Menora en Chanoekia “Menora” betekent lichtdrager; de vorm ervan is ontleend aan de voorschriften van God aan Mozes in Exodus 25: 31–40: een voetstuk, middenschacht, aan weerszijden drie stangen in boogvorm naar boven gekeerd, de uiteinden allemaal in één horizontale rechte lijn. De plaats van deze kandelaar in de Tabernakel en later in de Tempel was in het deel dat het Heilige heette. In het midden, gekeerd naar het voorhangsel voor het Allerheiligste stond het reukwerkaltaar en aan de wand de menora. Tijdens opgravingen vlak bij de Tempel vonden archeologen een menora-tekening ingekrast in het pleisterwerk van een huis, vermoedelijk overeenkomend met de Tempelkandelaar, maar net iets anders dan die op Titus' triomfboog in Rome. De menora is één van de symbolen van Israël. Voor de Knesset (vergadering/samenkomst), het Israelisch parlementsgebouw staat een grote menora die panelen bevat met gebeurtenissen uit de Joodse geschiedenis. “Chanoeka” betekent inwijding. Het Chanoekafeest is een half-feest, ingesteld door rabbijnen, wat betekent dat er geen werkverbod is. Chanoeka wordt acht dagen lang gevierd. Dit aantal kan uitgelegd worden naar de acht dagen durende inwijdingsceremonie van de eerste tempel gebouwd door koning Salomo (II Makkabeeën 2: 12). De Talmoed (Sjabbat 21b) schrijft de achtdaagse viering toe aan het wonder dat er voldoende olie was voor het reinigingsritueel. Wat hield het wonder precies in? Het vinden van de rituele olie? Het feit dat één kruik (1/8 deel) voldoende was voor acht dagen? Of de moed en het vertrouwen om het reinigingsproces te beginnen en de uitkomst niet te kennen? Chanoeka is een gelegenheid voor Joden overal ter wereld om na te denken over de Tora en de Joodse waarden, waarvoor Joden streden en blijven strijden. Het wonder van het Joodse vertrouwen in een betere toekomst. Tegenwoordig wordt het ook verbonden met de strijd voor onafhankelijkheid. De chanoekalamp heeft acht lichten plus een negende: de sjamasj (=dienaar) waarmee de acht andere worden aangestoken. De chanoekalamp heet chanoekia. Men begint deze aan te steken op 25 kislev (de negende maand van het Joodse jaar: november/december) Op de eerste avond wordt het meest rechts geplaatste lichtje aangestoken, de tweede avond het lichtje links van het meest rechtse tot op de achtste avond alle kaarsjes branden. Op vrijdagavond worden de chanoekalichten vóór de sjabbat-kaarsen aangestoken. In sommige Joodse huizen wordt de chanoekia voor een raam geplaatst. Meestal heeft ieder kind zijn/haar eigen chanoekia, soms zelf gemaakt. Tjitske van Winzum Sjabbat Als een Jood gevraagd zou worden, wat de belangrijkste dag van het jaar is, zou hij waarschijnlijk ‘sjabbat’ zeggen. Iemand zei ooit: “De Joden hebben niet de sjabbat in stand gehouden, maar de sjabbat heeft de Joden bijeen gehouden.” ‘Sjabbat’ komt van een Hebreeuws werkwoord dat ‘staken, ophouden’ betekent. In de twee versies van de Tien Woorden (Exodus 20 en Deuteronomium 5) worden twee argumenten gegeven om sjabbat te vieren: het rusten van God na de zes scheppingsdagen èn het uitgeleid worden uit Egypte, het einde van de slavernij. De opdracht in beide versies is ook net even anders: ‘gedenk de sjabbatdag dat gij die heiligt’ en ‘onderhoud de sjabbatdag dat gij die heiligt’. Gedenken is: het verleden in herinnering brengen. Onderhouden (of: bewaren) gaat over het heden. Maar beide is: met het oog op de toekomst. De schepping èn de geschiedenis leiden naar de toekomst van Gods Koninkrijk. De sjabbat is daar een voorafschaduwing van. Daarom is sjabbat de 'Koningin der dagen', de 'Bruid'. De beroemde sjabbathymne Lecha Dodi, gezongen in de vrijdagavonddienst, zegt met een verwijzing naar het Hooglied “Kom, mijn vriend, om de bruid te ontmoeten.” Sjabbat wordt met een speciale ceremonie ontvangen en er is ook een speciale ceremonie voor het einde, het afscheid van sjabbat. Die ceremonies vinden thuis plaats en niet in de synagoge. Vrijdags wordt hard gewerkt. Er heerst een sfeer van ‘vlug, vlug, het is bijna sjabbat’. Maar als iedereen schoon en in sjabbatskleren rond de tafel staat en de vrouw des huizes de twee sjabbatskaarsen aansteekt en de zegenspreuk zegt, heerst er feestelijke rust. Die twee kaarsen staan voor het ‘gedenken’ en ‘onderhouden’, zoals de twee speciale, gevlochten broden op de tafel staan voor de dubbele portie manna die men vrijdags in de woestijn moest verzamelen. Voor het begin van de maaltijd wordt Kidoesj gezegd: de zegenspreuk bij de wijn, symbool van vreugde en overvloed. Bij het begin van iedere sjabbat leggen religieuze ouders de handen op de hoofden van hun kinderen om hen te zegenen en te bidden dat ze op mogen groeien naar het voorbeeld van de aartsvaders en aartsmoeders. ‘s Zaterdagsavonds, na het invallen van de duisternis, wordt afscheid van sjabbat genomen met wijn, geurige kruiden en licht. Een zegenspreuk looft God, die scheiding maakt tussen heilig en profaan. Met de geur van die kruiden wordt nog iets van de sfeer van sjabbat meegenomen de werkweek in. Martha Alderliesten Jom Kippoer: Grote Verzoendag Op Joods Nieuwjaar wordt vele malen de sjofar geblazen, op verschillende manieren. Die verschillende sjofar-klanken brengen een huivering teweeg. Volgens de Talmoed doet het rauwe geluid denken aan de moeder van de Kanaänitische generaal Sisera, die weeklagend, vergeefs wacht op de terugkeer van haar zoon. Die klanken roepen op tot inkeer en bezinning. De tien dagen tussen Joods Nieuwjaar en Grote Verzoendag zijn dan ook dagen van nadenken over het afgelopen jaar. Maar ook dagen van goedmaken, schuld erkennen, verbroken relaties herstellen voor zover mogelijk. Eerst moeten de onderlinge relaties hersteld worden vóór men op Jom Kippoer als gemeenschap voor de Eeuwige kan verschijnen en als gemeenschap de zonden kan erkennen en betreuren – en zeggen bereid te zijn de weg van het verkeerde handelen te verlaten. Op Jom Kippoer ‘... moeten jullie je onthoudingen opleggen ...’ (Leviticus 16:29, vertaling J.Dasberg). Daarom wordt de hele dag (25 uur) niets gegeten of gedronken. Men gedraagt zich als een rouwende en geeft geen aandacht aan uiterlijke zaken, men wast zich niet en draagt geen leren schoenen. Wie kan is de hele dag in de synagoge. Waar anders de mannen alleen tijdens de ochtenddienst de gebedsmantel dragen, doen ze dat nu de hele dag. De eerste (de avonddienst) van in totaal vijf synagogendiensten heet Kol Nidre, naar een gezang waarin God gevraagd wordt de mensen te ontslaan van de niet-ingeloste beloften die zij aan Hem gedaan hebben. De melodie van dit gezang is te herkennen in de bekende compositie voor cello en orkest ‘Kol Nidrei’ van Max Bruch. In alle diensten wordt de zondebelijdenis uitgesproken, een formuliergebed waarin alle mogelijke zonden genoemd worden. Als lid van de gemeenschap belijdt men dus ook zonden die door anderen zouden kunnen zijn begaan, want er ligt een smet op de gemeenschap. Er wordt gebeden om vergeving van zonden en inschrijving in het Boek van het Leven. Dat gebeurt o.a. in het prachtige Avinoe Malkenoe, 'Onze Vader, onze Koning'. Een koning is een rechterfiguur, een vader is vol erbarmen. God wordt dus gevraagd recht te spreken vol erbarmen. In de laatste dienst wordt het boek Jona gelezen: het verhaal van al dan niet gehoor geven aan Gods opdracht, en van de omkeer van de inwoners van Ninevé. Zelfs het vee blaat met de mensen mee om omkeer! (Jona 3:7) Aan het