archief - Sijpekerk

advertisement
Menora en Chanoekia
“Menora” betekent lichtdrager; de vorm ervan is ontleend aan de voorschriften van God aan
Mozes in
Exodus 25: 31–40: een voetstuk, middenschacht, aan weerszijden drie stangen in boogvorm
naar boven gekeerd, de uiteinden allemaal in één horizontale rechte lijn. De plaats van deze
kandelaar in de Tabernakel en later in de Tempel was in het deel dat het Heilige heette. In
het midden, gekeerd naar het voorhangsel voor het Allerheiligste stond het reukwerkaltaar
en aan de wand de menora.
Tijdens opgravingen vlak bij de Tempel vonden archeologen een menora-tekening ingekrast
in het pleisterwerk van een huis, vermoedelijk overeenkomend met de Tempelkandelaar,
maar net iets anders dan die op Titus' triomfboog in Rome.
De menora is één van de symbolen van Israël. Voor de Knesset (vergadering/samenkomst),
het Israelisch parlementsgebouw staat een grote menora die panelen bevat met
gebeurtenissen uit de Joodse geschiedenis.
“Chanoeka” betekent inwijding. Het Chanoekafeest is een half-feest, ingesteld door
rabbijnen, wat betekent dat er geen werkverbod is. Chanoeka wordt acht dagen lang
gevierd. Dit aantal kan uitgelegd worden naar de acht dagen durende inwijdingsceremonie
van de eerste tempel gebouwd door koning Salomo (II Makkabeeën 2: 12). De Talmoed
(Sjabbat 21b) schrijft de achtdaagse viering toe aan het wonder dat er voldoende olie was
voor het reinigingsritueel.
Wat hield het wonder precies in? Het vinden van de rituele olie? Het feit dat één kruik (1/8
deel) voldoende was voor acht dagen? Of de moed en het vertrouwen om het
reinigingsproces te beginnen en de uitkomst niet te kennen?
Chanoeka is een gelegenheid voor Joden overal ter wereld om na te denken over de Tora
en de Joodse waarden, waarvoor Joden streden en blijven strijden. Het wonder van het
Joodse vertrouwen in een betere toekomst. Tegenwoordig wordt het ook verbonden met de
strijd voor onafhankelijkheid.
De chanoekalamp heeft acht lichten plus een negende: de sjamasj (=dienaar) waarmee de
acht andere worden aangestoken. De chanoekalamp heet chanoekia. Men begint deze aan
te steken op 25 kislev (de negende maand van het Joodse jaar: november/december) Op de
eerste avond wordt het meest rechts geplaatste lichtje aangestoken, de tweede avond het
lichtje links van het meest rechtse tot op de achtste avond alle kaarsjes branden. Op
vrijdagavond worden de chanoekalichten vóór de sjabbat-kaarsen aangestoken.
In sommige Joodse huizen wordt de chanoekia voor een raam geplaatst. Meestal heeft ieder
kind zijn/haar eigen chanoekia, soms zelf gemaakt.
Tjitske van Winzum
Sjabbat
Als een Jood gevraagd zou worden, wat de belangrijkste dag van het jaar is, zou hij
waarschijnlijk ‘sjabbat’ zeggen. Iemand zei ooit: “De Joden hebben niet de sjabbat in stand
gehouden, maar de sjabbat heeft de Joden bijeen gehouden.”
‘Sjabbat’ komt van een Hebreeuws werkwoord dat ‘staken, ophouden’ betekent.
In de twee versies van de Tien Woorden (Exodus 20 en Deuteronomium 5) worden twee
argumenten gegeven om sjabbat te vieren: het rusten van God na de zes scheppingsdagen
èn het uitgeleid worden uit Egypte, het einde van de slavernij. De opdracht in beide versies
is ook net even anders: ‘gedenk de sjabbatdag dat gij die heiligt’ en ‘onderhoud de
sjabbatdag dat gij die heiligt’.
Gedenken is: het verleden in herinnering brengen. Onderhouden (of: bewaren) gaat over het
heden. Maar beide is: met het oog op de toekomst. De schepping èn de geschiedenis leiden
naar de toekomst van Gods Koninkrijk. De sjabbat is daar een voorafschaduwing van.
Daarom is sjabbat de 'Koningin der dagen', de 'Bruid'. De beroemde sjabbathymne Lecha
Dodi, gezongen in de vrijdagavonddienst, zegt met een verwijzing naar het Hooglied “Kom,
mijn vriend, om de bruid te ontmoeten.”
Sjabbat wordt met een speciale ceremonie ontvangen en er is ook een speciale ceremonie
voor het einde, het afscheid van sjabbat. Die ceremonies vinden thuis plaats en niet in de
synagoge.
Vrijdags wordt hard gewerkt. Er heerst een sfeer van ‘vlug, vlug, het is bijna sjabbat’. Maar
als iedereen schoon en in sjabbatskleren rond de tafel staat en de vrouw des huizes de twee
sjabbatskaarsen aansteekt en de zegenspreuk zegt, heerst er feestelijke rust. Die twee
kaarsen staan voor het ‘gedenken’ en ‘onderhouden’, zoals de twee speciale, gevlochten
broden op de tafel staan voor de dubbele portie manna die men vrijdags in de woestijn
moest verzamelen. Voor het begin van de maaltijd wordt Kidoesj gezegd: de zegenspreuk bij
de wijn, symbool van vreugde en overvloed.
Bij het begin van iedere sjabbat leggen religieuze ouders de handen op de hoofden van hun
kinderen om hen te zegenen en te bidden dat ze op mogen groeien naar het voorbeeld van
de aartsvaders en aartsmoeders.
‘s Zaterdagsavonds, na het invallen van de duisternis, wordt afscheid van sjabbat genomen
met wijn, geurige kruiden en licht. Een zegenspreuk looft God, die scheiding maakt tussen
heilig en profaan. Met de geur van die kruiden wordt nog iets van de sfeer van sjabbat
meegenomen de werkweek in.
Martha Alderliesten
Jom Kippoer: Grote Verzoendag
Op Joods Nieuwjaar wordt vele malen de sjofar geblazen, op verschillende manieren.
Die verschillende sjofar-klanken brengen een huivering teweeg. Volgens de Talmoed doet
het rauwe geluid denken aan de moeder van de Kanaänitische generaal Sisera, die
weeklagend, vergeefs wacht op de terugkeer van haar zoon. Die klanken roepen op tot
inkeer en bezinning.
De tien dagen tussen Joods Nieuwjaar en Grote Verzoendag zijn dan ook dagen van
nadenken over het afgelopen jaar. Maar ook dagen van goedmaken, schuld erkennen,
verbroken relaties herstellen voor zover mogelijk. Eerst moeten de onderlinge relaties
hersteld worden vóór men op Jom Kippoer als gemeenschap voor de Eeuwige kan
verschijnen en als gemeenschap de zonden kan erkennen en
betreuren – en zeggen bereid te zijn de weg van het verkeerde handelen te verlaten.
Op Jom Kippoer ‘... moeten jullie je onthoudingen opleggen ...’ (Leviticus 16:29, vertaling
J.Dasberg).
Daarom wordt de hele dag (25 uur) niets gegeten of gedronken. Men gedraagt zich als een
rouwende en geeft geen aandacht aan uiterlijke zaken, men wast zich niet en draagt geen
leren schoenen.
Wie kan is de hele dag in de synagoge. Waar anders de mannen alleen tijdens de
ochtenddienst de gebedsmantel dragen, doen ze dat nu de hele dag.
De eerste (de avonddienst) van in totaal vijf synagogendiensten heet Kol Nidre, naar een
gezang waarin God gevraagd wordt de mensen te ontslaan van de niet-ingeloste beloften
die zij aan Hem gedaan hebben. De melodie van dit gezang is te herkennen in de bekende
compositie voor cello en orkest ‘Kol Nidrei’ van Max Bruch.
In alle diensten wordt de zondebelijdenis uitgesproken, een formuliergebed waarin alle
mogelijke zonden genoemd worden. Als lid van de gemeenschap belijdt men dus ook
zonden die door anderen zouden kunnen zijn begaan, want er ligt een smet op de
gemeenschap. Er wordt gebeden om vergeving van zonden en inschrijving in het Boek van
het Leven. Dat gebeurt o.a. in het prachtige Avinoe Malkenoe, 'Onze Vader, onze Koning'.
Een koning is een rechterfiguur, een vader is vol erbarmen. God wordt dus gevraagd recht
te spreken vol erbarmen.
