De Zeven Andere Koloniën

advertisement
De Zeven Andere Koloniën
Over het beperkte bereik van de Amerikaanse Revolutie
Faculteit Geesteswetenschappen
Universiteit Utrecht
Guido Buys
Studentnummer: 3464474
Docent: Lars Behrisch
Cursus: “Revolutions in Comparison”
Datum: 3-6-2013
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................. 3
Hoofdstuk 1: De onderzoeksmethode ......................................................................... 6
1.1 De lange termijnoorzaken ............................................................................... 6
1.2 De korte termijnoorzaken ............................................................................... 8
Hoofdstuk 2: De klaarblijkelijke casussen .........................................................................
10
2.1 Rupertland & Newfoundland ....................................................................... 10
2.2 De Florida’s ...................................................................................................... 12
2.3 St. John's Colony.............................................................................................. 13
Hoofdstuk 3: De strijd om de ‘Veertiende Kolonie' ..................................................
15
3.1 Quebec .............................................................................................................. 15
3.2 Nova Scotia ...................................................................................................... 18
Conclusie ......................................................................................................................... 22
Bijlage ............................................................................................................................... 24
Bibliografie ...................................................................................................................... 25
2
Inleiding
Op 7 november 1776 probeerde een groep Patriotten, onder leiding van Jonathan
Eddy, een Engels fort gelegen in Nova Scotia in te nemen. Voor de belegering stuurde
Eddy de volgende brief naar de Engelse bevelhebber van het fort, om hem over te
halen zich over te geven:
“To Joseph Goreham ... of the Royal Fencibles Americans Commanding Fort Cumberland:
[...] I have to summon you in the Name of the United Colonies to surrender the Fort now
under your Command to the Army sent under me by the States of America. I do promise that
if you Surrender Yourselves as Prisoners of War you may depend upon being treated with the
utmost Civility and Kind Treatment; if you refuse, I am determined to storme the Fort, and
you must abide the consequences”1
Na een belegering van negentien dagen moest Eddy echter zijn aanval staken omdat
er Engelse versterkingen vanuit Halifax aangekomen waren. Dit markeerde ook
meteen het einde van de ‘Slag om Fort Cumberland’.
Hoewel dit fragment misschien niet het meest spectaculaire verhaal uit de
Amerikaanse Revolutie is, is het wel een heel bijzonder verhaal. Dit komt doordat het
zich in Nova Scotia heeft afgespeeld en niet in de huidige Verenigde Staten. Het is
één van de weinige voorbeelden van een relatief grote opstand van sympathisanten
van de revolutie tegen de Britse imperialistische autoriteit, buiten de Dertien
Koloniën. De Amerikaanse Revolutie wordt vaak gezien als een politieke strijd
waarin de Amerikaanse kolonisten zich afgezet hebben tegen de autoriteit van het
Britse Rijk, maar dit was voor slechts dertien van de twintig Britse koloniën op het
Noord-Amerikaanse continent het geval. Waarom bleven de zeven overige koloniën;
Oost- en West-Florida, Rupertland, Newfoundland, St. John’s Island (hernoemd tot
Prince Edward Island in 1799), Quebec en Nova Scotia, loyaal aan het Koninkrijk
Groot-Brittannië, of in ieder geval neutraal, tijdens de Amerikaanse Revolutie? In dit
paper zal er voor het eerst geprobeerd worden een kort en compleet antwoord op deze
specifieke vraag te geven.
Bij het begrijpen van de ontstaansgeschiedenis van de Amerikaanse Revolutie,
kan er het beste gekeken worden naar Jack P. Greene, die een breed geaccepteerde
verklaring geeft voor het ontstaan van het conflict. In zijn bundel ‘Understanding the
1
C. Ernest, The Siege of Fort Cumberland, 1776: An Episode in the American Revolution (Montreal
1995) 131.
3
American Revolution’2 3 en zijn essay ‘An Uneasy Connection: An Analysis of the
Preconditions of the American Revolution’4 betoogt hij dat er in de Dertien Koloniën
een revolutionaire situatie ontstaan is door oorzaken op zowel de lange- als op de
korte termijn. Door zijn ideeën toe te passen op elk van de zeven ‘andere’ koloniën,
kan er gekeken worden welke (combinatie van) oorzaken er afwezig waren, om te
verklaren waarom er in deze zeven Britse koloniën geen revolutionaire situatie
ontstaan is.
Hoewel Greene zich focust op de vraag waarom de Amerikaanse Revolutie is
ontstaan, moet zijn vraag voor dit onderzoek omgedraaid worden. Door op deze
manier zijn verklaring te gebruiken moet er wel rekening gehouden worden met een
aantal factoren die hij voor zijn onderzoek niet hoefde te vermelden, maar die wel van
belang zijn voor dit onderzoek. Deze factoren zijn geografie, taalverschillen en de
relaties onder elkaar en met de Britten. Verder zal er in dit onderzoek weinig aandacht
besteed worden aan de sociale wortels van de Amerikaanse Revolutie (zoals
beschreven in: ‘The Social Origins of the American Revolution’5), simpelweg omdat
Greene ook weinig waarde hecht aan dit onderdeel van de verklaring. Ook wordt er in
dit paper geen aandacht besteed aan de rol van individuen en hun idealen bij het
vormen van een revolutionaire situatie, omdat de structurele methode van Greene een
compleet en breed geaccepteerde verklaring geeft voor het ontstaan van een
revolutionaire situatie in de Amerikaanse context. Door de afwezigheid van
(meerdere) structurele oorzaken bij de zeven ‘niet-revolutionaire’ koloniën te
onderzoeken, kan er een antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag.
Doordat de verklaringen van meerdere koloniën vergelijkbaar zijn, zal er een
onderscheid gemaakt worden tussen casussen met een eenvoudige verklaring voor de
afwezigheid van een revolutionaire situatie (zie hoofdstuk 2) en de casussen met een
meer complexe verklaring (zie hoofdstuk 3). Dit betekent echter niet dat de context
van elk van de koloniën genegeerd word. Het is namelijk belangrijk te onthouden dat
J.P. Greene, ‘The American Revolution: An Explanation’, in: J. Greene, Understanding the American
revolution: issues and actors, (Charlottesville en London 1995) 48-71.
3
J.P. Greene, ‘Origens of the American Revolution: A Constitutional Interpretation’, in: J. Greene,
Understanding the American revolution: issues and actors, (Charlottesville en London 1995) 72-95.
4
J.P. Greene, ‘An Uneasy Connection An Analysis of the Preconditions of the American Revolution’,
in: S.G. Kurtz en J.H. Hudson (e.d.), Essays on the American Revolution (Chapel Hill 1973), 32-80.