eind van 25 uur vasten en bezigzijn met eigen tekortkomingen wordt nog nagedacht over de bekeringsbereidheid van de volkeren... Nog éénmaal klinkt de sjofar. Jom Kippoer is voorbij. Martha Alderliesten Simchat Tora: Vreugde der Wet Simchat Tora, of Vreugde der Wet, is het laatste van de grote najaarsfeesten. Het sluit direct aan bij het Loofhuttenfeest, dat herinnert aan de tocht door de woestijn na de bevrijding uit Egypte. De vraag is, hoe je als volk verder kunt leven, na de bevrijding van de onderdrukking en nadat je hebt moeten leven volgens de wetten van je onderdrukker. De meest voorspelbare reactie is: weg met de onderdrukker en zijn wetten, leve de vrijheid! Als er nooit eerder richtlijnen of wetten geweest zijn, is zo’n nieuw begin moeilijk. Hoe kan je als volk samen leven in vrijheid, zonder dat jouw vrijheid inbreuk maakt op die van een ander? Gelukkig geeft de Bevrijder richtlijnen hoe je samen kunt leven in vrede. Daarom vieren de Joden 'Vreugde der Wet'. In de synagoge worden gewoonlijk vijf of zeven mannen opgeroepen om uit de Tora te lezen. Maar op deze dag wordt ieder die dat wil opgeroepen. De Toralezing kan dan ook lang duren. Ook alle kinderen (die nog geen 13 jaar zijn) worden samen opgeroepen om onder een gebedsmantel te gaan staan, die als een baldakijn boven hen wordt gehouden, terwijl de volwassenen samen met hen de zegenspreuken zeggen. Tijdens de avond- en ochtenddienst worden zeven omgangen door de synagoge gemaakt met de Torarollen in de armen, en zo wordt ook gedanst. De kinderen doen mee met vlaggetjes met afbeeldingen van de Tora-rol, de Tien Geboden of de Davidsster. Het laatste deel van Deuteronomium (hoofdstuk 33 en 34), het eind van de Tora, wordt gelezen en direct daarop het begin van de Tora: Genesis 1:1 – 2:3. De mannen die dat doen, worden achtereenvolgens 'Bruidegom van de Tora' en 'Bruidegom van het Begin' genoemd. Dat is een hele eer en meestal zorgen zij daarom voor de traktaties voor de gemeente na afloop van de dienst. Die eretitels zeggen iets van het feest. Bij Chaoot (Wekenfeest) wordt gevierd dat de Eeuwige de Tien Woorden gegeven heeft. Dat is te vergelijken met een verloving. Maar nu wordt de bruiloft gevierd. Nu kan Israël zeggen dat ze de Tora bestudeerd heeft en er liefde voor heeft gekregen. Een lied voor dit feest zegt: “Eens komt de Messias op Simchat Tora. De Tora is een boom des levens, voor al wat leeft, want bij U is de bron des levens.” Martha Alderliesten Wonder: Tora-rol in Utrecht Er gebeuren ook in onze tijd wonderen. Rabbijn Awraham Soetendorp noemde het op 7 oktober 2007 een wonder dat christenen, uit heel Nederland, een Tora-rol aan Joden schenken aan de Liberaal Joodse Gemeente in Utrecht. We weten dat de kerk zich zeer vijandig heeft opgesteld tegenover de Joden en dat antisemitisme telkens weer de kop opsteekt. Dat is nu doorbroken door hele gewone mensen. Het Utrechts Beraad Kerk en Israël nam in 2004 het initiatief om een Tora-rol te schenken aan de Liberaal Joodse Gemeente in Utrecht, die sinds 2004 een eigen synagoge heeft in het voormalig Joodse weeshuis. Op zondag 7 oktober 2007 is deze rol op feestelijke wijze in gebruik genomen. De sfeer tijdens deze plechtigheid was vreugdevol, maar tegelijk doortrokken van een diepe ernst, bewust van allen die niet meer onder ons zijn, zoals rabbijn Soetendorp het verwoordde. Op de Tora-rol staat geschreven dat deze een geschenk is van het Utrechts Beraad Kerk en Israel en een bijbeltekst, Ruth 1:16 : Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Rabbijn Soetendorp onderstreepte – ontroerd - dat de christenen dit nu aan de Joodse Gemeente zeggen en dat we hierdoor diep verbonden zijn. De Utrechtse Liberaal Joodse Gemeente was een gemeente zonder synagoge. In 2004 nam zij de gerenoveerde synagoge van het voormalige Centraal Israëlitisch Weeshuis in gebruik. Men had één eigen Tora-rol, en leende een tweede afkomstig uit een synagoge zonder gemeente. Voor een goed verloop van een synagoge-dienst zijn drie Tora-rollen, handgeschreven op perkament, gewenst. Het oecumenische Beraad Kerk en Israël Utrecht, dat jaarlijks de Sjoa-herdenking organiseert, begint een geldinzamelingsactie en kan dan opdracht geven tot het schrijven van een Tora-rol. Waarschijnlijk is nooit eerder een Tora-rol door christenen aangeboden aan een Joodse gemeente. Op zondag 7 oktober 2007 (Israëlzondag!) vindt die unieke gebeurtenis plaats in een middagdienst, met een aantal gevers als genodigden. Na inleiding en hoofdgebed opent men de Heilige Arke (kast met Tora-rollen). Onder gezang worden de rollen naar de toegangsdeur van de synagoge gedragen: samen met de kinderen vormen ze het 'welkomstcomité' voor de nieuwe Tora-rol. Deze wordt binnengedragen, gewikkeld in een gebedsmantel, onder een gebedsmantel als baldakijn. Met de Tora-rollen in de armen danst men rond de biema (lezenaar). Terwijl de andere rollen weer in de Heilige Arke gaan, wordt de nieuwe rol op de biema neergelegd. Daar wordt hij voltooid: het perkament wordt bevestigd aan de linkerstok, waarop een tekst uit Ruth staat. De nu complete rol wordt omhooggehouden, waarna Deuteronomium 29:9-14 wordt voorgelezen. De rol wordt nogmaals hooggehouden en, zoals alle Tora-rollen, voorzien van een mantel met op iedere stok een kroon. Nadat uit Ruth gelezen is en gebeden, krijgt de rol zijn plaats in de Heilige Arke. Rabbijn Soetendorp houdt een toespraak. “De Tora is niet één keer gegeven, maar iedere keer als wij uit de Tora lezen, wordt hij opnieuw gegeven.” (zie Deuteronomium: het Verbond is gesloten “niet met jou alleen, maar met iedereen die hier aanwezig is vandaag èn ook met iedereen die vandaag niet hier aanwezig is”: d.i. verleden èn toekomst.) Hoorbaar ontroerd roept hij de kinderen in herinnering die vroeger in deze ruimte hun gebeden zeiden en er niet meer zijn. Maar ook: “de achterkleinkinderen van de kinderen die de nieuwe Tora-rol hebben binnengehaald, zullen nog uit deze rol lezen!” Na de dienst spreekt de voorzitter van het Beraad Kerk en Israël. Hij haakt in op de tekst op de linkerstok: ”uw volk is mijn volk, uw God is mijn God, en onze rol is jullie rol.” Martha Alderliesten Chanoeka: feest van de Tempelvernieuwing Na de terugkeer uit de ballingschap was de Joodse staat eeuwenlang een vazalstaatje. De vrijheid die de Perzen verleenden, werd sinds de overheersing door Alexander de Grote steeds meer beknot. De trend was de Griekse godsdienst en beschaving tot de bindende factor in het enorme rijk te maken. De Joden werden onderdrukt door de Syrisch-hellenistische Seleuciden. Toen hen verboden werd hun godsdienstige gebruiken na te komen, brak een opstand uit onder leiding van de bejaarde priester Mattitjahoe (of Mattathias). Na het overlijden van Mattitjahoe werd de strijd voortgezet door zijn zonen, waarvan Juda de Makkabeeër de bekendste is. De bijnaam Makkabeeën komt van makkabi: strijdhamer. Anderen zeggen dat het de beginletters zijn van de spreuk die Juda in zijn vaandel droeg en die vertaald luidt: ‘Wie is gelijk aan U onder de goden, God’. Na enige jaren was de vijand verdreven. De Tempel werd opnieuw ingewijd (164 voor Chr). Juda beval dat voortaan deze her-inwijding herdacht moet worden op de 25e van de maand kislev. Die datum valt meestal in december. Chanoeka (= inwijding) duurt acht dagen. Volgens een verhaal uit de Talmoed vond men nog één verzegeld kruikje met gewijde olie. Daarvan zou de grote menora