In de laatste dienst wordt het boek Jona gelezen: het verhaal van al dan niet gehoor geven
aan Gods opdracht, en van de omkeer van de inwoners van Ninevé. Zelfs het vee blaat met
de mensen mee om omkeer! (Jona 3:7) Aan het eind van 25 uur vasten en bezigzijn met
eigen tekortkomingen wordt nog nagedacht over de bekeringsbereidheid van de volkeren...
Nog éénmaal klinkt de sjofar. Jom Kippoer is voorbij.
Martha Alderliesten
Simchat Tora: Vreugde der Wet
Simchat Tora, of Vreugde der Wet, is het laatste van de grote najaarsfeesten.
Het sluit direct aan bij het Loofhuttenfeest, dat herinnert aan de tocht door de woestijn na de
bevrijding uit Egypte. De vraag is, hoe je als volk verder kunt leven, na de bevrijding van de
onderdrukking en nadat je hebt moeten leven volgens de wetten van je onderdrukker. De
meest voorspelbare reactie is: weg met de onderdrukker en zijn wetten, leve de vrijheid!
Als er nooit eerder richtlijnen of wetten geweest zijn, is zo’n nieuw begin moeilijk. Hoe kan je
als volk samen leven in vrijheid, zonder dat jouw vrijheid inbreuk maakt op die van een
ander? Gelukkig geeft de Bevrijder richtlijnen hoe je samen kunt leven in vrede.
Daarom vieren de Joden 'Vreugde der Wet'.
In de synagoge worden gewoonlijk vijf of zeven mannen opgeroepen om uit de Tora te
lezen. Maar op deze dag wordt ieder die dat wil opgeroepen. De Toralezing kan dan ook
lang duren. Ook alle kinderen (die nog geen 13 jaar zijn) worden samen opgeroepen om
onder een gebedsmantel te gaan staan, die als een baldakijn boven hen wordt gehouden,
terwijl de volwassenen samen met hen de zegenspreuken zeggen.
Tijdens de avond- en ochtenddienst worden zeven omgangen door de synagoge gemaakt
met de Torarollen in de armen, en zo wordt ook gedanst. De kinderen doen mee met
vlaggetjes met afbeeldingen van de Tora-rol, de Tien Geboden of de Davidsster.
Het laatste deel van Deuteronomium (hoofdstuk 33 en 34), het eind van de Tora, wordt
gelezen en direct daarop het begin van de Tora: Genesis 1:1 – 2:3. De mannen die dat
doen, worden achtereenvolgens 'Bruidegom van de Tora' en 'Bruidegom van het Begin'
genoemd. Dat is een hele eer en meestal zorgen zij daarom voor de traktaties voor de
gemeente na afloop van de dienst. Die eretitels zeggen iets van het feest.
Bij Chaoot (Wekenfeest) wordt gevierd dat de Eeuwige de Tien Woorden gegeven heeft. Dat
is te vergelijken met een verloving. Maar nu wordt de bruiloft gevierd. Nu kan Israël zeggen
dat ze de Tora bestudeerd heeft en er liefde voor heeft gekregen.
Een lied voor dit feest zegt: “Eens komt de Messias op Simchat Tora. De Tora is een boom
des levens, voor al wat leeft, want bij U is de bron des levens.”
Martha Alderliesten
Wonder: Tora-rol in Utrecht
Er gebeuren ook in onze tijd wonderen. Rabbijn Awraham Soetendorp noemde het op 7
oktober 2007 een wonder dat christenen, uit heel Nederland, een Tora-rol aan Joden
schenken aan de Liberaal Joodse Gemeente in Utrecht.
We weten dat de kerk zich zeer vijandig heeft opgesteld tegenover de Joden en dat
antisemitisme telkens weer de kop opsteekt. Dat is nu doorbroken door hele gewone
mensen. Het Utrechts Beraad Kerk en Israël nam in 2004 het initiatief om een Tora-rol te
schenken aan de Liberaal Joodse Gemeente in Utrecht, die sinds 2004 een eigen synagoge
heeft in het voormalig Joodse weeshuis. Op zondag 7 oktober 2007 is deze rol op feestelijke
wijze in gebruik genomen. De sfeer tijdens deze plechtigheid was vreugdevol, maar tegelijk
doortrokken van een diepe ernst, bewust van allen die niet meer onder ons zijn, zoals
rabbijn Soetendorp het verwoordde. Op de Tora-rol staat geschreven dat deze een
geschenk is van het Utrechts Beraad Kerk en Israel en een bijbeltekst, Ruth 1:16 : Uw volk
is mijn volk en uw God is mijn God. Rabbijn Soetendorp onderstreepte – ontroerd - dat de
christenen dit nu aan de Joodse Gemeente zeggen en dat we hierdoor diep verbonden zijn.
De Utrechtse Liberaal Joodse Gemeente was een gemeente zonder synagoge. In 2004 nam
zij de gerenoveerde synagoge van het voormalige Centraal Israëlitisch Weeshuis in gebruik.
Men had één eigen Tora-rol, en leende een tweede afkomstig uit een synagoge zonder
gemeente. Voor een goed verloop van een synagoge-dienst zijn drie Tora-rollen,
handgeschreven op perkament, gewenst.
Het oecumenische Beraad Kerk en Israël Utrecht, dat jaarlijks de Sjoa-herdenking
organiseert, begint een geldinzamelingsactie en kan dan opdracht geven tot het schrijven
van een Tora-rol.
Waarschijnlijk is nooit eerder een Tora-rol door christenen aangeboden aan een Joodse
gemeente. Op zondag 7 oktober 2007 (Israëlzondag!) vindt die unieke gebeurtenis plaats in
een middagdienst, met een aantal gevers als genodigden.
Na inleiding en hoofdgebed opent men de Heilige Arke (kast met Tora-rollen). Onder gezang
worden de rollen naar de toegangsdeur van de synagoge gedragen: samen met de kinderen
vormen ze het 'welkomstcomité' voor de nieuwe Tora-rol.
Deze wordt binnengedragen, gewikkeld in een gebedsmantel, onder een gebedsmantel als
baldakijn. Met de Tora-rollen in de armen danst men rond de biema (lezenaar). Terwijl de
andere rollen weer in de Heilige Arke gaan, wordt de nieuwe rol op de biema neergelegd.
Daar wordt hij voltooid: het perkament wordt bevestigd aan de linkerstok, waarop een tekst
uit Ruth staat. De nu complete rol wordt omhooggehouden, waarna Deuteronomium 29:9-14
wordt voorgelezen.
De rol wordt nogmaals hooggehouden en, zoals alle Tora-rollen, voorzien van een mantel
met op iedere stok een kroon. Nadat uit Ruth gelezen is en gebeden, krijgt de rol zijn plaats
in de Heilige Arke.
Rabbijn Soetendorp houdt een toespraak. “De Tora is niet één keer gegeven, maar iedere
keer als wij uit de Tora lezen, wordt hij opnieuw gegeven.” (zie Deuteronomium: het Verbond
is gesloten “niet met jou alleen, maar met iedereen die hier aanwezig is vandaag èn ook met
iedereen die vandaag niet hier aanwezig is”: d.i. verleden èn toekomst.) Hoorbaar ontroerd
roept hij de kinderen in herinnering die vroeger in deze ruimte hun gebeden zeiden en er
niet meer zijn. Maar ook: “de achterkleinkinderen van de kinderen die de nieuwe Tora-rol
hebben binnengehaald, zullen nog uit deze rol lezen!”
Na de dienst spreekt de voorzitter van het Beraad Kerk en Israël. Hij haakt in op de tekst op
de linkerstok: ”uw volk is mijn volk, uw God is mijn God, en onze rol is jullie rol.”
Martha Alderliesten
Chanoeka: feest van de Tempelvernieuwing
Na de terugkeer uit de ballingschap was de Joodse staat eeuwenlang een vazalstaatje. De
vrijheid die de Perzen verleenden, werd sinds de overheersing door Alexander de Grote
steeds meer beknot.
De trend was de Griekse godsdienst en beschaving tot de bindende factor in het enorme rijk
te maken. De Joden werden onderdrukt door de Syrisch-hellenistische Seleuciden. Toen
hen verboden werd hun godsdienstige gebruiken na te komen, brak een opstand uit onder
leiding van de bejaarde priester Mattitjahoe (of Mattathias). Na het overlijden van Mattitjahoe
werd de strijd voortgezet door zijn zonen, waarvan Juda de Makkabeeër de bekendste is. De
bijnaam Makkabeeën komt van makkabi: strijdhamer. Anderen zeggen dat het de
beginletters zijn van de spreuk die Juda in zijn vaandel droeg en die vertaald luidt: ‘Wie is
gelijk aan U onder de goden, God’.
