EFFECTEN LOTGENOTENCONTACT PATIËNTENVERENIGINGEN

advertisement
EFFECTEN LOTGENOTENCONTACT
PATIËNTENVERENIGINGEN
De meerwaarde van lotgenotencontact bij
patiëntenverenigingen binnen het veld van de
zorg
1
Onze visie
Zorgbelang Gelderland komt op voor vraaggestuurde zorg- en welzijnsvoorzieningen
voor alle burgers in Gelderland, zodat zij kunnen leven zoals zij dat willen. Ook als zij door ziekte,
ongeval, handicap of ouderdom tijdelijk of permanent belemmeringen ondervinden
in hun -persoonlijk of maatschappelijk functioneren.
Zorgbelang Gelderland wil dit bereiken door: ervaringskennis van zorggebruikers te verzamelen,
collectieve belangen te behartigen, informatie te verstrekken over de beschikbaarheid en de
kwaliteit van het zorgaanbod, klachten op te vangen en knelpunten in het zorgaanbod te
signaleren.
Om haar doelen te bereiken werkt Zorgbelang Gelderland samen met ruim 400 aangesloten
patiëntenverenigingen, gehandicaptenorganisaties, ouderenbonden en cliëntenraden in
Gelderland.
© 2013, Zorgbelang Gelderland
Alle rechten voorbehouden. Teksten, delen van teksten en/of artikelen uit deze uitgave mogen, na verkregen toestemming
van Zorgbelang Gelderland, worden overgenomen of worden verveelvoudigd onder strikte voorwaarde van bronvermelding.
Toestemming kan worden aangevraagd per brief, fax of e-mail.
Eindredactie
Robert Beekman
2
Inhoudsopgave
Samenvatting
6
1.
Wat is lotgenotencontact?
8
1.1
1.2
1.3
Definitie lotgenotencontact
Hoofddoelen van lotgenotencontact
Vormen van lotgenotencontact
8
8
8
2.
Toekomstgericht werken
9
2.1
2.2
Lotgenotencontact is laagdrempelig, toegankelijk en langdurig
Een toekomstgerichte blik
9
9
3.
Lotgenotencontact in de praktijk
10
3.1
3.2
Samenwerking met lotgenotengroepen
Tabel 1. Contacten van patiëntenorganisaties met zorgverzekeraars
10
11
4.
Effecten van lotgenotencontact
12
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
Bestaansrecht
Lotgenotencontact en zelfmanagement vullen elkaar aan
Toename ervaringsdeskundigheid
Waarde van ervaringsdeskundigheid binnen lotgenotencontact
Vormen van ervaringsdeskundigheid
12
12
12
13
15
5.
Verkrijgen van betrouwbare informatie
17
5.1
5.2
Meer dan ervaringsdeskundigheid
Tabel 2. Beroepsondersteuning bij de organisaties
17
18
6.
Vergroten herstelproces deelnemers
19
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
6.6
6.7
Empowerment, hoop en (zelf)vertrouwen
Onderzoeksgegevens
Opdoen kennis en vaardigheden
Verbeteren zelfgevoel/welbevinden
Vergroten wederzijdse ondersteuning
Steun bij stigmatisering
Verbeteren fysieke gezondheid
19
20
21
22
24
25
25
7.
Toenemende zingeving en spiritualiteit
26
7.1
Zelfhulpgroepen verslaafden
26
3
7.2
Preventieve werking van aandacht voor zingeving
26
8.
Effecten op omgeving van hulpvrager
27
8.1
8.2
8.3
Andere doelgroepen van lotgenotencontact
Verbetering van relatie met omgeving
Vergroten maatschappelijke participatie
27
27
28
9.
Effecten op relatie arts - patiënt
29
9.1
9.2
9.3
9.4
Verbetering van arts - patiëntrelatie
Vergroting therapietrouw
Lotgenootgroepen en professionals vullen elkaar aan
Preventieve werking gebruik van de gezondheidszorg
29
29
30
30
Bijlage 1
31
Literatuurlijst
33
4
5
Samenvatting
Lotgenotencontact is een vorm van onderling ondersteuning. De tijd en
aandacht die aan elkaar wordt besteed is op vrijwillige basis. Het al dan niet
aansluiten bij een lotgenotengroep en de keuze bij welke lotgenotengroep aan te
sluiten ligt bij de cliënt zelf. Dit is een gegeven die aansluit aan bij de visie van
de huidige maatschappij. Cliënten krijgen immers steeds meer mogelijkheden
om eigen keuzes te maken doordat de overheid een steeds groter beroep lijkt te
doen op de eigen verantwoordelijkheid van mensen.
De laagdrempeligheid, toegankelijkheid en langdurigheid van lotgenotencontact
kan een drijfveer zijn bij het, op eigen initiatief, realiseren van
lotgenotencontact. Daarnaast kunnen professionals een belangrijke rol spelen in
het toeleiden van cliënten naar lotgenootgroepen. Wanneer dit gebeurt ontstaat
er een meer continu en langdurig hulpaanbod voor cliënten en hun familieleden
en wordt cliënten een grotere keuzemogelijkheid aangeboden. Eenmaal gebruik
maken van dit hulpaanbod kunnen cliënten zelf, kan de omgeving van de cliënt
en kunnen de arts en de maatschappij hiervan op de volgende manieren
profiteren. Zie volgende bladzijde:
6
Cliënten
Omgeving van cliënt
Arts
Maatschappij
Toename
ervaringsdeskundigheid
Verbeteren van kennis omtrent
de ziekte
Verbeteren artspatiëntrelatie
Preventieve werking gebruik
van de gezondheidszorg
Verkrijgen van betrouwbare
informatie
Een relatieverbetering met cliënt
Vergroten
therapietrouw
Vergroten maatschappelijke
participatie
Vergroten van herstelproces
Opdoen van kennis en
vaardigheden
Verbeteren
zelfgevoel/welbevinden
Vergroten wederzijdse
ondersteuning
Steun verkrijgen bij
stigmatisering
Verbeteren fysieke gezondheid
Toenemende zingeving en
spiritualiteit
De praktijk wijst uit dat lotgenootgroepen en professionals elk hun eigen kracht
hebben en elkaar kunnen aanvullen. Door goed contact en samenwerking
kunnen bovengenoemde effecten worden versterkt. Bovendien wijst de praktijk
uit dat al wordt geprofiteerd van bovengenoemde effecten van
lotgenotencontact; er zijn immers verschillende voorbeelden van samenwerking
tussen lotgenootgroepen en professionals te benoemen. Een vaststaand ontwerp
voor deze contacten bestaat niet. De precieze vorm van samenwerking moet
aansluiten bij de specifieke situatie waarin professionals en lotgenootgroepen
zich bevinden. Deze beschreven samenwerkingsvormen kunnen ter inspiratie
dienen om contact verder vorm te geven.
7
1. Wat is lotgenotencontact?
1.1
Definitie lotgenotencontact
Lotgenotencontact is te omschrijven als het contact tussen mensen met een bepaalde
handicap, aandoening of problematiek, ter ondersteuning van elkaar
(www.encyclo.nl). Het is een (al dan niet georganiseerde) vorm van ‘zelfhulp’
zonder tussenkomst van professionele hulpverleners ofwel; een vorm van vrijwillige
ondersteuning die niet voortkomt uit betaalde dienstverlening (www.lvn.nfk.nl).
1.2
Hoofddoelen van lotgenotencontact
De hoofddoelen van lotgenotencontact zijn de onderlinge uitwisseling van
ervaringskennis en het bieden van emotionele steun aan elkaar (Oudenampsen e.a.,
2007; de Bruin en Ventevogel, 2007).
1.3
Vormen van lotgenotencontact