5
J.P. Greene, ‘The Social Origins of the American Revolution: An Evaluation and an Interpretation’,
in: J. Greene, Understanding the American revolution: issues and actors, (Charlottesville en London
1995) 96-119, 96.
2
4
er, in tegenstelling tot de Dertien Koloniën, geen sprake was van een politiek
saamhorigheidsgevoel bij de zeven koloniën.
5
Hoofdstuk 1: De onderzoeksmethode
Om erachter te komen of en waarom er in zeven van de twintig Noord-Amerikaanse
koloniën geen revolutionaire situatie ontstaan is, moet er dus eerst gekeken worden
waarom dit bij de Dertien6 Koloniën wel het geval was. Deze vraag kan het best
beantwoord worden met de breed geaccepteerde verklaring van Jack P. Greene. Hij
beargumenteert dat er door middel van twee lange- en drie korte termijnoorzaken een
revolutionaire situatie gecreëerd werd, waardoor de Amerikaanse kolonisten zich
uiteindelijk konden afscheiden van het Britse Rijk. Door deze oorzaken vervolgens te
vergelijken met de situatie in de zeven overige koloniën, kan er gekeken worden of en
waarom het waarschijnlijk was dat er in deze gebieden geen revolutionaire situatie
ontstaan is. Hieronder volgt een kort overzicht van zijn verklaring.
Lange Termijnoorzaken
Als eerste lange termijnoorzaak is de erosie van het Britse koloniale bestuur in de
Amerikaanse koloniën te noemen. Dit gaf de kolonisten, waar mogelijk, de vrijheid en
ruimte voor relatief veel politieke flexibiliteit. Er was bijvoorbeeld tot 1768, de
vooravond van de revolutie, geen Engelse centrale regeringsinstantie met effectieve
autoriteit die snel en efficiënt om kon gaan met koloniale aangelegenheden, waardoor
het dagelijks bestuur grotendeels door de kolonisten geregeld werd.7
De tweede oorzaak is de aanwezigheid van lokale en koloniale structuren voor
zelfbestuur voor de aanvang van de revolutie.8 Twaalf van de dertien koloniën
functioneerden namelijk al voor 1750 praktisch als autonome staten.9 Greene noemt
hiernaast vijf samenhangende ontwikkelingen, die een wisselwerking hebben met de
twee bovengenoemde oorzaken.10
6
Dat wil zeggen, met de uitzondering van Georgia omdat deze kolonie zich later bij de Verenigde
Koloniën voegde. Verdere verwijzingen naar de ‘Dertien Koloniën’ in dit paper omhelzen dan ook
slechts de twaalf koloniën die aanwezig waren bij het Eerste Continentale Congres.
7
Greene, ‘An Uneasy Connection’, 40.
8
Ibidem, 34.
9
Ibidem, 35.
10
Ibidem, 32-80.
6
De eerste ontwikkeling is de opkomst van een samenhangende, stabiele, lokale
politieke en sociale elite. Deze elite had de macht om delen van de bevolking aan te
sturen en te mobiliseren dankzij hun economische, politieke en sociale invloed.
Gedurende de revolutie kregen zij steeds meer zelfvertrouwen, wat de oppositie tegen
de Engelsen bevorderden. Als tweede ontwikkeling is er de opkomst van lokale en
koloniale politieke instituties en centra. Vooral de ‘assemblies' gaven de
bovengenoemde elite een kans om een alternatief voor de imperialistische autoriteit
aan te bieden. De hieraan nauw verbonden derde ontwikkeling is de opkomst van een
relatief flexibel politiek klimaat, vergeleken met de politieke structuren in WestEuropa in de achttiende eeuw. Het koloniale bestuur was meer inclusief dan exclusief
en het stond intern debat toe. Dit laatste kon plaatsvinden omdat er geen monopoly op
macht was van één enkele groep, dankzij de diversiteit onder de kolonisten.11 De
vierde ontwikkeling is de capaciteit van de koloniën in de non-politieke en semipolitieke sectoren, die in de periode tot de revolutie hard groeide. De invloed van
specialistische beroepen (zoals bijvoorbeeld advocaten en journalisten) en de groei
van informatie-infrastructuren zorgde voor een mindere mate van afhankelijkheid van
het Engelse ‘moederland’ en ook bleek het later van pas te komen bij het bevorderen
van de revolutie. De vijfde en laatste ontwikkeling is de drastische demografische en
economische groei van de koloniën in de loop van de achttiende eeuw. Dit ging
gepaard met een toenemend aantal nederzettingen en een groeiende werkgelegenheid.
Greene noemt dit “misschien wel de belangrijkste voorwaarde”12 omdat dit de enige
ontwikkeling is die de Dertien Koloniën wel hadden en bijvoorbeeld Brits West-Indië
niet, waar geen opstand plaatsvond.13 Deze vijf ontwikkelingen zorgden niet alleen
voor het ontstaan van politieke structuren van zelfbestuur, maar ook voor de
benodigde instrumenten om mensen te kunnen mobiliseren tijdens de revolutie.14
11
Hiermee wordt niet de etnische of economische diversiteit bedoeld, maar de culturele, religieuze en
ideologische.
12
Greene, ‘An Uneasy Connection’, 40.
13
Ibidem, 40.
14
Ibidem, 36.
7
Korte Termijnoorzaken
Hoewel de lange termijnoorzaken diepgeworteld zaten en belangrijk waren voor het
ontstaan van het conflict, waren zij op zichzelf niet voldoende om een revolutie te
ontketenen. Dit kon namelijk pas plaatsvinden door de bijkomstigheid van drie
oorzaken op de korte termijn, die voor de motivatie en legitimatie van de revolutie
zorgden. De contrasterende verwachtingen van de kolonisten en van de Britten na de
Franse en Indiaanse Oorlog15 (1754-1763) vormen de eerste korte termijnoorzaak.
Hoewel de kolonisten meer erkenning en gelijkwaardigheid zochten, zagen de Britten
de militaire aanwezigheid en de hoge oorlogsschuld als een mogelijkheid om de
kolonisten weer als een ‘kind’ te kunnen heropvoeden.16 Het gebrek aan
inlevingsvermogen aan beide zijden zorgde in de daaropvolgende jaren voor een
steeds grotere escalatie.
Ten tweede is er het Engelse Imperialistische beleid. Het beleid, dat overigens
niet zozeer nieuw was maar meer gezien kan worden als een aanscherping van het
bestaande beleid, kwam ironisch genoeg grotendeels voort uit de Engelse angst voor
onafhankelijkheid van de Amerikaanse koloniën.17 De Engelsen wilden weer grip op
het koloniale bestuur krijgen en de politieke vrijheden van de kolonisten inperken.
