Antwoorden hoofdstuk 4

advertisement
Antwoorden hoofdstuk 4
4.1
1A enclosures
B industriële revolutie
C landbouwrevolutie
D liberalisme
E locomobiel
F mechanisch wereldbeeld
G mechanisering
H schietspoel
I spinnig Jenny
J stoommachine
4
Voor de revolutie
Kleine boeren
Kweekte voor zichzelf
Veel gemeenschapsgrond
Alles werd met de hand gedaan
Na de revolutie
Groot grondbezitters
Kweekte voor de markt
Grond afgezet met enclosures
Ploeg +zaai+oogst machines
B 1 Kleine boeren werden buitenspel gezet door grootgrondbezitters.
2 Alles werd niet meer met de hand gedaan maar met machines
6c De fabrieken produceerden veel meer dan de huisarbeiders, hierdoor
verdienden de huisarbeiders te weinig en gingen ze in fabrieken werken
7 De eerste stoommachines waren omvangrijk. Daarom konden ze niet
verplaatst worden. Ze gebruikten steenkool als brandstof. Fabrieken
werden daarom dichtbij kolenmijnen gebouwd. Stoommachines werden
niet alleen in de industrie gebruikt. Ze dreven ook vervoersmiddelen aan,
zoals treinen en boten
10 1 Er ontstonden overal fabrieken
2 transportmogelijkheden namen toe
3 Veel mensen vonden werk in de fabrieken en verhuisden naar de stad.
4.2
1A
B
C
D
afzetmarkt
arbeid
grondstoffen
kapitaal
E productiefactoren
F wet van vraag en aanbod
2a omstreeks 1750
b ongeveer 150.000.000
c 1 verhoogde landbouwopbrengsten
2 ontwikkeling van de medische wetenschap
4 1 Engeland had een grotere afzetmarkt
2 De Engelse bevolking was gegroeid
3 toename van welvaart
5a Als er meer behoefte aan kleding dan er geproduceerd kan worden, dan
stijgt de porijs van kleding. Dat komt doordat er mensen zijn die er meer
voor willen betalen. Als er veel kleding word geproduceerd terwijl weinig
mensen het kopen, daalt de prijs ervan. Dat komt omdat er verkopers zijn
die kleding voor een lagere prijs aanbieden.
6 kapitaal: rijke kooplieden wilden investeren in fabrieken
Grondstoffen: Engeland had ijzer en steenkool. De rest haalden ze uit
koloniën
Arbeid: Door de landbouwcrisis waren veel landarbeiders en boeren
werkloos geworden en zij wilden werken in de industrie
8a Omdat daar steenkool en ijzererts waren
B Zij lagen allemaal aan zee of aan een spoor
4.3
1a continentale stelsel
B standplaatsgebondenheid
4a bescherming van franse productie’
B Engeland was verder in de industriële revolutie
5a Duitsland bestond uit heelveel kleine staatjes en had een klein
afzetgebied.
B Veel grondstoffen en nijverheid in de steden.
9 1 relatief weinig nijverheid
2 gebrek aan fossiele brandstoffen
3 Nederland gebruikte lange tijd alleen maar windenergie
12 Standplaatsgebondenheid want Mr. List was een econoom en wilde de
Duitse industrie ontwikkelen. De Nederlander vond industrialisatie in
Nederland niet nodig.
4.4
1a Europese Hegemonie
B globalisering
C modern imperialisme
2 Europese landen hadden grondstoffen nodig om te kunnen
industrialiseren. Rubber,katoen,tropisch hardhout kwamen in Europa niet
voor. Daarom veroverden de landen koloniën. Zo konden ze zelf de invoer
van grondstoffen regelen tegen lage prijzen.
5a Frankrijk kon geen producten verkopen
B Veroveren van koloniën en als afzetmarkt gebruiken
C Fransen vonden zichzelf een goed volk.
7a 1 productie
2 kapitaal
B Het productieoverschot kan verkocht worden in koloniën en het
kapitaal geïnvesteerd in ondernemingen van de koloniën.
C Kapitaal investeren in verbeteringen in eigen land zodat de koopkracht
en de levensstandaard toenamen
8 Hoe meer koloniën, hoe meer aanzien een land had. Daarom veroverden
Europese landen zoveel mogelijk gebieden. Dat noemen we modern
imperialisme. Dit leidde tot veel conflicten tussen landen
9 Omdat het pas in 1871 een eenheid werd en toen nog geen koloniën had
10 1. chamberlain
2. Koningin Victoria van Engeland
3. wereldkaart
4. glas met bloed dat als verf word gebruikt
B Hij was de Britse minister van de koloniën
C Dat Engeland bloed vergiet om aan koloniën te komen.
11A Frankrijk en Engeland
B Door de strijd om koloniën nam de spanning tussen Europese landen
toe.
Download