Landproblematiek in historisch perspectief

advertisement
Landproblematiek in Colombia
Gezichten op het land en van de mensen in de Cauca
Lucien Stöpler
Landproblematiek in Colombia.................................................................................................. 1
Enkele begrippen.........................................................................................................................3
Probleemstelling..........................................................................................................................7
Landproblematiek in Colombia................................................................................................ 10
De ontwikkeling van de georganiseerde sociale- en landstrijd.............................................12
Juridische aspecten............................................................................................................13
De positie van de indianen.................................................................................................... 15
De positie van de afro-colombianen..................................................................................... 19
De positie van de campesinos colonos..................................................................................24
Grote organisaties en grootgrondbezitters............................................................................ 28
Gevolgen van het landtekort voor de groepen campesinos...................................................30
De verdeling van land in Colombia...................................................................................... 32
Landverdeling in Noord Cauca en collectieve eigendommen in Cauca........................... 32
Het gebruik van land......................................................................................................... 34
Kwaliteit van het land....................................................................................................... 35
De transformerende functie van wetgeving.............................................................................. 36
Bijzondere rechten voor indianen en afro-colombianen....................................................... 37
Landbezit als bijzonder recht................................................................................................ 40
Macht en de verbetering van rechten.................................................................................... 43
De relatie tussen de landproblematiek en het conflict.............................................................. 47
Geweld om de verdiensten van land..................................................................................... 48
Verdrijving en de gewelddadige gevolgen ervan .................................................................51
Gebrek aan overheidsregie....................................................................................................54
Oorzaken en voortzetting van het conflict............................................................................ 58
Belangrijke gebeurtenissen....................................................................................................... 60
De verhoudingen tussen de campesinos colonos, afro-colombianen en indianen.................... 66
Bereikbare doelen......................................................................................................................70
Conclusies................................................................................................................................. 71
..................................................................................................................................................75
Lijst van geïnterviewde personen..............................................................................................76
Bibliografie............................................................................................................................... 79
2
Enkele begrippen
Het bezit van land in Colombia is voor velen een levensvoorwaarde, maar voor sommigen een
belegging van hun geld en een aanduiding van rijkdom en macht. Tot op zekere hoogte kan
het bezit van land worden geassocieerd met economische en politieke invloed. Grote
verschillen tussen een bezittende klasse en een groep mensen die (te) weinig land heeft betreft
meer dan voedsel alleen. De verhoudingen tussen de klassen zijn een belangrijke factor in de
politieke besluitvorming.
Om deze reden is het onderwerp van een landhervorming – in de zin van een soort
herverdeling dan wel toedeling van land aan de armere klasse – een even belangrijk als
beladen onderwerp voor grootgrondbezitters, kleine agrariërs en politici. Het doel van deze
studie is om de landproblematiek met een meso- en microperspectief te bekijken, en dan
vooral vanuit de belevingswereld van degenen die aan het kortste eind trekken, de kleine
agrariërs. Verschillende groepen kleine agrariërs worden onderscheiden en hun verhouding
onderling zal worden beschreven. Ook zal de rol van de overheid besproken worden, waarbij
aandacht zal worden besteed aan hun contacten met kleine agrariërs en het ten uitvoer
brengen van landhervormingen.
Volgens Thome is landhervorming een proces waarbij
1. Veranderingen plaatsvinden in arbeidsverhoudingen; juridische, sociale en
economische instellingen en processen die ongelijk of inefficiënt landbeheer
bestendigen en herverdeling bemoeilijken;
2. Effectieve toegang tot productief land aangesloten op adequate infrastructuur en
voorzien van andere belangrijke faciliteiten;
3. Nieuw land en andere bestaansbronnen worden beschermd door eigendomsrechten,
officiële erkenning van inheemse rechten en de effectieve politieke participatie van
minderheden.1
Het veldwerk van deze studie heeft plaatsgevonden van 1 t/m 15 mei 2006 in het noorden van
de provincie Cauca. De gemeenten in het noorden van de provincie Cauca zijn: Buenos Aires,
Caldono, Caloto, Corinto, Jambaló, Miranda, Padilla, Puerto Tejada, Santander de Quilichao,
Suarez, Toribio en Villa Rica. Tevens zijn in deze periode in Popayan (de hoofdstad van de
provincie Cauca) en in Bogotá gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de overheid.