Na enige jaren was de vijand verdreven. De Tempel werd opnieuw ingewijd (164 voor Chr).
Juda beval dat voortaan deze her-inwijding herdacht moet worden op de 25e van de maand
kislev. Die datum valt meestal in december. Chanoeka (= inwijding) duurt acht dagen.
Volgens een verhaal uit de Talmoed vond men nog één verzegeld kruikje met gewijde olie.
Daarvan zou de grote menora in de Tempel één dag kunnen branden. Maar de menora
brandde acht dagen, precies lang genoeg om nieuwe gewijde olie te maken. Daaruit
ontstond de traditie om tijdens de acht dagen van Chanoeka iedere avond een licht aan te
steken op een achtarmige kandelaar met behulp van het lichtje van een extra arm, zodat op
de laatste avond acht lichtjes branden. Deze kandelaar staat zichtbaar in de vensterbank,
zodat ‘het wonder van Chanoeka’ aan iedereen verteld wordt.
Op de eerste avond van Chanoeka worden cadeautjes gegeven. Thuis worden allerlei
spelletjes, o.a. met een soort tol, gespeeld en speciale lekkernijen gegeten.
In de apocriefe boeken vindt u in I Makkabeeën 4 het verhaal van het Chanoeka-feest.
In Johannes 10:22 wordt dit het ‘Vernieuwingsfeest’ of het ‘Feest van de
Tempelvernieuwing’ genoemd. Het evangelie vervolgt daar met de vraag of Jezus de
Messias is. Dat is in dit verband geen godsdienstige, maar een politieke vraag: Chanoeka
gaat over politieke zelfstandigheid én over behoud van de Joodse identiteit.
Want naast Gods ingrijpen in de geschiedenis vormen die twee dingen ‘het wonder van
Chanoeka’ en daarvan vertellen de lichtjes.
Chanoeka betekent: niet ten onder gaan in assimilatie, maar de eigen Joodse identiteit
behouden en verder ontwikkelen – niet zomaar, maar terwille van de mensheid in haar
geheel.
Martha Alderliesten
Neve Shalom Wahat al-Salam: Oase van Vrede
Dit artikel gaat over één van de vele projecten in Israël, waarbij de verschillende
bevolkingsgroepen in vrede met elkaar samenwerken.
Neve Shalom ~Wahat al-Salam. Dit dorp in Israël, gelegen tussen Jeruzalem en Tel Aviv, is
in 1970 gesticht door broeder Bruno Hussar, een Dominicaans priester van EgyptischJoodse afkomst. Hij kwam uit het dicht bij Jeruzalem gelegen Latrun-klooster. Op een stukje
braakliggend terrein naast het klooster stichtte hij dit centrum voor moslims, christenen en
Joden. Hij had destijds de droom dat er een andere weg naar vrede mogelijk moest zijn:
Joden en Arabieren c.q. Joodse en Arabische Israëli’s zouden met wederzijds respect voor
elkaar in vrede samen moeten kunnen leven. Zo stichtte hij zijn Oase van Vrede ofwel 'Neve
Shalom' in het Hebreeuws, 'Wahat al-Salam' in het Arabisch.
Anno 2008 telt dit dorp ruim zestig gezinnen waarvan de helft Joods en de andere helft
Arabisch is. Het kent een democratische bestuursvorm en is als een coöperatie
georganiseerd. Als dorp is het officieel in Israël erkend en onderdeel van een grotere
gemeente. Men is niet gelieerd aan enige politieke partij. Meer dan 300 families staan op
een wachtlijst om toegelaten te worden tot het dorp.
Samen leven als mensen van verschillende herkomst en culturele achtergrond moet je leren
en daar kun je het beste jong mee beginnen. De kinderen van Neve Shalom Wahat alSalam gaan naar dezelfde basisschool. Het onderwijs is tweetalig: de ene dag wordt in het
Hebreeuws les gegeven en de andere dag in het Arabisch. In het lesprogramma wordt veel
aandacht besteed aan de verschillende culturen, met als doel de kinderen vrij van
vooroordelen en stereotypen te laten opgroeien.
De belangrijkste pilaar waarop het bestaan van het dorp rust is de in 1979 opgerichte School
voor Vrede en het daaraan verbonden gastenverblijf. Uitgangspunt van de cursus op deze
school is dat in een gelijke situatie waarin zowel Joden als Arabieren gelijk hebben, alleen
een compromis is te bereiken als elke partij rechten inlevert. Sinds de oprichting hebben
meer dan 10.000 leerlingen van Arabische en Joodse scholen uit heel Israël elkaar op deze
school ontmoet. Zij leerden er respect voor elkaar te hebben en verdraagzaam te zijn. Uit de
oud-cursisten begint een Joods/Arabische jeugdbeweging te ontstaan. Vanuit Neve Shalom
Wahat al-Salam bestaan ook goede betrekkingen met andere vredesbewegingen in Israël.
U kunt meer lezen over deze Oase van Vrede op hun website: HYPERLINK
"http://www.nswas.nl" www.nswas.nl
Zionistische geschiedenis
Het jubileumjaar van Israël roept allerlei herinneringen uit de zionistische geschiedenis op.
De idee dat de Staat Israël geboren is uit de weeën van de Holocaust is direct te weerleggen
door kennis te nemen van de geschiedenis.
Al sinds het galoet (verstrooiing) van het Joodse volk is er elke dag door de Joden gebeden
om terugkeer naar Zion. Als dat niet het geval was geweest, dan was in enkele geslachten
het land van herkomst wellicht in het vergeetboek geraakt; nu echter vragen de Joden die
dagelijks of maar zelden een gebed uiten of een sjoel bezoeken, om die terugkeer. Dat is de
kracht van de religie en in dit geval tegelijk de zwakheid, want het ontplooide eeuwenlang
geen politieke kracht.
Maar: al in het laatste kwart van de 19e eeuw kwamen uit verschillende hoeken de wel zeer
koene idee om een eigen land te bezitten en wáár anders dan in het aloude Vader- en
Moederland: Eretz Jisraeel. Er waren al enkele denkers van het politieke zionisme geweest:
Mozes Hess, een filosoof, die zijn Joods-nationale ideeën neerlegde
in zijn in 1862 verschenen boek Rom und Jerusalem. Voorts twee orthodoxe rabbijnen,
hetgeen uitzonderlijk was, want tot 1940 waren weinig rabbijnen zionistisch gezind: de
Maschiach (Messias) moet het Joodse volk naar het Land brengen en niet “gewone”
mensen.
In 1882 verscheen het geschrift van Leon Pinsker, een Russische Jood, getiteld
Autoemancipation, waarin hij de Joden opriep een eigen natie op eigen grond te stichten,
omdat het antisemitisme toch nooit zou verdwijnen.
Het Joodse volk zou dan een volk worden temidden van andere volkeren en het zal het
gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen herstellen.
In datzelfde jaar vertrok een groep van 18 jongens en één meisje naar het toenmalige
Palestina (vanaf 1518 onder Turks beheer) om de grond te ontginnen; ze werden bekend
onder de naam Biloeiem, de eerste letters van de zin: ‘Beth Ja’cov: lechoe wenelega’,
hetgeen betekent: Huis van Jacob, laten we toch gáán.
Ze moesten eerst de grond ontstenen; het land van melk en honing was door de
eeuwenlange verwaarlozing steenachtig en dor geworden. Ze leerden de landbouw
beoefenen, maar door het verbod van vele landen voor
de Joden om grond te pachten of te kopen was de landbouw hen helemaal vreemd.
Bovendien werd het land geteisterd door malaria en was het onderhevig aan
Mohammedaanse wetten.
De tijd schijnt op een gegeven periode rijp te zijn voor iets heel nieuws. Enerzijds onder
invloed van het virulente antisemitisme in Oost Europa, dat haast ondragelijke vormen had
aangenomen, anderzijds idealistisch bezield, werd hun voorbeeld in de loop der jaren door
tienduizenden Joden gevolgd. Het was de eerste alijah; alijah is letterlijk: opgaan, in dit geval
opgaan naar het hoger gelegen Eretz Jisraeel. In de 20e eeuw volgden meer alijot.
Ook in 1882 werd Rosj Pina (Hoeksteen) gesticht, Zichron Ja’acov (Ter herinnering aan
Jacob), waar de inmiddels beroemde wijnkelders werden gebouwd, terwijl reeds in 1878
Petach Tikwa (Opening van de Hoop) opgericht was.
In 1895 was Theodor Herzl, een geassimileerde Oostenrijkse Jood en journalist/auteur,
getuige van het proces tegen Dreyfuss, een Jood die -grote uitzonderingwas opgeklommen
tot het Franse officierencorps.
