De rechten van etnische, culturele en religieuze minderheden

advertisement
De rechten van etnische, culturele en
religieuze minderheden
Karolien Maerten
1. Inleiding
Discriminatie op grond van ras, geloof, taal, godsdienst of cultuur komt in
onze samenleving talrijk voor. De laatste jaren vormen de rechten van
etnische, culturele en religieuze minderheden steeds meer het voorwerp van
discussie. De ontwikkelingen binnen de internationale politiek hebben een
grote invloed op dit fenomeen. Zo kan onder meer verwezen worden naar de
strijd van Hutu’s tegen Tutsi’s in Ruanda en Burundi, van Bosniërs tegen
Serviërs in ex-Joegoslavië … Minderheden komen op en strijden voor de
verdediging van hun etnische, culturele en religieuze belangen.
Uit onderzoek blijkt dat de wereld tussen de vijfhonderd en zesduizend
etnische groepen telt1. Elk land kent in feite zijn minderheden, zij het
taalkundige, religieuze of andere minderheden.
In deze studie stellen we de vraag naar de constitutionele rechten van
minderheden binnen de vijftien lidstaten van de E.U. Ook wordt het E.V.R.M.
en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december
20002 hierbij onder de loep genomen, met als doel een vergelijkende studie
mogelijk te maken.
In een eerste hoofdstuk tracht ik het concept minderheden algemeen te
benaderen, om vervolgens in een tweede hoofdstuk de situatie op regionaal
vlak te bespreken. In een derde hoofdstuk wordt dan dieper ingegaan op de
constituties van de verschillende lidstaten van de E.U., om tenslotte te eindigen
met een algemeen besluit.
1
J. THEUNIS, De bescherming van minderheden in het internationaal en nationaal
recht, recente ontwikkelingen, Gent, Mys & Breesch, 1995, 1.
2
PB, C364, 18 december 2000.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
KAROLIEN MAERTEN
2. Het concept minderheden
In deze verhandeling willen we, zoals reeds eerder vermeld, wat dieper ingaan
op de rechten van etnische, culturele en religieuze minderheden, zowel op
nationaal, op internationaal, als op regionaal vlak.
Vooraleer deze studie te kunnen aanvangen, stelt zich dan ook de vraag wat we
concreet verstaan onder minderheden. In dit eerste hoofdstuk wordt kort een
zekere poging gedaan om ons studieobject af te bakenen.
Zowel op internationaal als op nationaal vlak wordt het bestaan van
minderheden erkend, doch een definitie van dit begrip wordt niet gegeven.
Ook de Verenigde Naties wagen zich niet aan een definiëring van het begrip.
Verschillende oorzaken kunnen hier aan de basis liggen.
Sommigen menen dat het niet noodzakelijk is het begrip minderheden te
definiëren. Er wordt zelfs gewezen op het gevaar van een dergelijke definitie
(omnis definitio periculosa est)3. De uiteindelijke beoordeling wordt dan
overgelaten aan regeringen en rechters.
Anderen halen dan weer de complexiteit van het probleem aan4, om alzo te
verklaren dat een overeenstemming over de definiëring moeilijk te bereiken
valt.
Een uitwijding over de verschillende voorgestelde definities zou deze studie te
uitgebreid maken. Toch willen we even wijzen op het volgende. Zoals verder
zal blijken bij de positie van minderheden op regionaal vlak, focust de Raad
van Europa zich op nationale minderheden. Aangezien we hier vooral de
positie bespreken van etnische, culturele en religieuze minderheden, kan
terecht de vraag gesteld worden hoe deze zich verhouden t.o.v. nationale
minderheden. De dominante opinie stelt dat nationale minderheden kunnen
beschouwd worden als een subcategorie van etnische, religieuze of taalkundige
minderheden. Anderen stellen dan weer dat het gebruiken van beide
categorieën in combinatie tot een optimale bescherming van minderheden kan
leiden. De discussie is nog lang niet afgesloten. We mogen immers niet uit het
oog verliezen dat in bepaalde gevallen taalkundige minderheden niet onder de
groep nationale minderheden vallen, hun taal kan erkend zijn als nationale taal.
Door de eerder beknopte omvang van deze studie stellen we voor de
concepten “etnisch, culturele en religieuze” en “nationale” hier als
equivalenten te hanteren.
3
J. THEUNIS, De bescherming van minderheden in het internationaal en nationaal
recht, recente ontwikkelingen, Gent, Mys & Breesch, 1995, 25.
4
K. MYNTTI and J. PACKER, The protection of Ethnic and Linguistic Minorities in
Europe, Abo, Abo Akademis tryckeri, 1993, 25.
130
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
Kort willen we ook nog even nader ingaan op de visie van Francesco Capotorti
m.b.t. dit probleem. Hij beklemtoont eveneens de problematiek rond het
concreet definiëren van het begrip minderheid en poogt zelf ook een zekere
omschrijving van het begrip te geven.5 Een aantal criteria stelt hij voorop bij
het beoordelen van groepen tot minderheden. Zo stelt hij dat deze groepen
numeriek in de minderheid dienen te zijn (niet een exact bepaalde
minimumsdrempel). De minderheid mag geen dominante positie kennen, wat
in feite een logisch aspect vormt. Bij een dominante heerschappij in een
samenleving is de nood aan concrete bescherming minder aanwezig. Zelf stelt
hij dat het concept minderheden enkel eigen staatsonderdanen betreft en geen
vreemdelingen, een criterium dat ook voorwerp van discussie vormt. Het
Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden zal waarschijnlijk
ook niet de bedoeling hebben vreemdelingen en migranten (nieuwe
minderheden6) tot hun doelgroep te rekenen. Bovendien is een bepaalde band
tussen de leden van de groep vereist, het bestaan van objectieve kenmerken
(etnische kenmerken, taal, godsdienst, culturele omstandigheden …) die ervoor
zorgen dat een minderheid zich onderscheidt van een meerderheid. Daarnaast
stelt hij ten vijfde nog een subjectief criterium voorop, nl. een
solidariteitsgevoel binnen de leden van een zelfde groep. Ze dienen het
verlangen te kennen om hun eigen kenmerken te bewaren en te ontwikkelen.
De Spaanse, Italiaanse, Duitse en Zweedse regering kunnen zich volledig
aansluiten bij de opinie van Capotorti. Finland daarentegen stelt zich vragen
bij het numerieke criterium. Wat betreft de criteria in het algemeen, stelt
Griekenland dat deze onvolledig en te vaag geformuleerd zijn. Men dient een
minderheid voldoende te kunnen onderscheiden van een meerderheid. De
Grieken stellen dan ook voor te overwegen of erkenning van minderheden
door een verdrag of een internationaal akkoord niet als eis dient gesteld te
5
Capotorti described a minority as:
a group numerically inferior to the rest of the population of a State, in a non-dominant
position, whose members – being nationals of the State – possess ethnic, religious or
linguistic characteristics differing from those of the rest of the population and show, if
only implicitly, a sense of solidarity, directed towards preserving their culture,
traditions, religion of language.
T.D. MUSGRAVE, Self determination and National Minorities, Oxford, Clarendon
Press, 1997, 169.
6
Deze nieuwe vorm van minderheden treffen we vooral in Nederland aan. Nederland
kende oorspronkelijk relatief weinig minderheden. Hedentendage merken we op dat de
Nederlanders talrijke minderheden kennen. Dit is vooral een fenomeen van de laatste
dertig jaar, waarbij Nederland overspoeld wordt door tal van migrantenarbeiders. In
tegenstelling tot andere pluralistische staten kan dan ook opgemerkt worden dat binnen
Nederland de minderheden niet echt van etnisch, nationale aard zijn, met uitzondering
natuurlijk van de Friesen.
MINORITY RIGHTS GROUP, Minorities and Autonomy in Western Europe, London,
Minority rights group, 1991, 27.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
131
KAROLIEN MAERTEN
worden. Nederland stelt net als Griekenland dat “les différences doivent être
suffisamment distinctes, mais aussi suffisamment importantes”.
Over het algemeen hechten alle landen veel belang aan het subjectief
criterium, het verlangen hun eigen kenmerken te bewaren en te ontwikkelen7.
Om toch een zekere begripsomschrijving te hanteren, sluiten we ons aan bij de
volgende definiëring:
“A national or ethnic, religious and linguistic minority is a group numerically
smaller than the rest of the population of a state. The members of this nondominant group have ethnic, religious or linguistic characteristics different
from those of the rest of the population and show, even implicitly, a sense of
mutual solidarity focused on the preservation of their culture, traditions,
religion or language”.8
3. De positie van minderheden op regionaal vlak
Minderheden kennen een steeds grotere aandacht binnen Europa. Onze
aandacht zal vooral uitgaan naar de bescherming van minderheden door het
EVRM en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie9.
Daarnaast zullen we ook oog hebben voor andere recente ontwikkelingen
binnen de Raad van Europa, nl. voor het naar onze mening belangrijke
Framework Convention for the Protection of National Minorities.
3.1. het EVRM
Het Europees Verdrag ter Bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden van 1950 kent geen uitdrukkelijke bepaling m.b.t. de
rechten van minderheden (in tegenstelling tot art. 27 van het Internationaal
Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten10).
7
Zo stelt de Finse regering dat men enkel van een groep als minderheid kan spreken als
deze groep wenst haar eigen specifieke kenmerken te bewaren. De Italiaanse regering
beklemtoont eveneens het belang van deze subjectieve ingesteldheid bij de leden van
een minderheid.
F. CAPOTORTI, Etude des droits des personnes appartenant aux minorités ethniques,
religieuses et linguistiques, New York, Nations Unies, 1991, 5-16.
8
K. HENRARD, The interrelation between individual human rights, minority rights
and the right to self-determination for an adequate minority protection, Leuven, 1999,
60.
9
PB, C364, 18 december 2000
10
Art. 27 IVBPR
In Staten waar zich etnische, godsdienstige of linguïstische minderheden bevinden, mag
aan personen die tot die minderheden behoren niet het recht worden ontzegd, in
gemeenschap met de andere leden van hun groep, hun eigen cultuur te beleven, hun
132
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
Er kan wel gewezen worden op art. 14 van het EVRM dat het verbod op
discriminatie huldigt, een bepaling die in vele van de later besproken
grondwetten gelijkaardig zal voorkomen. Art. 14 stelt namelijk dat het genot
van de rechten en vrijheden, welke in het EVRM worden verdedigd, is
verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras,
kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of
maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid,
vermogen, geboorte of andere status.
Als we dit artikel grondig lezen, kan er opgemerkt worden dat het enkel
ingeroepen kan worden samen met een ander artikel van het EVRM. Art. 14
kent m.a.w. een beperkt toepassingsgebied. De Raad van Europa zal hieraan
verhelpen met het nog niet inwerking getreden twaalfde protocol (infra). Er
kan als zodanig gesteld worden dat art. 14 geen onafhankelijk bestaan kent. De
rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens getuigt toch
van een zekere autonomie. De verwijzing naar andere artikelen van het EVRM
in artikel 14 belet immers niet dat een maatregel die in het licht van alle andere
artikelen van het verdrag toegelaten is, toch in strijd kan zijn met artikel 14
door een discriminerend karakter. De klachten van minderheden of leden van
een minderheid moeten dus ruim binnen het bereik vallen van art. 14 EVRM.