Ook moest de hoge oorlogsschuld van de Zevenjarige Oorlog in Noord-Amerika via
de Stamp Act in 1765, door de kolonisten bekostigd worden. Doordat de inwoners
van de koloniën weinig in te brengen hadden over de hervormingen begon de
koloniale politieke elite in deze periode met het debat over de inhoud van de Engelse
constitutie. Een discussie die van groot belang is geweest voor de rechtvaardiging van
de revolutie.18 Als gevolg van de herstructurering (en de latere Coersive Acts)
ontstonden er de eerste hevige vormen van protest tegen de Britse autoriteit en een
algemene verslechtering van de relatie tussen de Britten en de kolonisten.
De derde en laatste oorzaak op de korte termijn is het groeiende
zelfvertrouwen van de kolonisten.19 Dit verklaart volgens Greene waarom de revolutie
niet eerder plaatsvond. Het zelfvertrouwen kon sinds het begin van het verzet tegen de
autoriteit van de Engelsen toenemen, door het succesvolle verzet tegen eerst de
15
Dit was het Amerikaanse toneel van de Zevenjarige Oorlog (1756-1763).
Greene, ‘The American Revolution: An Explanation’, 55.
17
Ibidem, 54.
18
Ibidem, 72.
19
Ibidem, 62.
16
8
Townshend Measures, daarna de Tea Act en uiteindelijk de Coercive Acts20 en omdat
de ‘afschrikkingen’ voor de afbraak van het oude imperialistische systeem
wegvielen.21 Deze ‘afschrikkingen’ waren: (1) de angst voor het wegvallen van elke
vorm van politieke controle; (2) de angst dat de kolonisten het economisch en politiek
niet alleen zouden redden; (3) de angst voor een republiek als staatsvorm (na het
mislukte experiment rond 1640-60 in Engeland); (4) de angst voor straffende
maatregelen van de Engelsen; (5) de afwezigheid van politieke instituties om het
verzet effectief te organiseren; (6) de optie om tot een diplomatieke oplossing te
komen, door bijvoorbeeld een compromis te sluiten met de Engelsen en (7) de lange
traditionele en emotionele band die de kolonisten met de Engelsen via generaties had
opgebouwd.
20
21
Ibidem, 62.
Ibidem, 58.
9
Hoofdstuk 2: De klaarblijkelijke casussen
In vijf van de zeven koloniën verschilden de situatie dusdanig met die van de Dertien
Koloniën, dat de revolutie daar ver te zoeken was. Door de geringe aanwezigheid van
de lange- en korte termijnoorzaken was het ontstaan van een revolutionaire situatie in
Newfoundland, Rupertland, Oost-Florida, West-Florida en St. John’s Island erg
onwaarschijnlijk. In dit hoofdstuk zal er dan ook niet gekeken worden naar de invloed
van het groeiende zelfvertrouwen van de kolonisten omdat dit de laatste stap was in
de richting van de revolutie, een fase die in deze vijf casussen nooit bereikt is. Ook
konden de ‘nieuwe koloniën’ (inclusief Quebec en Nova Scotia) niet een dergelijke
historische constitutionele autonomie van het Engelse parlement claimen als de
Dertien Koloniën dit tijdens de revolutie deden, omdat zij pas na de Glorious
Revolution (1688-1689) toetraden in het Britse Rijk. Dit hield in dat niet slechts de
monarch, maar ook het parlement verantwoordelijk was voor het bestuur van het
Koningrijk, middels Crown-in-Parliament.22 De ‘nieuwe koloniën’ konden dus, in
tegenstelling tot de revolutionaire koloniën, niet stellen dat de hervormingen van het
parlement onconstitutioneel waren.
Newfoundland en Rupertland
Hoewel Newfoundland en Rupertland al voor 1700 (deels) geclaimd werden door de
Engelsen, verkreeg het Koninkrijk Groot-Brittannië de gebieden pas officieel na de
Vrede van Utrecht in 1713.23 De lucratieve seizoensgebonden visserij in
Newfoundland maakte het gebied tijdens de achttiende eeuw voornamelijk een
commerciële kolonie. Doordat het stichten van permanente nederzettingen
ontmoedigd werd door de Engelsen en het eiland tot 1824 geen gouverneur had die
het hele jaar door aanwezig was24, waren de politieke en sociale structuren, in
vergelijking met de Dertien Koloniën, ver onderontwikkeld. De afwezigheid van
politieke instituties en een bijbehorende politieke elite maakte het ontstaan van een
22
E. Mancke, The Fault Lines of Empire: Political Differentiation in Massachusetts and Nova Scotia,
CA. 1760–1830 (New York 2004) 5.
23
S.A. Royle, Company, Crown and Colony: The Hudson's Bay Company and Territorial Endeavour
in Western Canada (New York 2011) 5.
24
Mancke, The Fault Lines of Empire, 43.
10
flexibel politiek klimaat dan ook onmogelijk. Belangrijker was de kleine populatie
van het afgelegen eiland. Pas na een grootschalige migratieperiode aan het einde van
de achttiende eeuw telde de kolonie 14,000 inwoners.25 26 Vooral deze demografische
factor is verantwoordelijk voor de afwezigheid van alle vijf ontwikkelingen voor het
ontstaan van lokale en koloniale structuren voor zelfbestuur in Newfoundland.
Rupertland (ofwel de Hudson’s Bay Company27) was een geval apart. In 1670
werd de Hudson’s Bay Company via een Koninklijke oorkonde eigenaar van het
geïsoleerde gebied in en rond de Hudson Baai met de bedoeling het monopolie op de
handel van pelzen van de Fransen te doorbreken. De HBC bestuurde Rupertland als
een de facto regering, wat inhield dat het bedrijf voor de inwoners van het gebied als
officiële autoriteit fungeerden.28 Hoewel de ‘private kolonie’ dus wel een lange
traditie van zelfbestuur had, zijn de vijf ontwikkelingen niet in Rupertland terug te
vinden. Afgezien van de inheemse bevolking, was het enorme gebied namelijk zeer
dunbevolkt en concentreerde de kolonisten zich vooral rond de voorposten.29 Door de
afwezigheid van koloniale en lokale politieke structuren (zoals bijvoorbeeld de lower
houses of assembly die de Dertien Kolonien wel hadden) en een bijbehorende elite,
was het voor de kolonisten niet mogelijk hun eventuele ongenoegen over de Britse
autoriteit te uiten.
De kleine bevolking en het gebrek aan ontwikkelde politieke en sociale
structuren in Newfoundland en Rupertland zorgden er ook voor dat mogelijk verzet
tegen het Engelse beleid en onvrede over de niet gerealiseerde verwachtingen na de
Zevenjarige Oorlog niet geuit konden worden, zoals dit in de Dertien Koloniën wel
kon plaatsvinden.
25
Exclusief de inheemse bevolking.
S.J. Bercuson e.a., Colonies: Canada to 1867 (Toronto 1992) 242.
27
Kortweg: ‘HBC’.