Hij werd, geheel ten onrechte, beschuldigd van landverraad en publiekelijk gedegradeerd.
Een golf van heftig antisemitisme sloeg door Frankrijk, al was er een minderheid die in zijn
onschuld geloofde, waaronder Emile Zola, die -veel later- mede de stoot gaf tot rehabilitatie.
Tot de schandelijke vertoning van de degradatie was de internationale pers opgeroepen,
waaronder dus Herzl. Deze was tot dan voorstander geweest van assimilatie van het Joodse
volk, opgaan in de omringend bevolkingen.
Ten tijde van de degradatie zag Herzl als bij bliksemflits in dat het antisemitisme nooit zou
verdwijnen en dat het Joodse volk een eigen land moest hebben. Een man van de daad en
gedreven door een heilig vuur publiceerde hij in 1896 reeds het boek Der Judenstaat (de
Joodse staat), waarin ideeën die wel en die niet zijn gerealiseerd in het Israël van nu.
Ook slaagde hij erin reeds in 1897 een internationaal congres van Joden bijeen te roepen
(vergeet niet hoe moeizaam indertijd mensen in de verschillende landen bereikt konden
worden), waarbij hij zijn ideeën uiteenzette. In de volgende vier jaren was er elk jaar een
Zionistisch congres, waar belangrijke organisaties werden opgericht zoals de Zionistische
Wereldorganisatie. Zijn plannen vonden zowel geweldig enthousiaste bijval als
tegenstanders. Herzl probeerde bij de Duitse keizer, de sultan van Turkije en de Russische
minister van Binnenlandse Zaken steun te vinden voor zijn plannen, maar dat lukte niet erg.
Ook ging hij op audiëntie bij de koning van Italië en bij Paus Pius X, ook zonder diplomatiek
succes. Betere resultaten bereikte hij bij enkele rijke Joodse filantropen, die belangrijke
projecten mogelijk maakten, zoals Edmond baron de Rothschild, die in hoge mate
bijdroegen tot het slagen van de Zionistische idee. In zijn dagboek schreef hij na afloop van
het eerste congres: „heden heb ik de Joodse staat gesticht, het kan nog 5 jaar of nog 50 jaar
duren, maar de staat komt er”. In november 1947 –precies 50 jaar later!- werd de stichting
van de staat met grote meerderheid van stemmen in de VN een feit. Een moderne profeet!
Thans noem ik een van de orthodoxe opvatting afwijkend idee van Messianisme – het zij mij
bij voorbaat vergeven.... Ik veronderstel dat de Masjiach (Messias) geen man op een ezel of
een paard is, maar een Idee!
Er zijn in de loop van de eeuwen meerdere valse Messiassen geweest, die allen mislukten;
ze brachten de Joden niet naar het Beloofde Land. Het Zionisme is de enige beweging die in
staat is gebleken miljoenen Joden naar het Heilige Land te brengen. Heeft niet de profeet
Jesaja het Goddelijk Woord uitgeroepen: „Ik zal jullie terugbrengen van de vier hoeken der
aarde......”
Er zijn tal van boeken die de adembenemende Zionistische geschiedenis beschrijven,
waaruit zonneklaar blijkt dat aan de uitroeping van Israël driekwart eeuw van politieke
voorbereiding en van zeer zware arbeid is geweest en derhalve niet gesticht is vanwege de
Holocaust.
Bloeme Evers-Emden
Hoor Israël...
“Eén van de belangrijkste stukken uit ons gebedenboek is Sjma. We zeggen het iedere
ochtend en iedere avond. En voor het naar bed gaan. (...) Ja, velen van onze martelaren...
gingen met het “echad” (één; op de laatste ademtocht – red.) de dood in.” Zo wordt in een
leerboek voor de Joodse jeugd het belang van het ‘Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de
Eeuwige is één’ omschreven. Het Joodse geloof samengevat in één zin - Deuteronomium
6:4. In het Hebreeuws: ‘Sjma Jisrael Adonai Elohenoe Adonai echad’. In elke Joodse uitgave
van de Hebreeuwse Bijbel en van het gebedenboek worden de laatste letter van Sjma (de
ayin) en de laatste letter van echad (de dalet) groot afgedruk:
ED; “ed” betekent: getuige. Elke keer als het gelezen en gereciteerd wordt mag de Jood zich
te binnen brengen, dat hij getuige is van deze éne God. Professor Yehuda Ashkenasy heeft
ons geleerd: je kunt dit woord nog beter weergeven met: garant. Een midrasj zegt: Als Israël
geen getuige, geen garant van God is, is God als het ware geen God. Dat getuige, garant
zijn drukt zich uit in het doen van Zijn wil, Zijn geboden.
De Eeuwige is onze God. De Eeuwige, Adonai - dat zijn uitgesproken verwijzingen naar de
onuitsprekelijke Naam van God in de Hebreeuwse Bijbel. In Joods spraakgebruik wordt ook
vaak gezegd: de Naam, HaSjem. Je kunt hem ook weergeven met begrippen als: de Nabije,
de Betrokkene.
De Naam van vier letters wordt nooit meer uitgesproken sinds de verwoesting van de
Tempel in het jaar 70. Op de Grote Verzoendag sprak de hogepriester hem uit in het Heilige
der heiligen. De HEER. Hij is God. Dat belijdt Israël als Elia op de Karmel het volk voor de
keus stelt. (I Koningen 18:39) De HEER God. Adonai Elohiem. In de Hebreeuwse Bijbel
staat consequent die volgorde. In zijn openbaring aan Israël als HEER krijgt het begrip ‘god’
pas inhoud. Niet een algemeen begrip – maar deze Éne! Die is God! De HEER God. Zo
staat het 81 keer in de Hebreeuwse Bijbel. Drie keer in de andere volgorde - maar ook daar
is het helder over wie het gaat: Jozua 22:22, Psalm 50:1 en Psalm 68:26. Het is op zijn
zachtst gezegd merkwaardig dat de Nieuwe Bijbelvertaling overal vertaalt met:
God de HEER. Daarmee is een belangrijk verband verdwenen.
P.Warners
Pesachviering door Messiasbelijdende Joden
Pesach, het feest van de verlossing
Ma nistana... - ‘waarom is deze avond anders dan andere avonden?’ Het is een vraag die al
eeuwenlang op de avond van de 14e Nisan in Joodse huizen klinkt.
Op deze avond wordt Pesach gevierd, de uittocht uit Egypte. Een cruciaal feest, want
zonder die uittocht zou er geen Joods volk hebben bestaan. Stel dat farao in zijn opzet zou
zijn geslaagd. Met de moord op alle pasgeboren jongens zou het volk uitgestorven zijn. De
geschiedenis van Israël zou een korte zijn geweest en erger, Gods beloften aan Abraham
zouden niet in vervulling zijn gegaan. In Egypte was het erop of eronder. Later in de
geschiedenis werd het volk meermalen bedreigd. Maar het betrof steeds een deel van het
volk. Als Haman in Perzië in zijn opzet zou zijn geslaagd, dan zou een deel vernietigd zijn.
Zonder de uittocht uit Egypte, zou er geen Joods volk zijn geweest. Misschien is dat wel de
verklaring dat Pesach zo’n populair feest is onder Joden. Uit een onderzoek onder
Amerikaanse Joden blijkt dat 80% het feest viert, ook als men niets meer met het Joodse
geloof doet.
De sedermaaltijd
Eén van de onderdelen van het feest is de sedermaaltijd. De instelling van de sedermaaltijd
vinden we terug in Exodus 12:3-11. De ingrediënten van de maaltijd, een paaslam, bittere
kruiden en ongezuurd brood worden genoemd. In andere gedeelten zoals Exodus 12:26 en
13:8 worden ouders opgeroepen het hun kinderen te vertellen. De Pesachviering is een
gebod ‘En deze dag zal u een gedenkdag zijn, gij zult hem vieren als een feest voor de
Heer; in uw geslachten zult gij hem als een altoosdurende inzetting vieren. (Exodus 12:14).
Joden vieren de uittocht uit Egypte met Pesach, met de sedermaaltijd. Christenen vieren de
dood en opstanding van de Heer Jezus met Pasen. Beide feesten werden de eerste drie
eeuwen van onze jaartelling gelijktijdig gevierd. Door toedoen van Keizer Constantijn en het
concilie van Nicea werden de feestdata uit elkaar getrokken. Joden baseren hun kalender en
daarmee hun feestdagen op de maan, christenen op de zon. Dit jaar valt de 14e Nisan op 9
april.