De organisaties van patiënten, gehandicapten en GGZ- cliënten voorzien in
verschillende vormen van lotgenotencontact (van Dongen en Bulsink, 2010):
Groepsbijeenkomsten (83%);
Telefonische gesprekken (80%);
Lotgenotencontact via e-mail (79%);
Lotgenotencontact via de website (73%);
Lotgenotencontact via speciale dagen zoals vakantiereizen en themadagen
voor lotgenoten (53%).
Een andere vorm van lotgenotencontact is het lezen van ervaringsverhalen in het
verenigingsblad. De verenigingsbladen bestaan doorgaans uit een mix van twee
soorten verhalen: enerzijds de verhalen met medische informatie, bijvoorbeeld over
nieuwe ontwikkelingen; anderzijds verhalen met een sterke human interest kant –
bedoeld om een vorm van lotgenotencontact (eenrichtingsverkeer) op gang te
brengen.
8
2. Toekomstgericht werken
2.1
Lotgenotencontact is laagdrempelig, toegankelijk en langdurig
Lotgenotencontact is veelal meer laagdrempelig, toegankelijker en langduriger dan
professionele hulpverlening (Muusse en van Rooijen, 2009). Immers; deelname aan
lotgenotencontact:
 Kent geen wachtlijsten (een deelnemer kan op elk gewenst moment
beginnen);
 Kent geen toelatingscriteria;
 Kent geen tijdslimiet (deelname is onbeperkt in tijd; een deelnemer kan zo
vaak en zo lang aan een lotgenotengroep deelnemen als hij/zij daar behoefte
aan heeft);
 Kan gemakkelijker worden gerealiseerd dan contact met een professionele
hulpverlener, omdat de ervaringsdeskundige zelf ook cliënt is geweest en
soortgelijke ervaringen heeft (Boevink e.a., 2006). Er wordt dikwijls dezelfde
taal gesproken waarbij ze op eenzelfde golflengte zitten.
2.2
Een toekomstgerichte blik
Marlijn Caspers (communicatieadviseur en projectleider voorlichting, verbonden aan
de samenwerkende kankerpatiëntenorganisaties) onderschrijft dat er een verwachte
toename is in digitaal lotgenotencontact. Tegelijkertijd is de verwachting dat er een
grote groei zal plaatsvinden in bestaande ICT- mogelijkheden en uitbreiding van
informatie- en preventieactiviteiten. Deze twee verwachtingen tezamen maken het
dat lotgenotencontact in de toekomst een nog belangrijkere plaats lijkt in te gaan
nemen (www.pgosupport.nl). Juist gezien de overheid steeds vaker een beroep lijkt
te doen op de eigen verantwoordelijkheid van mensen en lotgenotencontact uitgaat
van het zelfsturend en zelfoplossend vermogen van mensen, is het van belang hier
oog voor te hebben (www.zelfhulpnetwerk.nl).
9
3. Lotgenotencontact in de
praktijk
3.1
Samenwerking met lotgenotengroepen
De praktijk wijst uit dat er samenwerking en/of doorverwijzing tussen lotgenoten -of
zelfhulpgroepen en het professionele circuit aanwezig is:



Ziekenhuizen en huisartsen in Groningen
Verschillende ziekenhuizen en huisartsen in de provincie Groningen zijn
samenwerkingspartners van het Astmafonds longpatiëntenvereniging (van
Dongen en Bulsink, 2010). Dit samenwerkingsproces bestaat uit “het
maandelijks organiseren van ontmoetingen tussen lotgenoten” waarbij
kennisuitwisseling plaatsvindt.
Zorgverzekeraar VGZ
Zorgverzekeraar VGZ heeft op haar website voor patiënten inzichtelijk
gemaakt bij welke organisaties zij terecht kunnen om in contact te komen met
lotgenoten. Aan patiënten zelf is het de keuze om hier al dan niet gebruik van
te maken en zo ja; welke van de omschreven organisatie dit dan zal zijn
(www.gezondvgz.nl). Andere zorgverzekeraars die contacten hebben met
patiëntenverenigingen zijn in tabel 1 terug te vinden.
Erasmus MC
In het Erasmus MC wordt aan patiënten die een operatie ondergaan voor het
verwijderen van de stembanden, lotgenotencontact aangeboden. Het Erasmus
MC benoemt tevens de mogelijkheid om het lotgenotencontact na de operatie
tot stand te laten komen via patiëntenverenigingen (Nederlandse Stichting
voor Gelaryngectomeerden en Stichting Klankbord); variërend van eenmalig
telefonisch contact, deelname aan een groepsgesprek en ‘het op de hoogte
blijven via het verenigingsblad’ (www.erasmusmc.nl).
10
3.2
Tabel 1. Contacten van patiëntenorganisaties met zorgverzekeraars
11
4. Effecten van lotgenotencontact
4.1
Bestaansrecht
De moderne zelfhulpbeweging is al sinds midden jaren dertig van de vorige eeuw
succesvol; zij is niet zomaar een trend. Er zijn in Nederland minstens honderden
lotgenotengroepen met een zeer groot aantal leden. Hoewel precieze cijfers
ontbreken zullen er vele tienduizenden mensen gebruik maken van deze vorm van
hulp. Alleen al het feit dat ze bestaan is een bewijs dat lotgenotengroepen resultaten
kunnen voorleggen. Anders zouden ze er niet zijn; niemand zou eraan deelnemen
(www.zelfhulpnetwerk.nl).
Eveneens hebben de vrijwilligers die zo'n groep staande houden geen
commercieel/financieel belang bij om een groep te laten voortbestaan die geen
waarde heeft.
Tot slot kan ook met de beproefde alledaagse boeren- verstand- methodiek de
effectiviteit worden aangetoond. Een groep die niet functioneert, die geen effect
teweeg brengt, verdwijnt namelijk gewoon. De groepsleden hebben dus baat bij hun
deelname; ze voelen zich er beter bij (www.zelfhulpnetwerk.nl). Op welke manier
groepsleden hier baat bij hebben wordt nu toegelicht.
4.2
Lotgenotencontact en zelfmanagement vullen elkaar aan
Wanneer wordt gesproken over de term ‘zelfmanagement’ in plaats van
lotgenotencontact scoort deze aanzienlijk beter terwijl er toch weinig verschil lijkt
tussen lotgenotencontact en zelfmanagement. De twee vullen elkaar zelfs aan (van
Haaster en van Wijnen, 2005). Verschillende lotgenotengroepen hebben
zelfmanagement van de patiënt dan ook als belangrijk doel gesteld die zij tijdens het
lotgenotencontact willen realiseren. De Nederlandse Federatie van
Kankerpatiëntenorganisaties omschrijft zelfmanagement in haar visiedocument als:
‘Het zodanig omgaan met de chronische aandoening (symptomen, behandeling,
lichamelijke en sociale consequenties en bijbehorende aanpassingen in leefstijl) dat
de aandoening optimaal wordt ingepast in het leven’ (www.zelfmanagement.com).
4.3
Toename ervaringsdeskundigheid
Lotgenotencontact wordt, in tegenstelling tot contact met professionals, vaak geleid
door vrijwilligers die zelf (als patiënt of familielid/naaste van een patiënt), ervaring
hebben (gehad) met een ziekte of aandoening. Door de uitwisseling van ervaringen
12
tussen vrijwilligers/niet- professionals en lotgenoten groeit ervaringsdeskundigheid.
Eigenlijk is er nog geen antwoord op de vraag ‘wat is ervaringsdeskundigheid’? Er
bestaat nog geen begrippenkader waarover landelijke consensus is, maar wel is hier
al veel over geschreven:


4.4
In het lotgenotencontact vindt bij uitstek, volgens Isarin (2005), de overgang
plaats van ervaring naar ervaringsdeskundigheid: ”Van informatie over, naar
leven met; van weten wat, naar leren hoe; van vervreemding naar
(h)erkenning; van betekenisloze incidenten naar opvallende gelijkenissen” ;
Ervaringsdeskundig ben je volgens van Haaster en van Wijnen (2005)
wanneer je ervaringskennis bezit en in staat bent deze over te dragen aan
anderen.
Waarde van ervaringsdeskundigheid binnen lotgenotencontact
De uitwisseling van ervaringsdeskundigheid tijdens lotgenotencontact blijkt
waardevol te zijn:




De humanistische psycholoog Maslow pleitte (1966) voor het uitwisselen van
ervaringsdeskundigheid. Als voorbeeld noemde hij dat niet- professionelen,
die beschikken over subjectieve belevingen, succesvol betrokken zijn bij de
behandeling van verslaafden. Volgens Maslow hebben deze subjectieve
belevingen een even grote waarde als het uiterlijk waarneembare en meetbare
aangezien ‘insiders’ kennis hebben die voor ‘outsiders’ verborgen blijft.
Aldus Maslow, maakt het beschikken over deze kennis, de ‘insiders’
competenter dan experts die slechts de buitenkant observeren
(www.zelfhulp.be).
Onderzoek van Brettschneider en Karbouniaris (2008) wijst uit dat 55% van
de cliënten “zeer positief” oordeelt over de samenwerking tussen
ervaringsdeskundigen en cliënten. Dit blijkt uit het grote enthousiasme onder
de cliënten. Uit onderzoek oordeelt 25% positief tevreden, 18% redelijk
positief en slechts 2% enigszins negatief over de samenwerking
Onderzoek van Denzin (1987) met betrekking tot het delen van
ervaringsdeskundigheid tijdens lotgenotencontact van verslaafden benoemt
het effect van het bespreken van de periodes van ‘voor de verslaving’,
‘actieve verslaving’ en ‘herstel’ welke voortdurend terugkomen in een
lotgenoten/zelfhulpgroep. Deelnemers leren hierdoor ervaringen ook zo te
vertellen dat er een antwoord wordt gegeven op vragen als “wie was ik” en
‘wie ben ik’ en ‘wie wil ik zijn.’ In de groep worden individuele ervaringen
op die manier onderdeel van een gemeenschappelijk herstelverhaal van
waaruit mensen hun nieuwe identiteit als ‘herstellende verslaafde’ kunnen
reconstrueren.
Het gegeven dat een ervaringsdeskundige weet wat cliënten meemaken maakt
het dat cliënten niet alles telkens opnieuw hoeven uit te leggen en soms één
13



woord al voldoende is (Jong en Roeleveld, 2009). Doordat een
ervaringsdeskundige begrijpt wat cliënten meemaken schept dit vertrouwen.
Cliënten voelen zich hierdoor veiliger en meer op hun gemak. Er is minder
angst voor wanbegrip, waardoor zij ook gemakkelijker durven te praten. De
gedeelde ervaringen vormen de basis voor een bijzondere verbintenis. Het
motiveert de cliënt om meer over zichzelf te vertellen (Brettschneider en
Karbouniaris, 2008).
De houding van de ervaringsdeskundige ten opzichte van de cliënt, namelijk
dat er geen oordeel wordt gevestigd over wat wel of niet ‘normaal’ is zorgt
ervoor dat deelnemers zich begrepen voelen. Een ervaringsdeskundige kent
zelf het gevoel van ‘in de kou staan’ met een persoonlijke beleving en weet
hoeveel pijn het doet als niemand je ‘kan en wil’ begrijpen. Hierin heeft een
ervaringsdeskundige de rol als bondgenoot in ‘het onbekende psychische
lijden’ (Boertien en van Rooijen, 2010-2011). Het contact tussen een cliënt en
een ervaringsdeskundige verloopt dan ook op een gelijkwaardige manier, van
mens tot mens (Bovenberg e.a., 2011):
– Een ervaringsdeskundige komt naast cliënten te staan (Boevink e.a., 2006).
Respect, waardering, acceptatie en begrip staan centraal in het persoonlijke
contact;
– Er is geen sprake van een hij- zij verschil, maar een gezamenlijk gevoel
van solidariteit. Er wordt een dialoog met elkaar aangegaan;
– Ervaringen worden gedeeld en uitgewisseld waarbij het leren van- en naar
elkaar centraal staan in het contact. Een gesprek met een ervaringsdeskundige
verloopt daarom niet eenzijdig, maar er is sprake van wederkerigheid
(Haaster, e.a., 2009).
Deelnemers van lotgenotencontact ervaren in het contact met
ervaringsdeskundigen een natuurlijke en persoonlijke houding
(Brettschneider en Karbouniaris, 2008). Zo ervaren deelnemers dat:
– Ervaringsdeskundigen oprecht geïnteresseerd zijn, veel belangstelling
tonen en een luisterend oor bieden. ‘Er zijn’ voor de cliënt staat centraal.
–Ervaringsdeskundigen begrijpen wat zij meemaken met het gevoel dat
daarbij speelt waardoor deelnemers het gevoel hebben dat er goed met hen
kan worden meegeleefd (Bovenberg e.a., 2011).
– Ervaringsdeskundigen flexibele grenzen hanteren. Dit zorgt voor een
vermindering in het gevoel van ‘een eenzaam te leveren strijd’ die cliënten
veelal voeren (Jong en Roeleveld, 2009).
– Het contact met ervaringsdeskundigen sprekend is wegens de eigen
doorleefde ervaring van ervaringsdeskundigen (Jong en Roeleveld, 2009).
De inbreng van het eigen verhaal van ervaringsdeskundigen maakt het dat
cliënten een bredere ingang ervaren om zelf ook open en eerlijk te zijn over
hun problemen. Door te ervaren dat een ervaringsdeskundige ook veel ellende
heeft meegemaakt in het psychische lijden beseffen cliënten dat ze eigenlijk
helemaal niet zo ‘gek’ zijn als ze dachten. Door de openhartigheid van de
ervaringsdeskundige krijgt de cliënt het gevoel niets te hoeven verbergen
(Jong en Roeleveld, 2009). Cliënten worden in hun eigen waarde gelaten.
Hun “unieke zelf” wordt erkend, zonder hierover te oordelen.
14




4.5
Zelfkennis van ervaringsdeskundigen kent een uitzonderlijke essentie:
“Weten dat je niet kan weten wat een ander beleeft, maakt iemand
ervaringsdeskundig. Een beleving is niet goed of slecht, maar ‘slechts’ een
beleving. Een ervaringsdeskundige stelt geen ‘normaal’ en onthoudt zich van
iedere normering van de beleving. Je kunt nooit weet hebben hoe ‘iets’ er
voor iemand anders uitziet.”(Boertien en van Rooijen, 2010-2011).
Ervaringsdeskundigen doen hiermee recht aan een ‘eigen vrije ruimte’ voor
cliënten, waarvan de invulling hoogstpersoonlijk is en mag zijn.
Ervaringsdeskundigen laten cliënten inzien dat zij meer zijn dan hun ziekte
omdat zij kijken naar de persoon in zijn geheel (Jong en Roeleveld, 2009).
Het behouden van de eigen autonomie zien ervaringsdeskundigen als cruciaal
voor het herstelproces. De cliënt komt op de eerste plaats en staat centraal in
het contact. Er wordt gekeken naar datgene wat de cliënt zelf het
belangrijkste vindt, waarbij de ervaringsdeskundige aansluit en vaart op de
wens en ‘flow’ van de cliënt. De cliënt blijft verantwoordelijk voor zijn eigen
keuzemogelijkheden en geeft zijn eigen tempo aan. Cliënten leren op deze
manier actiever omgaan met hun stoornis (Brettschneider en Karbouniaris,
2008). De ervaringsdeskundige heeft alle geduld en volgt de cliënt zonder
verantwoordelijkheden uit handen te nemen. Cliënten ervaren het als prettig
dat zij een eigen vrije ruimte behouden die zij zelf kunnen invullen en
verkennen zonder de druk van een doel met een uitgangspunt of resultaat
(Boertien en van Rooijen, 2010-2011).
Ervaringsdeskundigen nemen cliënten niet aan de hand mee om hen de weg
te wijzen. Integendeel, een ervaringsdeskundige wil juist laten zien: “Kijk, ik
volg mijn eigen weg, ga ook op zoek naar de jouwe.” (Bovenberg e.a., 2011).
Het doel van ervaringsdeskundigen is het streven naar toenemende
onafhankelijkheid waarbij met de cliënt wordt gekeken naar de
mogelijkheden. Er wordt gewerkt aan herstel door het vergroten van ambities,
te focussen op talenten en te kijken waar de cliënt goed in is (Brettschneider
en Karbouniaris, 2008).
Het uiten en delen van negatieve gevoelens en ervaringen werkt therapeutisch
in een warme en accepterende atmosfeer (Helgeson en Gottlieb, 2000).
Vormen van ervaringsdeskundigheid
Ervaringsdeskundigheid is volgens de Diabetesvereniging Nederland (2007) tevens
onder te verdelen in verschillende vormen van ervaringen welke patiënten
ondersteuning kunnen bieden bij hun handicap/aandoening/problematiek en wat
daarbij komt kijken:


Competentie-ervaringen kunnen worden geïnterpreteerd als ervaringen die
patiënten kunnen opdoen in het omgaan met de ziekte/aandoening in het
dagelijks leven;
Bejegeningervaringen zijn te omschrijven als ervaringen van patiënten met de
wijze waarop buitenstaanders hen bejegenen;
15

Gebruikerservaringen verwijzen naar ervaringen die patiënten kunnen
opdoen met onder andere zorg, hulpverleners en hulpmiddelen (Vereniging
Spierziekten Nederland, 2006/2007). In de huidige maatschappij wordt dit
type ervaring steeds belangrijker aangezien patiënten steeds meer
mogelijkheden krijgen om eigen keuzes te maken en patiënten steeds meer
emanciperen. Zo biedt internet steeds meer toegang tot kennis. Dit maakt het
dat patiënten van een bepaald terrein soms nog meer kunnen afweten dan de
zorgaanbieder wat nieuwe vragen kan oproepen. Bovendien hebben patiënten
meer dan voorheen, zelf ook een stem in de keuze van hun behandeling.
16
5. Verkrijgen van betrouwbare
informatie
5.1
Meer dan ervaringsdeskundigheid
Patiëntenverenigingen maken niet alleen gebruik van ervaringsdeskundigheid:




“Een goede patiëntenvereniging – en daarvan zijn er gelukkig steeds meer –
laat het niet bij het verzamelen van getuigenissen van patiënten, maar
probeert deze samen te nemen zodat patronen zichtbaar worden die een
zekere algemene geldigheid bezitten.” (Rip, 2005);
Patiëntenverenigingen die gebruik maken van lotgenotencontact, beschikken,
naast de verzameling van getuigenissen, over informatie naar aanleiding van
het raadplegen van leden/experts en/of wetenschappelijke artikelen en wijzen
lotgenoten op het bestaan hiervan. De verkregen en gedeelde informatie
wordt veelal op verschillende manieren getoetst waardoor de
betrouwbaarheid van deze informatie toeneemt. Toetsing gebeurt
bijvoorbeeld door een zorgvuldig samengestelde adviesraad waarvan
professionele hulpverleners deel uitmaken. Deze adviesraad wordt vaak
gevraagd een deskundig oog in het zeil te houden;
Uit onderzoek van Oudenampsen en anderen in 2008 (N=159) is gebleken dat
evaluatie van lotgenotencontact bij veel organisaties op verschillende
manieren gebeurt om een zo compleet mogelijk beeld van de werking van het
lotgenotencontact te verkrijgen, namelijk door middel van:
– Schriftelijke raadpleging van deelnemers (welke vaker bij grote
organisaties plaatsvindt dan bij kleine);
– Evaluatie met gespreksleiders;
– Mondelinge evaluatie met de deelnemers (samen met evaluatie met
gespreksleiders de eerst genoemde evaluatiemethode).
In 40% van de organisaties is een beroepskracht aanwezig bij de
lotgenotencontacten (N=159). Bij middelgrote organisaties blijkt dit zelfs
46% te zijn (Oudenampsen e.a., 2008). Uit onderzoek van Berk en anderen
(2007) blijkt zelfs dat 63% van de organisaties (N=164) ondersteuning van
beroepskrachten gebruikt, zoals ook te zien is in tabel 2.
17
5.2
Tabel 2. Beroepsondersteuning bij de organisaties
18
6. Vergroten herstelproces
deelnemers
6.1
Empowerment, hoop en (zelf)vertrouwen
Een voorbeeld van een instelling die gebruik maakt van lotgenotencontact en
waarvan het effect van gebruikmaking is aangetoond, is de verslavingszorginstelling
Novadic/Kentron Groep. Zij heeft meer dan 15 jaar geleden een viertal ervaren AAleden in dienst genomen die zelf herstellend zijn van een verslaving en hun
persoonlijke problemen hebben opgelost met behulp van de 12-stappen methode1 in
combinatie met professionele hulp. Deze zogenaamde ‘supportworkers’2 laten
mensen die gebruik maken van de professionele zorg kennis maken met het 12stappen programma van AA (Alcoholics Anonymous) en NA Narcotics Anonymous
en begeleiden zo mogelijk diezelfde mensen naar zelfhulp (www.novadickentron.nl). Gebleken is dat de cursus een positief effect had op enkele cruciale
onderdelen van het herstelproces van de deelnemers (www.kenniscentrum-ze.nl),
namelijk op:



‘Empowerment’3;
Hoop, waarin ook een toename werd geconstateerd naar aanleiding van
onderzoek van Schiff en Bargal (2000) Zij namen een enquête af bij 87 leden
van zeven Israëlische zelfhulp- en professioneel geleide groepen rond eet- en
gokverslaving en vonden een samenhang tussen hoop (welke zij omschreven
als een ‘helping characteristic’), het subjectief welbevinden en de globale
tevredenheid met de zelfhulpgroep. De leden van de zelfhulpgroepen waren
meer tevreden en schatten de mate van hoop hoger in dan hun collega’s van
professioneel geleide groepen. De oorzaak van het verkrijgen van meer hoop
kan zijn dat ervaringsdeskundigen laten zien wat zij allemaal meegemaakt
hebben en wat zij daaraan gedaan hebben om tot het punt te komen waar ze
nu staan (Boevink e.a., 2006).
(Zelf)vertrouwen4
1
Zie figuur 1 op pagina 11 voor een toelichting van de 12- stappen methode
2
Zie figuur 2 op pagina 12 voor een toelichting van het begrip ‘supportworkers’
3
Zie het kopje ‘Opdoen kennis en vaardigheden’ op pagina 12 voor een verdere uitwerking van dit
begrip
4
Zie het kopje “Beter zelfgevoel/welbevinden” op pagina 13/14 voor een verdere uitwerking van dit
begrip
19
6.2
Onderzoeksgegevens
Bovengenoemde effecten zijn waargenomen naar aanleiding van de evaluatie van
acht cursussen middels semigestructureerde interviews. In totaal zijn acht
cursusleiders en zestien cursisten geïnterviewd (per cursus één cursusleider en twee
deelnemers). Zowel deelnemers die de cursus hadden doorlopen als deelnemers die
door omstandigheden uitvielen werden geïnterviewd (zes van de zestien eïnterviewde
deelnemers waren uitgevallen). Daarnaast vulden de cursusleiders na elke sessie een
checklist in om aan te geven in welke mate ze zich hadden gehouden aan
verschillende aspecten van het protocol en om te evalueren hoe de bijeenkomsten
verlopen waren. De checklists werden gebruikt als achtergrondinformatie.
De effecten hielden in elk geval drie maanden na de cursus aan. Daarnaast werd de
cursus zeer positief beoordeeld door cursisten en cursusleiders en hielden
cursusleiders zich goed aan de handleiding en het werkboek (van Nassau, 2011).
Figuur 1. Toelichting 12-stappenmodel
20
Figuur 2. Toelichting “support workers”
“Essentieel voor de Support Workers is dat ze gedragen worden door beide groepen:
zowel e professionele zorg alsook de diverse zelfhulpgroepen. Deze brugfunctie is
cruciaal voor e Support Workers en moet steeds worden bewaakt”, aldus Henk
Schreurs (vestigingsmanager Novadic- Kentron).
Opdoen kennis en vaardigheden 5
6.3
Uit onderzoek van Oudenampsen en anderen (2007) blijkt dat lotgenotencontact de
enige vorm van uitwisseling is waarbij mensen door contact met
ervaringsdeskundigen nieuwe kennis opdoen en nieuwe attituden ontwikkelen welke
kunnen leiden tot:

5
Empowerment’ ofwel; mensen steviger in hun schoenen laten staan. Door de
reguliere zorg wordt empowerment steeds meer gezien als een belangrijk
fenomeen om het welzijn te bevorderen. Meerdere personen in de omgeving
van een patiënt kunnen deze kracht bij een patiënt ontwikkelen zoals de
behandelaar zelf alsook familie en vrienden. Door empowerment:
– Zijn deelnemers beter in staat om keuzes te maken in behandelingen;
– Voelen deelnemers zich meer gesterkt in het contact met artsen (Campbell
e.a., 2004; Janssen en Geelen 1996);
Zie bijlage 1 op pagina 23/24 voor een uitsplitsing van dit hoofdeffect op grond van literatuur
21