Bovendien schrikken rechters er niet van terug om af en toe zelfs uit de
negatieve verwoording van art. 14 een positieve verplichting voor de staten af
te leiden. Wettelijke bepalingen die een verschil in behandeling tot gevolg
kennen, vormen geen inbreuk op het niet-discriminatiebeginsel indien ze er
juist toe strekken een grotere gelijkheid te waarborgen. Dit houdt echter niet in
dat het EVRM staten verplicht tot het nemen van dergelijke positieve
maatregelen, ze krijgen er enkel de kans toe. Ook wanneer een staat positieve
maatregelen neemt die in het licht van het EVRM niet verplicht zijn, moet
deze rekening houden met art. 14. Een staat mag een minderheid niet
discriminerend behandelen door bijvoorbeeld aan de één meer financiële
tegemoetkomingen toe te kennen dan aan de ander.
Door art. 14 ruim te interpreteren kunnen minderheden dan toch een zekere
bescherming genieten. Zo is art. 14 onder meer ook van toepassing op die
artikelen die bepalen in welke omstandigheden de fundamentele rechten en
vrijheden kunnen beperkt worden. Nadelige discriminatie voor minderheden is
op dat vlak niet toegelaten.
Naast art. 14 zijn ook nog andere verdragsbepalingen van een zeker belang
voor minderheden. De rechten bepaald in het verdrag gelden namelijk voor
alle personen die vallen onder het rechtssysteem van de contracterende staten.
Ook minderheden genieten dus van de rechten, gewaarborgd door het EVRM.
Belangrijke bepalingen zijn dan ook o.a. art. 9 (vrijheid van gedachte, geweten
eigen godsdienst te belijden en in de praktijk toe te passen,of zich van hun eigen taal te
bedienen.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
133
KAROLIEN MAERTEN
en godsdienst) en art. 10 (vrijheid van meningsuiting). Ook naar art. 2 (recht
op onderwijs) van het aanvullend protocol kan op dit vlak verwezen worden.11
3.2. Protocol nr. 12 bij het EVRM
Zoals reeds eerder vermeld kent het art. 14 van het EVRM geen algemeen
toepassingsgebied, in tegenstelling tot art. 26 IVBPR12. De Raad van Europa
wou een zelfde bescherming bieden op Europees vlak, wat leidde tot het
Protocol nr. 12 bij het EVRM. Dit protocol is voorlopig nog niet in werking
getreden, omdat onvoldoende landen het reeds geratificeerd hebben.
Art. 1 bepaalt het algemeen verbod op discriminatie.
“The enjoyment of any right set forth by law shall be secured without
discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion,
political or other opinion, national or social origin, association with a national
minority, property, birth or other status.
No one shall be discriminated against by any public authority on any ground
such as those mentioned in paragraph 1.”
Eerst en vooral kan dus opgemerkt worden dat dit artikel
toepassingsgebied kent in tegenstelling tot art. 14 EVRM (set
Bovendien kent het een grote relevantie voor minderheden,
uitdrukkelijk stelt dat discriminatie wegens associatie met
minderheid niet toegelaten is.
een algemeen
forth by law).
aangezien het
een nationale
3.3. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Wat betreft minderheidsrechten kan ook verwezen worden naar het Handvest
van de Grondrechten van de Europese Unie. Dit Handvest, van recente datum,
werd afgekondigd tijdens de Europese Raad van Nice van 7 tot en met 9
december 2000.
Hoofdstuk 3 van het Handvest handelt over gelijkheid. Met betrekking tot
minderheidsrechten kan onder meer artikel 20 als relevant aanzien worden,
maar vooral artt. 21 en 22 die specifiek oog hebben voor minderheden.
11
H. MIALL, Minority rights in Europe, London, Pinter, 1994, 89-90.
Art. 26 IVBPR
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke
bescherming door de wet. In dit verband verbied de wet discriminatie van welke aard
ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op
welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere
overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere
status.
12
134
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
Art. 20 stelt dat eenieder gelijk is voor de wet, een bepaling dat we later bij de
bespreking van de grondwetten van de verschillende lidstaten nog talrijk zullen
tegenkomen. Hetzelfde geldt voor artikel 21 dat het thema non-discriminatie
belicht. Elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur,
etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of
overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale
minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid,
is verboden. Dit artikel stelt dus uitdrukkelijk dat het behoren tot een
minderheid geen grond kan vormen tot een discriminerende behandeling.
Daarnaast moet ook nog gewezen worden op art. 22, dat de culturele,
godsdienstige en taalkundige verscheidenheid waarborgt. De Unie eerbiedigt
deze verscheidenheid. Dit artikel kent o.a. zijn oorsprong in artikel 6 van het
Verdrag betreffende de Europese Unie.
2.4. Het Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden.13
Het feit dat het EVRM geen specifieke minderheidsbepaling kende, spoorde de
Raad aan tot het ontwikkelen van een protocol of een aanvullend verdrag.
Uiteindelijk is het dit Kaderverdrag ter bescherming van nationale
minderheden geworden. Het Kaderverdrag is het eerste en voor het ogenblik
enige verdrag dat uitsluitend de situatie van minderheden behandelt. Het
verdient dan ook bij uitstek onze aandacht.
Op 10 november 1994 heeft de Raad van Ministers van de Raad van Europa
dit Kaderverdrag aangenomen. De landen kregen de kans het te tekenen vanaf
1 februari 1995. Het Kaderverdrag trad in werking op 1 februari 1998.14 We
dienen wel op te merken dat niet alle landen van de EU dit verdrag
goedgekeurd hebben. Het Verdrag is nog niet in werking getreden binnen
Frankrijk, België, Griekenland, Luxemburg, Nederland en Portugal. Binnen de
andere landen kent het wel al haar werking, bij de één wat later dan bij de
ander. Zweden vormt de laatste nieuwkomer (sinds 01/06/2000).
Het Kaderverdrag kan ook goedgekeurd worden door landen die geen lid van
de Raad van Europa zijn. Dit is te wijten aan de speciale bezorgdheid die men
kent voor de minderheden in Centraal- en Oost-Europa.
Het Kaderverdrag heeft als doel te bepalen welke principes moeten gevolgd
worden om de rechten van minderheden te beschermen. Het verdrag bevat
13
Framework Convention for the Protection of National Minorities,
http://www.humanrights.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/157.htm
14
G. PENTASSUGLIA, “Monitoring Minority Rights in Europe: The Implementation
Machinery of the Framework Convention for the Protection of National Minorities –
With Special Reference to the Role of the Advisory Committee, International Journal
on Minority and Group Rights 1999/6, 417.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
135
KAROLIEN MAERTEN
hoofdzakelijk programmabepalingen met doelstellingen die de staten dienen te
volgen. Deze bepalingen hebben geen directe werking binnen een betrokken
staat. Ze zijn voldoende ruim geformuleerd, zodanig dat Staten de kans krijgen
rekening te houden met de situatie in eigen land.
Wat betreft de bepalingen in concreto, dient in de eerste plaats nog eens
opgemerkt worden dat het Verdrag geen bepaling kent van het begrip
minderheid.
De bepalingen zelf handelen niet zozeer over collectiviteiten, minderheden als
groep. Rechten worden eerder toegekend aan individuen zelf, lid van een
minderheid, dan aan de groep als een geheel. Van collectieve rechten is niet
echt sprake.15 Toch dienen we er op te wijzen dat het tweede lid van art. 3
erkent dat deze rechten individueel of in groep kunnen uitgeoefend worden
(wat niet hetzelfde betekent als collectieve rechten):
“ Persons belonging to national minorities may exercise the rights and enjoy
the freedoms flowing from the principles enshrined in the present framework
Convention individually as well as in community with others.”
In artikel 4 wordt gesteld dat leden van nationale minderheden gelijk zijn voor
de wet en van een gelijke bescherming genieten. De gelijkheid voor de wet is
een artikel dat in tal van de besproken grondwetten zal behandeld worden.
Staten moeten een volledige gelijkheid nastreven tussen leden van
minderheden en leden van meerderheden. In lid 2 van artikel 4 wordt gesteld
dat positieve maatregelen met dit oogmerk dan ook worden toegelaten.16 Deze
positieve maatregelen moeten wel adequaat zijn, m.a.w. het
proportionaliteitsbeginsel in acht nemen, de rechten van derden niet schenden
en geen discriminatie van anderen tot gevolg kennen.
Daarnaast behandelt het verdrag nog andere gekende rechten, waaronder het
recht op vrije meningsuiting, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de
vrijheid van vereniging… Het belang van deze rechten voor minderheden ligt
aan de basis hiervan, maar ook het feit dat het EVRM niet van toepassing is op
15
Explanatory Report to the Framework Convention for the Protection of
National Minorities
http://conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/157.htm
16
Article 4 of the Framework Convention
1, The Parties undertake to guarantee to persons belonging to national minorities the
right of equality before the law and of equal protection of the law. In this respect, any
discrimination based on belonging to a national minority shall be prohibited.
2. The Parties undertake to adopt, where necessary, adequate measures in order to
promote, in all areas of economic, social, political and cultural life, full and effective
equality between persons belonging to a national minority and those belonging to the
majority.
136
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
staten die geen lid zijn van de Raad van Europa en toch partij zijn bij het
Kaderverdrag.
Kort dienen we ook nog even op te merken dat, alhoewel dit verdrag een
positieve evolutie betekent binnen de bescherming van minderheden, men zich
toch niet blind mag opstellen voor de problemen en zwakke punten die ook dit
verdrag nog kent. Het kenmerkt zich eerder door vage bepalingen, bepaalt niet
nader wat er onder een nationale minderheid verstaan wordt en ook het
controlemechanisme laat nu en dan te wensen over. Het toezichtsmechanisme
wordt gereld in de artt. 24-26 en biedt maar een minimale bescherming.17 Voor
een concrete uitwerking van deze problematiek verwijzen we o.a. naar de
opinie van Gerd Oberleitner.18
3.5. Council of Europe Draft European Charter for Regional or
Minority Languages
Kort zou ik ook nog even willen ingaan op dit verdrag van de Raad van
Europa. Het richt zich specifiek tot taalkundige minderheden, meer conreet
minderheids- of regionale talen. Opnieuw kent het zijn oorsprong in de
beperkingen van art. 14 EVRM. Dit artikel huldigt het verbod van
discriminatie op grond van taalkundige redenen. Een positieve bescherming
van taalkundige minderheden wordt op deze manier echter niet expliciet
gewaarborgd. Aan deze beperking van het EVRM wil dit verdrag
tegemoetkomen.