in de Tempel één dag kunnen branden. Maar de menora brandde acht dagen, precies lang genoeg om nieuwe gewijde olie te maken. Daaruit ontstond de traditie om tijdens de acht dagen van Chanoeka iedere avond een licht aan te steken op een achtarmige kandelaar met behulp van het lichtje van een extra arm, zodat op de laatste avond acht lichtjes branden. Deze kandelaar staat zichtbaar in de vensterbank, zodat ‘het wonder van Chanoeka’ aan iedereen verteld wordt. Op de eerste avond van Chanoeka worden cadeautjes gegeven. Thuis worden allerlei spelletjes, o.a. met een soort tol, gespeeld en speciale lekkernijen gegeten. In de apocriefe boeken vindt u in I Makkabeeën 4 het verhaal van het Chanoeka-feest. In Johannes 10:22 wordt dit het ‘Vernieuwingsfeest’ of het ‘Feest van de Tempelvernieuwing’ genoemd. Het evangelie vervolgt daar met de vraag of Jezus de Messias is. Dat is in dit verband geen godsdienstige, maar een politieke vraag: Chanoeka gaat over politieke zelfstandigheid én over behoud van de Joodse identiteit. Want naast Gods ingrijpen in de geschiedenis vormen die twee dingen ‘het wonder van Chanoeka’ en daarvan vertellen de lichtjes. Chanoeka betekent: niet ten onder gaan in assimilatie, maar de eigen Joodse identiteit behouden en verder ontwikkelen – niet zomaar, maar terwille van de mensheid in haar geheel. Martha Alderliesten Neve Shalom Wahat al-Salam: Oase van Vrede Dit artikel gaat over één van de vele projecten in Israël, waarbij de verschillende bevolkingsgroepen in vrede met elkaar samenwerken. Neve Shalom ~Wahat al-Salam. Dit dorp in Israël, gelegen tussen Jeruzalem en Tel Aviv, is in 1970 gesticht door broeder Bruno Hussar, een Dominicaans priester van EgyptischJoodse afkomst. Hij kwam uit het dicht bij Jeruzalem gelegen Latrun-klooster. Op een stukje braakliggend terrein naast het klooster stichtte hij dit centrum voor moslims, christenen en Joden. Hij had destijds de droom dat er een andere weg naar vrede mogelijk moest zijn: Joden en Arabieren c.q. Joodse en Arabische Israëli’s zouden met wederzijds respect voor elkaar in vrede samen moeten kunnen leven. Zo stichtte hij zijn Oase van Vrede ofwel 'Neve Shalom' in het Hebreeuws, 'Wahat al-Salam' in het Arabisch. Anno 2008 telt dit dorp ruim zestig gezinnen waarvan de helft Joods en de andere helft Arabisch is. Het kent een democratische bestuursvorm en is als een coöperatie georganiseerd. Als dorp is het officieel in Israël erkend en onderdeel van een grotere gemeente. Men is niet gelieerd aan enige politieke partij. Meer dan 300 families staan op een wachtlijst om toegelaten te worden tot het dorp. Samen leven als mensen van verschillende herkomst en culturele achtergrond moet je leren en daar kun je het beste jong mee beginnen. De kinderen van Neve Shalom Wahat alSalam gaan naar dezelfde basisschool. Het onderwijs is tweetalig: de ene dag wordt in het Hebreeuws les gegeven en de andere dag in het Arabisch. In het lesprogramma wordt veel aandacht besteed aan de verschillende culturen, met als doel de kinderen vrij van vooroordelen en stereotypen te laten opgroeien. De belangrijkste pilaar waarop het bestaan van het dorp rust is de in 1979 opgerichte School voor Vrede en het daaraan verbonden gastenverblijf. Uitgangspunt van de cursus op deze school is dat in een gelijke situatie waarin zowel Joden als Arabieren gelijk hebben, alleen een compromis is te bereiken als elke partij rechten inlevert. Sinds de oprichting hebben meer dan 10.000 leerlingen van Arabische en Joodse scholen uit heel Israël elkaar op deze school ontmoet. Zij leerden er respect voor elkaar te hebben en verdraagzaam te zijn. Uit de oud-cursisten begint een Joods/Arabische jeugdbeweging te ontstaan. Vanuit Neve Shalom Wahat al-Salam bestaan ook goede betrekkingen met andere vredesbewegingen in Israël. U kunt meer lezen over deze Oase van Vrede op hun website: HYPERLINK "http://www.nswas.nl" www.nswas.nl Zionistische geschiedenis Het jubileumjaar van Israël roept allerlei herinneringen uit de zionistische geschiedenis op. De idee dat de Staat Israël geboren is uit de weeën van de Holocaust is direct te weerleggen door kennis te nemen van de geschiedenis. Al sinds het galoet (verstrooiing) van het Joodse volk is er elke dag door de Joden gebeden om terugkeer naar Zion. Als dat niet het geval was geweest, dan was in enkele geslachten het land van herkomst wellicht in het vergeetboek geraakt; nu echter vragen de Joden die dagelijks of maar zelden een gebed uiten of een sjoel bezoeken, om die terugkeer. Dat is de kracht van de religie en in dit geval tegelijk de zwakheid, want het ontplooide eeuwenlang geen politieke kracht. Maar: al in het laatste kwart van de 19e eeuw kwamen uit verschillende hoeken de wel zeer koene idee om een eigen land te bezitten en wáár anders dan in het aloude Vader- en Moederland: Eretz Jisraeel. Er waren al enkele denkers van het politieke zionisme geweest: Mozes Hess, een filosoof, die zijn Joods-nationale ideeën neerlegde in zijn in 1862 verschenen boek Rom und Jerusalem. Voorts twee orthodoxe rabbijnen, hetgeen uitzonderlijk was, want tot 1940 waren weinig rabbijnen zionistisch gezind: de Maschiach (Messias) moet het Joodse volk naar het Land brengen en niet “gewone” mensen. In 1882 verscheen het geschrift van Leon Pinsker, een Russische Jood, getiteld Autoemancipation, waarin hij de Joden opriep een eigen natie op eigen grond te stichten, omdat het antisemitisme toch nooit zou verdwijnen. Het Joodse volk zou dan een volk worden temidden van andere volkeren en het zal het gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen herstellen. In datzelfde jaar vertrok een groep van 18 jongens en één meisje naar het toenmalige Palestina (vanaf 1518 onder Turks beheer) om de grond te ontginnen; ze werden bekend onder de naam Biloeiem, de eerste letters van de zin: ‘Beth Ja’cov: lechoe wenelega’, hetgeen betekent: Huis van Jacob, laten we toch gáán. Ze moesten eerst de grond ontstenen; het land van melk en honing was door de eeuwenlange verwaarlozing steenachtig en dor geworden. Ze leerden de landbouw beoefenen, maar door het verbod van vele landen voor de Joden om grond te pachten of te kopen was de landbouw hen helemaal vreemd. Bovendien werd het land geteisterd door malaria en was het onderhevig aan Mohammedaanse wetten. De tijd schijnt op een gegeven periode rijp te zijn voor iets heel nieuws. Enerzijds onder invloed van het virulente antisemitisme in Oost Europa, dat haast ondragelijke vormen had aangenomen, anderzijds idealistisch bezield, werd hun voorbeeld in de loop der jaren door tienduizenden Joden gevolgd. Het was de eerste alijah; alijah is letterlijk: opgaan, in dit geval opgaan naar het hoger gelegen Eretz Jisraeel. In de 20e eeuw volgden meer alijot. Ook in 1882 werd Rosj Pina (Hoeksteen) gesticht, Zichron Ja’acov (Ter herinnering aan Jacob), waar de inmiddels beroemde wijnkelders werden gebouwd, terwijl reeds in 1878 Petach Tikwa (Opening van de Hoop) opgericht was. In 1895 was Theodor Herzl, een geassimileerde Oostenrijkse Jood en journalist/auteur, getuige van het proces tegen Dreyfuss, een Jood die -grote uitzonderingwas opgeklommen tot het Franse officierencorps. Hij werd, geheel ten onrechte, beschuldigd van landverraad en publiekelijk gedegradeerd. Een golf van heftig antisemitisme sloeg door Frankrijk, al was er een minderheid die in zijn onschuld geloofde, waaronder Emile Zola, die -veel later- mede