28
Royle, Company, Crown and Colony, 5.
29
I.K. Steel, ‘The Empire and Provincial Elites: An interpretation of some recent writings on the
English Atlantic, 1675–1740’, in: Williams, G., The British Atlantic Empire Before the American
Revolution (London 1980) 1-32, 3.
26
11
De Florida’s
In de Florida’s waren een kleine populatie en het gebrek aan een traditie van
zelfbestuur de voornaamste redenen dat er hier geen revolutionaire situatie kon
ontstaan. Het dunbevolkte30 31 Spaanse gebied werd na de Zevenjarige Oorlog
overgedragen aan de Engelsen bij de Vrede van Parijs (1763).32 Wegens de grote
oppervlakte van de kolonie werd na de annexatie besloten het gebied op te splitsen in
een oost en een west deel. Voor de oorlog diende Florida vooral als militaire
bufferzone van de Spanjaarden tussen het zuidelijk gelegen Nieuw-Spanje en het
noordelijke Nieuw-Engeland. Omdat de verdediging van het Spaanse koloniale rijk
een grotere prioriteit had dan de ontwikkeling van Florida, had de kolonie onder
Spaans gezag weinig economische groei meegemaakt.33 Ook onder Brits gezag bleef
het opgesplitste gebied voornamelijk een bufferzone tegen de blijvende dreiging van
Nieuw-Spanje.34
Wat er wel veranderde na de machtsovername waren de politieke en sociale
structuren. Tijdens de Spaanse periode had Florida een gouverneur die als
vertegenwoordiger van de Spaanse koning optrad en wetten invoerde. De vooral
rooms-katholieke inwoners hadden geen representatieve instituten en daarom ook
geen vertegenwoordigende politieke elite.35 36 Met de komst van de Engelsen kregen
Oost- en West-Florida weliswaar het recht op een gekozen lagerhuis37, maar dit was
eerder bedoeld voor een kleine groep Engelssprekende kolonisten afkomstig uit de
noordelijke koloniën dan voor de lokale bevolking. De reden hiervan is dat er in 1763
nog geen plaats was voor katholieken in de Engelse politiek.38
Naast het gebrek aan een lange termijnoorzaak, zijn de door Greene genoemde
korte termijnoorzaken ook niet terug te vinden in de Florida’s. Dit komt voornamelijk
doordat de inwoners van de voormalig Spaanse kolonie de verliezers waren in de
Zevenjarige Oorlog en daardoor een minder positief verwachtingsbeeld hadden dan
30
J.H. Elliott, Empires of the Atlantic World: Britain and Spain in America, 1492-1830 (London 2006)
260.
31
Ibidem, 301
32
T. Burnard, ‘The British Atlantic’, in: D.P. Morgan en J.P. Greene, Atlantic History: A Critical
Appraisal (Oxford 2009) 111-136, 112.
33
Elliott, Empires of the Atlantic World, 273.
34
C.W. Arnade, ‘The Failure of Spanish Florida’, The Americas 16 (1960) 271-281, 279.
35
Elliott, Empires of the Atlantic World, 273.
36
Ibidem, 316.
37
Ibidem, 305.
38
Ibidem, 301.
12
de Britse koloniën. Ook leverde het Engelse beleid er veel minder weerstand op dan
in de noordelijke koloniën. Één van de ‘Intolerable Acts’; de Quebec Act (1774), kon
zelfs hoop geven voor de lokale katholieke bevolking in de Florida’s omdat de wet
katholieken in Quebec de kans gaf om hun geloof vrij te beoefenen (zie hoofdstuk 3).
St. John’s Island
De enige casus in dit hoofdstuk die wel meerdere oorzaken gemeen heeft met de
Dertien Koloniën is St. John’s Island. Ondanks de bijna complete ontvolking van Isle
Saint Jean in 175839, zijn hier toch lange- en korte termijnoorzaken terug te vinden
omdat het eiland, na de inlijving van het gebied door de Engelsen in 1763, herbevolkt
werd. De voorbereidingen voor verkoop van de percelen land verliep echter stroef,
waardoor het eiland pas in 1767 onder de hamer ging. De verkoop van het praktisch
verlaten eiland verliep onder leiding van de Board of Trade, die de grond relatief duur
aanbood.40 Vanwege de opkomende spanningen in de Dertien Koloniën werd er
besloten dat de landeigenaren, naast welvarend, ook loyaal aan Groot-Brittannië
moesten zijn, om te voorkomen dat zij het gebied in de toekomst kwijt zouden kunnen
raken.41 Dit was echter vanzelfsprekend omdat de dure stukken land voor de kopers
vooral investeringen waren42, die mogelijk in gevaar zouden komen indien het eiland
zich af zou scheiden van de Britse autoriteit. Dan zouden hun, van de Board of Trade
verkregen, eigendomspapieren namelijk niet meer geldig zijn.
Als er gekeken wordt naar de aanwezigheid van de ontwikkelingen van
Greene, valt er direct op dat er drie van de vijf ‘preconditions’ op St. John’s Island
terug te vinden zijn. Met de herbevolking van het eiland werden namelijk ook een
politieke elite en politieke centra en instituten vanuit het vasteland overgebracht, die
dezelfde flexibiliteit kende als de centra in de Dertien Koloniën.43 Twee
ontwikkelingen hebben echter niet plaatsgevonden in de kolonie. Naast een groeiende
capaciteit van de kolonie in de non-politieke en semi-politieke sectoren, miste er ook
J.M. Bumsted, ‘British Colonial Policy and the Island of St. John, 1763-1767’, Acadiensis 9 (1979)
3-18, 4.
40
Ibidem, 17.
41
L.H. Campey, A Very Fine Class of Immigrants: Prince Edward Island’s Scottish Pioneers 17701850 (Toronto 2007) 17.
42
Ibidem, 18.
43
Ibidem, 38.
39
13
een sterk groeiende populatie en economie.44 De kolonisatie van het eiland werd door
de verkoop van percelen door de Britse overheid uitbesteed aan de landeigenaren.
Rond het ondertekenen van de onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten
in 1776 telde St. John’s Island nog maar slechts 1300 kolonisten, waarvan de meeste
middels een semi-feodaal systeem in dienst waren van de rijke grondbezitters.45 Dit
betekende dat het aantal kolonisten per vierkante kilometer ongeveer 0,23 was. Ter
vergelijking was dit getal in New York rond deze tijd bijna 1,5.
Ondanks dat de politieke elite wellicht had gehoopt op meer vrijheid en
gelijkwaardigheid na de Zevenjarige Oorlog, was het logisch dat zij niet in opstand
kwamen tegen de aanscherping van het Britse beleid. Zij hadden in het bestaande
systeem een succesvol en welvarend bestaan opgebouwd, dat in gevaar gebracht kon
worden als zij zich tegen dit imperialistische systeem zouden verzetten. Het is dan
ook niet vreemd dat de politieke elite van St. John’s Island loyaal bleven aan Britse
koning en zelfs meestreden tegen de ‘rebellen’ op het vaste land.46
44
Ibidem, 17.