Art. 5 bepaalt de doelstellingen, principes van dit verdrag. In paragraaf 1 wordt
gesteld welke principes elke staat in zijn politiek beleid dient te hanteren,
waaronder:
•
The recognition of the existence of regional or minority
languages as an expression of cultural wealth
•
The respect of the geographical area of each regional or minority
language in order to ensure that existing or new administrative devisions do
not constitute an obstacle to the promotion of the regional or minority
language in question
•
The need for resolute action to promote regional or minority
languages in order to safeguard them
•
The elimination of all forms of discrimination concerning the use
of regional or minority languages
17
GILBERT, G., “The Council of Europe and Minority Rughts”, Human Rights
Quarterly 1996, 189.
18
G. OBERLEITNER, “Monitoring Minority Rights under the Council of Europe’s
Framework Convention” in P. WIMPER en S. WHEATLEY, Minority Rights in the
‘New’ Europe, Nijhoff, Kluwer Law International, 1999, 71-84.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
137
KAROLIEN MAERTEN
Het verdrag is na vijf ratificaties binnen de Raad van Europa in werking
getreden op 01/03/1998. Opnieuw dient opgemerkt te worden dat niet alle
lidstaten van de Europese Unie dit verdrag goedgekeurd hebben. We treffen
een zekere gelijkenis aan met het Kaderverdrag ter bescherming van nationale
minderheden. Opnieuw hebben België, Frankrijk, Luxemburg, Portugal en
Griekenland het verdrag niet goedgekeurd. Daarnaast wordt het evenmin
erkend binnen Italië. Nederland, dat zich afzijdig opstelt t.o.v. het
Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden, heeft dit verdrag
daarentegen wel erkend. Al op 01/03/1998 trad het bij onze noorderburen in
werking.
4. De constitutionele rechten van minderheden binnen
lidstaten van de Europese Unie
Bij deze vergelijkende benadering wil ik me niet de pretentie toeëigenen te
kunnen spreken van een volledige behandeling van alle rechten. De ruime
benadering van de problematiek en de beknoptheid van de studie, laten me niet
toe tot een volledige vergelijking van alle interne rechten over te gaan. Ik
beperk me dan ook tot de constitutionele rechten wat betreft de onderwerpen
die naar mijn mening een grote relevantie kennen.
Eerst en vooral willen we er even op wijzen dat individuen in feite het recht
moeten kennen zelf te kunnen beslissen of ze aanzien en behandeld willen
worden als lid van een minderheid. Een dergelijk recht wordt verdedigd in art.
3 van het Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden:
“1. Every person belonging to a national minority shall have the right freely to
choose to be treated or not to be treated as such and no disadvantage shall
result from this choice or from the exercise of the rights which are connected
to that choice.”
Deze vrijheid houdt niet in dat de kwalificatie als lid van een minderheid
volledig en alleen afhangt van de subjectieve wil van het individu. Daarnaast
dient dit individu hoe dan ook aan een aantal objectieve kenmerken te
beantwoorden.19 Toch geniet niet elk individu deze vrijheid. Overheden
kunnen voorwaarden opleggen aan de erkenning als minderheidslid. Bij het
onderzoek van de situatie in de lidstaten van de Europese Unie is een
dergelijke verplichting tot het al dan niet behoren tot een minderheid niet aan
het licht gekomen.
19
Explanatory Report to the Framework Convention for the Protection of
National Minorities; G. GILBERT, “The Council of Europe and Minority Rughts”,
Human Rights Quarterly 1996, 177.
138
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
Vooraleer men van eventuele rechten toegekend aan minderheden kan
genieten, dient men door de Staat als minderheid erkend te worden. In
sommige landen wordt deze erkenning uitdrukkelijk geregeld in de GW of
andere wetten. België en Italië vormen daar een voorbeeld van. Binnen
bepaalde staten volstaat het niet te voldoen aan objectieve en subjectieve
criteria, ook een particuliere erkenningsakte door de staat is vereist. De meeste
van de bestudeerde landen, waaronder Griekenland, Denemarken, Finland,
Portugal en Duitsland, bepalen de mogelijkheid tot erkenning als minderheid
door de staat niet nader, noch in hun grondwettten, noch in andere wetgevende
bronnen. De erkenning van het bestaan van minderheden kan soms een
probleem vormen. Frankrijk vormt in dit opzicht het voorbeeld bij uitstek. De
eenheid van hun land blijven de Fransen nastreven. Frankrijk weigert dan oook
internationale verdragen met betrekking tot minderheden te ondertekenen.20
Wat betreft de vergelijkende studie van de constitutionele rechten van
minderheden binnen de lidstaten van de Europese Unie, zullen we een
onderscheid maken tussen enerzijds etnisch en culturele en anderzijds
religieuze minderheden.
4.1. Etnische en culturele minderheden
4.1.1.Het gelijkheidsbeginsel en de fundamentele rechten en vrijheden
De fundamentele rechten en vrijheden, opgenomen in de GW van de
verschillende staten en ook in internationale bronnen, gelden zonder
onderscheid voor de bescherming van elk menselijk individu. Uit het
gelijkheidsbeginsel en het beginsel van niet-discriminatie dient afgeleid te
worden (zoals bovendien uitdrukkelijk bepaald in tal van grondwetten) dat
dergelijke rechten gelden zonder onderscheid van religie, geslacht, afkomst …
In feite volstaat het erop te wijzen dat alle besproken landen het EVRM
geratificeerd hebben en bijgevolg ook gebonden zijn door diens bepalingen.
Het reeds eerder besproken art. 14 van het EVRM (supra), dat het verbod op
discriminatie behandelt, stelt dat: “The enjoyment of the rights and freedoms
set forth in this Convention shall be secured without discrimination on any
ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion,
national or social origin, association with a national minority, property, birth or
other status”. In dit artikel wordt expliciet bepaald dat discriminatie op grond
van behoren tot een minderheid uit den boze is.
Dit gelijkheidsbeginsel vinden we ook terug in het Kaderverdrag ter
bescherming van nationale minderheden. Een gelijkheid voor de wet en een
gelijke bescherming door de wet worden vooropgesteld.
20
ROULAND, N., PIERRE-CAPS, S. en POUMAREDE, J., Droit des minorités et des
peuples autochtones, Paris, PUF, 1996, 307-309.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
139
KAROLIEN MAERTEN
Alle staten van de Europese Unie erkennen het gelijkheidsbeginsel in hun
Grondwet, het ene land meer uitgesproken dan het andere, maar een zekere
gelijkheid van alle burgers wordt vooropgesteld. In de Grondwet van
bijvoorbeeld Finland, Ierland, Italië, Portugal en Nederland vinden we een
dergelijk algemeen gelijkheids- en niet discriminatiebeginsel terug. Zo stelt art.
1 van de Nederlandse Grondwet dat allen die zich in Nederland bevinden, in
gelijke gevallen worden behandeld. Discriminatie wegens godsdienst,
levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan
ook, is niet toegestaan. Het discriminatieverbod is een absoluut grondrecht,
zonder enige beperkingsmogelijkheid.21 Het recht op gelijkheid wordt ook
behandelend in art. 40.1 van de Ierse GW. Verschillende bepalingen m.b.t.
grondrechten van de Ierse GW zijn namelijk zo verwoord dat ze een waarborg
inhouden voor iedere burger.22 Naar mening van het Supreme Court betekent
dit: “… a guarantee against any inequalities grounded upon an assumption, or
indeed a belief, that some individuals, by reason of their human attributes or
their ethnic or racial, social or religious background, are to be treated as the
inferior or superior of other individuals in the community.”23
Deze beginselen betekenen echter een indirecte minderhedenbescherming daar
ze elke discriminatie op grond van nationaliteit, ras, taal en religie verbieden
zonder expliciet te verwijzen naar het al dan niet behoren tot een minderheid.
De aangehaalde kenmerken vormen in feite elementen die de grondslag tot
kwalificatie als minderheid kunnen vormen. Dergelijke bepalingen houden dan
ook onrechtstreeks een bescherming van minderheden in.
De Grondwetten van bepaalde staten, waaronder Oostenrijk en Zweden,
erkennen bovendien uitdrukkelijk dat discriminatie op grond van het behoren
tot een minderheid niet toegelaten wordt. Artikel 15 van de Zweedse Grondwet
stelt dat discriminatie van een burger behorende tot een minderheid op grond
van zijn ras, huidskleur of etnische afkomst, niet toegelaten is. Ook de
Belgische Grondwet bepaalt in art. 11 uitdrukkelijk dat de rechten van
ideologische en filosofische minderheden dienen gerespecteerd te worden.
Naast dit artikel dient ook art. 131 GW in rekening genomen te worden dat
stelt dat de wet de regelen vaststelt ter voorkoming van elke disciminatie om
ideologische en filosofische redenen. Dit artikel kent een minder ruim
toepassingsgebied dan art. 11 GW daar art. 131 enkel van toepassing is op
gemeenschapsaangelegenheden en omdat het alleen spreekt over discriminatie
om ideologische en filosofische redenen, daar waar ‘inzonderheid’ in art. 11
21
G.A.J.M. KORTMANN en L. PRAKKE, Het staatsrecht van de landen van de
Europese Unie, Deventer, Kluwer, 1998, 541.
22
G.A.J.M. KORTMANN en L. PRAKKE, Het staatsrecht van de landen van de
Europese Unie, Deventer, Kluwer, 1998, 397.
23
A. ALEN, Constitutional Law, Ireland, 1992, 95.
140
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
GW erop wijst dat dit art. zich niet limiteert tot ideologische en filosofische
minderheden.24
Toch willen we er nogmaals op wijzen dat een loutere toepassing van het
gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel een onvoldoende waarborg vormt
voor de bescherming van de rechten van minderheden. Dergelijke groepen
bevinden zich soms in een zodanige inferieure positie dat alleen positieve
maatregelen, een directe ondersteuning en extra bescherming door de staat, een
gelijke toestand met hun meerderheid kunnen tot stand brengen.De GW van
Oostenrijk, Zweden (art. 2: Opportunities should be promoted for ethnic,
linguistic and religious minorities to preserve and develop a cultural and social
life of their own) en Italië (vb. art. 6 betreffende taalkundige minderheden:
“The republic shall safeguard linguistic minorities by means of special
provisions”25), die positieve maatregelen in hun Grondwet uitdrukkelijk
regelen, vormen in dit opzicht een relevant voorbeeld.
We willen dan ook even nader ingaan op de situatie in Oostenrijk. Naast haar
Grondwet, die relatief weinig over grondrechten spreekt, kent Oostenrijk nog
aan aantal andere teksten die dezelfde constitutionele kracht genieten,
waaronder ‘The Treaty of Saint-Germain, Part III’. Het is één van de enige
constitutionele teksten binnen de lidstaten van de EU die zo uitdrukkelijk de
rechten van minderheden bepaalt. In haar section 5 organiseert ze de
bescherming van minderheden. In artikel 62 wordt uitdrukkelijk beklemtoond
dat deze tekst grondwettelijk gezag geniet en dat een wet geen afbreuk kan
doen aan deze bepalingen. In artikel 63 wordt het algemeen beginsel van nietdiscriminatie gehuldigd. Wat betreft de positieve maatregelen willen we even
wijzen op art. 66, een art. dat nogmaals de gelijkheid behandelt en wat verder
op het geloof en het taalgebruik ingaat. In haar lid 4 wordt uitdrukkelijk een
vb. van positieve maatregelen ter bescherming van de taalkundige rechten van
minderheden gegeven.