In Santander de Quilichao is een gesprek gevoerd met een oud-vertegenwoordiger van en
onderhandelaar voor de overheid. De lijst van geïnterviewde personen is bijgevoegd in de
bijlage.
Van de mensen die in deze streek land bezitten zijn er drie groepen kleine agrariërs
bestudeerd. Twee van de drie groepen duiden een ras aan: de afro-colombianen en de
indianen. De twee groepen hebben ieder ook een eigen kijk op de manier van boeren die in de
tekst voor zover nodig toegelicht zal worden. De derde groep bestaat niet uit een ras (hoewel
de meerderheid van deze kleine agrariërs mesties is) maar duidt een manier van boeren aan:
campesinos colonos. De campesinos colonos zijn kleine agrariërs die een klein stukje land
gebruiken totdat uitputting van het land of opkoop van het land door een grotere boer,
dwingen tot verhuizing. Dan gaan ze op zoek gaan naar een nieuw stukje onontgonnen land.
1
Thome in Faundez, 1996, pp. 201-225.
3
De indianen, afro-colombianen en campesinos colonos zijn alle drie georganiseerd in
belangengroeperingen. De eerste belangengroepering voor kleine agrariërs heet Associación
Nacional de Usarios Campesinos (ANUC). Deze was bestemd voor alle kleine agrariërs.
Momenteel is de ANUC vooral geassocieerd met de campesinos colonos, net als Fensuagro.
Vanuit de ANUC ontstond de indiaanse Associación de Cabildos indigenas del Norte de
Cauca (ACIN). Op het model van de ANUC en de ACIN zijn de afro-colombianen ook
georganiseerd. Er zijn vele lokale organisaties, de organisatie met landelijke bekendheid is
Proceso de Comunidades Negras (PCN).
Land heeft een spirituele en culturele betekenis voor inheemse volkeren. In Colombia worden
de indianen tot inheems volk gerekend. Als oorspronkelijke bewoners van Colombia wordt
door de overheid erkend dat ze niet alleen recht hebben op een leefgebied, maar ook een recht
op het beleven van hun eigen cultuur en uitoefenen van een traditionele leefwijze. Van de
afro-colombianen wordt erkend dat zij een cultureel en historisch recht hebben op land in
bepaalde gebieden. In het verleden, toen de kolonisten en andere externe groeperingen het
land nog niet hadden ‘ontgonnen’ oftewel controleerde – een functie die werd overgenomen
door de Colombiaanse overheid – hadden zowel afro-colombianen als indianen een
traditionele manier van het land bebouwen en beheren. De wijze waarop indianen en naar het
schijnt ook de afro-colombianen hun land beheerden heet tegenwoordig community land
tenure. In dit systeem is het beheer en gebruik van land niet gekoppeld aan individuele
financiële waarde en juridische rechten. Het beheer is losgekoppeld van het gebruik van het
land. Het beheer rust bij de lokale leiders, die weer in hiërarchische verhouding staan tot een
hogere leider. De persoon die de positie van lokale leider en beheerder bekleedt heeft de
mogelijkheid om land toe te wijzen aan de bevolking. Deze toewijzing gebeurt voor een deel
naar behoefte, waarbij grootte van familie een belangrijke factor is. Bovendien vindt
toewijzing plaats op basis van affiliatie met de gemeenschap. Burgers uit de gemeenschap
krijgen doorgaans de eerste rechten. Een strikt gedefinieerde hiërarchie is van toepassing op
het toewijzen van land, maar land is daarmee niet een privaat bezit dat enkel voor eigen
gebruik is. De rechten van landgebruik staan tegenover een serie plichten tegenover de
gemeenschap en specifiek de leider die het land heeft toegewezen. De leider dient
gerespecteerd en onderhouden te worden en tegenover de gemeenschap en soms ook naburige
gemeenschappen dient de gebruiker van het land gul te zijn als zij hun vee willen laten grazen
of sprokkelhout nodig hebben voor hun haarden. Hoewel de rechten per gemeenschap zullen
verschillen, is binnen de gemeenschap nauwkeurig geregeld welke rechten van gebruik men
heeft. Er is geen sprake van dat iedereen maar kan gaan en staan waar hij wil, maar iedereen
is op de hoogte van waar men vee kan laten grazen, welke gewassen men waar kan
verbouwen, waar men hoeveel water kan halen (en in welke hiërarchische volgorde) om in
een droog seizoen het land te irrigeren of het vee te dronken.2
Verschillende auteurs wijzen er op dat wat communal land tenure genoemd wordt een
gebruikelijke vorm van landbeheer en –gebruik was vóór de toegenomen centralisering van de
natiestaat.3 Gluckman heeft zich uitgeput in het vinden van een juiste vertaling van het
landbeheer en –gebruik in traditionele samenlevingen en kwam op het Engelse begrip ‘estate’.