de stoot gaf tot rehabilitatie. Tot de schandelijke vertoning van de degradatie was de internationale pers opgeroepen, waaronder dus Herzl. Deze was tot dan voorstander geweest van assimilatie van het Joodse volk, opgaan in de omringend bevolkingen. Ten tijde van de degradatie zag Herzl als bij bliksemflits in dat het antisemitisme nooit zou verdwijnen en dat het Joodse volk een eigen land moest hebben. Een man van de daad en gedreven door een heilig vuur publiceerde hij in 1896 reeds het boek Der Judenstaat (de Joodse staat), waarin ideeën die wel en die niet zijn gerealiseerd in het Israël van nu. Ook slaagde hij erin reeds in 1897 een internationaal congres van Joden bijeen te roepen (vergeet niet hoe moeizaam indertijd mensen in de verschillende landen bereikt konden worden), waarbij hij zijn ideeën uiteenzette. In de volgende vier jaren was er elk jaar een Zionistisch congres, waar belangrijke organisaties werden opgericht zoals de Zionistische Wereldorganisatie. Zijn plannen vonden zowel geweldig enthousiaste bijval als tegenstanders. Herzl probeerde bij de Duitse keizer, de sultan van Turkije en de Russische minister van Binnenlandse Zaken steun te vinden voor zijn plannen, maar dat lukte niet erg. Ook ging hij op audiëntie bij de koning van Italië en bij Paus Pius X, ook zonder diplomatiek succes. Betere resultaten bereikte hij bij enkele rijke Joodse filantropen, die belangrijke projecten mogelijk maakten, zoals Edmond baron de Rothschild, die in hoge mate bijdroegen tot het slagen van de Zionistische idee. In zijn dagboek schreef hij na afloop van het eerste congres: „heden heb ik de Joodse staat gesticht, het kan nog 5 jaar of nog 50 jaar duren, maar de staat komt er”. In november 1947 –precies 50 jaar later!- werd de stichting van de staat met grote meerderheid van stemmen in de VN een feit. Een moderne profeet! Thans noem ik een van de orthodoxe opvatting afwijkend idee van Messianisme – het zij mij bij voorbaat vergeven.... Ik veronderstel dat de Masjiach (Messias) geen man op een ezel of een paard is, maar een Idee! Er zijn in de loop van de eeuwen meerdere valse Messiassen geweest, die allen mislukten; ze brachten de Joden niet naar het Beloofde Land. Het Zionisme is de enige beweging die in staat is gebleken miljoenen Joden naar het Heilige Land te brengen. Heeft niet de profeet Jesaja het Goddelijk Woord uitgeroepen: „Ik zal jullie terugbrengen van de vier hoeken der aarde......” Er zijn tal van boeken die de adembenemende Zionistische geschiedenis beschrijven, waaruit zonneklaar blijkt dat aan de uitroeping van Israël driekwart eeuw van politieke voorbereiding en van zeer zware arbeid is geweest en derhalve niet gesticht is vanwege de Holocaust. Bloeme Evers-Emden Hoor Israël... “Eén van de belangrijkste stukken uit ons gebedenboek is Sjma. We zeggen het iedere ochtend en iedere avond. En voor het naar bed gaan. (...) Ja, velen van onze martelaren... gingen met het “echad” (één; op de laatste ademtocht – red.) de dood in.” Zo wordt in een leerboek voor de Joodse jeugd het belang van het ‘Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één’ omschreven. Het Joodse geloof samengevat in één zin - Deuteronomium 6:4. In het Hebreeuws: ‘Sjma Jisrael Adonai Elohenoe Adonai echad’. In elke Joodse uitgave van de Hebreeuwse Bijbel en van het gebedenboek worden de laatste letter van Sjma (de ayin) en de laatste letter van echad (de dalet) groot afgedruk: ED; “ed” betekent: getuige. Elke keer als het gelezen en gereciteerd wordt mag de Jood zich te binnen brengen, dat hij getuige is van deze éne God. Professor Yehuda Ashkenasy heeft ons geleerd: je kunt dit woord nog beter weergeven met: garant. Een midrasj zegt: Als Israël geen getuige, geen garant van God is, is God als het ware geen God. Dat getuige, garant zijn drukt zich uit in het doen van Zijn wil, Zijn geboden. De Eeuwige is onze God. De Eeuwige, Adonai - dat zijn uitgesproken verwijzingen naar de onuitsprekelijke Naam van God in de Hebreeuwse Bijbel. In Joods spraakgebruik wordt ook vaak gezegd: de Naam, HaSjem. Je kunt hem ook weergeven met begrippen als: de Nabije, de Betrokkene. De Naam van vier letters wordt nooit meer uitgesproken sinds de verwoesting van de Tempel in het jaar 70. Op de Grote Verzoendag sprak de hogepriester hem uit in het Heilige der heiligen. De HEER. Hij is God. Dat belijdt Israël als Elia op de Karmel het volk voor de keus stelt. (I Koningen 18:39) De HEER God. Adonai Elohiem. In de Hebreeuwse Bijbel staat consequent die volgorde. In zijn openbaring aan Israël als HEER krijgt het begrip ‘god’ pas inhoud. Niet een algemeen begrip – maar deze Éne! Die is God! De HEER God. Zo staat het 81 keer in de Hebreeuwse Bijbel. Drie keer in de andere volgorde - maar ook daar is het helder over wie het gaat: Jozua 22:22, Psalm 50:1 en Psalm 68:26. Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat de Nieuwe Bijbelvertaling overal vertaalt met: God de HEER. Daarmee is een belangrijk verband verdwenen. P.Warners Pesachviering door Messiasbelijdende Joden Pesach, het feest van de verlossing Ma nistana... - ‘waarom is deze avond anders dan andere avonden?’ Het is een vraag die al eeuwenlang op de avond van de 14e Nisan in Joodse huizen klinkt. Op deze avond wordt Pesach gevierd, de uittocht uit Egypte. Een cruciaal feest, want zonder die uittocht zou er geen Joods volk hebben bestaan. Stel dat farao in zijn opzet zou zijn geslaagd. Met de moord op alle pasgeboren jongens zou het volk uitgestorven zijn. De geschiedenis van Israël zou een korte zijn geweest en erger, Gods beloften aan Abraham zouden niet in vervulling zijn gegaan. In Egypte was het erop of eronder. Later in de geschiedenis werd het volk meermalen bedreigd. Maar het betrof steeds een deel van het volk. Als Haman in Perzië in zijn opzet zou zijn geslaagd, dan zou een deel vernietigd zijn. Zonder de uittocht uit Egypte, zou er geen Joods volk zijn geweest. Misschien is dat wel de verklaring dat Pesach zo’n populair feest is onder Joden. Uit een onderzoek onder Amerikaanse Joden blijkt dat 80% het feest viert, ook als men niets meer met het Joodse geloof doet. De sedermaaltijd Eén van de onderdelen van het feest is de sedermaaltijd. De instelling van de sedermaaltijd vinden we terug in Exodus 12:3-11. De ingrediënten van de maaltijd, een paaslam, bittere kruiden en ongezuurd brood worden genoemd. In andere gedeelten zoals Exodus 12:26 en 13:8 worden ouders opgeroepen het hun kinderen te vertellen. De Pesachviering is een gebod ‘En deze dag zal u een gedenkdag zijn, gij zult hem vieren als een feest voor de Heer; in uw geslachten zult gij hem als een altoosdurende inzetting vieren. (Exodus 12:14). Joden vieren de uittocht uit Egypte met Pesach, met de sedermaaltijd. Christenen vieren de dood en opstanding van de Heer Jezus met Pasen. Beide feesten werden de eerste drie eeuwen van onze jaartelling gelijktijdig gevierd. Door toedoen van Keizer Constantijn en het concilie van Nicea werden de feestdata uit elkaar getrokken. Joden baseren hun kalender en daarmee hun feestdagen op de maan, christenen op de zon. Dit jaar valt de 14e Nisan op 9 april. Tussen Joden en Christenen nemen Messiasbelijdende Joden een aparte positie in. Velen van hen identificeren zich als Jood, terwijl ze door hun Joodse omgeving als Christen beschouwd worden. Ze vieren geen Pasen, wel Pesach en voeren daar twee redenen voor aan. Wel Pesach, geen Pasen In de