“Notwithstanding any establishment by the Austrian Government of an official
language, adequate facilities shall be given to Austrian nationals of nonGerman speech for the use of their language, either orally or in writing, before
the courts.”
24
Art. 11 Belgische Gec. GW
Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend met zonder
discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet
inzonderheid de rechten en vrijheiden van de ideologische en filosofische minderheden.
J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Overzicht publiek recht, Brugge, Die
Keure, 2000, 340
25
POGGESCHI, G., “Les solutions institutionnelles pur la protection des minorités
linguistique en Italie” in LEVRAT, N., Minorités et organisation de l’état, Brussel,
Bruylant, 1998, 297-300.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
141
KAROLIEN MAERTEN
Wat betreft positieve staatsrechtelijke verplichtingen in België, kunnen we
stellen dat uit artt. 10 en 11 GW geen positieve verplichting voor de overheid
kan afgeleid worden. Het Arbitragehof heeft nochtans reeds geoordeeld dat een
gelijke behandeling van wezenlijk verschillende groepen een strijdigheid met
het gelijkheidsbeginsel met zich kan meebrengen. Juist door het op een gelijke
manier behandelen van minderheden kan men hun inferieure positie nog meer
ondersteunen. Naar de mening van het Arbitragehof kunnen positieve
maatregelen in overeenstemming geacht worden met het gelijkheidsbeginsel
als een aantal voorwaarden in rekening genomen worden.
4.1.2. Rechten van taalkundige minderheden
a. Algemeen
In tal van landen situeert de minderheidsproblematiek zich vooral rond
taalkundige minderheden. Ook België, met haar talenstrijd tussen de
Nederlands- en Franstaligen, vormt daar een voorbeeld van.
Op internationaal niveau worden de rechten van taalkundige minderheden
bepaald binnen de artikelen 10 en 11 van het Kaderverdrag ter bescherming
van nationale minderheden. Dit artikel stelt dat elk lid van een taalkundige
minderheid het recht heeft zijn eigen taal vrij te gebruiken. Waar die nood zich
stelt moet een gebruik van de minderheidstaal in administratieve
aangelegenheden mogelijk zijn. Bovendien dienen de staten, partij bij dit
verdrag, ervoor te zorgen dat elk lid van een taalkundige minderheid bij
arrestaties, beschuldigingen aan zijn adres … geïnformeerd wordt in een voor
hem begrijpelijke taal. Binnen de landen die het geratificeerd hebben, betekent
dit verdrag naar ons inziens een uitgebreide positieve bescherming van
taalkundige minderheden (de problemen die het verdrag bij de concrete
werking van het controlemechanisme kent buiten beschouwing gelaten).
De landen waar etnische en culturele minderheden hun eigen taal behielden,
kennen meestal concrete bepalingen met betrekking tot het gebruik van deze
minderheidstalen. Alle landen, met uitzondering van Portugal en Luxemburg
(die geen taalkundige minderheid kennen) regelen deze situatie in concreto in
hun GW of andere interne wetgeving.
Zo kunnen we o.a. verwijzen naar de situatie in Nederland, waar Friezen de
enige taalkundige minderheid vormen. De Grondwet bepaalt niets
uitdrukkelijk m.b.t. deze groep. Ze zijn woonachtig in de provincie Friesland.
Friesland vormt de enige van de 11 provincies, waar inwoners toegelaten
worden hun eigen taal te spreken en te schrijven als tweede taal naast het
Nederlands.26
26
MINORITY RIGHTS GROUP, Minorities and Autonomy in Western Europe,
London, Minority rights group, 1991, 27-30.
142
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
Ook Oostenrijk behandelt de rechten van taalkundige minderheden in art. 66
van ‘The Treaty of Saint-Germain’ (supra). Italië doet dit in haar Grondwet
door te bepalen in art. 6 dat speciale bepalingen de bescherming van
taalkundige minderheden dienen te garanderen.
Griekenland vormt op het principe van de interne regelgeving m.b.t. de
taalproblematiek een uitzondering door bij de organisatie van het gebruik der
talen een beroep te doen op internationale verdragen.
Wat betreft de talenproblematiek lijkt het ons interessant ook even nader in te
gaan op de Belgische en Finse situatie.
De problematiek rond minderheden situeert zich in België vooral op
taalkundig vlak. De strijd tussen Vlamingen en Walen is niemand onbekend.
De Belgische geschiedenis kenmerkt zich door een strijd van beide groepen
voor de erkenning van hun rechten. Naast deze twee taalgroepen kent België
ook nog een Duitstalige leefgemeenschap. Art. 4 van de Belgische GW erkent
het territorialiteitsbeginsel met vaste taalgrens van de vier verschillende
taalgroepen in België, met name het Nederlandse, het Franse, het Duitse
taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Op deze manier wordt
de voorrang gewaarborgd van de taal van het entalige gebied en heeft men oog
voor de gelijkheid van beide talen in het tweetalige Brussel-Hoofdstad.27
Art. 30 van de GW stelt dat het gebruik van talen vrij is. Het kan niet worden
geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag
en voor gerechtszaken. Deze bepaling verwees oorspronkelijk naar de
dominante positie van de Franse taal binnen het economisch en politiek
leven.28 In het licht van de Franse dominantie ontketenden de Vlamingen een
strijd voor gelijke rechten. Wat betreft het taalgebruik tussen burgers
onderling, heerst er een absolute vrijheid. In hun communicatie met de
overheid, kan er sprake zijn van zekere beperkingen, enkel in gevallen bepaald
door de wetgevende macht (met uitsluiting van een bevoegdheidsopdracht aan
de uitvoerende macht) over onderwerpen bepaald in de Grondwet.29
Art. 30 GW moet samen gelezen worden met art. 129 § 1 GW die aan de
Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap de bevoegdheid toekent om
bij uitsluiting van de federale wetgever, ieder wat hem betreft, bij decreet, het
gebruik van de talen te regelen voor bepaalde zaken. Ook art. 130 § 1 GW dat
bepaalt dat de Raad van de Duitstalige Gemeenschap bij decreet het gebruik
27
J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Overzicht publiek recht, Brugge, Die
Keure, 2000, 29.
28
A. ALEN, Constitutional Law, Belgium, Deventer, Kluwer Law and Taxation publ.,
1992, 245.
29
A. ALEN, Handboek van het Belgisch Staatsrecht, Deurne, Kluwer
rechtswetenschappen België, 1997, 446.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
143
KAROLIEN MAERTEN
van de talen voor het onderwijs in de door de overheid opgerichte,
gesubsidieerde of erkende instellingen regelt, is hierbij relevant.
Daarnaast beschermen nog een aantal andere constitutionele bepalingen de
belangen van de verschillende taalgroepen. Zo kan onder meer gewezen
worden op art. 4 lid 3 GW die een uitzondering uitmaakt op de gewone
meerderheidsregel.30 Ook de alarmbelprocedure, art. 54 GW, kent in dit
opzicht een grote waarde. De alarmbelprocedure werd in 1970 in de GW
ingeschreven om de Franstalige minderheid in het Parlement te beschermen.
Men wil vermijden dat één van de taalgroepen via een eenvoudige
meerderheid/minderheid-verhouding wordt benadeeld. Deze procedure kent in
de praktijk een zeer geringe toepassing, ze werd tot op heden nog maar één
keer toegepast.31
Gans het territorialiteitsbeginsel kan aanzien worden als één van de
grondslagen van de Belgische staatsstructuur. Het Europees Hof heeft al een
tweetal keer stilgestaan bij de verenigbaarheid van deze taalstructuur met het
EVRM. In beide gevallen oordeelde het Hof dat het territorialiteitsbeginsel
over het algemeen in overeenstemming met het EVRM kan aanzien worden.32
Recent rijst nochtans de discussie opnieuw naar aanleiding van het eerder
vermelde Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden. België
heeft het verdrag nog niet ondertekend, onder meer omdat de Vlamingen
vrezen voor voorwaarden die de Franstaligen in de rand rond Brussel zouden
stellen. Er stelt zich de discussie wie juist als minderheden kunnen aanzien
worden. Volgens de Vlamingen vormen alleen de Duitstaligen in België een
minderheid, de Franstaligen van hun kant stellen dat zowel de Nederlands- ,
Frans- en Duitstaligen als minderheden dienen aanzien te worden.33
30
Art. 4 lid 3 Gec. GW
De grenzen van de vier taalgebieden kunnen niet worden gewijzigd of gecorrigeerd dan
bij een wet, aangenomen met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van
elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep
aanwezig is en voorzoverhet aantal ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden van
de uitgebrachte stemmen bereikt.
31
K., RIMANQUE, De grondwet toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen,
Intersentia rechtswetenschappen, 1999, 54; J. VANDELANOTTE en G.
GOEDERTIER, Overzicht publiek recht, Brugge, Die Keure, 2000, 621.
32
Hof Mensenrechten, arrest Belgische Taalzaak van 23 juli 1968, Publ. Cour eur.
D.H., Serie A, nr. 31, 18-20; Hof Mensenrechten, arrest Mathieu-Mohin en Clerfayt
van 2 maart 1987, Publ. Cour eur. D.H., Serie A, nr. 113, 22.
33
A. ALEN en P.PEETERS, “Het rapport Columberg namens de Raad van Europa en
de Belgische taalwetgeving: een storm in een glas water”, T.B.P. 1999/6, 387-393; A.
VANDAELE, “Bedenkingen bij voorbehouden en interpretatieve verklaringen bij
verdragen naar aanleiding van het arrest nr. 117/98 van het Arbitragehof – Het
Kaderverdrag ter bescherming van minderheden als casus”, T.B.P. 1999/10, 758-768; J.
VANDELANOTTE en G. GOEDERTIER, Overzicht publiek recht, Brugge, Die Keure,
2000, 32.
144
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
Binnen Finland worden zowel Fins als Zweeds gesproken. De Zweden vormen
een taalkundige minderheid (6% van de bevolking). De Finse constitutie erkent
zowel het Fins als Zweeds als nationale talen. Burgers kennen het recht hun
eigen taal naar voorkeur te gebruiken voor het Hof, in administratieve
procedures34. De bepaling dat Fins en Zweeds de nationale talen zijn, houdt in
dat ze beiden op gelijke voet geplaatst worden, ondanks hun numerieke
verschillen in het aantal sprekers. De erkenning van de gelijkheid tussen beide
talen betekent bovendien dat extra maatregelen ter bescherming van de
Zweedssprekenden niet nodig zijn.35 Section 17 bepaalt dat de politieke
overheid er zal voor zorgen dat in de behoeften op cultureel, sociaal en
onderwijsgebied van de Finssprekende en Zweedssprekende bevolking in hun
eigen taal wordt voorzien.36 Naast section 17 van de Finse GW, kan er ook
nog verwezen worden naar section 51 waar nogmaals impliciet een gelijke
behandeling van Fins en Zweeds in verborgen zit.