Campey, A Very Fine Class of Immigrants, 18.
46
Ibidem, 24.
45
14
Hoofdstuk 3: De strijd om de ‘Veertiende Kolonie’
De verklaringen voor Quebec en Nova Scotia, zijn meer complex dan de boven
besproken vijf casussen. Wat Quebec en Nova Scotia gemeen hebben is dat zij niet
volledig geografisch geïsoleerd waren van de politieke centra van de revolutie. Het
eerste iconische verzet in de revolutie, de Boston Tea Party (1773) in Massachusetts,
vond namelijk plaats op nog geen 500 kilometer afstand van de twee koloniën (zie
bijlage: figuur 1). Dit is één van de oorzaken waardoor er in de loop van de revolutie
een grote mate van interesse in de twee gebieden ontstond vanuit zowel GrootBrittannië als de Dertien Koloniën. Verscheidene historici zien de beide koloniën
zelfs als een potentiële ‘veertiende kolonie’.47 48
Quebec
De gebieden van Nieuw-Frankrijk werden bestuurd met een uiterst gecentraliseerd
systeem. Alle Amerikaanse koloniën werden overzien door één enkel
overheidsorgaan, de marine, die ervoor zorgde dat alle overzeese gebieden volgens de
‘standaard’ functioneerden.49 In heel Nieuw-Frankrijk golden er dezelfde wetten en
regels en om dat te stimuleren dienden hoge overheidsfunctionarissen gedurende hun
carrière in verschillende gebieden.50 In Canada was er dus geen sprake van de
opkomst van lokale en koloniale politieke instituties die een alternatief boden voor het
imperialistische bestuur. Verder zorgde het gestandaardiseerde bestuur in koloniaal
Frankrijk ervoor dat er weinig politieke flexibiliteit was, waardoor de elite weinig
kans kreeg om in de politiek de ondertoon van de samenleving te laten weerklinken.
Een voorbeeld van deze standaardisatie is de handhaving van de ‘Coutume de Paris’,
een verzameling burgerwetten die in alle koloniën werd gebruikt.51
B. Cahill, ‘The Treason of the Merchants: Dissent and Repression in Halifax in the Era of the
American Revolution’ Acadiensis 26 (1996) 52-70, 69.
48
Mancke, The Fault Lines of Empire, 66.
49
L. Dubois, ‘The French Atlantic’, in: D.P. Morgan en J.P. Greene, Atlantic History: A Critical
Appraisal (Oxford 2009) 137-162, 141.
50
Ibidem, 141.
51
Ibidem, 141.
47
15
Dit betekent dat er al drie van Greene zijn vijf ontwikkelingen niet konden
plaatsvinden in het gebied dat later Quebec werd. Twee ontwikkelingen zijn er wel
terug te vinden in Quebec. Op lokaal niveau vond er namelijk wel een drastische
demografische en economische groei plaats in de achttiende eeuw. Hoewel de totale
groei veel kleiner was dan in de Dertien Koloniën (in 1760 telde Canada bijvoorbeeld
slechts 75.000 kolonisten)52, zat Montreal bijvoorbeeld in 1760 met 7.500 inwoners in
de top zes dichtstbevolkte steden op het Noord-Amerikaanse continent.53 Door deze
lokale groei kon er in de dichtbevolkte nederzettingen ook een groeiende capaciteit in
de non-politieke en semi-politieke sectoren plaatsvinden. Hoewel de kolonie
misschien geen lange traditie van zelfbestuur en representatie kende onder het Franse
bewind, kwam hier onder Brits bestuur verandering in.
Bij de ondertekening van de Vrede van Parijs in 1763 verkreeg GrootBrittannië naast St. John’s Island namelijk ook Canada van Frankrijk. Om de macht in
de gebieden van voormalig Nieuw-Frankrijk te consolideren werd er in hetzelfde jaar
de Royal Proclamation opgesteld, die nadelig uitpakte voor de inwoners van de
kolonie. Naast het opleggen van de Britse wetten en rechten, werd het grondgebied
van het voormalige Canada ook nog eens flink ingekort en hernoemd tot ‘The
Province of Quebec’. Voor de verliezers van de Franse en Indiaanse Oorlog (17541763) werd het al snel duidelijk dat taal en religie grote problemen gingen vormen.
De kolonisten in Quebec waren namelijk bijna allemaal katholiek en Franstalig,
terwijl de Engelse wet alleen protestanten in de politiek accepteerden en de officiële
taal van alle Britse koloniën Engels was.54 55 Ook zorgde de afschaffing van het
Franse juridische systeem en de invoering van het Engelse civiel- en strafrecht voor
onrust in Quebec.56 Door middel van petities probeerde de Franse kolonisten het
Engelse Parlement over te halen om meer rekening te houden met hun gewoonten en
tradities.57 De gevolgen van de Zevenjarige Oorlog zorgde dus, weliswaar op een
totaal andere manier, ook in Quebec voor een onrustig klimaat en voor contrasterende
verwachtingen tussen de kolonisten en Groot-Brittannië.
Het is ironisch genoeg het Engelse beleid, de tweede korte termijnoorzaak
voor de revolutie in de Dertien Koloniën, wat ervoor heeft gezorgd dat de Engelsen
52
G. Lanctôt, Canada and the American Revolution 1774-1783 (Toronto 1967) 3.
T.L. Purvis, Colonial America To 1763 (New York 1999) 220.
54
Lanctôt, Canada and the American Revolution, 6.
55
Ibidem, 8.
56
Ibidem, 9.
57
Ibidem, 16.