6.4
– Kunnen deelnemers bijvoorbeeld zorgen, twijfels of vragen beter onder
woorden brengen;
Een beter begrip van het ziekteverloop, behandelmethoden en eigen
mogelijkheden (Castelein e.a. 2005; Castelein e.a., 2006b; Coulter en Ellins
2007). Een onderzoek die dit gegeven ondersteunt is:
Onderzoek van Meerdink (1996) die naar aanleiding van literatuurstudie van
wetenschappelijke bijdragen en bronnen van zelfhulpgroepen ontdekte dat
een betere kennis over de oorzaken en het verloop van de
behandelingmogelijkheden van een ziekte de onzekerheid bij patiënten
vermindert;
De ontwikkeling van nieuwe vaardigheden en/of competenties zoals het
verkrijgen van meer grip op de eigen situatie, en een verbeterde ‘selfefficacy’ ofwel het vermogen en de overtuiging om adequaat en efficiënt te
handelen in een gegeven situatie. Deelnemers in lotgenootgroepen leren dat
zij medeverantwoordelijk zijn voor hun psychosociale herstel wat het maakt
dat zij de regie over hun eigen leven weer in handen nemen;
Toegenomen zelfredzaamheid of ‘het beter kunnen helpen van anderen’
(Coulter en Ellins, 2007). Het ‘helper therapy- principe’ (Riessman, 1965)
stelt bovendien dat mensen die andere helpen in informele settings hier
minstens zoveel van profiteren als de ontvangers van hulp. Met andere
woorden: “De kracht van het geven” en “Wie een ander helpt, helpt ook
zichzelf”. Hulp geven geeft namelijk onder andere een gevoel van controle
(Riessman, 1965): “I can’t be helpless if I can help someone else”. Ook gaat
de eigenwaarde van degenen die hulp/advies geven omhoog door het
verlenen van de hulp. Dit gebeurt onder andere door de status die deze
activiteit hen oplevert. Bovendien krijgen mensen zelf meer kennis doordat ze
als hulpverlener goed op de hoogte moeten zijn (Riessman, 1965; Kahn en
Fua, 1992). Het ‘helper-therapy’ principe kan zowel voor vrijwilligers die
lotgenotengroepen begeleiden als voor deelnemers aan lotgenotencontact
gelden;
Een vergrote effectiviteit in de omgang met stress (Castelein e.a. 2005);
‘Het zich beter in staat kunnen voelen’ om keuzes te maken in bijvoorbeeld
behandelingen. Het beter maken van keuzes kan er weer voor zorgen dat
deelnemers minder ‘shoppen’ op vlak van zorg- en hulpverlening.
Verbeteren zelfgevoel/welbevinden 6
Daarnaast blijkt uit onderzoek van Oudenampsen en anderen (2007) dat een beter
welbevinden één van de (beoogde) hoofdeffecten is van lotgenotencontact; of het
lotgenotencontact nu betrekking heeft op ziektes, verslavingen of andere
achtergronden. Hierbij kan het gaan om onder andere de volgende uitkomstmaten:
6
Zie bijlage 1 op pagina 23 voor een uitsplitsing van dit hoofdeffect op grond van literatuur
22






Verbeterd psychisch welbevinden of een hogere kwaliteit van leven welke in
veel studies wordt genoemd (Bordeleau e.a., 2003). Een ander onderzoek die
deze uitkomst ondersteunt is:
– Een onderzoek van Castelein en anderen (2005) waarin is gekeken naar de
effectiviteit van lotgenootgroepen voor mensen met een psychose. Er namen
106 deelnemers deel aan dit onderzoek waarvan 50 in de controlegroep.
Trouwe deelnemers scoorden significant hoger op het begrip ‘kwaliteit van
leven.’
Vermindering van boosheid of frustratie of ‘rust/opluchting’ (Janssen en
Geelen 1996). Opluchting kan bijvoorbeeld ontstaan doordat mensen
lotgenoten ontmoeten die hetzelfde hebben meegemaakt waardoor er niet
zoveel uitgelegd hoeft te worden. Men begrijpt vanzelfsprekend de klachten,
de pijn en de andere problematiek van de persoon. Dat alleen al is vaak een
opluchting omdat niets uitgelegd hoeft te worden; men wordt meteen
begrepen.
Vermindering in gevoelens van stress, depressie of angst (Campbell,
e.a., 2004; Coulter en Ellins, 2007; Eysenbach e.a., 2004; Humphreys,
2004). Daarnaast noemt ook Dickerson (2005) het verminderen van stress als
positief hoofdeffect van lotgenotencontact. Andere voorbeelden die deze
uitkomst ondersteunen zijn:
– Verweduwde vijftig- plussers met initieel beperkte vaardigheden op vlak
van inter-persoonlijke relaties en coping, ervoeren minder depressieve
gevoelens en verdriet dan niet- deelnemers nadat ze deelnamen aan een
lotgenotengroep voor mensen die rouwen (Caserta en Lund, 1993);
– Uit onderzoek van Trojan (1989) blijkt dat deelnemers aan
ziektegerelateerde zelfhulpgroepen minder emotionele stress (70%) en stress
ten gevolge van stigmatiserende reacties (51%) ervaren.
Verbetering in het ‘neuropsychologisch functioneren’ ofwel een positieve
relatie tussen de werking van de hersens en het functioneren (Schwartz, 1999)
Verhoogde eigenwaarde/zelfvertrouwen (bijv. Kyrouz e.a., 2002; Wright,
2004) welke kan ontstaan doordat leden de positieve persoonskenmerken van
andere lotgenoten benadrukken. Voorbeelden die deze uitkomst ondersteunen
zijn:
– Hughes (1977) stelde vast dat Alateen- deelnemers (een zelfhulpgroep voor
kinderen van alcoholici) op vlak van eigenwaardegevoel niet significant
verschillen van adolescenten zonder een alcoholverslaafde ouder;
– In Duitsland gaven deelnemers aan ziektegerelateerde zelfhulpgroepen aan
dat ze nu meer zelfvertrouwen hebben in de relatie met hun arts (57%)
(Trojan, 1989).
Verhoogd ‘sociaal welbevinden’ welke wordt omschreven als de effecten van
lotgenotencontact op de kwaliteit van partner- of gezinsrelaties (Kerseboom
e.a., 2000).
23
6.5
Vergroten wederzijdse ondersteuning
7
Eveneens blijkt uit onderzoek van Oudenampsen en anderen (2007) dat
lotgenotencontact wederzijdse ondersteuning vergroot. Het begrip wederzijdse
ondersteuning kan worden opgevat in termen van:



7
‘Het verkrijgen van nieuwe vriendschappen’ en ‘het verkrijgen van een
toegenomen netwerk’ (Castelein e.a., 2006b; Humphreys 2004, Kyrouz e.a.,
2002; Kerseboom e.a., 2000). Lotgenotengroepen alsook nieuwe personen in
het netwerk van een patiënt, kunnen patiënten helpen een sociaal isolement te
voorkomen of te verminderen. Daar waar er bijvoorbeeld in de reguliere zorg
niet altijd voldoende mogelijkheid is om de noden van patiënten te verlichten,
kunnen nieuwe contacten hierin een rol spelen. Het verkrijgen van steunende
contacten door informele contacten, maar ook door ‘sponsorschap’
(mentorschap) waarbij een oudere deelnemer een nieuwere deelnemer
wegwijs maakt. Bovendien is uit onderzoek van Savelkoul en anderen (2000)
gebleken dat sociale steun, welke voortvloeit uit het verkrijgen van nieuwe
vriendschappen en een toegenomen netwerk, een positieve invloed heeft op
het welzijn van mensen. Humphreys en Noke (1997) vergeleken de
vriendschapsnetwerken van mannen met een verslavingsproblematiek die
deelnamen aan een 12-stappen groep met deze van niet-deelnemers
gedurende één jaar. De vriendschapsnetwerken van deelnemers aan een
zelfhulpgroep waren groter, van betere kwaliteit en leverden frequentere
contacten op dan de netwerken van niet-deelnemers.
Processen die plaatsvinden tijdens lotgenotencontact. Hiermee wordt bedoeld
dat sociale steun tijdens lotgenotencontact iets ‘kan doen’ voor individuen;
bijvoorbeeld ‘je verhaal kwijt kunnen’ of ‘het gevoel hebben om ergens bij te
horen’ (Kyrouz e.a., 2002). Sociale steun is dan dus een variabele die kan
verklaren waarom lotgenotencontact bijvoorbeeld een verbeterd zelfgevoel
oplevert.
Herkenning en erkenning. Gebleken is dat lotgenoten minder snel
bagatelliseren waardoor patiënten geholpen kunnen worden om hun
ervaringen te valideren (Helgeson en Cohen, 1996).
Zie bijlage 1 op pagina 23 voor een uitsplitsing van dit hoofdeffect op grond van literatuur
24
6.6
Steun bij stigmatisering
Sommige aandoeningen kunnen mensen opzadelen met (angst voor) een stigma en
maatschappelijke vooroordelen. Vooral bij verstandelijke, psychische of
psychiatrische beperkingen kunnen lotgenoten veel steun vinden bij elkaar. Dat werd
bevestigd door patiënten uit de GGZ- sector (Oudenampsen e.a., 2008). De stap om
deze steun bij de reguliere hulp te zoeken is voor bepaalde groepen te groot.
6.7
Verbeteren fysieke gezondheid
Positieve, fysiologische effecten van lotgenotencontact werden onder meer
vastgesteld bij deelnemers aan zelfhulpgroepen rond kanker, diabetes, overgewicht
en verslaving (Spiegel e.a., 1989):