Tussen Joden en Christenen nemen Messiasbelijdende Joden een aparte positie in. Velen
van hen identificeren zich als Jood, terwijl ze door hun Joodse omgeving als Christen
beschouwd worden. Ze vieren geen Pasen, wel Pesach en voeren daar twee redenen voor
aan.
Wel Pesach, geen Pasen
In de eerste plaats wijzen ze op Jezus en zijn discipelen. Jezus die gezegd heeft dat hij
kwam om de wet te vervullen en niet te ontbinden, vierde de avond voor zijn kruisdood
Pesach - de sedermaaltijd - met zijn discipelen. Hij schafte het feest niet af, maar gaf het
door zijn dood en opstanding een diepere betekenis.
Eén van de opdrachten in de Tora is het vieren van Pesach. En heel belangrijk is dat men
het iedere keer weer viert alsof men zelf uit Egypte is bevrijd.
In de tweede plaats wijzen Messiasbelijdende Joden op het feit dat hun erkenning dat Jezus
de Messias is, niet betekent dat hun Jood-zijn ophoudt. Nog steeds behoren ze tot het
vleselijke Israël, nog steeds zijn ze fysieke afstammelingen van Abraham. Alle reden om de
feesten van Israël, zoals de uittocht uit Egypte met Pesach te vieren. Messiasbelijdende
Joden gaan daarin mee met hun Joodse omgeving die op de 14e Nisan de seder viert. Door
het vieren van Pesach onderscheiden ze zich nadrukkelijk van de Christelijke kerk.
Tijdens de Pesachmaaltijd stelde Jezus het avondmaal in. Het brood dat hij nam en brak,
was ongezuurd brood. De beker met wijn, was één van de vier bekers die traditioneel met
deze maaltijd gedronken worden. Het thema van de sedermaaltijd is verlossing, bij de Joden
verlossing uit Egypte. Veel symboliek aan de sedertafel verwijst naar die verlossing.
Messiasbelijdende Joden grijpen die symboliek aan om te wijzen naar de verlossing die de
Jezus teweeg bracht.
De orde van dienst
Seder is de naam van de Pesachmaaltijd. Het is het Hebreeuwse woord voor ‘orde’. De
sedermaaltijd heeft een bepaalde orde, een bepaalde volgorde.
Die volgorde wordt bepaald door vier bekers wijn. Iedere beker heeft een betekenis: de
eerste beker is de beker van de heiliging, de tweede is de beker van het oordeel, de derde
van verlossing en de vierde van lofprijs en aanneming. Afgezien van de eerste beker
waarmee de maaltijd toegewijd wordt aan God, past het rijtje ‘oordeel, verlossing en lofprijs
(dankzegging)’ goed in iedere reformatorische kerk. Messiasbelijdende Joden gebruiken de
bekers wijn en hun betekenis om het verlossingswerk van Jezus Messias aan te duiden.
Centraal tijdens de sedermaaltijd liggen drie ongezuurde broden op tafel. De rabbijnen
geven verschillende betekenissen aan deze drie ongezuurde broden, die we voor het gemak
matzes noemen. De bovenste matze is Cohen, de priester, de middelste Levi, de levieten en
de onderste het volk. Een driedeling in de Israëlische maatschappij die stamt uit de tijd van
de tempel. Een andere verklaring is dat de bovenste matze symbolisch is voor de
Almachtige, de onderste het volk en de middelste de priester die tussen God en volk in
staat. Messiasbelijdende Joden gebruiken de laatste verklaring. Aan het begin van de
sedermaaltijd wordt de middelste matze, de priester tussen God en volk, gebroken. Eén
deel, Afikoman geheten, wordt in een doek gewikkeld en verstopt. Na de maaltijd, voordat
de derde beker gedronken wordt, mogen de kinderen de Afikoman zoeken. Het kind dat de
Afikoman gevonden heeft, krijgt een cadeautje.
Tot zover is de viering van Joden en Messiasbelijdende Joden identiek. De uitleg verschilt
echter. Messiasbelijdende Joden wijzen erop dat zij een ‘Priester’ kennen, die gebroken
werd, in doeken gewikkeld en ‘begraven’. De Afikoman komt weer tevoorschijn aan het
einde van de maaltijd. En hier komt ook de sederviering van Jezus en zijn discipelen om de
hoek kijken. Messiasbelijdende Joden wijzen erop dat met de instelling van het avondmaal
in Lucas 14:20 Jezus de beker nam ‘na de maaltijd’. Ervan uitgaande dat aan de orde van
de maaltijd in 2000 jaar niet veel veranderd is, betekent dit dat het ‘brood’ dat Jezus nam en
brak, de Afikoman was. Daarmee is de verwijzing naar het verlossingswerk van Messias
Jezus compleet. De middelste matze, die de priester voorstelt, wordt niet alleen gebroken en
begraven maar staat ook weer op, aan het einde van de maaltijd komt de matze weer te
voorschijn. En het mooiste is, dat Messias Jezus dit stukje matze heeft gebruikt toen hij
tegen zijn discipelen zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt, doet dit tot mijn
gedachtenis.’ De beker die Jezus vervolgens neemt is de beker ‘na de maaltijd’, de derde
beker. Deze beker draagt als betekenis verlossing.
Op het Pesachbord, dat met de sedermaaltijd op tafel staat, ligt naast het bittere kruid, ook
een boutje. Vroeger, toen de Tempel er nog stond, lag er een lamsbout op tafel, als
regelrechte verwijzing naar de uittocht. Met Pesach werd er in de tempel een lam geslacht.
Met het verdwijnen van de tempel is op tafel het lamsbout vervangen door een kippenboutje.
Joden willen niet de indruk wekken dat ze buiten de tempel een offer brengen. Bij sommige
Messiasbelijdende Joden is de lamsbout weer terug op tafel. Als een directe heenwijzing
naar het lam dat geslacht werd. Niet alleen bij de uittocht maar jaren later op Golgotha. Bij
andere groepen laat men het boutje weg, omdat Jezus is opgewekt en leeft.
Messiasbelijdende Joden vieren zo de seder, en zien in de symboliek een sterke
heenwijzing naar het verlossingswerk van Messias Jezus. Zij worden daarbij gesterkt in hun
mening dat door de komst van Jezus de Messias, de oudtestamentische feesten niet
hebben afgedaan. Ze hebben in Jezus Messias een diepere betekenis gekregen.
Naar een artikel van HYPERLINK "http://www.kerkenisrael.nl/idx/voi41.php?auteur=Meijer;%20Leon" Leon Meijer Vroegchristelijke beeldvorming
Handelingen beschrijft de apostelen, vooral Petrus en Paulus, bezig met het stichten van
gemeenten, Petrus wervend onder Joden, Paulus onder heidenen. Er komen zodoende
twee soorten gemeenten, Joods–christelijke en heiden–christelijke. In Handelingen blijkt veel
goede wil nodig om het conflicten tussen die twee tot een vreedzame oplossing te brengen.
Na de Joodse opstand tegen de Romeinen waaraan de christenen niet meededen, horen we
niet veel meer over de Joods-christelijke gemeenten.
De kerk is uit de synagoge geboren. Het antisemitisme is uit de kerk geboren. Beelden
liegen niet. Aan de hand van afbeeldingen uit onze oude kerkgeschiedenis laat Dr. E. van
den Brink, kunsthistoricus en auteur van het boek “Van Romeins tot Romaans “, die
vroegchristelijke beeldvorming zien.
Op een eerste afbeelding zijn de kerk uit de heidenen en de kerk uit de Joden nog vrouwen
van gelijke rang. Na de vijfde eeuw verdwijnen ze uit de traditie.
Daarna komt de Joods-christelijke kerk nog in beeld, maar de synagoge niet meer. Een
mozaïek uit San Clemente (Rome, 12e eeuw) bijvoorbeeld: onderaan het mozaïek loopt een
rijtje schapen van links en van rechts naar een lam met een nimbus in het midden, onder het
kruis met het lichaam van de Christus. De linkse schapen komen uit Bethlehem, de rechtse
uit Jeruzalem, de heiden-christelijke en de Joods-christelijke. Maar het kerkvolk was dat
allang vergeten.
In de kathedraal in Straatsburg staat een geblinddoekte synagoge afgebeeld (± 1220). De
wetstafels glijden uit haar linkerhand, de rechter houdt een gebroken vaandel vast, het
vaandel vodderig erom gewonden.
Na 1000 verschijnen de Joden met Joodse kenmerken: kromme neus en een punthoed, op
een miniatuur uit Berlijn met als onderwerp: “Joden beramen de dood van Jezus”. Jezus en
de apostelen hebben deze kenmerken niet. Maar vrijwel geen bijbelse Jood ontkomt eraan.