eerste plaats wijzen ze op Jezus en zijn discipelen. Jezus die gezegd heeft dat hij kwam om de wet te vervullen en niet te ontbinden, vierde de avond voor zijn kruisdood Pesach - de sedermaaltijd - met zijn discipelen. Hij schafte het feest niet af, maar gaf het door zijn dood en opstanding een diepere betekenis. Eén van de opdrachten in de Tora is het vieren van Pesach. En heel belangrijk is dat men het iedere keer weer viert alsof men zelf uit Egypte is bevrijd. In de tweede plaats wijzen Messiasbelijdende Joden op het feit dat hun erkenning dat Jezus de Messias is, niet betekent dat hun Jood-zijn ophoudt. Nog steeds behoren ze tot het vleselijke Israël, nog steeds zijn ze fysieke afstammelingen van Abraham. Alle reden om de feesten van Israël, zoals de uittocht uit Egypte met Pesach te vieren. Messiasbelijdende Joden gaan daarin mee met hun Joodse omgeving die op de 14e Nisan de seder viert. Door het vieren van Pesach onderscheiden ze zich nadrukkelijk van de Christelijke kerk. Tijdens de Pesachmaaltijd stelde Jezus het avondmaal in. Het brood dat hij nam en brak, was ongezuurd brood. De beker met wijn, was één van de vier bekers die traditioneel met deze maaltijd gedronken worden. Het thema van de sedermaaltijd is verlossing, bij de Joden verlossing uit Egypte. Veel symboliek aan de sedertafel verwijst naar die verlossing. Messiasbelijdende Joden grijpen die symboliek aan om te wijzen naar de verlossing die de Jezus teweeg bracht. De orde van dienst Seder is de naam van de Pesachmaaltijd. Het is het Hebreeuwse woord voor ‘orde’. De sedermaaltijd heeft een bepaalde orde, een bepaalde volgorde. Die volgorde wordt bepaald door vier bekers wijn. Iedere beker heeft een betekenis: de eerste beker is de beker van de heiliging, de tweede is de beker van het oordeel, de derde van verlossing en de vierde van lofprijs en aanneming. Afgezien van de eerste beker waarmee de maaltijd toegewijd wordt aan God, past het rijtje ‘oordeel, verlossing en lofprijs (dankzegging)’ goed in iedere reformatorische kerk. Messiasbelijdende Joden gebruiken de bekers wijn en hun betekenis om het verlossingswerk van Jezus Messias aan te duiden. Centraal tijdens de sedermaaltijd liggen drie ongezuurde broden op tafel. De rabbijnen geven verschillende betekenissen aan deze drie ongezuurde broden, die we voor het gemak matzes noemen. De bovenste matze is Cohen, de priester, de middelste Levi, de levieten en de onderste het volk. Een driedeling in de Israëlische maatschappij die stamt uit de tijd van de tempel. Een andere verklaring is dat de bovenste matze symbolisch is voor de Almachtige, de onderste het volk en de middelste de priester die tussen God en volk in staat. Messiasbelijdende Joden gebruiken de laatste verklaring. Aan het begin van de sedermaaltijd wordt de middelste matze, de priester tussen God en volk, gebroken. Eén deel, Afikoman geheten, wordt in een doek gewikkeld en verstopt. Na de maaltijd, voordat de derde beker gedronken wordt, mogen de kinderen de Afikoman zoeken. Het kind dat de Afikoman gevonden heeft, krijgt een cadeautje. Tot zover is de viering van Joden en Messiasbelijdende Joden identiek. De uitleg verschilt echter. Messiasbelijdende Joden wijzen erop dat zij een ‘Priester’ kennen, die gebroken werd, in doeken gewikkeld en ‘begraven’. De Afikoman komt weer tevoorschijn aan het einde van de maaltijd. En hier komt ook de sederviering van Jezus en zijn discipelen om de hoek kijken. Messiasbelijdende Joden wijzen erop dat met de instelling van het avondmaal in Lucas 14:20 Jezus de beker nam ‘na de maaltijd’. Ervan uitgaande dat aan de orde van de maaltijd in 2000 jaar niet veel veranderd is, betekent dit dat het ‘brood’ dat Jezus nam en brak, de Afikoman was. Daarmee is de verwijzing naar het verlossingswerk van Messias Jezus compleet. De middelste matze, die de priester voorstelt, wordt niet alleen gebroken en begraven maar staat ook weer op, aan het einde van de maaltijd komt de matze weer te voorschijn. En het mooiste is, dat Messias Jezus dit stukje matze heeft gebruikt toen hij tegen zijn discipelen zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt, doet dit tot mijn gedachtenis.’ De beker die Jezus vervolgens neemt is de beker ‘na de maaltijd’, de derde beker. Deze beker draagt als betekenis verlossing. Op het Pesachbord, dat met de sedermaaltijd op tafel staat, ligt naast het bittere kruid, ook een boutje. Vroeger, toen de Tempel er nog stond, lag er een lamsbout op tafel, als regelrechte verwijzing naar de uittocht. Met Pesach werd er in de tempel een lam geslacht. Met het verdwijnen van de tempel is op tafel het lamsbout vervangen door een kippenboutje. Joden willen niet de indruk wekken dat ze buiten de tempel een offer brengen. Bij sommige Messiasbelijdende Joden is de lamsbout weer terug op tafel. Als een directe heenwijzing naar het lam dat geslacht werd. Niet alleen bij de uittocht maar jaren later op Golgotha. Bij andere groepen laat men het boutje weg, omdat Jezus is opgewekt en leeft. Messiasbelijdende Joden vieren zo de seder, en zien in de symboliek een sterke heenwijzing naar het verlossingswerk van Messias Jezus. Zij worden daarbij gesterkt in hun mening dat door de komst van Jezus de Messias, de oudtestamentische feesten niet hebben afgedaan. Ze hebben in Jezus Messias een diepere betekenis gekregen. Naar een artikel van HYPERLINK "http://www.kerkenisrael.nl/idx/voi41.php?auteur=Meijer;%20Leon" Leon Meijer Vroegchristelijke beeldvorming Handelingen beschrijft de apostelen, vooral Petrus en Paulus, bezig met het stichten van gemeenten, Petrus wervend onder Joden, Paulus onder heidenen. Er komen zodoende twee soorten gemeenten, Joods–christelijke en heiden–christelijke. In Handelingen blijkt veel goede wil nodig om het conflicten tussen die twee tot een vreedzame oplossing te brengen. Na de Joodse opstand tegen de Romeinen waaraan de christenen niet meededen, horen we niet veel meer over de Joods-christelijke gemeenten. De kerk is uit de synagoge geboren. Het antisemitisme is uit de kerk geboren. Beelden liegen niet. Aan de hand van afbeeldingen uit onze oude kerkgeschiedenis laat Dr. E. van den Brink, kunsthistoricus en auteur van het boek “Van Romeins tot Romaans “, die vroegchristelijke beeldvorming zien. Op een eerste afbeelding zijn de kerk uit de heidenen en de kerk uit de Joden nog vrouwen van gelijke rang. Na de vijfde eeuw verdwijnen ze uit de traditie. Daarna komt de Joods-christelijke kerk nog in beeld, maar de synagoge niet meer. Een mozaïek uit San Clemente (Rome, 12e eeuw) bijvoorbeeld: onderaan het mozaïek loopt een rijtje schapen van links en van rechts naar een lam met een nimbus in het midden, onder het kruis met het lichaam van de Christus. De linkse schapen komen uit Bethlehem, de rechtse uit Jeruzalem, de heiden-christelijke en de Joods-christelijke. Maar het kerkvolk was dat allang vergeten. In de kathedraal in Straatsburg staat een geblinddoekte synagoge afgebeeld (± 1220). De wetstafels glijden uit haar linkerhand, de rechter houdt een gebroken vaandel vast, het vaandel vodderig erom gewonden. Na 1000 verschijnen de Joden met Joodse kenmerken: kromme neus en een punthoed, op een miniatuur uit Berlijn met als onderwerp: “Joden beramen de dood van Jezus”. Jezus en de apostelen hebben deze kenmerken niet. Maar vrijwel geen bijbelse Jood ontkomt eraan. Het Vierde Lateraans Concilie (1215) beveelt dat Joden door kledingskenmerken herkenbaar