53
16
uiteindelijk de loyaliteit van de Canadezen niet verloren. Na het remoer in de ‘oude’
Britse koloniën dat volgde op de invoering van de koloniale hervormingen, wilde Guy
Carleton, de gouverneur van Quebec, voorkomen dat dit oversloeg op de inwoners
van zijn provincie. Nadat hij in London gelobbyd had voor een nieuw beleid in de
kolonie, werd er op 2 mei 1774 de Quebec Act aangenomen door the House of
Lords.58 De voornaamste punten van de wet waren het herinvoeren van het Franse
civiele recht (naast het Engelse Common Law), religieuze en linguïstische tolerantie
in (ondermeer) de politiek en het vergroten van de provincie naar haar originele
grootte.59 Naast gelijkwaardigheid aan de Engelse inwoners in het Britse rijk, kregen
de inwoners van Quebec ook voor het eerst een vorm van een representatieve
overheid. Wat de Franstalige kolonisten nog verder in de richting van Groot-Britannie
stuurden was de reactie van de Patriotten in zowel de Dertien Koloniën als in Quebec
op invoering van de nieuwe wet. Zij waren namelijk woedend over de Quebec Act,
een wet die zij als één van de Intolerable Acts zagen, vooral omdat de mogelijkheid
tot expansie naar het westen voor hen ontnomen werd. De recente oorlog,
taalverschillen, afkeuring richting het katholicisme en tegemoetkoming van het
Engelse parlement aan de inwoners van Quebec versterkte het wederzijdse
wantrouwen met de Amerikaanse kolonisten. 60
Op het moment dat de onrust escaleerden en de Patriotten op 5 september
1774 het Eerste Continentale Congres bijeenriepen, kwamen zij tot de conclusie dat
zij Quebec wel eens nodig zouden kunnen hebben in het verzet tegen de Britten.61 De
vele berichten die de Verenigde Koloniën naar Quebec stuurden met boodschappen
over ‘broederschap’ en solidariteit en andere pogingen op de Canadezen over te halen
worpen in 1775, ten tijde van de eerste veldslag in Lexington, nog niet de vruchten
af.62 Om te voorkomen dat de Verenigde Koloniën in de rug aangevallen konden
worden en om de Canadezen gedwongen aan de kant van de Patriotten te krijgen,
werd er door het Congres besloten om Quebec binnen te vallen.63 Dit was het eerste
grote offensief van het Continentale leger, in een vooral verdedigende oorlog. De
beginfase van de invasie verliep relatief goed voor de Patriotten maar zij zagen dat de
bevolking niet op hun ‘bevrijding’ zat te wachten. De Canadezen waren verdeeld in
58
Lanctôt, Canada and the American Revolution, 17.
Ibidem, 18.
60
Ibidem, 24.
61
Ibidem, 27.
62
Ibidem, 43.
63
Ibidem, 47.
59
17
drie groepen: een minderheid die de provincie actief wilden verdedigen tegen de
rebellen, een tweede minderheid die zich aansloten bij de rebellen en een overgrote
meerderheid die een neutraal standpunt innamen.64 65 66
De invasie, onder leiding van Benedict Arnold, eindigde uiteindelijk in
oktober 1776 in een mislukking door onder meer de desorganisatie in het
Continentale leger en een uitbraak van het pokkenvirus onder de soldaten. In deze
onrustige periode is het dus zowel de Engelsen als de revolutionairen niet gelukt de
meerderheid van de bevolking over te halen om voor hun doelen te strijden. De
afwezigheid van meerdere structurele oorzaken op de korte en lange termijn hebben
ervoor gezorgd dat er in Quebec geen revolutie uitbrak en dat de Canadezen niet
bereid waren met overtuiging een kant te kiezen in een oorlog die, in hun ogen, uit
twee kwaden bestond. Het politieke en militaire falen van de Verenigde Koloniën67 en
het Engelse beleid tegenover Quebec hebben er vervolgens voor gezorgd dat de
Franse katholieke kolonisten niet met het momentum van de revolutie meegingen.
Nova Scotia
Een tweede kolonie die door veel historici als een potentiële ‘Veertiende Kolonie’
gezien wordt, was Nova Scotia. De kolonie was voor de Britse verovering van het
gebied in 1710 onderdeel van de Franse provincie ‘Acadia’, waardoor het veel Franse
inwoners had. Met de Vrede van Utrecht in 1713 werd Nova Scotia officieel
onderdeel van het Britse rijk, maar door de rivaliteit tussen de Fransen en de Engelsen
op het continent bleef de kolonie nog geruime tijd het toneel van oorlogen tussen de
twee koloniale machthebbers. Na de val van Nieuw-Frankrijk in de tweede helft van
de achttiende eeuw bracht de komst van migranten uit Nieuw-Engeland grote sociale
en politieke veranderingen naar Nova Scotia. De Franse bevolking werd grotendeels
verdreven68 en vervangen door kolonisten uit Nieuw-Engeland, waardoor de populatie
rond 1775 voor 75 procent uit Nieuw-Engelse migranten bestond.69 70 Ook werd het
64
Lanctôt, Canada and the American Revolution, 75.
Ibidem, 117.
66
Ibidem, 132.
67
Ibidem, 224.
68
Mancke, The Fault Lines of Empire, 35.
69
Cahill, ‘The Treason of the Merchants’, 70.
70
Mancke, The Fault Lines of Empire, 43.
65
18
Engelse koloniale bestuur geïnstalleerd met dezelfde politieke instituties en structuren
als in de andere Engelse koloniën. Door deze grootschalige migratie moeten de vijf
ontwikkelingen van Greene niet bij de Franse, maar bij de Engelse inwoners en hun
politieke tradities gezocht worden. De eerste drie zijn, weliswaar over een kortere
periode, goed terug te zien in de kolonie.
Een groot deel van de migranten waren boeren die gereageerd hadden op
uitnodiging van de gouverneur van Nova Scotia aan de inwoners van NieuwEngeland om nederzettingen te starten in het gebied. Met de kolonisatie ontstond er
een politieke en sociale elite die, net als in de Dertien Koloniën, dialogen hadden over
de betekenis van ‘vrijheid’ en de opkomst van een Amerikaanse vorm van
saamhorigheid.71 72 Wel konden zij niet voor 1758 de politiek in, omdat de
representatieve assembly van Nova Scotia toen pas werd opgericht.73 Wat verder
opvalt is het grote percentage handelaren onder de elite van de kolonie, wat ervoor
zorgde dat er in de politiek rekening gehouden moest worden met de belangen van
deze groep.74 75 76 De reden dat er veel handelaren zich in de kolonie gevestigd
hadden was dat de schepen van en naar Groot-Brittannië via de havens van Nova
Scotia moesten varen, omdat het de meest directe route tussen de ‘oude wereld’ en de
‘nieuwe wereld’ was.77
In tegenstelling tot de opkomst van een elite, politieke instituties en centra en
een flexibel politiek klimaat, waren de vierde en vijfde ontwikkelingen in veel
mindere mate aanwezig. Zo was de capaciteit in de non-politieke en semi-politieke
sectoren, in Nova Scotia een stuk kleiner dan in de Dertien Koloniën. Hoewel er in de
steden voor 1775 wel specialistische beroepen opkwamen, zoals bijvoorbeeld
kritische journalisten78, gebeurde dit pas in de tweede helft van de achttiende eeuw.
Ook waren de economische79 en demografische groei voor 1775 veel kleiner dan in de
‘oude’ koloniën in Nieuw-Engeland. Er was weliswaar een ‘drastische’ groei tussen
J.P. Greene, ‘The Seven Years’ War and the American Revolution: the Causal Relationship
Reconsidered’, in: Williams, G., The British Atlantic Empire Before the American Revolution (London
1980) 87-108, 89.