Het Vierde Lateraans Concilie (1215) beveelt dat Joden door kledingskenmerken
herkenbaar moeten zijn - de Jodenster is geen heidense uitvinding, maar van de
middeleeuwse kerk.
Met de kruistochten is de kerk definitief antisemitisch geworden.
Een bijzondere vrouw is Hildegard von Bingen. Een miniatuur (1165) toont haar visioen: de
synagoge met aan haar borst Mozes met zijn wetstafels, onder haar hart Abraham met een
offermes en in haar buik andere profeten.
Zij noemt de synagoge : “De moeder van de vleeswording van onze Heer, de Zoon Gods”.
Wij als kerk hadden in de laatste wereldoorlog beter kunnen weten.
Tjitske van Winzum – Smid.
(naar: “Interpretatie”, juli 2006)
Sjavoeot: Wekenfeest
De Joden tellen vanaf de tweede Pesach-dag vijftig dagen. De vijftigste dag (in het Grieks
pentekosta, vandaar: Pinksteren) begint het Wekenfeest, in het Hebreeuws Sjavoeot.
Op de tweede Pesach-dag werd vroeger een schoof gerst (een omer) van de nieuwe oogst
als offergave naar de Tempel gebracht. Bij het Wekenfeest werd ook van de oogst geofferd,
de eerstelingen van de eerste tarwe en van andere landbouwproducten. Zowel Pesach als
Sjavoeot zijn dus landbouwfeesten.
Door het tellen van die vijftig dagen (de Omer-telling) worden Pesach en Sjavoeot met
elkaar verbonden. Daarnaast ligt er ook een religieuze verbinding tussen beide feesten.
Pesach is het feest van de bevrijding uit het slavenhuis Egypte. Het volk trekt de woestijn in,
waar het kan herstellen van de onderdrukking, en het lijden kan verwerken. Zo komt het bij
Sinaï. Daar krijgt het de Tora, de onderwijzing, door ons vertaald met ‘wet’. De gave van de
Tora haalt het volk uit de traumatiserende werkelijkheid van Egypte. De Tien Woorden
geven àndere waarden, een ander oriëntatiepunt dan het volk in Egypte had. Het lijden komt
erdoor in een ander perspektief te staan: jij weet van het slavenbestaan, heb dan meegevoel
met het lijden van je medemens. Neem zelf je leven ter hand, met waarden die je geen
slachtoffer laten zijn. Bevrijding uit het slavenhuis (Pesach) is ook bevrijding tot dienst aan
de Eeuwige (Sjavoeot). Zo is het Wekenfeest het feest van de gave van de Tora, 'matan
Tora'. In Israël is de traditie ontstaan dat men de hele eerste nacht van het feest Tora
studeert.
De voorschriften voor Sjavoeot worden in Leviticus 23 direct gevolgd door het gebod de rand
van het korenveld niet te maaien, en wat bij het oogsten is blijven liggen niet op te rapen,
maar dat voor de arme en de vreemdeling te laten. Sjavoeot, een welvaartsfeest, is dus
rechtstreeks verbonden met de zorg voor de armen.
In de synagoge wordt dan ook, naast de lezing van de Tien Woorden uit Exodus, het verhaal
van Ruth gelezen, de Moabitische, die bij Naomi wilde blijven. Ruth en Naomi kwamen in
Bethlehem bij het begin van de gerste-oogst en Ruth liep daar aren te rapen achter de
maaiers. Ruth is het prototype van een proseliet. Een proseliet wordt ingelijfd, toegevoegd
aan Israël. Zou de ‘toevoeging’ van de drieduizend ‘zielen’ op Pinksteren, in Handelingen
2:41, daarnaar verwijzen?
Martha Alderliesten
Het onderscheid tussen de geboden van Israël en die van de volkeren
In het Oude Testament wordt onderscheid gemaakt tussen ‘de kinderen van Israël’ en ‘de
kinderen van Noach’.
Over de eerstgenoemden wordt in Psalm 147 gezegd: ‘Hij heeft aan Jakob zijn woorden
bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en verordeningen.’ (Ps. 147:19). In vers 20 vervolgt
de dichter dan met de woorden: ‘Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn
verordeningen kennen zij niet. Halleluja.’ Met deze woorden wordt de bevoorrechte positie
van het volk Israël, die het verkregen heeft bij de sluiting van het verbond op de berg Sinaï,
beschreven. Tegelijk wordt met deze woorden het onderscheid tussen Israël en de volkeren
onder woorden gebracht.
Een joods geschrift (Mekhilta de-Rabbi Jismael, Bachodesj V) zegt in dit verband dat alle
volkeren werden uitgenodigd om Gods geboden in ontvangst te nemen, maar dat alle
volkeren hebben geweigerd de geboden te aanvaarden. Alleen het volk Israël sprak: ‘Alles
wat de Heer gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.’ (Ex. 24:7)
In de vijf boeken van Mozes, de Tora, door God via Mozes aan Israël gegeven, staan, zo
meent de Joodse traditie, 613 voorschriften. Ze worden onderscheiden in 365 verboden,
overeenkomstig het aantal dagen van het zonnejaar, en 248 geboden, overeenkomstig de
rabbijnse opvatting van het aantal lichaamsdelen van het menselijk lichaam. Met deze
indeling wordt op schitterende wijze aangegeven dat het volk Israël zich alle dagen van het
leven, met alles wat het in zich heeft, aan de Heer mag toewijden. Israel is geroepen tot
levensheiliging.
Maar wij dan? Wij, de volkeren die weigerden het juk van de geboden op de schouders te
nemen? Bleven wij verstoken van Gods geboden? Toch niet!
In het Joodse traktaat Avoda Zara, uit het eind van de tweede eeuw van onze jaartelling,
wordt onder woorden gebracht waartoe de Heer de volkeren geroepen heeft. Gezegd wordt:
‘De nakomelingen van Noach zijn verplicht tot zeven geboden.’
De volkeren mogen met een minimum volstaan, met zeven van de eerder genoemd 613.
Deze zeven voorschriften hebben de naam Noachitische geboden gekregen.
Noachitische geboden
De naam Noachitische geboden is ontleend aan de geschiedenis van Noach. Na de
zondvloed sluit de Heer met Noach een verbond dat de gehele mensheid omvat (Genesis
9).
Het is eigenlijk de vernieuwing van het verbond met Adam. Aan Adam waren al zes geboden
gegeven. Bij de verbondssluiting met Noach voegt de Heer aan deze zes een zevende toe.
Aanvankelijk mocht de mens van al het geboomte van de hof eten (Gen. 2:16), na de
zondvloed wordt hem tevens toegestaan vlees te eten (Gen. 9:3). Toch wordt daar een
beperking aan toegevoegd. De bloeddorstigheid van de mens wordt ingeperkt. Hij mag geen
vlees eten van een levend dier (Gen. 9:4).
Het gaat hier om verbondvernieuwing. De zes aan Adam gegeven geboden blijven dus
gehandhaafd. Het verbond met Noach telt daarom zeven geboden. Daarvan is er één
positief als gebod geformuleerd, terwijl bij de overige zes van verboden sprake is.
Tot de Noachitische geboden worden de volgende voorschriften gerekend: geboden wordt:
(1) de instelling van een rechtsstelsel; verboden wordt: (2) afgoderij, (3) godslastering. (4)
incest, (5) moord, (6) roof, (7) het eten van vlees van een levend dier.
Het basisprincipe van de Noachitische geboden is te omschrijven als: eerbied. De mens is
geroepen om eerbied voor het leven te hebben.
Toch ligt aan de geboden nog een ander principe aan ten grondslag. Binnen de Joodse
traditie wordt onderscheid gemaakt tussen het houden van de geboden als een vorm van
menswaardig handelen, humaan leven, en het houden van de geboden vanuit het geloof in
God.
Door het geloof in God komt het leven binnen het verbond op een hoger plan te staan. Men
leeft dan vanuit ‘de vreze des Heern’. Hoewel het Noachitische verbond geen gebod tot
geloven kent, wordt dit wel als ideaal beschouwd. De mens uit de volkeren, die vanuit het
geloof in God zich aan de Noachitische geboden houdt, behoort dan ook volgens de Joodse
traditie tot de ‘rechtvaardigen uit de volkeren’, voor wie een plaats in de toekomstige wereld
(het hiernamaals) bereid is.