moeten zijn - de Jodenster is geen heidense uitvinding, maar van de middeleeuwse kerk. Met de kruistochten is de kerk definitief antisemitisch geworden. Een bijzondere vrouw is Hildegard von Bingen. Een miniatuur (1165) toont haar visioen: de synagoge met aan haar borst Mozes met zijn wetstafels, onder haar hart Abraham met een offermes en in haar buik andere profeten. Zij noemt de synagoge : “De moeder van de vleeswording van onze Heer, de Zoon Gods”. Wij als kerk hadden in de laatste wereldoorlog beter kunnen weten. Tjitske van Winzum – Smid. (naar: “Interpretatie”, juli 2006) Sjavoeot: Wekenfeest De Joden tellen vanaf de tweede Pesach-dag vijftig dagen. De vijftigste dag (in het Grieks pentekosta, vandaar: Pinksteren) begint het Wekenfeest, in het Hebreeuws Sjavoeot. Op de tweede Pesach-dag werd vroeger een schoof gerst (een omer) van de nieuwe oogst als offergave naar de Tempel gebracht. Bij het Wekenfeest werd ook van de oogst geofferd, de eerstelingen van de eerste tarwe en van andere landbouwproducten. Zowel Pesach als Sjavoeot zijn dus landbouwfeesten. Door het tellen van die vijftig dagen (de Omer-telling) worden Pesach en Sjavoeot met elkaar verbonden. Daarnaast ligt er ook een religieuze verbinding tussen beide feesten. Pesach is het feest van de bevrijding uit het slavenhuis Egypte. Het volk trekt de woestijn in, waar het kan herstellen van de onderdrukking, en het lijden kan verwerken. Zo komt het bij Sinaï. Daar krijgt het de Tora, de onderwijzing, door ons vertaald met ‘wet’. De gave van de Tora haalt het volk uit de traumatiserende werkelijkheid van Egypte. De Tien Woorden geven àndere waarden, een ander oriëntatiepunt dan het volk in Egypte had. Het lijden komt erdoor in een ander perspektief te staan: jij weet van het slavenbestaan, heb dan meegevoel met het lijden van je medemens. Neem zelf je leven ter hand, met waarden die je geen slachtoffer laten zijn. Bevrijding uit het slavenhuis (Pesach) is ook bevrijding tot dienst aan de Eeuwige (Sjavoeot). Zo is het Wekenfeest het feest van de gave van de Tora, 'matan Tora'. In Israël is de traditie ontstaan dat men de hele eerste nacht van het feest Tora studeert. De voorschriften voor Sjavoeot worden in Leviticus 23 direct gevolgd door het gebod de rand van het korenveld niet te maaien, en wat bij het oogsten is blijven liggen niet op te rapen, maar dat voor de arme en de vreemdeling te laten. Sjavoeot, een welvaartsfeest, is dus rechtstreeks verbonden met de zorg voor de armen. In de synagoge wordt dan ook, naast de lezing van de Tien Woorden uit Exodus, het verhaal van Ruth gelezen, de Moabitische, die bij Naomi wilde blijven. Ruth en Naomi kwamen in Bethlehem bij het begin van de gerste-oogst en Ruth liep daar aren te rapen achter de maaiers. Ruth is het prototype van een proseliet. Een proseliet wordt ingelijfd, toegevoegd aan Israël. Zou de ‘toevoeging’ van de drieduizend ‘zielen’ op Pinksteren, in Handelingen 2:41, daarnaar verwijzen? Martha Alderliesten Het onderscheid tussen de geboden van Israël en die van de volkeren In het Oude Testament wordt onderscheid gemaakt tussen ‘de kinderen van Israël’ en ‘de kinderen van Noach’. Over de eerstgenoemden wordt in Psalm 147 gezegd: ‘Hij heeft aan Jakob zijn woorden bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en verordeningen.’ (Ps. 147:19). In vers 20 vervolgt de dichter dan met de woorden: ‘Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja.’ Met deze woorden wordt de bevoorrechte positie van het volk Israël, die het verkregen heeft bij de sluiting van het verbond op de berg Sinaï, beschreven. Tegelijk wordt met deze woorden het onderscheid tussen Israël en de volkeren onder woorden gebracht. Een joods geschrift (Mekhilta de-Rabbi Jismael, Bachodesj V) zegt in dit verband dat alle volkeren werden uitgenodigd om Gods geboden in ontvangst te nemen, maar dat alle volkeren hebben geweigerd de geboden te aanvaarden. Alleen het volk Israël sprak: ‘Alles wat de Heer gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.’ (Ex. 24:7) In de vijf boeken van Mozes, de Tora, door God via Mozes aan Israël gegeven, staan, zo meent de Joodse traditie, 613 voorschriften. Ze worden onderscheiden in 365 verboden, overeenkomstig het aantal dagen van het zonnejaar, en 248 geboden, overeenkomstig de rabbijnse opvatting van het aantal lichaamsdelen van het menselijk lichaam. Met deze indeling wordt op schitterende wijze aangegeven dat het volk Israël zich alle dagen van het leven, met alles wat het in zich heeft, aan de Heer mag toewijden. Israel is geroepen tot levensheiliging. Maar wij dan? Wij, de volkeren die weigerden het juk van de geboden op de schouders te nemen? Bleven wij verstoken van Gods geboden? Toch niet! In het Joodse traktaat Avoda Zara, uit het eind van de tweede eeuw van onze jaartelling, wordt onder woorden gebracht waartoe de Heer de volkeren geroepen heeft. Gezegd wordt: ‘De nakomelingen van Noach zijn verplicht tot zeven geboden.’ De volkeren mogen met een minimum volstaan, met zeven van de eerder genoemd 613. Deze zeven voorschriften hebben de naam Noachitische geboden gekregen. Noachitische geboden De naam Noachitische geboden is ontleend aan de geschiedenis van Noach. Na de zondvloed sluit de Heer met Noach een verbond dat de gehele mensheid omvat (Genesis 9). Het is eigenlijk de vernieuwing van het verbond met Adam. Aan Adam waren al zes geboden gegeven. Bij de verbondssluiting met Noach voegt de Heer aan deze zes een zevende toe. Aanvankelijk mocht de mens van al het geboomte van de hof eten (Gen. 2:16), na de zondvloed wordt hem tevens toegestaan vlees te eten (Gen. 9:3). Toch wordt daar een beperking aan toegevoegd. De bloeddorstigheid van de mens wordt ingeperkt. Hij mag geen vlees eten van een levend dier (Gen. 9:4). Het gaat hier om verbondvernieuwing. De zes aan Adam gegeven geboden blijven dus gehandhaafd. Het verbond met Noach telt daarom zeven geboden. Daarvan is er één positief als gebod geformuleerd, terwijl bij de overige zes van verboden sprake is. Tot de Noachitische geboden worden de volgende voorschriften gerekend: geboden wordt: (1) de instelling van een rechtsstelsel; verboden wordt: (2) afgoderij, (3) godslastering. (4) incest, (5) moord, (6) roof, (7) het eten van vlees van een levend dier. Het basisprincipe van de Noachitische geboden is te omschrijven als: eerbied. De mens is geroepen om eerbied voor het leven te hebben. Toch ligt aan de geboden nog een ander principe aan ten grondslag. Binnen de Joodse traditie wordt onderscheid gemaakt tussen het houden van de geboden als een vorm van menswaardig handelen, humaan leven, en het houden van de geboden vanuit het geloof in God. Door het geloof in God komt het leven binnen het verbond op een hoger plan te staan. Men leeft dan vanuit ‘de vreze des Heern’. Hoewel het Noachitische verbond geen gebod tot geloven kent, wordt dit wel als ideaal beschouwd. De mens uit de volkeren, die vanuit het geloof in God zich aan de Noachitische geboden houdt, behoort dan ook volgens de Joodse traditie tot de ‘rechtvaardigen uit de volkeren’, voor wie een plaats in de toekomstige wereld (het hiernamaals) bereid is. De zeven geboden zijn echt kerngeboden. Ze regelen een aantal zaken op de meest wezenlijke gebieden van het leven, namelijk: op het gebied van de cultus: verbod van afgodendienst en van godslastering; op het gebied van de rechtsorde: sociale en juridische wetten, verbod van