samenwerking die via de REAP-organisaties wordt ondersteund
heeft regionale clusters bepaald. Deze clusters zijn consistent met het
Economisch Programma Brabant 2020. Deze expliciet benoemde clusters zijn
leidend bij het opstellen van meerjarenactieprogramma en jaarprogramma.
Derde lid
Onderdeel a
Dit vereiste is opgenomen om te voorkomen dat er dubbeling in de
beleidsvorming en uitvoering ontstaat tussen de projecten van de REAPorganisatie en hetgeen de provincie reeds doet. Vooroverleg tussen de
aanvrager en de provincie of voorafgaande verkenning op andere wijze
vergroot de kans dat de aanvraag aansluit bij de door de provincie gestelde
vereisten.
Onderdeel b
Dit vereiste is opgenomen opdat het jaarprogramma een breed draagvlak bij de
Triple Helix-organisatie of in de regio heeft.
Onderdeel e
Het woord “of” bij de samenwerking tussen ondernemers, overheid of
onderwijs impliceert een samenwerking met twee of drie van de genoemde
partijen.
Onderdeel f
26/28
In artikel 9, eerste lid onder c van de Algemene subsidieverordening NoordBrabant is reeds bepaald dat voldaan moet worden aan de vereiste dat de
aanvraag niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager betreft. Dit vereiste
is een aanvulling op de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant.
Nummer
-
Artikel 3.7 subsidiabele kosten
Tweede lid
Indien tot de subsidiabele kosten ook de kosten voor gemaakte uren behoren,
wordt een standaardberekeningswijze in de vorm van een forfait van deze
kosten gehanteerd. In de Regeling uniforme kostenbegrippen en
berekeningswijzen is in artikel 10, aanhef en onder c bepaald dat de
subsidieaanvrager bij het berekenen van subsidiabele uurtarieven een
vastgestelde standaardberekeningswijze in dit geval berekeningswijze op basis
van een vastgesteld forfaitair uurtarief, hanteert.
Het forfaitaire uurtarief is in artikel 13 van de Regeling uniforme
kostenbegrippen en berekeningswijzen vastgesteld op € 50 per uur.
Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten
Onderdeel a
In artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is bepaald
dat BTW die op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 verrekenbaar
kan zijn en BTW die op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds
2003 compensabel kan zijn, niet voor subsidie in aanmerking komt. Dit
betekent dat BTW niet tot de subsidiabele kosten behoort.
Voorts komt de reguliere bedrijfsvoering op grond van artikel 9, eerste lid onder
c van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant niet voor subsidie in
aanmerking, dus zijn de kosten daarvan niet subsidiabel.
Onderdeel b
Indien de kosten (voor een van de projecten) van het jaarprogramma reeds zijn
opgevoerd in een andere aanvraag, vanwege een andere subsidieregeling van de
provincie, en daar subsidiabel zijn geacht, wordt die kosten niet opnieuw
subsidiabel geacht.
Artikel 3.11 Subsidiehoogte
De subsidie wordt verdeeld over de vier REAP-organisaties op basis van het
aantal inwoners per regio. Het aantal inwoners wordt berekend volgens het
CBS met als peildatum 1 januari 2011.
Daardoor ontstaan de volgende verdeling:
REAP-organisatie
Aantal inwoners
Totaal bedrag
Midden- Brabant
459.483
€ 248.121
Zuidoost-Brabant
738.855
€ 398.982
Noordoost-Brabant
639.620
€ 345.395
West- Brabant
616.257
€ 332.779
27/28
Nummer
Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie
lager of op nihil worden vastgesteld als de ontvanger niet heeft voldaan aan de
verplichtingen.
-
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter
de secretaris
28/28
Download