De zeven geboden zijn echt kerngeboden. Ze regelen een aantal zaken op de meest
wezenlijke gebieden van het leven, namelijk:
op het gebied van de cultus: verbod van afgodendienst en van godslastering;
op het gebied van de rechtsorde: sociale en juridische wetten, verbod van diefstal en roof,
verbod van bloedvergieten.
op het gebied van zedelijke verhoudingen: verbod van echtbreuk, overspel, verbod van
bloedschande, incest.
op het gebied van de humaniteit: verbod van het eten van levend vlees of het vlees van een
levend dier en het verbod van het eten van bloed van een levend dier.
Hoezeer het bij de Noachitische geboden om eerbied voor het leven gaat vanuit de vreze
des Heern, komt uit als we nog een stap terug doen en de geboden beperken tot de drie
meest wezenlijke:
Afgodendienst
Ontucht
Moord
Met deze basisgeboden wil de Heer op aarde de drie meest wezenlijke dingen veilig stellen:
de toewijding aan de levende God
de integriteit tussen man en vrouw
het leven
Met minder kunnen we niet toe.
Een achterhaalde zaak?
Na het lezen van het bovenstaande zouden we ons kunnen afvragen of dit stelsel van
Noachitische geboden voor ons christenen geen achterhaalde zaak is. Wij hebben toch
Christus en wij gebruiken toch de tien geboden. Moeten we ons in het heden dan nog laten
leiden door een stelsel vanuit het Jodendom?
Laten we niet te hard van stapel lopen met onze vragen, want voor we er erg in hebben,
spreken we uit dat de kerk in de plaats van Israël gekomen is.
Hoe wezenlijk de eigen plek ook nu nog is die God aan Israël gegeven heeft en hoe
belangrijk de Noachitische geboden zijn voor ons die uit de volkeren in Jezus zijn gaan
geloven, wordt ons in niet mis te verstane bewoordingen voorgehouden in het Nieuwe
Testament.
Het onderscheid niet opgeheven
In het Nieuwe Testament is het onderscheid tussen ‘de kinderen van Israël’ en ‘de kinderen
van Noach’, zoals we dat kennen uit het Oude Testament en uit de Joodse traditie, niet
opgeheven. In de kerk uit de volkeren is men daarvan echter doorgaans wel uitgegaan. Dat
in Christus, ‘de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap,’ (Efez. 2:14) is
weggebroken, werd gezien als een opheffing van het onderscheid tussen Israël en de
volkeren. Gemeend werd, dat Israël na de opstanding van Christus niet langer het
bevoorrechte volk van God kon zijn, maar dat de gemeente nu de plaats van Israël had
ingenomen: de kerk als het nieuwe Israël.
Daarbij eigende de kerk zich alle voorrechten van Israël uit het O.T. toe, zoals o.a. de Tien
Geboden. Dat het zogenaamde nieuwe Israël de geboden niet, op de wijze van het Joodse
volk, stipt nakwam, werd niet als een bezwaar gezien. Integendeel, juist het sabbatsgebod,
waardoor de identiteit van het oude volk Israël zo sterk werd bepaald, werd als niet ter zake
doende terzijde gesteld. Sterker nog, hoe meer de gelovigen uit de volkeren hun stempel op
de kerk gingen zetten, des te sterker stelden zij aan de Joodse gelovigen in Christus de eis
om alle tradities der vaderen af te zweren. Zij mochten zich niet langer stipt aan de wet van
Mozes houden. Daarmee maakte de kerk zonder het te willen één ding duidelijk: Zij kon het
nieuwe Israël niet zijn, want een Israël zonder Tora is niet denkbaar.
We zullen daarom een andere lijn moeten volgen: de lijn uit het N.T. waarin duidelijk wordt
dat aan het ‘volk’ Israël een ‘volk’ uit de heidenen (Hand. 15:14) wordt toegevoegd. Een
gemeente uit de volkeren die mag delen in de verwachting van Israël.
De Verwachting van Israël
Israël kent van oudsher de ‘verbonden der belofte’ en kan daarom ‘met hoop in de wereld’
leven (Efez. 2:12). De verwachting van Israël werd bepaald door het Koningschap van God.
In het O.T. ging deze verwachting, die we met name in de koningspsalmen tegenkomen (zie
o.a. Ps. 93-99; Ps. 145), een steeds grotere plaats innemen. In de periode na de laatste
profeten tot de komst van Jezus groeide het uit tot een centraal thema. Het gaat daarbij om
‘het Koningschap van God voor Israël’, waarin de volkeren mogen delen. Dat laatste wordt
door de profeet Zacharia indrukwekkend verwoord (zie Zach. 14).
Het is daarom heel treffend dat Jezus in het Evangelie deze hoop van Israël centraal stelde.
De inzet van zijn werk luidde: ‘Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen ’
(Matth. 4:17; Marc. 1:15; Luc. 4:43). Dat het Jezus ging om het herstel van het Koningschap
voor Israël blijkt bij de uitzending van de discipelen. Zij mochten vooralsnog ‘niet afwijken op
een weg der heidenen’ (Matth. 10:5,7). Als er al sprake was van heidenen, dan werden ze
bij de hoop die er voor Israël is betrokken, zoals de Kananese vrouw (Matth. 15:21-28; Marc.
7:24-30).
In het boek Handelingen wordt deze lijn doorgetrokken. In de veertig dagen na de
opstanding tot aan de hemelvaart sprak Jezus met zijn discipelen ‘over alles wat het
Koninkrijk Gods betreft’ (Hand. 1:3). Tegen de achtergrond van deze gesprekken stelden zij
terecht de vraag of Jezus ‘het Koningschap voor Israël’ zal gaan herstellen (Hand. 1:6). Zij
hadden begrepen dat de opstanding en de hemelvaart te maken hebben met ‘het weer
opbouwen van de vervallen hut van David’ (Hand. 15:16; vgl. Amos 9:11). Het toetreden van
de heidenen tot de gemeente werd zelfs gezien als een gevolg van het herstel van het
Koninkrijk voor Israël (Hand. 15:16; vgl. Amos 9:12).
Welnu, met dit toetreden van de volkeren kreeg de eerste gemeente, bestaande uit Joden
die Jezus als de Messias hadden aangenomen, te maken. Juist dit toetreden van niet-Joden
stelde de Joodse gemeente voor een probleem. Bij de oplossing daarvan duiken de
Noachitische geboden weer op.
Antwoord op een fundamentele vraag
Voor Jakobus en de Joodse gemeente stond het vast dat zij hun redding ontvangen hadden
door het geloof in Jezus Christus (Hand. 2:38). Toch leefden zij als Joodse gelovigen stipt
naar de wet van Mozes. Zij bleven dus trouw aan de roeping waarmee zij door God als
Joden geroepen waren. God had zijn verbond, nadat Jezus zijn taak op aarde volbracht had,
niet afgeschaft. Het juk, bij Sinaï op de schouders genomen, droegen de Joodse gelovigen
in Jezus nog steeds met vreugde. Jakobus benadrukte zelfs dat de lezing van de wet van
Mozes van sabbat tot sabbat in de synagoge voortging en voort moest blijven gaan (Hand.
15:21).
Juist aan deze blijvende voorlezing ontleende hij samen met de apostelen het recht om de
gelovigen uit de volkeren een lichtere last op te leggen dan de gelovigen uit de Joden. Deze
niet-Joodse gelovigen duidde hij aan met ‘een volk uit de heidenen’ (Hand 15:14) dat God
voor zijn naam heeft vergaderd.
Zij dienden zich te houden aan vier basisregels. Zij moesten zich onthouden ‘van wat door
de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ (Hand 15:20,29). Hier
is sprake van het minimum dat we ook weer terugvinden bij de zogenaamde Noachitische
geboden.
Hoe kwam Jakobus er toe om ook binnen de gemeente te gaan onderscheiden tussen een
volk van God uit de Joden en een volk van God uit de heidenen en met welk doel?
Lukas vertelt dat binnen de gemeente vanwege de toeloop der heidenen een fundamentele
discussie was ontstaan. Strenge Joodse gemeenteleden hadden gesteld dat er alleen
behoud was voor hen die zich naar de wet van Mozes hadden laten besnijden (Hand.
15:1,5). Zij eisten dus dat niet-Joodse gelovigen in Jezus tot hun behoud Jood moesten
worden en naar alle geboden van de wet van Mozes dienden te gaan leven. Deze eis werd
door de vergadering van de apostelen van de hand gewezen. Ook niet-Joden werden
behouden door het geloof in Jezus, maar konden volstaan met een leven volgens de vier
genoemde fundamentele regels of met de uitgebreidere versie van zeven.