Trojan (1989) ondervroeg in Duitsland 232 leden van ziektegerelateerde
zelfhulpgroepen. Het ging om kankerpatiënten, mensen met een fysieke
handicap en mensen die zwaarlijvig zijn. Hij vroeg hen welke effecten ze
verwachtten op het vlak van hun gezondheid en in hun contacten met het
professionele zorgcircuit. Vervolgens ging hij na of deze verwachtingen
werden ingevuld. Hieruit bleek dat:
– 80% minstens één positief effect op de fysieke gezondheid meldde;
– De belangrijkste ziektesymptomen bij 40% van de deelnemers waren
afgenomen;
– 21% van de deelnemers zich fysiek aangesterkt voelde.
Uit een onderzoek waarbij het effect van de wekelijkse deelname aan een
zelfhulpgroep op de overlevingsduur van vrouwen met metastatische
borstkanker werd bestudeerd, bleek dat de patiënten die wekelijks naar een
zelfhulpgroep gingen, twee maal zo lang overleefden als niet-deelneemsters
(gemiddeld 18 maanden extra);
Aziatische diabetici die jaarlijks twee of meer keer een
zelfhulpgroepbijeenkomst bijwoonden, lieten significant lagere glycemische
bloedwaarden optekenen (Simmons, 1992);
Een Noors onderzoek naar de korte- en lange termijn effecten van deelname
aan een zelfhulpgroep rond overgewicht toonde aan dat zijn leden een
aanzienlijk aantal kilo’s verloren en er ook in slaagden hun gewicht te
stabiliseren (Grimsmo en Helgeson, 1981);
Hoe meer dagen mannelijke alcoholici na hun ontslag uit de
ontwenningskliniek een AA- bijeenkomst volgden, des te langer hielden ze
hun geheelonthouding vol (Pisani en Fawcett, 1993);
Patiënten met chronische lage rugpijn die tweemaandelijks contact hadden
met lotgenoten, raadpleegden in Nieuw-Zeeland na vijf maanden minder vaak
de gezondheidsdiensten dan voor hun deelname (Subramaniam e.a., 1999).
25
7. Toenemende zingeving en
spiritualiteit
7.1
Zelfhulpgroepen verslaafden
Zelfhulpgroepen bieden langdurige ondersteuning bij het opbouwen van een leven
zonder drank, drugs of gokken. Onderdeel daarvan is het opnieuw vinden van
manieren om zin aan het leven te geven. Bij het loskomen van een verslaving lijkt dit
element van zingeving voor veel mensen heel belangrijk te zijn (Oliemeulen en van
der Poel, 2008; Schippers en Roemer, 2007). Zingeving kan betekenen dat iemand
heel praktisch opnieuw zin in (dag)activiteiten vindt, of dat iemand antwoorden
zoekt op vragen als: ‘wat is de betekenis van de periode van verslaving voor mij?’ of
‘hoe ziet mijn toekomst eruit?’ Bij zingeving en spiritualiteit gaat het, kortom, om
een antwoord op vragen naar betekenis en doel (Galanter, 2006).
7.2
Preventieve werking van aandacht voor zingeving
De aandacht voor spiritualiteit en zingeving lijkt binnen de verslavingszorg toe te
nemen. In 2007 wijdde het tijdschrift Verslaving een themanummer aan dit
onderwerp. Hierin komt naar voren dat uit onderzoek blijkt dat religie preventief
werkt op problematisch alcohol- en drugsgebruik en steun biedt bij het loskomen van
verslaving (Humphrys en Gifford, 2007).
Binnen reguliere behandelprogramma’s is bovendien steeds vaker aandacht voor
meditatie of ‘mindfulness’ (Vernooij e.a., 2008). Ook blijkt uit onderzoek dat
cliënten behoefte hebben aan aandacht voor zingeving en levensbeschouwelijke
thema’s (Schippers en Roemer, 2007; Oliemeulen, 2008). Wellicht zorgt een
hernieuwde aandacht voor de betekenis van zingeving en levensbeschouwing in het
herstelproces van verslaving ook voor een meer positieve waardering van dit element
van lotgenotengroepen.
26
8. Effecten op omgeving van
hulpvrager
8.1
Andere doelgroepen van lotgenotencontact
Lotgenotencontacten worden georganiseerd voor volwassenen patiënten /
gehandicapten (89%), maar andere groepen kunnen ook van lotgenotencontact
profiteren (Oudenampsen e.a., 2008):






8.2
Partners;dierbaren (68%);
Ouders (58%);
Jeugdige patiënten/gehandicapten (55%);
Kinderen van patiënten/gehandicapten (32%);
Mantelzorgers (22%);
Nabestaanden (18%).
Verbetering van relatie met omgeving
Onderzoekers zien twee belangrijke effecten van de deelname aan zelfhulpgroepen
voor de omgeving van hulpvragers:


Familie en vrienden krijgen een betere kennis van het probleem;
Hun relatie met de patiënt of cliënt verbetert wat impliceert dat
zelfhulpgroepen potentieel een dubbele winst opleveren, zowel voor de
omgeving als voor degene die het probleem ervaart. Verschillende
onderzoeken tonen dit aan:
– Cook en anderen (1999) gingen na of er een samenhang bestaat tussen
zelfhulpgroepdeelname en de belasting van mantelzorgdragers van volwassen
kinderen met een ernstige mentale aandoening in de VS. Ze vergeleken 120
leden en niet-leden van zelfhulpgroepen rond deze problematiek. De
belasting bleek minder zwaar voor leden, maar ook voor ouders, die zich
minder depressief voelden, of van wie de kinderen minder onvervulde
behoeftes hadden;
– Heller en anderen (1997) namen een post enquête af bij 131 deelnemers
van 14 zelfhulpgroepen voor familieleden van personen met een mentale
aandoening in de VS. Minstens 90% van de respondenten zag positieve
effecten op het vlak van kennis en relaties. De belangen van de familie
werden namelijk beter verdedigd. Bovendien was de kennis over de
aandoening, over de beschikbare diensten en over de nieuwste medische
ontwikkelingen toegenomen.
27
8.3
Vergroten maatschappelijke participatie
Lotgenotencontact hangt samen met een grotere maatschappelijke participatie. Het
leidt tot een verhoogde deelname aan betaalde arbeid en/of vrijwilligerswerk en aan
(re)creatieve activiteiten. Dat laatste is cruciaal voor groepen waar revalidatie en
preventie erg belangrijk zijn (bijvoorbeeld hartinfarct- en cva- patiënten).
Deelnemers zijn sneller geneigd om nieuwe sociale netwerken te vormen (Meerdink,
1996).
28
9. Effecten op relatie arts - patiënt
9.1
Verbetering van arts - patiëntrelatie
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat door het contact met lotgenoten
communicatiestoornissen tussen patiënten en artsen, die soms een negatief effect
hebben op de professionele behandeling of begeleiding, minder vaak voorkomen
(Meerdink, 1993). Bovendien kunnen professionele hulpverleners middels contact
met lotgenootgroepen kennis op specifieke domeinen, zoals hoe het is om met een
aandoen te moeten leren leven, uitbreiden. Hierdoor kunnen artsen nog alerter
worden en empathie voor hun patiënten vergroten waardoor de arts- patiëntrelatie
verbetert.
9.2
Vergroting therapietrouw
Verbetering van de arts- patiëntrelatie draagt bij aan een meer effectieve manier van
communiceren tussen artsen en patiënten. Uit literatuuronderzoek blijkt dat patiënten
die te maken hebben met een effectieve manier van communiceren met artsen, 19
procent minder risico op therapieontrouw hebben (Haskard e.a., 2009). Volgens
Sabaté (2003) is dit een aandeel dat je gezien een gemiddeld percentage
therapieontrouwe patiënten van 25-50% een behoorlijke winst kunt noemen. Maya
Detiège (kamerlid van Belgie) heeft hierover gezegd: “We moeten erop aandringen
om de communicatie tussen de zorgverleners onderling te verbeteren om
therapieontrouw sneller te detecteren en te verhelpen, alsook bij de farmaceutische
sector om de inname van geneesmiddelen te optimaliseren”
(www.mayadetiege.be).
Naast het feit dat een verbeterde arts- patiëntrelatie kan zorgen voor vergroting van
therapietrouw, is therapietrouw ook direct een gevolg van lotgenotencontact zelf.
Lotgenoten kunnen patiënten namelijk adviseren bij problemen die zich tijdens de
behandeling voordoen en patiënten erop wijzen hoe belangrijk het is om het
behandelplan na te komen. Ook kunnen lotgenoten patiënten voorzien van
geheugensteuntjes zoals bijvoorbeeld ‘patiënten eraan helpen herinneren dat zij hun
medicijnen moeten innemen’ (www.merckmanual.nl).
Een opvallende uitkomst welke het vergroten van de kans dat patiënten hun
medicijnen innemen bevestigt, is het onderzoek van Baars (onderzoeker van het
Erasmus MC) in 2010 (www.erasmusmc.nl). De uitkomst van zijn onderzoek was
namelijk dat patiënten die lid zijn van de vereniging van patiënten met de ziekte van
Crohn en Colitis Ulcerosa, heel trouw zijn in het innemen van medicijnen. Baars zegt
29
hierover:”We lijken hieruit te mogen concluderen dat lidmaatschap van een
patiëntenvereniging de therapietrouw kan bevorderen.”
9.3
Lotgenootgroepen en professionals vullen elkaar aan
Lotgenootgroepen en professionals kunnen ieder een verschillende visie hebben op
bijvoorbeeld verslaving en herstel en ieder op hun eigen manier hulp en
ondersteuning bieden. Zo zijn lotgenootgroepen verantwoordelijk voor het proces in
groepen en instellingen voor de behandeling van patiënten. Deze verschillende
werkwijzen kunnen elkaar aanvullen en bieden mensen een grotere
keuzemogelijkheid (www.zelfhulpnetwerk.nl).
“De klinieken waar ik was opgenomen hebben mij geholpen om droog te worden.
Maar zonder zelfhulp stond ik droog op wilskracht en dat hield ik hoogstens een
week vol. Door het bezoeken van zelfhulpgroepen ben ik echt gaan werken aan mijn
herstel. Daarom vind ik het heel belangrijk om te kijken wat zelfhulp en de GGZ voor
elkaar kunnen betekenen, dat er een symbiose mogelijk is, op voorwaarde dat de
anonimiteit van zelfhulp gewaarborgd blijft”, aldus Gerard (deelnemer NA- groep en
ex- cliënt Mirage).
9.4
Preventieve werking gebruik van de gezondheidszorg 8
Uit onderzoek van Oudenampsen en anderen (2007) blijkt dat lotgenotencontact een
preventieve werking kan hebben op het gebruik van de gezondheidszorg of kan
leiden tot een verbetering in de gezondheid. Wanneer mensen chronisch ziek zijn
hebben mensen veelal minder invloed op het ziekteverloop en daarmee op hun
gezondheid. Dagelijkse belemmeringen kunnen worden verminderd doordat mensen
tijdens lotgenotencontact, als gevolg van het opdoen van nieuwe kennis over
bijvoorbeeld behandelmethoden of hulpmiddelen, effectiever gebruik gaan maken
van het gezondheidsaanbod.
8
Zie bijlage 1 op pagina 24 voor een uitsplitsing van dit hoofdeffect op grond van literatuur
30
Bijlage 1
Samenvatting effecten van lotgenotencontact
Welbevinden -‘life satisfaction’
-
verminderde depressie/angst
mentale gezondheid
hoop/aanmoediging
psychisch welbevinden
“quality of life”
neuropsychologisch functioneren
opluchting/rust
eigenwaarde omhoog
minder nerveus
minder boosheid/frustratie over ziekte
beter functioneren binnen het gezin
betere partnerrelatie
Wederzijdse ondersteuning -sociaal netwerk uitgebreid
-
zich gesteund voelen
erkenning/herkenning
gezelligheid
gevoelens kunnen uiten, verhaal vertellen
verminderde eenzaamheid
gevoel ergens bij te horen
Kennis en vaardigheden a) kennis
-
goed geïnformeerd zijn over verloop ziekte
goed geïnformeerd over behandelmethoden
goed begrip eigen conditie
goed begrip lange termijn complicaties
toename kennis wat betreft mogelijkheden om te participeren in de
samenleving
31
Kennis en vaardigheden b) competenties/vaardigheden
-
“self-efficacy”
effectieve omgang met stress
“self-competency”
beter keuzes maken
beter in staat problemen te identificeren
gevoelens kunnen uiten
anderen helpen
betere controle over aandoening
zelfredzaamheid
Kennis en vaardigheden c) empowerment
-
betere relatie met artsen
mondiger
beter opkomen voor rechten en belangen
beter onderhandelen met de hulpverlener
hulpverlening meer naar tevredenheid
zich minder afhankelijk voelen van hulpverleners
betere hulpverlener gevonden
Preventieve werking gebruik gezondheidszorg
a) zorggebruik - (kosten) zorggebruik omlaag
b) gezondheid - fysiek functioneren verbeterd, belemmeringen in dagelijks leven
verminderd
c) leefstijl - gezondheidsgedrag (zelfzorg) verbeterd
32
Literatuurlijst
Berk, M., Steeg., H. van der (2007). Feitenonderzoek naar de activiteiten en
kenmerken van p/g organisaties. Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen
en Eerstelijnsgeneeskunde. UMC: Utrecht
Boertien, D., & Rooijen, S. van (2010-2011). Ervaringskennis in de GGZ: een
noodzaak. Jaarboek BW.
Boevink, W., Plooy, A., & Rooijen, S. van (2006). Herstel, empowerment en
ervaringsdeskundigheid. Amsterdam: SWP.
Bordeleau, L., Szalai, J.P., Ennis, M., Leszcz, M., Speca, M., Sela,R., Doll, R.,
Chochinov, H.M., Navarro, M., Arnold, A., Pritchard, K.I., Bezjak, A., LlewellynThomas, H.A., Sawka, C.A., & Goodwin, P.J. (2003). Quality of life in a randomized
trial of Group psychological support in metastatic breast cancer: overall effects of the
intervention and an exploration of missing data. Journal of Clinical Oncology,
21(10), 1944-51.
Bovenberg, F., Wilrycx, G., Bähler, M., & Francken, G. (2011). Inzetten van
ervaringsdeskundigheid. Eindhoven: Vakblad Sociale psychiatrie.
Brettschneider, E., & Karbouniaris, S. (2008). Inzet en waarde van
ervaringsdeskundigheid. Utrecht: Kenniscentrum sociale innovatie.
Bruin, J. de, & Ventevogel, A. (2007). Patiëntencommunities op het Web. Theorie en
praktijk. Amsterdam: VU uitgeverij.
Campbell, H.S., Phaneuf, M.R., & Deane, K. (2004). Cancer peer support programs
– do they work? Patient Education and Counselling (55), 3-15.
Caserta, M.S. & Lund, D.A. (1993). Intrapersonal resources and the effectiveness of
self-help groups for bereaved older adults. Gerontologist, 33(5), pp. 619-629.
Castelein, S., Bruggeman, R., Busschbach, J.T. van, Gaag, M. van der, Mulder, P.J.,
Knegtering, H., & Wiersma, D. (2005). The effectiveness of support groups for