diefstal en roof, verbod van bloedvergieten. op het gebied van zedelijke verhoudingen: verbod van echtbreuk, overspel, verbod van bloedschande, incest. op het gebied van de humaniteit: verbod van het eten van levend vlees of het vlees van een levend dier en het verbod van het eten van bloed van een levend dier. Hoezeer het bij de Noachitische geboden om eerbied voor het leven gaat vanuit de vreze des Heern, komt uit als we nog een stap terug doen en de geboden beperken tot de drie meest wezenlijke: Afgodendienst Ontucht Moord Met deze basisgeboden wil de Heer op aarde de drie meest wezenlijke dingen veilig stellen: de toewijding aan de levende God de integriteit tussen man en vrouw het leven Met minder kunnen we niet toe. Een achterhaalde zaak? Na het lezen van het bovenstaande zouden we ons kunnen afvragen of dit stelsel van Noachitische geboden voor ons christenen geen achterhaalde zaak is. Wij hebben toch Christus en wij gebruiken toch de tien geboden. Moeten we ons in het heden dan nog laten leiden door een stelsel vanuit het Jodendom? Laten we niet te hard van stapel lopen met onze vragen, want voor we er erg in hebben, spreken we uit dat de kerk in de plaats van Israël gekomen is. Hoe wezenlijk de eigen plek ook nu nog is die God aan Israël gegeven heeft en hoe belangrijk de Noachitische geboden zijn voor ons die uit de volkeren in Jezus zijn gaan geloven, wordt ons in niet mis te verstane bewoordingen voorgehouden in het Nieuwe Testament. Het onderscheid niet opgeheven In het Nieuwe Testament is het onderscheid tussen ‘de kinderen van Israël’ en ‘de kinderen van Noach’, zoals we dat kennen uit het Oude Testament en uit de Joodse traditie, niet opgeheven. In de kerk uit de volkeren is men daarvan echter doorgaans wel uitgegaan. Dat in Christus, ‘de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap,’ (Efez. 2:14) is weggebroken, werd gezien als een opheffing van het onderscheid tussen Israël en de volkeren. Gemeend werd, dat Israël na de opstanding van Christus niet langer het bevoorrechte volk van God kon zijn, maar dat de gemeente nu de plaats van Israël had ingenomen: de kerk als het nieuwe Israël. Daarbij eigende de kerk zich alle voorrechten van Israël uit het O.T. toe, zoals o.a. de Tien Geboden. Dat het zogenaamde nieuwe Israël de geboden niet, op de wijze van het Joodse volk, stipt nakwam, werd niet als een bezwaar gezien. Integendeel, juist het sabbatsgebod, waardoor de identiteit van het oude volk Israël zo sterk werd bepaald, werd als niet ter zake doende terzijde gesteld. Sterker nog, hoe meer de gelovigen uit de volkeren hun stempel op de kerk gingen zetten, des te sterker stelden zij aan de Joodse gelovigen in Christus de eis om alle tradities der vaderen af te zweren. Zij mochten zich niet langer stipt aan de wet van Mozes houden. Daarmee maakte de kerk zonder het te willen één ding duidelijk: Zij kon het nieuwe Israël niet zijn, want een Israël zonder Tora is niet denkbaar. We zullen daarom een andere lijn moeten volgen: de lijn uit het N.T. waarin duidelijk wordt dat aan het ‘volk’ Israël een ‘volk’ uit de heidenen (Hand. 15:14) wordt toegevoegd. Een gemeente uit de volkeren die mag delen in de verwachting van Israël. De Verwachting van Israël Israël kent van oudsher de ‘verbonden der belofte’ en kan daarom ‘met hoop in de wereld’ leven (Efez. 2:12). De verwachting van Israël werd bepaald door het Koningschap van God. In het O.T. ging deze verwachting, die we met name in de koningspsalmen tegenkomen (zie o.a. Ps. 93-99; Ps. 145), een steeds grotere plaats innemen. In de periode na de laatste profeten tot de komst van Jezus groeide het uit tot een centraal thema. Het gaat daarbij om ‘het Koningschap van God voor Israël’, waarin de volkeren mogen delen. Dat laatste wordt door de profeet Zacharia indrukwekkend verwoord (zie Zach. 14). Het is daarom heel treffend dat Jezus in het Evangelie deze hoop van Israël centraal stelde. De inzet van zijn werk luidde: ‘Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen ’ (Matth. 4:17; Marc. 1:15; Luc. 4:43). Dat het Jezus ging om het herstel van het Koningschap voor Israël blijkt bij de uitzending van de discipelen. Zij mochten vooralsnog ‘niet afwijken op een weg der heidenen’ (Matth. 10:5,7). Als er al sprake was van heidenen, dan werden ze bij de hoop die er voor Israël is betrokken, zoals de Kananese vrouw (Matth. 15:21-28; Marc. 7:24-30). In het boek Handelingen wordt deze lijn doorgetrokken. In de veertig dagen na de opstanding tot aan de hemelvaart sprak Jezus met zijn discipelen ‘over alles wat het Koninkrijk Gods betreft’ (Hand. 1:3). Tegen de achtergrond van deze gesprekken stelden zij terecht de vraag of Jezus ‘het Koningschap voor Israël’ zal gaan herstellen (Hand. 1:6). Zij hadden begrepen dat de opstanding en de hemelvaart te maken hebben met ‘het weer opbouwen van de vervallen hut van David’ (Hand. 15:16; vgl. Amos 9:11). Het toetreden van de heidenen tot de gemeente werd zelfs gezien als een gevolg van het herstel van het Koninkrijk voor Israël (Hand. 15:16; vgl. Amos 9:12). Welnu, met dit toetreden van de volkeren kreeg de eerste gemeente, bestaande uit Joden die Jezus als de Messias hadden aangenomen, te maken. Juist dit toetreden van niet-Joden stelde de Joodse gemeente voor een probleem. Bij de oplossing daarvan duiken de Noachitische geboden weer op. Antwoord op een fundamentele vraag Voor Jakobus en de Joodse gemeente stond het vast dat zij hun redding ontvangen hadden door het geloof in Jezus Christus (Hand. 2:38). Toch leefden zij als Joodse gelovigen stipt naar de wet van Mozes. Zij bleven dus trouw aan de roeping waarmee zij door God als Joden geroepen waren. God had zijn verbond, nadat Jezus zijn taak op aarde volbracht had, niet afgeschaft. Het juk, bij Sinaï op de schouders genomen, droegen de Joodse gelovigen in Jezus nog steeds met vreugde. Jakobus benadrukte zelfs dat de lezing van de wet van Mozes van sabbat tot sabbat in de synagoge voortging en voort moest blijven gaan (Hand. 15:21). Juist aan deze blijvende voorlezing ontleende hij samen met de apostelen het recht om de gelovigen uit de volkeren een lichtere last op te leggen dan de gelovigen uit de Joden. Deze niet-Joodse gelovigen duidde hij aan met ‘een volk uit de heidenen’ (Hand 15:14) dat God voor zijn naam heeft vergaderd. Zij dienden zich te houden aan vier basisregels. Zij moesten zich onthouden ‘van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ (Hand 15:20,29). Hier is sprake van het minimum dat we ook weer terugvinden bij de zogenaamde Noachitische geboden. Hoe kwam Jakobus er toe om ook binnen de gemeente te gaan onderscheiden tussen een volk van God uit de Joden en een volk van God uit de heidenen en met welk doel? Lukas vertelt dat binnen de gemeente vanwege de toeloop der heidenen een fundamentele discussie was ontstaan. Strenge Joodse gemeenteleden hadden gesteld dat er alleen behoud was voor hen die zich naar de wet van Mozes hadden laten besnijden (Hand. 15:1,5). Zij eisten dus dat niet-Joodse gelovigen in Jezus tot hun behoud Jood moesten worden en naar alle geboden van de wet van Mozes dienden te gaan leven. Deze eis werd door de vergadering van de apostelen van de hand gewezen. Ook niet-Joden werden behouden door het geloof in Jezus, maar konden volstaan met een leven volgens de vier genoemde fundamentele regels of met de uitgebreidere versie van zeven. Het uiteindelijke doel was dat ondanks het