Opgemerkt kan ook worden dat Section 17 eveneens aandacht heeft voor
andere taalkundige minderheden, zoals de Sami en de Roma. Hun recht om
hun eigen taal en cultuur te behouden en te ontwikkelen wordt erkend.37
Deze landen kennen een open houding tgo. linguïstische pluraliteit, een
fenomeen dat we bovendien meermaals terugvinden binnen de verschillende
Europese lidstaten (bv. Spanje, Italië (supra) en Oostenrijk (supra)). Ook
Spanje beklemtoont in art. 3 lid 3 van de GW dat de Spaanse rijkdom aan
linguïstische pluraliteit gerespecteerd en beschermd dient te worden. Spanje en
Oostenrijk kennen beide een of meerdere officiële talen. De Oostenrijkse
Grondwet bepaalt in art. 8 dat Duits de officiële taal van de republiek vormt.
Toch houdt deze officiële taal geen beperking van de rechten van de
taalminderheden in. Wat betreft de Spaanse taalkundige situatie, worden de
andere niet-officiële Spaanse talen op staatsvlak toch als officieel erkend in de
34
Section 17 Constitution of Finland
The national languages of Finland are Finnish and Swedish.
The right oof evryone to use his or her own language, either Finnish or Swedish,
before courts of law and other authorities, and to receive official documents in
that language, shall be guaranteed by an Act. The public authorities shall provide
for the cultural and social needs of the Finnish-speaking and Swedish-speaking
populations oof the country on equal basis.
3. The Sami, as an indigenous people, as well as the Roma and other groups, have
the right to maintain and develop their own language and culture.
35
MINORITY RIGHTS GROUP, Minorities and Autonomy in Western Europe,
London, Minority rights group, 1991, 12.
36
G.A.J.M. KORTMANN en L. PRAKKE, Het staatsrecht van de landen van de
Europese Unie, Deventer, Kluwer, 1998, 209.
37
K. MYNTTI, “National Minorities and Minority Legislation in Finland” in K.
MYNTTI en J. PACKER, The protection of Ethnic and Linguistic Minorities in
Europe, Abo, Abo Akademis tryckeri, 1993, 79-103.
1.
2.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
145
KAROLIEN MAERTEN
plaatselijke autonome levensgemeenschappen.38 De taalminderheden kennen
dan ook een bescherming binnen Spanje. Hun rechten worden gewaarborgd.
Het feit dat de Spaanse Grondwet bij het bepalen van het verbod op
discriminatie de taal niet uitdrukkelijk vermeld als één van de gronden waarop
discriminatie niet toegelaten is, betekent dan ook niet dat discriminatie op
grond van de taal binnen Spanje toegelaten wordt. Tal van Grondwetten
vemelden de taal bovendien niet uitdrukkelijk in het artikel betreffende het
verbod op discriminatie, maar organiseren dan dit aspect nader in hun interne
wetgeving.
b. Taal binnen het onderwijs
De problematiek van het taalgebruik kent ook zijn toepassing binnen het recht
op onderwijs, op tweeërlei vlak. Ten eerste moeten we ons de vraag stellen of
minderheden het recht kennen in hun taal onderwijs te verschaffen. Ten
tweede vragen we ons ook af of de mogelijkheid bestaat deze minderheidstalen
zelf te studeren.
Wat betreft het eerste aspect valt het ons op dat de meeste landen het recht op
onderwijs in de minderheidstaal waarborgen in hun Grondwet. Hierdoor
hebben personen lid van een etnisch of culurele minderheid recht op onderwijs
in hun basistaal, in elk geval wat het lager en secundair onderwijs betreft. Dit
is o.a. het geval in Oostenrijk (art. 68 van ‘The Treaty of Saint-Germain),
Finland, Griekenland, Italië en Zweden.
Wat betreft het tweede aspect kan onder meer verwezen worden naar art. 14
van het Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden dat het recht
erkent van minderheidsleden hun eigen taal te studeren.
4.1.3. Culturele rechten
Volgens een algemeen beginsel, verdedigd binnen de meeste lidstaten van de
Europese Unie, kennen personen, lid van nationale minderheden, het recht om
hun eigen cultuur te bewaren en te ontwikkelen. Men kent een zekere openheid
voor een cultureel pluralisme.
Opnieuw kan verwezen worden naar het Kaderverdrag ter bescherming van
nationale minderheden. Tal van artikelen van dit verdrag promoten het
bewaren en de ontwikkeling van de eigen cultuur van minderheden. Zo kan
onder meer verwezen worden naar art. 5 dat expliciet dit recht waarborgt door
te stellen dat:
38
H. GIORDAN., Les minorités en Europe: droits linguistiques et droits de
l’homme,Paris, Kimé, 1992, 251.
146
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
“The Parties undertake to promote the concitions necessary for persons
belonging to national minorities to maintain and develop their culture, and to
preserve the essential elements of their identity, namely their religion,
language, traditions and cultural heritage.”
Ook art. 12 kent een groot belang ter verdediging van de culturele belangen
van minderheden, door op het vlak van onderwijs te stellen dat voorzieningen
dienen getroffen te worden om studie van eigen cultuur, geschiedenis, taal,
religie … te waarborgen.
Wat betreft de Grondwetten van de verschillende lidstaten, kunnen we onder
meer verwijzen naar art. 67 lid 2 van de Oostenrijkse Treaty of Saint-Germain
waarin impliciet een ontwikkeling van de culturele eigenheid gewaarborgd
wordt door te stellen dat:
“In particular they shall have an equal right to establish, manage, and control at
their own expensive charitable, religious, and social institutions, schools and
other educational establishments, with the right to use their own language and
to exercise their religion freely therein.”
Ook Zweden waarborgt in art. 2 het behoud en de ontwikkeling van de cultuur
van minderheden:
“Opportunities should be promoted for ethnic, linguistic and religious
minorities to preserve and develop a cultural and social life of their own.”
De Staten kennen aan minderheden even goed het gebruik van pers en media
toe … Verschillende landen, waaronder Luxemburg, Italië, Portugal, Finland
en Zwitserland kennen hun minderheden zelfs uitdrukkelijk het recht toe hun
eigen nationale tv-kanalen en radio-zenders te gebruiken, wat een zekere graad
van erkenning van de minderheden inhoudt.
3.1.4. Poltieke rechten
a. De vrijheid van vereniging
De vrijheid van vereniging vormt een belangrijk recht voor minderheden. Zo
krijgen ze de kans zich onderling te groeperen om hun belangen te verdedigen,
op te komen voor hun culturele en etnische diversiteit. Het bezorgt hen een
graad van erkenning, gelijkwaardigheid en zelfrespect. Ze krijgen een stem die
gehoord kan worden. Dit recht wordt gewaarborgd in art. 7 van het
Kaderverdrag ter bescherming van de nationale minderheden.
In de Grondwet van de besproken staten wordt het recht op vereniging in het
algemeen behandeld, zonder dit recht nog eens expliciet toe te kennen aan
minderheden. In de meeste van de Grondwetten genieten alle burgers dit recht,
wat ook impliciet de minderheidsleden inhoudt. Geen enkele staat weigert dit
147
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
KAROLIEN MAERTEN
recht toe te kennen aan minderheden. Een echte discussie op dit vlak vormt er
zich dan ook niet.
Natuurlijk vormt het verenigingsgebeuren geen absoluut recht. Het kent zijn
grenzen omwille van de nationale veiligheid, de openbare orde … (vb.
Denemarken). Deze beperking geldt opnieuw voor alle burgers. Minderheden
worden in dit opzicht dan ook niet gediscrimineerd. We kunnen o.a. verwijzen
naar art. 40.6 van de Ierse GW dat het recht op vereniging waarborgt. Het stelt
expliciet dat dit recht gereguleerd en gecontrolleerd mag worden in het publiek
belang. Wetgeving met dit doel: “shall contain no political, religious or class
discrimination”
b. Oprichten van politieke partijen
Over het algemeen vinden we in de verschillende Grondwetten geen
bepalingen terug die expliciet het oprichten van politieke partijen m.b.t.
minderheden regelen. Twee situaties kunnen zich in de praktijk voordoen: een
politieke partij enkel gevormd door minderheidsleden of een politieke partij
met een aantal leden van een minderheid (m.a.w. een politieke partij die zich
open stelt voor cultuurpluralisme) of die de belangen van minderheden
waarborgt.
Hier zouden we even willen wijzen op de situatie in Duitsland en Denemarken.
Duitsland kent een Deense minderheid in Jutland en Denemarken kent op haar
beurt een Duitse minderheid in Jutland. Deze minderheidstoestand vormt
binnen Europa een unieke aangelegenheid, maar kan bij deze dan ook als
voorbeeld dienen voor tal van andere staten. Om op een vredelievende manier
de toestand van hun minderheden te kunnen organiseren, kozen beide landen
voor bilaterale verdragen. Het eindresultaat, the Bonn-Copenhagen
Declaration, erkende aan de minderheden in beide staten essentieel dezelfde
rechten toe. We halen het Copenhagen-verdrag van 1955 hier aan om
enzerzijds de unieke situatie te belichten en anderzijds aan te tonen dat het
ontbreken van het recht tot vormen van een politieke partij in de GW niet
inhoudt dat Staten dit belang niet verdedigen. Het Copenhagenverdrag
verklaart:
“Under Danish Law every citizen, and consequently everybody belonging to
the German minority, irrespective of his language, enjoys the following rights
and freedoms: (…) 8. the right freely to form political parties”39
39
MINORITY RIGHTS GROUP, Minorities and Autonomy in Western Europe,
London, Minority rights group, 1991, 16-19.
148
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
c. Vertegenwoordiging van minderheden in de staatsorganen
Het komt ook eerder zeldzaam voor dat Grondwetten uitdrukkelijk de
vertegenwoordiging van minderheden in staatsorganen regelen. België vormt
een uitzondering op deze regel. Er kan in dit opzicht onder meer verwezen
worden naar art. 67 Gw met betrekking tot de samenstelling van de senaat. Het
aantal zetels wordt evenredig verdeeld over de verschillende taalgroepen. Op
deze manier wordt er voor gezorgd dat elke taalgemeenschap haar
vertegenwoordigers in de senaat kent. Bij de andere staten werden meer
concrete maatregelen genomen, om in een zekere waarborg te voorzien. Tal
van landen kennen het principe van evenredige vertegenwoordiging waardoor
onrechtstreeks ook de belangen van minderheden beschermd worden. Bij deze
kan onder meer verwezen worden naar art. 31 van de Deense Grondwet. Leden
van minderheden kennen in Denemarken dezelfde politieke rechten. Zo kan o.
opgemerkt worden dat art. 31 betreffende de verkiezingen de
minderheidsbelangen door evenredige vertegenwoordiging in acht neemt. Dit
alles betekent dat geografisch kleinere gebieden evenveel kansen op
vertegenwoordiging in het parlement hebben. De minderheidsleden kennen
zowel het kiesrecht als het recht op zelf verkozen te worden. Ook op
plaatselijk vlak (vergelijkbaar met onze gemeenteraden) kennen de
minderheden dezelfde politieke rechten en krijgen ze dan ook de kans hun
invloed uit te oefenen op de politieke beslissingen die relevant zijn voor hun
dagelijks leven binnen een gemeenschap.40
4.1.5. Juridische bescherming van hun rechten
Wat betreft de naleving van de bepalingen van het EVRM en de juridische
bescherming in hoofde van individuen, bepaalt het EVRM in artikel 13:
“Everyone whose rights and freedoms as set forth in this Convention are
violated shall have an effective remedy before a national authority
notwithstanding that the violation has been committed by persons acting in an
official capacity.”