people suffering from psychosis: a multi-center randomized controlled trial.
Schizophrenia Bulletin, 31(2), 521.
Castelein, S., Mulder, P.J., & Bruggeman, R. (2006b). Lotgenoten. Meijel, B. van en
Kuipers, T. (red.). Zorg rondom schizofrenie, p. 179-193. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum.
Cook, J.A., Heller, T. & Pickett-Schenk, S.A. (1999). The effect of support group
33
participation on caregiver burden among parents of adult offspring with severe
mental illness. Family Relations, 48, pp. 405- 410.
Coulter, A., & Ellins, J. (2007). Effectiveness of strategies for informing, educating
and involving patients. British Medical Journal, 335; 24-27.
Denzin, N.K. (1987) The recovering alcoholic. Newbury Park: Sage publication
Diabetesvereniging Nederland (2007). (Intern) paper definitie lotgenotencontact,
augustus 2007.
Dickerson, S.S. (2005). Technology-Patient Interactions: Internet use for gaining a
Healthy Context for living with an Implantable Cardioverter Defibrillator. Heart and
Lung: The Journal of Acute and Critical Care, Vol. 34, Issue 3, pp. 157-168, May
2005.
Dongen, M.C. van, & Bulsink, D. (2010). Brancherapport Organisaties van
patiënten, gehandicapten en ggz-cliënten. Brancherapport PGO-organisaties.
Noppen Grafisch.
Eysenbach, G., Powell, J., Englesakis, M., Rizo, C., & Stern, A. (2004). Health
related virtual communities and electronic support groups: systematic review of the
effects of online peer to peer interactions. British Medical Journal, 328(7449), 1166.
Galanter, M.D. (2006). Spirituality in Alcoholics Anonymous: A valuable Adjunct to
psychiatric Services. In: psychiatric services, 57(3) 307-309 Grimsmo, A. &
Helgesen, G. (1981). Short-term and long-term effects of lay groups on weight
reduction. British medical Journal, 283, pp. 1093-1095.
Haaster, H. van, Hidajattoellah, D., Knooren, J., & Wilken, J. P. (2009).
Kaderdocument ervaringsdeskundigheid. Landelijke Denktank Opleidingen Overleg
Ervaringsdeskundigheid.
Haaster, H. van & Wijnen, A. van (2005). Inzet van ervaringskennis van mensen met
een functiebeperking of chronische aandoening bij de ontwikkeling van instrumenten
voor arbeidsparticipatie. VersieGroep Harmelen.
Haskard KB, Williams SL, DiMatteo MR, Rosenthal R, White M.K., & Goldstein
MG. Physician communication and patient adherence to treatment. Med Care
2009;47:826- 34. Helgeson, V.S., & Cohen, S. (1996). Social support and adjustment
to cancer: reconciling descriptive, correlational and intervention research. Health
psychology, 15(2), 135- 148.
Helgeson, V. S., & Gottlieb, B. H.(2000).Support groups. In S. Cohen, L. G.
Underwood, & B. H. Gottlieb (Eds.), Social support measurement and intervention:
A guide for health and social scientists. New York: Oxford University Press.
Heller, T., Roccoforte, J. A., Hsieh, K., Cook, J.A., & Pickett, S.A. (1997) Benefits
34
of support groups for families of adults with severe mental illness. American Journal
of Orthopsychiatry, 67, 187 -198.
Hughes, J.M. (1977). Adolescent children of alcoholic parents and the relationship of
Alateen to these children. Journal of consulting and clinical psychology, 45, pp. 946947.
Humphreys, K. (ed.) (2004). Self-help organizations for alcohol and drug problems:
toward evidence based practice and policy. Journal of Substance Abuse Treatment
(26), 151- 158.
Humphreys, K., Gifford, E. (2007) Religie, spiritualiteit en het problematisch
gebruik van alcohol en drugs In: Verslaving, tijdschrift over
verslavingsproblematiek, 3 (3) 5-18.
Humphreys, K. & Noke, J.M. (1997). The influence of post-treatment mutual help
group participation on the friendship networks of substance abuse patients. American
Journal of Community Psychology, 25, pp. 1-16.
Isarin, J. (2005) Ervaringsdeskundigheid? In: H. van Haaster & Y. Koster-Deese
(red.), Ervaren en weten: Essays over de relatie tussen ervaringskennis en
onderzoek.
Utrecht: Uitgeverij Janssen, M., & Geelen, K. (1996). Gedeelde smart, dubbele
vreugd. Lotgenotencontact in de psychiatrie. Utrecht: Nederlands centrum
Geestelijke Volksgezondheid.
Jong, J. D., & Roeleveld, L. (2009). Een ervaring rijker. Groningen:
Hanzehogeschool.
Kahn, M.W., & Fua, C. (1992). Counselor Training as a treatment for alcoholism.
The helper therapy principle in action. The international journal of social psychiatry,
38(3), 208- 214.
Kerseboom, J., Geelen, K., & Bout, J. van den (2000). Uitspreken, zelfhulpgroepen
voor familie van oorlogsgetroffenen. Utrecht: Trimbos Instituut.
Kyrouz, E.M., Humphreys, K., & Loomis, C. (2002). A review of research on the
effectiveness of self-help mutual aid groups. Chapter 5 in: American Self-Help
Clearhinghouse Self-Help Group sourcebook (7th edition), Edited by B. White and
E.J. Madara 2002.
Maslow, A.H. (1966). The psychology of science : a reconnaissance. New York.
Meerdink, J. (1993). Het gat in de markt. Utrecht: Nederlandse Patiënten/
Consumenten Federatie.
35
Meerdink, J. (1996). Lotgenotencontact werkt! Eindrapport van het project
Lotgenotencontact. Utrecht: Nederlandse Patiënten/ Consumenten Federatie.
Muusse, C.& Rooijen, S. van (2009). De echo van het eigen verhaal, over
zelfhulpgroepen bij verslaving en de samenwerking met de GGZ- en verslavingszorg.
Utrecht: Trimbos- instituut.
Nassau, J.S.A. van (2011). GGZ-Programma GeestKracht: Herstellen doe je zelf in
de verslavingszorg. Tilburg: Kenniscentrum Zelfhulp & Ervaringsdeskundigheid.
Oliemeulen, L., Poel, A. van der (2008). Verslag: Nazorg aan verslaafden door de
verslavingszorg, in opdracht van Psy, IVO: Rotterdam
Oudenampsen, D., Kamphuis, H., van Dongen, M.C., Homber., J., & Kromontono,
E. (2008).
Patiënten- en consumentenbeweging in beeld. Brancherapport 2007. Utrecht:
Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie.
Oudenampsen, D., Nederland, T., Kromontono, E., Pepels, R., Sonneveld, R., &
Stukstette, M. (2007). Patiënten- en consumentenbeweging in beeld. Brancherapport
2006. Utrecht: Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie.
Pisani, V.D., & Fawcett, J. (1993). The relative contribution of medication adherence
and AA meeting attendance to abstinent outcome for chronic alcoholics. Journal of
studies on alcohol, 54, pp. 115-119. Schepers, R.M.J. & Nievaard, Dr. A.C. (1997).
Ziekte en zorg: inleiding in de medische sociologie. Houten: Stenfert Kroese, 213 p.
Riessman, F. (1965). The “helper” therapy principle. Social work, 10(2) 27-32.
Rip (2005), ‘In ieder van ons schuilt een expert’ In: Staatscourant 17 januari 2005
Sabaté E. (2003) Adherence to long-term therapies. Evidence for action. Geneva:
World
Health Organization 2003. (www.who.int/chronic_conditions/adherencereport).
Savelkoul, M., Post, M.W.M., De Witte, L.P., & Van den Borne, H.B. (2000). Social
Support, Coping and Subjective Well-being in Patients with Rheumatic Diseases.
Patient Education and Counselling, Vol. 39, Issue 2-3, pp. 205-218, February 2000.
Schiff, M., & Bargal, D. (2000). Helping characteristic of self-help and support
groups. Their contribution to participants subjective well-being. Small Group
Research, Vol. 31, 275-304.
Schippers G. M., & Roemer J. (2007). Redactioneel In: Verslaving, tijdschrift over
36
verslavings- problematiek,. 3 (3) 2-4.
Schwartz, C.E. (1999). Teaching coping skills enhances quality of life more than
peer support: results of a randomized trial with multiple sclerosis patients. In: Health
Psychology, 18(3), 211-220.
Simmons, D. (1992). Diabetes self help facilitated by local diabetes research: the
Coventry Asian Diabetes Support Group. Diabetic Medicine, 9, pp. 866-869.
Spiegel, D., Kraemer, H.C., & Gottheil, E. (1989). Effect of psychosocial treatment
on survival patients with metastatic breast cancer. The Lancet, October, 14, pp. 888891.
Subramaniam, V., Stewart, M., & Smith, J. (1999). The development and impact of a
chronic pain support group: a qualitative and quantitative study. Journal of Pain and
Symptom Management, 17, pp. 376-383.
Trojan, A. (1989). Benefits of self-help groups: a survey of 232 members from 65
disease related groups. Social Science & Medicine, 29(2), 225-232.
Uden- Kraan, C.F. van, Drossaert, C.H.C., Taal, E., Shaw, B.R., Seydel, E.R., &
Laar, M.A.F.J. van de (2008). Empowering processes and outcomes of participation
in online support groups for patients with breast cancer, arthritis, or fibromyalgia.
Qualitative Health Research, 18 (3), 405-417.
Vernooij, F. A. M., Trier, J. van, Cheung San, J., Veer, N. van der (2008).
Mindfulness- training op een afdeling psychiatrie en psychologie. In: Maandblad
Geestelijke Volksgezondheid,7-8: 613-624.
VSN (2006). VSN Jaarverslag 2005. Een vereniging met veel gezichten.
VSN (2007). VSN Jaarverslag 2006. Regie over je leven.
Wright, S. (2004). Self-Help Groups. Self-help groups for individuals who
experience mental distress: Proceedings of a self-help group members’ symposium
and a review of selected literature. United Kingdom: The mental Health Foundation.
Websites:
www.encyclo.nl
www. erasmusmc.nl
www.gezondvgz.nl
www.kenniscentrum-ze.nl
www.kiesbeter.nl
www.lvn.nfk.nl
www.mayadetiege.be
www.merckmanual.nl
37
www.novadic-kentron.nl
www.pgosupport.nl
www.zelfhulp.be
www.zelfhulpnetwerk.nl
www.zelfmanagement.com
38
Download