Wat ga je doen? Je leert tien nieuwe woorden. Je leert ze uitleggen met een zin. 1. Lees de tekst. In de tekst over de Sint staan moeilijke woorden. Die zijn scheef gedrukt. Let op hoe die woorden worden uitgelegd. De reis van de Sint De Sint heeft haast. Hij moet nog een heleboel doen, terwijl hij al bijna weg moet. Het fototoestel moet hij zoeken. Want de Sint maakt in Nederland altijd een paar foto’s. Dan kan hij aan Nederland denken als hij weer in Spanje is. Nu is de Sint nog in Spanje. Daar kan hij geen Nederlands praten. Want in Spanje praten de mensen de Nederlandse taal niet. Mensen uit Nederland zijn vreemdelingen in Spanje. Daar komt Inpakpiet aan. Hij vraagt: “Moet ik nog meer eten inpakken voor onderweg ?” “Ja doe maar” zegt de Sint, “want we moeten nogal ver reizen. Het is een hele tocht naar Nederland.” Na hard werken is het dan eindelijk zo ver. De Sint en zijn Pieten zijn klaar om te vertrekken. Nu kunnen ze op reis gaan. Vaarwel Spanje… tot over een tijdje… 2. De scheve woorden worden uitgelegd met een zin. Probeer samen met je schouder-maatje te vinden in de tekst wat elk scheef woord betekent. Uitleg Woorden kun je uitleggen met een zin. Je vertelt gewoon wat het woord betekent. Kijk maar. 3. Maak een zin met het woord ‘haast’. Dit is het fototoestel. Daar kun je foto’s mee maken. 4. Je hebt net het verhaal over de Sint gelezen. Wat betekenen de woorden? Staat de betekenis in de tekst? woord reizen betekenis 0 op reis gaan 0 een reis uitzoeken 0 dromen van een reis Staat de betekenis in de tekst? 0 ja 0 nee vreemdeling 0 iemand die raar doet 0 iemand die ergens anders vandaan komt 0 iemand die je kent 0 ja 0 nee onderweg 0 aan het begin van de reis 0 tijdens de reis 0 aan het einde van de reis 0 ja 0 nee vertrekken 0 thuis komen 0 wegblijven 0 weggaan 0 ja 0 nee 5. Wat betekent ‘vaarwel’? 0 Dag, ik kom meteen weer terug. 0 Dag, ik blijf heel lang weg. 0 Dag, ik hoop je gauw weer te zien. 6. Teken twee Pieten die afscheid nemen. 1. Wat doen ze? 2. Wat zeggen ze? 3. Waarom nemen ze afscheid? Schrijf dat onder de tekening. 1 2 3 7. Maak een zin met het woord ‘tochtje’. 8. Wat heb je geleerd? Kruis de zin aan die het beste bij jou past. 0 Ik kan uitleggen wat een woord betekent. 0 Ik vind het moeilijk om uit te leggen wat een woord betekent. Wat ga je doen? Je gaat over iets vertellen. Zoveel als je weet. 1. Bekijk de plaatjes. Zwarte Piet weet een heleboel over pakjes. Lees wat hij allemaal vertelt over pakjes. Een deel van de pakjes maken we zelf in Spanje. Het andere deel kopen we in winkels. Het andere deel kopen we in winkels. Ieder jaar zorgen de pieten voor pakjes voor alle kinderen in Nederland. We pakken de pakjes in met 120 verschillende soorten pakpapier. 2. Wist jij alles wat Piet vertelde? Kleur de spreekwolkjes waarin staat wat je al wist. De Bakpiet kan heel veel 3. Wat weet je nog meer over pakjes? vertellen over Vertel dat aan elkaar. pepernoten Uitleg bakken. Je kunt over alles heel veel vertellen. Vooral als je er veel van weet. 4. Kijk naar de tekeningen van de reis van de Sint. Vertel elkaar alles wat je er over weet. 5. Vertel elkaar over hoe Sinterklaas vorig jaar op school aankwam. Maak een stripverhaal van hoe dat ging. Probeer alles te tekenen wat de ander je vertelt. Eerst… Daarna… 6. Maak een woordweb over Sinterklaas. Bedenk zoveel mogelijk woorden. Sinterklaa s 7. Wat heb je geleerd? Kies de zin die bij jou past. 0 Ik vind het leuk om veel te vertellen. 