Het EVRM kent geen echt nut indien staten erkennen de rechten erin bepaald
te eerbiedigen, maar bij een eventuele schending niettemin niet op het matje
kunnen geroepen worden. Art. 13 bepaalt dan ook dat bij een eventuele
schending de verdragssluitende staten aan individuen de toegang tot een
nationale instantie dienen te waarborgen. Art. 13 stelt niet dat het om een
rechterlijke instantie dient te gaan. Ook een quasi-jurisdictionele instantie kan
aan de vereisten van art. 13 voldoen, indien daarnaast ook de andere
waarborgen bepaald in art. 6 van het EVRM werden nageleefd. Daarnaast kan
met betrekking tot het recht op toegang tot een rechter eveneens verwezen
40
Denmark’s first report under the Council of Europe’s Framework Convention for the
Protection of National Minorities
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
149
KAROLIEN MAERTEN
worden naar art. 6 EVRM, met betrekking tot het recht op een eerlijk proces.
Voor België vormt de voorwaarde gesteld in art. 13 niet echt een probleem.
Een dergelijke problematiek behoort de bevoegdheid van het Belgische
Arbitragehof. Andere staten kennen daarentegen geen zo’n openheid tot
correcte naleving van art. 13 EVRM. Het Verenigd Koninkrijk vormt hierbij
een voorbeeld. Gezien dit land niet tot de besproken staten behoort, gaan we
hier verder op deze problematiek niet in.
Over het algemeen beschikken mensen die behoren tot een minderheid in de
interne rechtsorde over dezelfde juridische bescheming als de leden van de
meerderheid. De toegang tot een rechter die grondwettelijk gewaarborgd wordt
(vb. art. 20.1 van de Griekse Grondwet in combinatie met art. 8) geldt dan ook
voor minderheidsleden. Toch kunnen we enkel uitzonderingen opmerken
binnen de juridische reglementering in Italië, België en Oostenrijk. Deze staten
kennen specifieke bepalingen om de rechten van minderheden in hogere mate
te waarborgen (een zekere vorm van positieve maatregelen)41
4.2. Religieuze minderheden
Elke lidstaat wordt geconfronteerd met een meerderheid aan
geloofsopvattingen. Onze aandacht willen we nu even vestigen op de
constitutionele waarborgen van religieuze minderheidsgroepen. Verschillende
aspecten dienen in acht genomen te worden. Met betrekking tot het
gelijkheidsbeginsel willen we verwijzen naar de eerdere behandeling bij de
etnische en culturele minderheden. Het gelijkheidsbeginsel en het verbod op
discriminatie kent ook hier zijn toepassing.
Eerst en vooral willen we kort even een algemeen licht werpen op het
constitutionele recht vrijheid van eredienst binnen de veertien lidstaten, de
erkenning van religieuze autonomie en de juridische bescherming van deze
vrijheid.
Ten tweede wordt een ongelijke behandeling van religieuze groeperingen
binnen bepaalde lidstaten in het daglicht gesteld, om vervolgens ook nog oog
te hebben voor de positievere benadering van lidstaten die opteren voor een
niet-discriminatiehouding tegenover alle religieuze opvattingen, hoe
verschillend ook.
Ten derde willen we ook nog even nader belichten dat een discriminatie op het
vlak van religieuze groeperingen in hun totaliteit niet noodzakelijk
41
J. KLUCKA, “Etude comparative des ordres juridiques internes des pays membres du Conseil
de l’Europe en matière de protection des minorités nationales” in E. DECAUX en A. PELLET,
Nationalité, minorités et succession d’états en europe de l’est, Montchrestien, Cedin-Paris X
Cahiers Internationaux, 1996, 189-206.
150
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
ongelijkheid op het vlak van een individuele behandeling, dus leden van een
religieuze minderheid, impliceert.
4.2.1. Vrijheid van eredienst
a. Constitutionele erkenning van de vrijheid van eredienst
Het EVRM waarborgt de vrijheid van eredienst in artikel 9.1. Eenieder heeft
recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. De tekst werd bijna
woordelijk overgenomen van art. 18 UVRM. Het eerste lid waarborgt het recht
op vrijheid van eredienst. In het tweede lid worden de uitzonderingen op dit
recht bepaald. Bij toetsing van een klacht aan dit recht controleert het Hof in
eerste instantie of er van een zekere inbreuk door de regering op dit recht
sprake kan zijn. Als er sprake is van een inbreuk onderzoekt het Hof in tweede
instantie of deze inbreuk toegelaten wordt onder de voorwaarden gesteld in art.
9 lid 2, met name42:
“Freedom to manifest one’s religion or beliefs shall be subject only to such
limitations as are prescribed by law and are necessary in a democratic society
in the interests of public safety, for the protection of public order, health or
morals, or fot the protection of the rights and freedoms of others.”
Het Hof kende in zijn uitspraken in het verleden wel een voorkeurshouding
t.a.v. traditionele religies. Zelden besloot het Hof op grond van art. 9 tot een
schending van de vrijheid van eredienst van religieuze minderheden.43
Verder wordt de vrijheid van eredienst ook erkend in art. 8 van het
Kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden.
Alle bestudeerde grondwetten bevatten een bepaling die de vrijheid van
eredienst in acht neemt. Niet enkel kent men een open houding t.o.v. de
verschillende godsdiensten (tolerantie voor pluralisme), maar garandeert men
expliciet de vrijheid van eredienst en de waarborging ervan.
Zo stelt art. 19 van de Belgische Grondwet dat de vrijheid van eredienst
gewaarborgd wordt. De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening
ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn
gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van
het gebruik maken van die vrijheden worden gepleegd. Het verbod van
preventieve beperkingen wordt hier gehanteerd. Onrechtmatig gebruik van
42
T.J. GUNN, “Adjudicating Rights of Conscience Under The European Convention on Human
Rights” in J.D. VAN DER VYVER en J. WITTE, Religious Human Rights in global perspective,
The Netherlands, Kluwer Law International, 308-309.
43
T.J. GUNN, “Adjudicating Rights of Conscience Under The European Convention on Human
Rights” in J.D. VAN DER VYVER en J. WITTE, Religious Human Rights in global perspective,
The Netherlands, Kluwer Law International, 308-309.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
151
KAROLIEN MAERTEN
deze vrijheden kan niet bij voorbaat worden voorkomen, enkel repressieve
sancties nadien behoren tot de mogelijkheid.44
Een erkenning van deze vrijheid van eredienst of een verklaring dat geloof niet
tot discriminatie mag leiden (wat eveneens een vrijheid van eredienst inhoudt)
vinden we terug in art. 4 van de Duitse Grondwet, art. 67 van de Deense GW,
art. 44 van de Ierse GW en art. 19 van de GW van Luxemburg. Zweden
verdedigt eenzelfde recht in chapter 2, artikel 1, 6 van haar Grondwet. Ook in
artikel 41 van de Portugese constitutie kan een dergelijk recht teruggevonden
worden (wat nog versterkt wordt door artikel 19 § 6: “The declaration of a
state of siege or emergency in no case effects the freedom of conscience and
religion”).
Oostenrijk en Frankrijk verdienen onze extra aandacht wat betreft de bronnen
waar we dit recht op vrijheid van eredienst terugvinden. Oostenrijk kent in
haar GW geen uitdrukkelijke bepalingen in dit verband, wat geen nontolerantie tgo. verschillende religieuze overtuigingen inhoudt. Opvallend is
namelijk voor de Oostenrijkse GW dat ze om ideologische meningsverschillen
bij het tot stand komen in 1920, nauwelijks bepalingen m.b.t. grondrechten
bevat.45 Naast haar GW in letterlijke betekenis kent de Oostenrijkse Staat nog
een aantal teksten die het gezag van GW toevertrouwd kregen. Zo stelt artikel
15 van de wet op de algemene burgerlijke rechten van 21 december 1867 de
vrije geloofsuitoefening van erkende erediensten vast. Dit toepassingsgebied
van erkende erediensten wordt verder uitgebreid tot
andere
geloofsovertuigingen in het artikel 63 van het Saint-Germain verdrag.
Ook bij Frankrijk beperkt onze studie zich niet tot de GW in de enge betekenis
van het woord. Er dient met name nog rekening gehouden te worden met ‘La
Déclaration des Droits de l’Homme et du citoyen du 26 août 1789’, dat in
artikel 10 stelt dat “Nul ne doit être inquiété pour ses opinions même
religieuses”. Daarnaast dienen we ook even de aandacht te vestigen op alinea 5
van de preambule van de grondwet van 4 oktober 1946 die bepaalt dat ook op
arbeidsvlak geloof geen rol mag spelen. Ten slotte waarborgt artikel 2 van de
Franse Grondwet de gelijkheid van de burgers voor de wet zonder
discriminatie op grond van geloof.
De Franse teksten kennen een zekere gelijkenis met de Spaanse Grondwet, die
het recht op vrijheid van eredienst waarborgt in haar artikel 16. Net zoals de
Franse teksten behandelt dit artikel de vrijheid van eredienst niet alleen, maar
dient het gesitueerd worden in een ruimer kader van vrije meningsuiting in het
algemeen, waarvan de vrije geloofsovertuiging een onderdeel vormt.
44
K. RIMANQUE, De grondwet toegelicht, gewikt en gewogen,Antwerpen, Intersentia
rechtswetenschappen, 1999, 46
45
G.A.J.M. KORTMANN en L. PRAKKE, Het staatsrecht van de landen van de Europese Unie,
Deventer, Kluwer, 1998, 650.
152
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
In het bijzonder kan ook gewezen worden op de Griekse Grondwet waarin
gesteld wordt dat eenieder die zich op het Griekse grondgebied bevindt kan
genieten van een bescherming van zijn recht op leven … zonder discriminatie
op grond van geloof. Dit artikel kan eerder opmerkelijk genoemd worden,
omdat in tegenstelling tot andere artikelen, er uitdrukkelijk op gewezen wordt
dat dit recht zich niet beperkt tot Griekse burgers, maar van toepassing is op
alle personen die zich op het Griekse grondgebied bevinden. De vrijheid van
eredienst wordt verder nog behandeld in artikel 13 van de Griekse Grondwet.