72
Cahill, ‘The Treason of the Merchants’, 9.
73
Mancke, The Fault Lines of Empire, 11.
74
Cahill, ‘The Treason of the Merchants’, 70.
75
Mancke, The Fault Lines of Empire, 11.
76
Ibidem, 26.
77
Ibidem, 32.
78
Mancke, The Fault Lines of Empire, 87.
79
Ibidem, 41.
71
19
1767 (13.374 inwoners) en 1775 (20.000 inwoners), maar in de Dertien Koloniën
vond deze groei tussen 1750 en 1760 plaats, in de prerevolutionaire periode.
Desondanks waren er wel sporen van een revolutionaire situatie aanwezig in
Nova Scotia. De oorzaken op de korte termijn hebben er uiteindelijk voor gezorgd dat
de kolonie niet ontrouw was aan de Engelsen. Ten eerste was er de nasleep van de
Zevenjarige Oorlog. Hoewel het einde van de oorlog voor de inwoners van Nova
Scotia ook negatieve gevolgen had, zoals de contrasterende verwachtingsbeelden, had
het ook een positief gevolg voor de kolonisten. Zo zorgde de val van Nieuw-Frankrijk
ervoor dat de kolonie niet meer puur een militaire functie had, maar zich ook
economisch kon gaan ontwikkelen. Zowel rijke als minder bedeelde inwoners van
Nieuw-Engeland konden er een nieuw (en rustig) bestaan op gaan bouwen. Dit
betekende echter niet dat de inwoners van Nova Scotia geen frustraties hadden over
de paternalistische houding van Engeland tegenover hen.
Ten tweede had het Engelse Imperialistische beleid ook een grote impact op
Nova Scotia. De terughoudende houding van de handelaarelite in de politiek is te
verklaren door de afhankelijkheid die zij hadden aan het ‘moederland’. Zoals Barry
Cahill het verwoord: “steunde de handelaren het verzet, maar namen zij een
conservatieve houding in tegenover rebellie”.80 Het nieuws van het gewelddadige
verzet in de Massachusetts werd desalniettemin zeer nauwlettend gevolgd door de
inwoners van Nova Scotia81 en in de beginperiode van de revolutie was er ook zeker
sprake van sympathie in de kolonie voor de doelen van de rebellen.82 83 Hier kwam
echter verandering in door zowel het Engelse beleid, als de bemoeienis van de nieuw
ontstane Verenigde Koloniën. De revolutie verloor in Nova Scotia namelijk veel
sympathisanten nadat vrijbuiters uit Nieuw-Engeland in 1776 de havens van de
kolonie binnen voeren, om de vele winkels en huizen in de gebieden te plunderen en
schepen te stelen.84 De Engelsen voorkwamen verder dat kolonisten ontrouw werden
door een hard beleid in te voeren. Na het uitbreken van de onrust in Massachusetts
reageerde the Board of Trade in Nova Scotia door de politieke autonomie op lokale
niveau te blokkeren.85 Zowel de gouverneur, de bestuursraad als de assembly
capituleerden zich vervolgens aan the Board of Trade en na de mislukte bestorming
Vertaald uit: Cahill, ‘The Treason of the Merchants’, 61.
Mancke, The Fault Lines of Empire, 85.
82
Cahill, ‘The Treason of the Merchants’, 58.
83
Mancke, The Fault Lines of Empire, 101.
84
Mancke, The Fault Lines of Empire, 87.
85
Ibidem, 21.
80
81
20
van Fort Cumberland in 1776 stelde de regering van Nova Scotia een streng beleid op
ten opzichte van sympathisanten van de revolutie.86 87
Tot slot wogen de zeven afschrikkingen voor verzet in de jonge kolonie
zwaarder dan in de oudere koloniën, waardoor Nova Scotia ook het zelfvertrouwen
voor rebellie misten. Vooral de angst voor represailles woog zwaarder door het
strenge beleid en de grote militaire aanwezigheid van de Engelsen in de hoofdstad
Halifax.88 Greene stelt dat tussen 1766 en 1774 de afschrikkingen wegvielen en er een
revolutionaire situatie kon ontstaan dankzij; het succesvolle verzet tegen de Engelse
restrictieve maatregelen; de toenemende politisering van de bevolking; de
vervreemding met de Britse handelaren en de graduele beschadiging van de
traditionele band tussen de kolonisten; en het ‘moederland’.89 Voor Nova Scotia valt
wellicht alleen het laatste te beargumenteren. Hoewel Nova Scotia dus door veel
historici als de ‘veertiende kolonie’ wordt gezien, is het maar de vraag of dit terecht
is.
Cahill, ‘The Treason of the Merchants’, 54.
Mancke, The Fault Lines of Empire, 22.
88
Ibidem, 66.
89
Ibidem, 65.
86
87
21
Conclusie
Hoewel Greene een goede structurele verklaring geeft voor het ontstaan van de
Amerikaanse Revolutie, besteed hij weinig tot geen aandacht aan de zeven
overige Britse koloniën op het Noord-Amerikaanse continent. Dit paper heeft
geprobeerd een kort en compleet antwoord te geven op de vraag waarom Oosten West-Florida, Rupertland, Newfoundland, St. John’s Island, Quebec en Nova
Scotia, loyaal bleven aan het Koninkrijk Groot-Brittannië, of in ieder geval
neutraal waren, tijdens de Amerikaanse Revolutie. Traditioneel gezien worden
vooral ideologische factoren en geografische isolatie aangewezen als
hoofdoorzaken voor de afwezigheid van een revolutionaire situatie in de Britse
gebieden buiten de Dertien Koloniën90 91, maar deze verklaringen zijn ver van
compleet. De afwezigheid van een revolutionaire situatie in de zeven ‘andere’
Britse koloniën is vooral te verklaren door te kijken welke (combinatie van)
structurele lange- en korte termijnoorzaken er afwezig waren bij elk van de
gebieden. De lange termijnoorzaken zorgden voor de mogelijkheid voor de
revolutie, terwijl de korte termijnoorzaken de motivatie en legitimatie van de
rebellie vormden.
Voor de verklaringen van elk van de zeven koloniën speelde tijd een
belangrijke rol. De vijf ontwikkelingen, de gevolgen van de erosie van het Britse
Rijk en de katalysator voor de korte termijnoorzaken; de graduele verwatering
van de traditionele band tussen de kolonisten en Groot-Brittannië, konden in de
Dertien Koloniën plaatsvinden omdat er genoeg tijd voor was. De structurele
oorzaken konden zich in de onderzochte casussen minder ontwikkelen omdat zij
gemiddeld veel later toetraden tot het Britse Rijk en er pas na de revolutie
intensieve kolonisatie op gang kwam.