Het uiteindelijke doel was dat ondanks het fundamentele verschil van Joden en niet-Joden,
de eenheid binnen de gemeente bewaard zou blijven. Op deze wijze konden ze
tafelgemeenschap hebben en samen tot de lofprijzing van Gods naam komen. (vgl. ook
Rom. 15:1-15). Dat het om deze fundamentele eenheid en om deze gezamenlijke lofprijzing
van Joden en niet-Joden ging, blijkt ook nog uit wat anders. De vier kerngeboden zijn
namelijk ontleend aan Leviticus 17 en 18, waar het regels zijn om de omgang tussen de
kinderen van Israël en de vreemdelingen in het land mogelijk te maken.
Overzien we de discussie die in Handelingen 15 wordt gevoerd dan moet de conclusie wel
zijn dat zowel het Joodse volk als de Joodse volgelingen van Jezus geacht werden volgens
de wet van Mozes te leven. De gelovigen uit de volken mochten zich aan een minimum, de
Noachitische geboden, houden.
Nieuwe doordenking gevraagd
Het is typerend dat de Noachitische geboden in de gemeente uit de heidenen in de
vergetelheid geraakt zijn. Zijn daar oorzaken voor aan te wijzen? Stellig!
In de eerste plaats de breuk van de kerk met Israël en het opheffen van het onderscheid
tussen gelovigen uit Joden en heidenen in de gemeente. Het van sabbat op sabbat
voorlezen van de wet van Mozes in de synagoge verloor zijn betekenis. Wat de kerk zich
van de wet van Mozes toeeigende werd zeer selectief toegepast. Het ijkpunt was
verdwenen.
In de tweede plaats heeft de betekenis van één van de centrale thema’s bij Paulus: ‘de
rechtvaardiging uit geloof alleen, zonder de werken der wet’, het vraagstuk wat naar de
achtergrond gedrongen. Toch was het op de achtergrond dringen van dit vraagstuk niet
nodig geweest. Als regels der dankbaarheid voor een uit het verderf gered ‘volk’ uit de
heidenen zouden de Noachitische geboden uitermate heilzaam zijn geweest.
Paulus zelf heeft zich veel moeite getroost om ze, als apostel der heidenen, binnen de
gemeente vorm te geven. Dat blijkt o.a. uit het volgende:
Hij heeft het besluit van Handelingen 15 aanvaard
Hij heeft de Noachitische geboden in de ethische vermaningen in zijn brieven volledig
geïntegreerd
Als groep van vermaningen treffen we de geboden voor de kinderen van Noach o.a. in 1
Korinthe 6:9-10 aan. Paulus geeft daar feilloos aan waar het bij het wandelen naar de
geboden om gaat. De geboden geven de beloften van God vorm. Het wandelen naar Gods
geboden houdt de hoop op de komst van Gods koninkrijk levend.
Hiermee zijn we weer terug bij de inzet van de prediking en van het werk van Jezus: de
komst van het Koninkrijk. ‘Herstelt Gij het heden’? vroegen de discipelen. Zo verwoordden
ze de hoop van Israël! ‘Herstelt Gij het spoedig? Zo vraagt toch ook nu nog de gemeente?!
Zo deelt de gemeente door het geloof in Jezus, maar niet minder door te wandelen in de ons
‘als volk uit de heidenen’ opgedragen geboden, in de hoop van Israël.
Een nieuwe doordenking van het nut en de waarde van de Noachitische geboden zou alleen
daarom al zeer waardevol zijn.
Bovendien zou daarmee door de kerk een goede bijdrage geleverd kunnen worden aan het
normen en waarden debat binnen de geseculariseerde Nederlandse samenleving.
C.J. van den Boogert
Enkele Joodse feestdagen
Rosj Hasjana (Joods Nieuwjaar): eind september begin oktober
De Joodse kalender begint met het Nieuwjaarsfeest. Dit feest duurt twee dagen en luidt een
periode van tien dagen in die ook de tien ontzagwekkende dagen worden genoemd. Deze
dagen staan in het teken van rouw en boetedoening.
Jom Kippoer (Grote Verzoendag): begin oktober
Deze dag is de laatste van de tien dagen. Op deze dag wordt gevast, wordt berouw getoond
voor de gedane zonden waarbij mensen de bereidheid tonen om van de weg van verkeerde
daden en handelen af te keren.
Soekot (Loofhuttenfeest): half oktober
Het loofhuttenfeest is een van de bekendste feesten. Tijdens het loofhuttenfeest ‘woont’ de
Joodse gemeenschap in een loofhut en gedenkt men de omzwervingen van het Joodse volk.
Dit feest is een feest waarbij gastvrijheid centraal staat en mensen worden uitgenodigd om
het feest mee te vieren.
Simchat Tora (Vreugde der Wet): eind oktober
Een vreugdevol feest is Simchat Tora, wat ‘vreugde der Wet’ betekent. Tijdens dit feest leest
men de laatste woorden van de Tora en worden direct daarna de eerste woorden van de
Tora weer gelezen, waarmee een nieuwe jaarcyclus van Toralezing wordt ingeluid. De
vreugde komt o.a. tot uiting in de synagoge waar men danst met de Torarollen.
Chanoeka (Lichtenfeest): december
Chanoeka betekent ‘inwijding’. Tijdens dit achtdaagse feest wordt de herinwijding van de
Tempel gevierd. Elke dag wordt een kaarsje extra op de Chanoekia, de Chanoekakandelaar,
aangestoken. Met deze handeling gedenkt men hoe God voorzag in de olie voor de
kandelaar in de Tempel. Toen de Tempel werd ingewijd was er nog maar voor één dag olie
terwijl er meer dagen nodig waren om nieuwe olie te maken. Het wonder gebeurde dat de
kandelaar 8 dagen brandde op een voorraad olie die eigenlijk maar voor één dag toereikend
was.
Toe Bisjwat (Bomenfeest): begin februari
Het ‘Nieuwjaar voor de Bomen’ is een landbouwfeest dat in Israël aan het eind van de winter
wordt gevierd. Joden in de diaspora ervaren dit feest in een speciale verbondenheid met het
land Israël.
Poeriem (Feest nav het bijbelboek Ester): maart
Met Poeriem gedenkt de Joodse gemeenschap hoe God Israël verlossing bracht toen Joden
in Perzië werden onderdrukt. Tijdens Poeriem wordt het bijbelboek Esther in synagogen
gelezen. Kinderen en volwassenen gaan verkleed als Esther en/of Haman naar de
synagoge. Iedere keer als de naam van Haman gelezen wordt, wordt er luid gejoeld.
Pesach (Viering uittocht uit Egypte): half april
Pesach is het Joodse paasfeest waarbij het Joodse volk de bevrijding uit de Egyptische
slavernij gedenkt. Dit feest wordt acht dagen lang gevierd. Tijdens dit feest mag geen
gezuurd brood worden gegeten.
Jom Hasjoa (Holocaust / Shoa herdenking): eind april
Op deze dag gedenkt het Joodse volk de holocaust en wordt er gerouwd om hen die tijdens
deze verschrikkelijke jaren in of buiten concentratiekampen omkwamen.
Jom Ha'atsmoet (Onafhankelijkheidsdag 1948): eind april
Op deze dag werd op 14 mei 1948 de staat Israël uitgeroepen. Deze ‘onafhankelijkheidsdag’
wordt in en buiten Israël gevierd. Evenals met Toe Bisjwat voelen Joden wereldwijd zich op
deze dag nauw verbonden met het land Israël.
Lag Ba'omer (33ste van de Omertijd): half mei
Tussen Pesach en het eerstvolgende Joodse feest liggen zeven weken. Deze tussenperiode
wordt ook ‘het tellen van de Omer’ genoemd naar een oude wet over het offeren van een
‘omer’ gerst van de nieuwe oogst. In deze periode herdenkt de Joodse gemeenschap het
lijden dat door de eeuwen heen het volk is overkomen. De 33ste dag in deze dagen heet
Lag Ba’omer. Deze dag is een vreugdevolle dag waarop i.t.t. de andere dagen wel gefeest
en getrouwd mag worden.
Sjawoe'ot (Wekenfeest): eind mei
Het wekenfeest wordt gevierd ter herinnering aan de gebeurtenis dat het Joodse volk de wet
op de berg Sinaï ontving. Dit feest wordt ook ‘wekenfeest’ genoemd vanwege de 7 weken
die zich tussen Pesach en Sjawoe’ot bevinden.
Tisja Be'av (Treurdag verwoesting van de tempel): eind juli
Ook deze dag is in de Joodse feestdagencyclus een vastendag. Tijdens deze dag herdenkt
men verschillende droeve gebeurtenissen waaronder de verwoesting van de eerste en
tweede tempel, maar ook andere rampen zoals bijv. de verdrijving van de Joden uit Spanje
tijdens de Middeleeuwen.
Download