Ten slotte willen we nog even wijzen op een zekere gelijkenis tussen de
Italiaanse (art. 19 van de GW), de Nederlandse (art. 6 §1) en de Zweedse
bepaling (chapter 2, art. 1). In de constitutionele bepalingen wordt er
uitdrukkelijk op gewezen dat het recht op vrijheid van eredienst zich niet
beperkt tot de individuele beleving ervan, maar ook het groepsgeloof, dus
religie in gemeenschap met anderen wordt beschermd.
b. Religieuze autonomie
Onder autonomie verstaan we het recht van religieuze groeperingen zich te
organiseren volgens eigen interne wetten, met inachtneming van het algemeen
belang. Door het toekennen van een zekere autonomie kent het recht op
vrijheid van eredienst ook een toepassing in de praktijk. De godsdiensten
kunnen zich intern vrij organiseren, zonder een staatkundige interventie van
buitenaf. Het recht op autonomie kan aanzien worden als een logisch gevolg
van de scheiding van staat en kerk (vb. art. 41 van de Portugese Grondwet).
Het recht op autonomie wordt erkend in art. 21 van de Belgische Grondwet,
art. 44, 20, 5° van de Ierse Constitutie, artt. 7 en 8 van de Italiaanse
Grondwet46, art. 140 van de Duitse Grondwet (art. 137 van de Weimar
Constitutie) en art. 41 van de Portugese Grondwet.
Artikel 19 van de Luxemburgse Grondwet verdedigt zoals reeds eerder
vermeld de vrijheid van eredienst, overheden dienen zich niet in te mengen
uitgezonderd bij misdrijven begaan bij het msbruiken van dit vrijheidsrecht. In
het bijzonder dienen we toch te wijzen op art. 22, die de onderlinge verhouding
tussen de staat en de kerk regelt. De Luxemburgse Grondwet vormt één van de
uitzonderingen die een uitdrukkelijke regeling kent met betrekking tot deze
problematiek.
46
Italië kent onafhankelijkheid en soevereiniteit toe zowel aan de Staat als aan de RoomsKatholieke Kerk, elk binnen hun specifieke aangelegenheden.
J.D. VAN DER VYVER, “Introduction, Legal Dimensions of Religious Human Rights:
Constitutional texts” in J.D. VAN DER VYVER en J. WITTE, Religious Human Rights in global
perspective, The Netherlands, Kluwer Law International, XLI.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
153
KAROLIEN MAERTEN
Ook de Finse Grondwet kent een uitdrukkelijke bepaling (section 76) m.b.t.
the Church Act. De organisatie en administratie van de Evangelische
Lutheraanse Kerk dienen neergelegd te worden in deze Church Act.
De Franse Grondwet erkent niet uitdrukkelijk een zekere autonomie bij de
verschillende geloofsopvattingen. Dit principe kan daarentegen impliciet
afgeleid worden uit de seculariteit die in art. 2 van de Franse Grondwet
verdedigd wordt.
In een aantal Grondwet, vb. De Deense en de Zweedse, besteedt men relatief
geen aandacht aan het recht op autonomie van de verschillende godsdiensten.
Ook de Oostenrijkse Grondwet kent met betrekking tot dat concept geen
bepalingen. Zoals reeds eerder vermeld moet met betrekking tot dit land
worden opgemerkt dat naast de Grondwet aan ook andere teksten een
gelijkaardig gezag toegekend wordt. Religieuze autonomie wordt daarentegen
ook in Oostenrijk elders niet geregeld, de invulling van dit beginsel laat men
over aan de rechtspraak en rechtsleer.
De Nederlandse Grondwet bepaalt in haar artikel 6 evenmin uitdrukkelijk de
religieuze autonomie, maar deze wordt in de praktijk desalniettemin algemeen
aanvaard.
c. De juridische bescherming van de constitutionele vrijheid van eredienst
De constitutionele erkenning van het recht op vrijheid van eredienst en het
respect voor de autonomie van verschillende religieuze groeperingen, betekent
nog niet dat de uitoefening van dit recht effectief gewaarborgd wordt. Een
zekere juridische bescherming tegen eventuele inbreuken dient zich dan ook
aan. Deze juridische bescherming wordt over het algemeen geboden door
strafrechtelijke bepalingen, opgenomen in de strafwetboeken van de
verschillende lidstaten. Een diepere studie hiervan zou ons bij dit onderzoek te
ver doen uitwijden.
Toch willen we even wijzen op de Griekse situatie, waar dit recht wel
uitdrukkelijk m.b.t. een bepaalde problematiek in de GW gewaarborgd wordt,
met name in art.14 § 3: “The seizure of newspapers and other printed matter,
either before of after circulation, is prohibited. By exception, seizure after
publication is permitted upon instruction by the Public Prosecutor because of
insult to the Christian and alll other known religions”.
4.2.2. Discriminatie van religieuze groepen binnen bepaalde lidstaten
Bij deze bespreking zullen we een onderscheid maken tussen de landen die een
staatsgodsdienst hebben of die verschillende erkende godsdiensten hebben.
Staatsgodsdiensten oefenen alleen bepaalde rechten, verantwoordelijkheden uit
en genieten alleen van staatsvoordelen (financiële steun). Ze oefenen een zeker
154
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
monopolie uit en genieten van een privilege. Daar tegenover staat de situatie in
landen die verschillende godsdiensten erkennen. Er is niet langer sprake van
een monopolie, van privileges. Dergelijke staten kennen daarentegen een
openheid voor pluralisme. De godsdiensten zijn niet alleen op zich
gepriviligeerd, maar behoren wel tot een bevoorrechte groep.
a. De staatsgodsdiensten
Onze aandacht gaat vooral uit naar Denemarken en Griekenland.
De Deense Grondwet bepaalt in art. 4 dat de Evangelische Lutheraanse
godsdienst als staatsgodsdienst beschouwd wordt. Zo stelt art. 6 onder andere
ook dat de Koning een lid van deze kerk dient te zijn.
De gevolgen van de erkenning van de Lutheraanse godsdienst als
staatsgodsdienst situeren zich op alle vlakken, waaronder het onderrichte
religieuze onderwijs binnen de lagere school. Eveneens wordt deze officiële
godsdienst gesteund door de staat.
Dit alles houdt niet in dat andere minderheidsgroepen geen rechten kennen. Ze
kennen niet dezelfde financiële steun van de staat, maar kennen wel de
toelating om, in tegenstelling tot de nationale kerk, een financiële bijdrage van
hun leden te vragen.47 Ze genieten evenzeer van hun recht op meningsuiting,
vereniging, vergadering (artt. 78 en 79) … zonder discriminatie hierin (art. 70).
Deze godsdiensten vallen onder art. 69 van de Deense Grondwet die stelt dat
“Rules for religious bodies dissenting from the Established Church shall be
laid down by Statute”.
Net zoals Denemarken kent ook Griekenland een staatsgodsdienst. Artikel 3
van de Griekse Grondwet bepaalt dat: “The prevailing religion in Greece is
that of the Eastern Orthodox Church of Christ.” In het artikel gaat men dan
verder in op de organisatie van de godsdienst. Wat betreft de houding t.o.v. de
andere religieuze groepen, stelt men in art. 13 dat “The ministers of all
religions are subject to the same obligations towards the State and to the same
state supervision as the ministers of the established religion.” Bij de
behandeling van het autonomiebeginsel verwezen we reeds eerder naar art. 14
§ 3, dat ook een zekere bescherming inhoudt van de religieuze minderheden.
Ondanks het aantal bepalingen die een zekere gelijkheid proberen te
waarborgen, blijft de staatsgodsdienst een dominante positie kennen. Ten
eerste kunnen we uit art. 33 afleiden dat de president zelf een lid vormt van de
staatsgodsdienst. Wat betreft het onderwijs merken we in de tweede plaats op
dat ook daar het christelijk orthodox geloof onderwezen wordt. Ten laatste
47
Denmark’s first report under the Council of Europe’s Framework Convention for the Protection
of National Minorities.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
155
KAROLIEN MAERTEN
wijzen we ook nog even op de organistaie van het regime op Mount Athos:
“The dwelling therein of heterodox or schismatic persons shall be prohibited.”
b. De erkende godsdiensten
Verschillende Europese staten beperken zich niet tot één staatsgodsdienst,
maar kennen verschillende erkende godsdiensten, die onderling een gelijke
behandeling, maar t.o.v. andere godsdiensten een bevoorrechte behandeling
kennen. België, Oostenrijk, Spanje, Luxemburg en Frankrijk (wat betreft de
departementen Bas-Rhin, Haut-Rhin en la Moselle) verdienen hier een
woordje uitleg.
De Belgische Grondwet bepaalt niet uitdrukkelijk welke godsdiensten erkend
worden, daarvoor dienen we terug te vallen op andere wetgevende bronnen.
Zonder ons nader te verdiepen in de erkenning en in de wetgevende teksten die
ervan de basis vormen, mogen we aannemen dat in België de roomskatholieke, protestantse, Israëlitische en anglicaanse godsdienst erkend
worden, naast ook de islam en de Russische en Grieks-orthodoxen. Vooraleer
men tot erkenning van religieuze groeperingen overgaat, verricht men een
studie naar de sociale functie ervan voor de bevolking en het algemeen belang.
Deze erkende godsdiensten kennen in België een bevoorrechte positie t.o.v. de
niet-erkende godsdiensten, wat bv. de fiscale voordelen betreft. Zo kunnen we
ondermeer verwijzen naar art. 181 GW dat bepaalt dat de wedden en
pensioenen van de bedienaren der erediensten ten laste komen van de Staat.
Dit geldt enkel voor de erkende godsdiensten, niet - erkende groeperingen
kunnen niet genieten van dit fiscale voordeel. Wel dient opgemerkt te worden
dat dit art. 181 los staat van het art. 19, vrijheid van eredienst. Een eredienst
dient niet erkend te worden om van deze vrijheid te genieten. Ook om
onderricht te kunnen verschaffen in een bepaalde religie dient deze niet erkend
te zijn. Dit artikel laat evenzeer onderwijs in niet - erkende religies toe.48
Zoals reeds eerder vermeld kunnen we voor de situatie in Oostenrijk ons niet
beperken tot de Grondwet, gezien de zeer geringe omvang van artt. met
betrekking tot dit recht. Oostenrijk kent een dertiental erkende godsdiensten49
(waarbij ze een onderscheid maakt tussen de christelijke kerken en nietchristelijke verenigingen). De erkende godsdiensten genieten hier evenzeer van
voordelen, zoals. bv. het genieten van rechtspersoonlijkheid zowel in private
als publieke sfeer.
48
J. VANDELANOTTE en G. GOEDERTIER, Overzicht publiek recht, Brugge, Die Keure, 2000,
456.