Bij vijf van de zeven koloniën; Newfoundland, Rupertland, Oost-Florida,
West-Florida en St. John’s Island, is de verklaring minder complex dan bij Quebec en
Nova Scotia. Naast specifieke contextuele factoren valt het op dat de ‘klaarblijkelijke
casussen’ een aantal zaken gemeen hebben. Op de lange termijn telde geen van de
koloniën meer dan drie van de vijf ontwikkelingen en ook vond er bij geen van hen de
90
91
Mancke, The Fault Lines of Empire, 66.
Cahill, ‘The Treason of the Merchants’, 69.
22
belangrijkste ontwikkeling plaats: een drastische demografische en economische
groei. Ook waren de gevolgen van de korte termijnoorzaken minder aanwezig bij de
kolonisten in de vijf casussen, dan in de revolutionaire koloniën. De ‘klaarblijkelijke
casussen’ misten dus zowel de mogelijkheden, als de motivatie voor een revolutie.
Wat Quebec en Nova Scotia van de bovengenoemde vijf koloniën
onderscheidt, is vooral de potentie die de gebieden hadden om de ‘Veertiende
Kolonie’ te worden. Zowel de Britten als de kolonisten uit Nieuw-Engeland hadden
veel interesse in de twee koloniën en probeerde tijdens het ontstaan van het rumoer in
de Dertien Koloniën de loyaliteit van de inwoners te ‘winnen’. De aanwezigheid van
meerdere lange- en korte termijnoorzaken zorgden ervoor dat de casussen deels de
mogelijkheid en deels de motivatie voor een revolutie hadden. Waarom hebben zij
zich uiteindelijk dan niet losgemaakt van de Britse autoriteit?
In Quebec komt dit voor een groot deel door de invoering van de Quebec Act
in 1774. De wet was aan de ene kant voordelig voor de Franse katholieke inwoners
van Quebec, maar aan de andere kant riep het woede op bij de Amerikaanse
kolonisten in Nieuw-Engeland. Dit maakte de relatie tussen de Franse en Engelse
kolonisten er, na een lange periode van onderlinge oorlogen, niet beter op. In het
momentum van de revolutie probeerde de ‘Verenigde Koloniën’ met geweld de
Canadezen aan hun kant te voegen. Militair en politiek falen aan de Amerikaanse kant
zorgde er echter voor dat de Invasie van Canada (1775) uiteindelijk mislukte.
In Nova Scotia waren weliswaar alle oorzaken van Greene aanwezig, maar
doordat de vijf ontwikkelingen zich te laat ontwikkelden waren de mogelijkheden
voor een revolutie in veel mindere mate aanwezig dan in de Dertien Koloniën. Voor
de oorzaken op de korte termijn had de handelarenelite een grote invloed. Zij waren
sterk afhankelijk van het ‘moederland’ omdat de kolonie de meest directe vaarroute
vanuit Engeland naar Amerika aanbood, waardoor intercontinentale handel een groot
deel van de economie uitmaakte. Hoewel de strenge hervormingen van de Britten wel
motivatie voor verzet vormde, hadden de kolonisten de mogelijkheid en het
zelfvertrouwen niet om massaal in opstand te komen.
Het is verder belangrijk te vermelden dat Quebec en Nova Scotia niet zozeer
loyaal bleven aan Groot-Brittannië, maar zich eerder afzijdig hielden en neutraal
waren tijdens de Amerikaanse Revolutie. Hoewel het behouden van de zeven
koloniën tijdens en na de revolutie voor de Engelsen niet gemakkelijk was, hebben zij
tot op de dag van vandaag, met uitzondering van de Florida’s, nog een hechte band
23
met de gebieden.
24
Bijlage
Figuur 1
Dit is een aangepaste kaart. Orginele bron: J.H. Elliot, Empires of the Atlantic World: Britain and
Spain in America 1492-1830 (London 2006) 294.
25
Bibliografie:
Secondaire Literatuur:
Arnade, C.W., ‘The Failure of Spanish Florida’, The Americas 16 (1960) 271-281.
Bercuson, S.J. e.a., Colonies: Canada to 1867 (Toronto 1992).
Bumsted, J.M., ‘British Colonial Policy and the Island of St. John, 1763-1767’,
Acadiensis 9 (1979) 3-18.
Burnard, T., ‘The British Atlantic’, in: D.P. Morgan en J.P. Greene, Atlantic History:
A Critical Appraisal (Oxford 2009) 111-136.
Cahill, B., ‘The Treason of the Merchants: Dissent and Repression in Halifax in the
Era of the American Revolution’ Acadiensis 26 (1996) 52-70.
Campey, L.H., A Very Fine Class of Immigrants: Prince Edward Island’s Scottish
Pioneers 1770-1850 (Toronto 2007).
Dubois, L., ‘The French Atlantic’, in: D.P. Morgan en J.P. Greene, Atlantic History:
A Critical Appraisal (Oxford 2009) 137-162.
Elliott, J.H., Empires of the Atlantic World: Britain and Spain in America, 14921830 (London 2006).
Ernest, C., The Siege of Fort Cumberland, 1776: An Episode in the American
Revolution (Montreal 1995).
Greene, J.P., ‘An Uneasy Connection An Analysis of the Preconditions of the
American Revolution’, in: S.G. Kurtz en J.H. Hudson (e.d.), Essays on the American
Revolution (Chapel Hill 1973), 32-80.
Greene, J.P., ‘Origens of the American Revolution: A Constitutional Interpretation’,
in: J. Greene, Understanding the American revolution: issues and actors,
(Charlottesville en London 1995) 72-95.
Greene, J.P., ‘The American Revolution: An Explanation’, in: J. Greene,
Understanding the American revolution: issues and actors, (Charlottesville en
London 1995) 48-71.
Greene, J.P., ‘The Seven Years’ War and the American Revolution: the Causal
Relationship Reconsidered’, in: Williams, G., The British Atlantic Empire Before
the American Revolution (London 1980) 87-108.
Greene, J.P., ‘The Social Origins of the American Revolution: An Evaluation and an
Interpretation’, in: J. Greene, Understanding the American revolution: issues and
actors, (Charlottesville en London 1995) 96-119.
Lanctôt, G., Canada and the American Revolution 1774-1783 (Toronto 1967).
26
Mancke, E., The Fault Lines of Empire: Political Differentiation in Massachusetts
and Nova Scotia, CA. 1760–1830 (New York 2004).
Purvis, T.L., Colonial America To 1763 (New York 1999).
Royle, S.A., Company, Crown and Colony: The Hudson's Bay Company and
Territorial Endeavour in Western Canada (New York 2011).
Steel, I.K., ‘The Empire and Provincial Elites: An interpretation of some recent
writings on the English Atlantic, 1675–1740’, in: Williams, G., The British Atlantic
Empire Before the American Revolution (London 1980) 1-32.
27
Download