fundamentele verschil van Joden en niet-Joden, de eenheid binnen de gemeente bewaard zou blijven. Op deze wijze konden ze tafelgemeenschap hebben en samen tot de lofprijzing van Gods naam komen. (vgl. ook Rom. 15:1-15). Dat het om deze fundamentele eenheid en om deze gezamenlijke lofprijzing van Joden en niet-Joden ging, blijkt ook nog uit wat anders. De vier kerngeboden zijn namelijk ontleend aan Leviticus 17 en 18, waar het regels zijn om de omgang tussen de kinderen van Israël en de vreemdelingen in het land mogelijk te maken. Overzien we de discussie die in Handelingen 15 wordt gevoerd dan moet de conclusie wel zijn dat zowel het Joodse volk als de Joodse volgelingen van Jezus geacht werden volgens de wet van Mozes te leven. De gelovigen uit de volken mochten zich aan een minimum, de Noachitische geboden, houden. Nieuwe doordenking gevraagd Het is typerend dat de Noachitische geboden in de gemeente uit de heidenen in de vergetelheid geraakt zijn. Zijn daar oorzaken voor aan te wijzen? Stellig! In de eerste plaats de breuk van de kerk met Israël en het opheffen van het onderscheid tussen gelovigen uit Joden en heidenen in de gemeente. Het van sabbat op sabbat voorlezen van de wet van Mozes in de synagoge verloor zijn betekenis. Wat de kerk zich van de wet van Mozes toeeigende werd zeer selectief toegepast. Het ijkpunt was verdwenen. In de tweede plaats heeft de betekenis van één van de centrale thema’s bij Paulus: ‘de rechtvaardiging uit geloof alleen, zonder de werken der wet’, het vraagstuk wat naar de achtergrond gedrongen. Toch was het op de achtergrond dringen van dit vraagstuk niet nodig geweest. Als regels der dankbaarheid voor een uit het verderf gered ‘volk’ uit de heidenen zouden de Noachitische geboden uitermate heilzaam zijn geweest. Paulus zelf heeft zich veel moeite getroost om ze, als apostel der heidenen, binnen de gemeente vorm te geven. Dat blijkt o.a. uit het volgende: Hij heeft het besluit van Handelingen 15 aanvaard Hij heeft de Noachitische geboden in de ethische vermaningen in zijn brieven volledig geïntegreerd Als groep van vermaningen treffen we de geboden voor de kinderen van Noach o.a. in 1 Korinthe 6:9-10 aan. Paulus geeft daar feilloos aan waar het bij het wandelen naar de geboden om gaat. De geboden geven de beloften van God vorm. Het wandelen naar Gods geboden houdt de hoop op de komst van Gods koninkrijk levend. Hiermee zijn we weer terug bij de inzet van de prediking en van het werk van Jezus: de komst van het Koninkrijk. ‘Herstelt Gij het heden’? vroegen de discipelen. Zo verwoordden ze de hoop van Israël! ‘Herstelt Gij het spoedig? Zo vraagt toch ook nu nog de gemeente?! Zo deelt de gemeente door het geloof in Jezus, maar niet minder door te wandelen in de ons ‘als volk uit de heidenen’ opgedragen geboden, in de hoop van Israël. Een nieuwe doordenking van het nut en de waarde van de Noachitische geboden zou alleen daarom al zeer waardevol zijn. Bovendien zou daarmee door de kerk een goede bijdrage geleverd kunnen worden aan het normen en waarden debat binnen de geseculariseerde Nederlandse samenleving. C.J. van den Boogert Enkele Joodse feestdagen Rosj Hasjana (Joods Nieuwjaar): eind september begin oktober De Joodse kalender begint met het Nieuwjaarsfeest. Dit feest duurt twee dagen en luidt een periode van tien dagen in die ook de tien ontzagwekkende dagen worden genoemd. Deze dagen staan in het teken van rouw en boetedoening. Jom Kippoer (Grote Verzoendag): begin oktober Deze dag is de laatste van de tien dagen. Op deze dag wordt gevast, wordt berouw getoond voor de gedane zonden waarbij mensen de bereidheid tonen om van de weg van verkeerde daden en handelen af te keren. Soekot (Loofhuttenfeest): half oktober Het loofhuttenfeest is een van de bekendste feesten. Tijdens het loofhuttenfeest ‘woont’ de Joodse gemeenschap in een loofhut en gedenkt men de omzwervingen van het Joodse volk. Dit feest is een feest waarbij gastvrijheid centraal staat en mensen worden uitgenodigd om het feest mee te vieren. Simchat Tora (Vreugde der Wet): eind oktober Een vreugdevol feest is Simchat Tora, wat ‘vreugde der Wet’ betekent. Tijdens dit feest leest men de laatste woorden van de Tora en worden direct daarna de eerste woorden van de Tora weer gelezen, waarmee een nieuwe jaarcyclus van Toralezing wordt ingeluid. De vreugde komt o.a. tot uiting in de synagoge waar men danst met de Torarollen. Chanoeka (Lichtenfeest): december Chanoeka betekent ‘inwijding’. Tijdens dit achtdaagse feest wordt de herinwijding van de Tempel gevierd. Elke dag wordt een kaarsje extra op de Chanoekia, de Chanoekakandelaar, aangestoken. Met deze handeling gedenkt men hoe God voorzag in de olie voor de kandelaar in de Tempel. Toen de Tempel werd ingewijd was er nog maar voor één dag olie terwijl er meer dagen nodig waren om nieuwe olie te maken. Het wonder gebeurde dat de kandelaar 8 dagen brandde op een voorraad olie die eigenlijk maar voor één dag toereikend was. Toe Bisjwat (Bomenfeest): begin februari Het ‘Nieuwjaar voor de Bomen’ is een landbouwfeest dat in Israël aan het eind van de winter wordt gevierd. Joden in de diaspora ervaren dit feest in een speciale verbondenheid met het land Israël. Poeriem (Feest nav het bijbelboek Ester): maart Met Poeriem gedenkt de Joodse gemeenschap hoe God Israël verlossing bracht toen Joden in Perzië werden onderdrukt. Tijdens Poeriem wordt het bijbelboek Esther in synagogen gelezen. Kinderen en volwassenen gaan verkleed als Esther en/of Haman naar de synagoge. Iedere keer als de naam van Haman gelezen wordt, wordt er luid gejoeld. Pesach (Viering uittocht uit Egypte): half april Pesach is het Joodse paasfeest waarbij het Joodse volk de bevrijding uit de Egyptische slavernij gedenkt. Dit feest wordt acht dagen lang gevierd. Tijdens dit feest mag geen gezuurd brood worden gegeten. Jom Hasjoa (Holocaust / Shoa herdenking): eind april Op deze dag gedenkt het Joodse volk de holocaust en wordt er gerouwd om hen die tijdens deze verschrikkelijke jaren in of buiten concentratiekampen omkwamen. Jom Ha'atsmoet (Onafhankelijkheidsdag 1948): eind april Op deze dag werd op 14 mei 1948 de staat Israël uitgeroepen. Deze ‘onafhankelijkheidsdag’ wordt in en buiten Israël gevierd. Evenals met Toe Bisjwat voelen Joden wereldwijd zich op deze dag nauw verbonden met het land Israël. Lag Ba'omer (33ste van de Omertijd): half mei Tussen Pesach en het eerstvolgende Joodse feest liggen zeven weken. Deze tussenperiode wordt ook ‘het tellen van de Omer’ genoemd naar een oude wet over het offeren van een ‘omer’ gerst van de nieuwe oogst. In deze periode herdenkt de Joodse gemeenschap het lijden dat door de eeuwen heen het volk is overkomen. De 33ste dag in deze dagen heet Lag Ba’omer. Deze dag is een vreugdevolle dag waarop i.t.t. de andere dagen wel gefeest en getrouwd mag worden. Sjawoe'ot (Wekenfeest): eind mei Het wekenfeest wordt gevierd ter herinnering aan de gebeurtenis dat het Joodse volk de wet op de berg Sinaï ontving. Dit feest wordt ook ‘wekenfeest’ genoemd vanwege de 7 weken die zich tussen Pesach en Sjawoe’ot bevinden. Tisja Be'av (Treurdag verwoesting van de tempel): eind juli Ook deze dag is in de Joodse feestdagencyclus een vastendag. Tijdens deze dag herdenkt men verschillende droeve gebeurtenissen waaronder de verwoesting van de eerste en tweede tempel, maar ook andere rampen zoals bijv. de verdrijving van de Joden uit Spanje tijdens de Middeleeuwen.