49
De katholieke kerk, het protestantse geloof van Augsbourg en Helvétie, griekse oosterse
orthodoxe kerk, de kerk van de oude katholieken, de methodisten, de mormonen, l’Eglise
apostolique arménienne, la Nouvelle Eglise apostolique, de syrische orthodoxe kerk, de
israëlitische religieuze gemeenschap, de islamitische gemeenschap en de bouddhisten
156
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
Het bestaan van een staatsgodsdienst wordt weerlegd in art. 16 § 3 van de
Spaanse Grondwet, wat niet inhoudt dat er geen verschil in behandeling
bestaat tussen de verschillende geloofsovertuigingen. Art. 16 § 3 stelt verder
dat “The public powers shall take into account the religious beliefs of Spanish
society and maintain the appropriate relations of cooperation, with the Catholic
Church and other denominations.” Een zekere dominantie wordt toegekend
aan de Katholieke Kerk door haar concreet te vermelden in de Grondwet in
tegenstelling tot de andere godsdiensten, waar niet nader bepaald naar
verwezen wordt. De situatie van de verschillende religieuze groeperingen, de
uitvoering van de constitutionele bepalingen in de praktijk, wordt dan nader
behandeld in concrete wetten. Deze bepalen onder andere dat de verschillende
erdediensten juridische persoonlijkheid kunnen verkrijgen na inschrijving in
een publiek register, wat o.a. het eerder besproken recht op autonomie en
zelfbeschikkingsrecht omtrent de interne bestuurlijke organisatie inhoudt. Een
eerste grote onderscheid wordt m.a.w. gemaakt tussen de niet-ingeschreven en
de wel ingeschreven erediensten. Deze inschrijving vormt een voorwaarde tot
het samenwerken en contracteren met de staat, wat potentiële fiscale voordelen
inhoudt. Het niet verkrijgen van een inschrijving houdt dan ook een financiële
discriminatie in van bepaalde geloofsgroepen.
Er kan ook even verwezen worden naar de situatie in Frankrijk, ter hoogte van
“les départements du Bas-Rhin, du Haut-Rhin et de la Moselle”. Ook daar kent
men een eerder discriminerende houding t.o.v. bepaalde religieuze
minderheidsgroepen. De toestand die deze regio’s nog kennen dateert van voor
de ingevoerde scheiding tussen kerk en staat in Frankrijk. Ze verdedigen een
verschil in behandeling tussen erkende en niet-erkende godsdiensten.
Ten slotte kunnen we in dit opzicht ook nog Luxemburg als voorbeeld stellen.
Luxemburg kent geen staatsgodsdienst en ook geen scheiding van kerk en
staat. Artikel 22 van de Grondwet stelt dat: The State’s intervention in the
appointment and installlation of heads of religions, the mode of appointing and
dismissing other ministers of religion, the right of any of them to correspond
with their superios and to publish their acts and decisions, as well as the
Church’s relations with the State shall be made the subject of conventions to
be submitted to the Chamber of Deputies for the provisions governing its
intervention. In de Grondwet wordt niet expliciet verwezen naar een
bevoorrechte positie van de katholiek gelovigen, maar in de praktijk stelt zo’n
voorkeursbehandeling zich wel.
4.2.3. Het principe van niet-discriminatie vooropgesteld binnen bepaalde
lidstaten
Een aantal landen binnen de Europese Unie kennen een naar mijn mening
positieve houding t.o.v. alle religieuze groepen. Deze gelijke behandeling kan
zich uiten in een totale neutraliteit van de staat t.o.v. de godsdienstige
overtuigingen van hun onderdanen of in een positieve gelijke behandeling van
157
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
KAROLIEN MAERTEN
de verschillende erediensten. Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Nederland en
Portugal vormen op dit vlak een duidelijk voorbeeld.
Frankrijk kent een absolute vrijheid van eredienst en een totale scheiding van
kerk en staat. Bij deze kan onder meer verwezen worden naar art. 2 van de
Franse Grondwet die de vrijheid van eredienst waarborgt en ook een basis
vormt voor de scheiding van kerk en staat.50 Alle religeuze overtuigingen
worden gerespecteerd.
Duitsland vormt ook een typisch voorbeeld van een staat die het principe van
scheiding van kerk en staat en gelijkheid van alle erediensten huldigt. De
Duitse GW stelt in art. 140 (gerelateerd aan art. 173.1 van de WeimarConstitutie): “There is no established church”.51
Ten gevolge van zijn neutrale houding t.a.v. de verschillende erediensten, kent
Duitsland een scheiding tussen kerk en staat. Deze scheiding tussen kerk en
staat kende zijn ontwikkeling niet binnen een bepaald conflict, maar kende als
doel een zekere medewerking, samenwerking tot stand te brengen. De kerk
kende geen staatsdominantie meer en ook de staat voelde zich vrij van
religieuze beïnvloedingen. De scheiding tussen kerk en staat houdt niet in dat
religie binnen het onderwijs niet toegelaten wordt. Art. 7 § 3 van de Grondwet
stelt dat: “Religion classes form part of the ordinary curriculum in state
schools, except for secular schools. Without prejudice to the state’s right of
supervision, religious instruction is give in accordance with the tenets of the
religious communities. “
Uit de artt. 4 en 140 van de Grondwet, gecombineerd met art. 137 van de
Weimarconstitutie, kunnen we afleiden dat de staat geen voorkeur mag kennen
t.o.v. eender welke eredienst.
Ierland kent evenmin een staatsgodsdienst en waarborgt net zoals de vorig
besproken staten het niet-discriminatiebeginsel t.a.v. de verschillende
religieuze groeperingen. Art. 44 van de Grondwet stelt dat: “The State
acknowledges that the homage of public worship is due to Almighty God. It
shall hold His Name in reference, and shall respect and honour religion. The
State guarantees not to endow any religion”. Juridisch gezien vormt Ierland
een theïstisch land, maar met een optimale tolerantie t.o.v. de verschillende
geloofsovertuigingen. Alle erediensten kennen hetzelfde wettelijk statuut. Dit
50
J.D. VAN DER VYVER, “Introduction, Legal Dimensions of Religious Human Rights:
Constitutional texts” in J.D. VAN DER VYVER en J. WITTE, Religious Human Rights in global
perspective, The Netherlands, Kluwer Law International, XX.
51
M. HECKEL, “The impact of Religious Rules on Public Life in Germany” in J.D. VAN DER
VYVER en J. WITTE, Religious Human Rights in global perspective, The Netherlands, Kluwer
Law International, 198-199.
158
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
DE RECHTEN VAN ETNISCHE, CULTURELE EN RELIGIEUZE MINDERHEDEN
alles houdt niet in dat er toch geen zekere diversiteit, o.a. wat betreft de
politieke invloed van de verschillende religieuze groeperingen, optreedt.
Ook Italië en Nederland waarborgen het niet-discriminatiebeginsel wat betreft
de diversiteit aan erediensten. In Nederland komt dit onder meer op financieel
vlak tot uiting in de aanvullende bepalingen bij de Grondwet. Alle erediensten
kennen een gelijkaardige financiële ondersteuning.
Ten slotte dienen we de situatie in Portugal in dit opzicht ook nog even nader
te belichten. Portugal kent een speciaal statuut toe aan de katholieke kerk.
Niettemin waaborgt ze de gelijkheid van de verschillende erediensten. Haar
speciaal statuut dankt de katholieke kerk aan haar eertijds karakter van
staatsgodsdienst, waardoor ze nog steeds een belangrijke invloed nalaat op het
leven van de Portugese burgers. Dit staat gelijkheid daarentegen niet in de
weg.
4.2.4. Gelijkheid wat betreft individuele geloofsovertuigingen van personen
Zoals reeds eerder vermeld houdt een verschillende houding van de staat t.o.v.
bepaalde religieuze groepen geen individuele discriminatie in van burgers.
In de eerste plaats verbieden de meeste Grondwet expliciet een discriminatie
op grond van religieuze overtuigingen. Hiervoor kunnen we verwijzen naar art.
3 van de Duitse Grondwet, art. 7 van de Oostenrijkse Grondwet, art. 70 van de
Deense Grondwet, art. 2 van de Franse Grondwet, art. 14 van de Spaanse
Grondwet …
Ten tweede houdt de individuele vrijheid van eredienst ook in dat maatregelen
tot het opleggen van bepaalde religieuze handelingen niet door de beugel
kunnen. Een dergelijk verbod tot dwangmaatregelen vinden we o.a. terug in
art. 16 van de Spaanse Grondwet en art. 20 van de Luxemburgse Grondwet.
Ook art. 20 van de Belgische Grondwet belicht nogmaaals de vrijheid van
eredienst door ook te beklemtonen dat iedereen vrij is de godsdienstige
plechtigheid te vieren, zonder daartoe gedwongen te kunnen worden.52
Bepaalde staten, waaronder Portugal en Frankrijk, huldigen dit beginsel niet
expliciet in hun Grondwet, maar erkennen het in andere wetgevende
bronnen.53
52
K. RIMANQUE, De grondwet, toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia
rechtswetenschappen, 1999, 51.J. VANDELANOTTE en G. GOEDERTIER, Overzicht publiek
recht, Brugge, Die Keure, 2000, 451.
53
J. DUFFAR, “Le régime constitutionnel des cultes, rapport de synthèse” in EUROPEAN
CONSORTIUM FOR CHURCH-STATE RESEARCH, Le statut constitutionnel de scultes dans
les pays de l’Union Européenne, Paris, Litec, 1995, 1-29.
Jura Falconis Jg. 38, 2001-2002, nummer 4
159
KAROLIEN MAERTEN
5. Besluit
De minderhedenproblematiek vormt een discussie waarvan het einde nog lang
niet in zicht is. In deze studie heb ik een bondige schets van de constitutionele
waarborgen van minderheden binnen de lidstaten van de E.U. (met
uitzondering van het Verenigd Koninkrijk) proberen te geven. Naarmate mijn
studie vorderde en ik mijn aandacht naast de constitutionele teksten ook op de
andere interne wetgeving vestigde, werd des te meer mijn visie bekrachtigd dat
een enkele studie van de grondwetten geen representatief beeld vormt van het
dagdagelijks leven van minderheden binnen bepaalde lidstaten. De
minderheden en hun rechten vormen een complexe problematiek. Een
algemene regelgeving op regionaal of internationaal vlak vormt een grote
uitdaging, gezien de grote diversiteit aan historische achtergronden die de
verschillende minderheden kennen. In feite bestaan er geen algemene regels
om de minderhedenproblematiek volledig op te lossen, maar een algemene
standaard, die ook het Kaderverdrag poogt te geven, vormt een basis voor de
interne regelgeving binnen elke staat.
Bij het beëindigen van deze studie leek me soms een gevoel van pessismisme
te overvallen, aangezien er nog zoveel te doen en nog zoveel te bereiken is.
Soms creëert het een gevoel dat complete tolerantie en gelijkheid binnen een
pluralistische samenleving een utopie vormt. Bij het bestuderen van de
grondwetten kwam een verdediging van het gelijkheidsbeginsel steeds aan het
licht, maar een toetsing aan de praktijk liet dan weer zien dat de gelijkheid
soms wel te wensen overliet en bepaalde landen, waaronder Frankrijk,
afwijzend het bestaan van bepaalde minderheden weigeren te erkennen.
Toch wil ik ten zeerste stellen dat deze door sommigen negatief ervaren
ondertoon geen indruk van pessimistische visie wil scheppen. Fundamentele
problemen die bij deze aan de orde zijn, verdwijnen niet binnen jaar of tien,
maar naar mijn mening kennen we een vooruitgang. Er blijft een weg vooruit,
een reden des te meer om te blijven ijveren voor de rechten van minderheden.
160
Jura Falconis Jg. 38, 200—2002, nummer 4
Download