0 Ik vind het moeilijk om veel te vertellen. Tot slot… Wat ga je doen? Hoe kun je opschrijven wat je allemaal weet? Dat ga je in deze les leren. 1. De strooipieten zijn bij Wouter op school geweest. Weer thuis schrijft hij op wat hij allemaal heeft meegemaakt. Maar dat is een heleboel. Hoe moet hij dat allemaal opschrijven? Kijk naar de tekening. Liedjes zingen Een heleboel kinderen Een piet die een koprol deed. Peper noten rapen De strooipieten op school. Iedereen blij Piet die op tafel ging staan 2. Hoe heeft Wouter opgeschreven wat hij nog weet? Wouter heeft…………………………………………………… 3. De strooipieten zijn ook wel eens bij jou op school geweest. Schrijf op wat je nog weet. Doe dat op dezelfde manier als Wouter. Je mag woorden en tekeningen gebruiken. De strooipieten op school. Uitleg Hoe kun je allemaal opschrijven wat je weet? Een woordweb kan je helpen. In het woordweb staan woorden en soms tekeningen. Met de woorden kun je zinnen maken. 4. Bekijk het woordweb. Wat is het spinwoord? Schrijf dat in het midden van het woordweb. Oude man Houdt van kinderen. Lief ………………….. Heeft een baard …………………………………………………….. 5. Kies drie woorden uit het woordweb. Schrijf met die drie woorden, drie zinnen over het woordweb. 1 2 3 6. Maak nu zelf een woordweb over zwarte Piet. Zwarte Piet 7. Kies één woord uit het woordweb, waar je een zin mee maakt. Wat ga je doen? Je leert tien nieuwe woorden. Je leert woorden uitleggen met een zin of plaatje. 1. Lees de tekst Let op hoe de schuine woorden worden uitgelegd. De Sint is inmiddels in Nederland. Ze zijn druk bezig om schoentjes te vullen. Ze zijn halverwege de rit. Ze zijn dan dus op de helft. De Sint stapt van zijn paard af. Even rusten. Dan stapt hij weer op en gaan ze verder. Ze zijn in het huis van Wouter. De wegwijspiet loopt niet langs de tafel, maar er onderdoor. En daarna gaat hij er overheen. “Wegwijspiet” zegt Sint, “blijf bij me! Want ik wil niet verdwalen.” De Sint wil de weg niet kwijtraken. Want er moeten nog veel pakjes worden rondgebracht. 2. Hoe weet je wat de schuine woorden betekenen? Door de uitleg of door het plaatje? halverwege: door……………………………………………………………………. afstappen: door……………………………………………………………………. opstappen: door…………………………………………………………………… onderdoor: door……………………………………………………………………. overheen: door……………………………………………………………………. verdwalen: door……………………………………………………………………. 3. Teken een lijn in het vak. Waar is het midden? Zet daar een kruisje. Schrijf er onder: halverwege. Uitleg Woorden kun je uitleggen met een zin of een plaatje. Kijk maar. De Sint begroet de kinderen. Hij zwaait naar hen. 4. Lees de tekst. De Sint is bij Wouter op bezoek geweest. Wouter durfde de Sint bijna niet te begroeten. Hij durfde de Sint dus bijna geen hallo te zeggen. Gelukkig heeft hij het toch gedaan. Want de Sint is helemaal niet eng. Hij is juist lief. Daarna kon hij de Sint de post geven die hij voor hem had. Anders had hij die in de brievenbus gedaan. Maar nu was de Sint er toch. De avond ging snel voorbij. En het werd dus ook snel tijd om afscheid te nemen. “Dag Sinterklaas” zei Wouter, “tot de volgende keer!” 5. Je hebt net een verhaal gelezen. Hoe worden woorden uitgelegd? Met een zin of met een plaatje? woord Hoe wordt de betekenis uitgelegd? begroeten 0 Met een zin 0 Met een plaatje 0 Met een zin en een plaatje de post 0 Met een zin 0 Met een plaatje 0 Met een zin en een plaatje afscheid 0 Met een zin 0 Met een plaatje 0 Met een zin en een plaatje 6. Je hebt nieuwe woorden geleerd. Vertel om de beurt aan elkaar wat een woord betekent. halverwege begroeten onderdoor overheen instappen het afscheid uitstappen verdwalen huren de post Wat ga je doen? Je leert wat doe-woorden zijn. 1. Zwarte Piet is druk bezig. Hij doet van alles. Kijk maar naar de plaatjes. Schrijf op wat Piet doet. Doe het zo: - ik klim - ik ………………….. - ik ………………….. - ik ………………….. 2. Bij elk plaatje hoort een doewoord. Schrijf de doe-woorden onder de plaatjes. ………………………. ………………………….. …………………… 3. Kijk naar de woorden in de rijtjes. Kleur de doewoorden. inpakken zingen wortel lopen klimmen eten rennen staf boek Uitleg In elke zin staat een doe-woord. Doe-woorden zeggen wat mensen doen. Of dieren, planten of dingen. pepernoot fietsen mijter 4. Zie je de woorden in de zak van Piet? Kleur de doewoorden. uitpakken pakjes klimmen varen pakpapier bakken zwaaien staf veer fluiten roe 5. Vul het doe-woord in. reizen …………………… de sint met de boot of de trein? gaan De Sint ……….……… met de boot. inpakken De pieten ……………….……. de kadootjes …… doen De Sint ………..….…. dat maar heel soms. nemen Verhuispiet ………………………. alle pakjes mee naar de boot. helpen De andere pieten ………………….…… hem gelukkig wel. vertrekken De Sint ………………..…… pas als alle Pieten op de boot zijn. 6. Maak de zinnen af. De vliegtuigen vliegen. Het vliegtuig ……………………………………………… De boten…………………………………………………. De boot ……………………………………………………… Wat ga je doen? Je leert hoe je een tekst maakt van een woordweb. Een lange staart Loopt op daken Witte kleur Vier benen Het paard van Sinterklaas Amerigo Het paard van Sinterklaas heet Amerigo. Het is een wit paard. Dat paard kan op daken lopen. 1. Bekijk het woordweb van Wouter. Hij heeft een woordweb over het paard van Sinterklaas gemaakt. Hij heeft er ook zinnen bij gemaakt. Hoe heeft hij dat gedaan? Wouter heeft zinnen gemaakt met…………………………………… Met de zinnen gaat hij ………………………………………………… 2. Kijk nog eens naar het woordweb. Kun jij er nog een zin bij maken? …………………………………………………………………………………………. Uitleg Je kunt een tekst schrijven met een woordweb. Gebruik drie stappen. Stap 1: Maak een woordweb Stap 2: Maak zinnen met de woorden. Stap 3: Zet de zinnen op de goede plek. 3. Bekijk het plaatje. Zwarte piet brengt pakjes. Maak er een woordweb over. Piet brengt pakjes rond. 4. Bedenk drie zinnen met woorden uit je woordweb 1 2 3 5. Schrijf de zinnen van opdracht 4 op de goede plek, zodat je een verhaaltje krijgt. 1 2 3 6. Kruis de zin aan die het best bij je past. 0 Ik kan van een woordweb een tekst maken. 0 Ik vind het moeilijk om zinnen te maken vanuit een woordweb.