Hij wil daarmee zeggen dat het een begrip is dat gekoppeld is uit de Romeinse tijd (dus niet
uit de feodale middeleeuwen) en dezelfde stam heeft als het Latijnse ‘status’ waarmee de
2
Gluckman, Property Rights and Status in African Traditional Law. In: Max Gluckman (ed.) Ideas and
Procedures in African customary law, Oxford 1969, hfd. XII. Eveneens is geleend van een niet gepubliceerd
artikel van Hoekema.
3
Gluckman, 1969 wijst hier op, Hoekema eveneens in zijn ongepubliceerde artikel en James Scott, in Seeing like
a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed. Yale University Press (1998), 3352 wijst op een Russich voorbeeld ervan.
4
hiërarchische toekenning ervan en de wederzijdse verplichtingen worden gesuggereerd.4
Hoekema wijst op de overeenkomst tussen communal land tenure en het oud-Nederlandse
systeem van organisatie in Marken.
In deze studie hebben de indianen de meest uitgesproken voorkeur voor een systeem zoals
hierboven is besproken en zien land dus niet zoals de Westerse maatschappij dat is gaan zien:
als iets voor eigen gebruik met een louter financiële waarde. De afro-colombianen spreken
zich in mindere mate echter ook uit voor het door de indianen sterk gevoelde verbondenheid
tussen land en gemeenschap. De indianen hebben bovendien een spirituele relatie met het
land, ze zien het als Moeder Aarde, die voor hen zorgt en hen geeft wat ze nodig hebben.
Uit de studie van Scott blijkt dat de moderne natiestaat moeite heeft de verschillende regels
van landbeheer en –gebruik te codificeren in wetten. De staat heeft behoefte aan eenduidige
regels en individueel privaat grondeigendom voor fiscale maatregelen.5 Om die reden stuurt
de staat planologen om dit te realiseren. Het spreekt voor zich dat dit op verzet stuit en Scott
geeft aan dat de traditionele vormen van landbeheer en –eigendom niet op slag en soms nooit
verdwijnen.6 Desondanks constateert Scott dat het traditionele systeem wel degelijk
getransformeerd raakt door overheidsinterventie. Eenduidig wordt vastgesteld welk privaat
bezit een inwoner voor te belasten is en dit heeft consequenties voor de bereidheid van de
eigenaren om te delen met anderen.7
In Colombia is deels ruimte gelaten aan traditioneel landbeheer en –gebruiksystemen bij de
landhervormingen die er in de afgelopen 45 jaar hebben plaatsgevonden. Uit de studie zal
blijken dat land voor een belangrijk deel aan een collectief vergeven werd. Dit collectief werd
verplicht gesteld om een bestuur aan te stellen voor het beheer van het land en te zorgen voor
conflictresolutie – de typische taken van de landbeheerder van een traditionele gemeenschap.
Het land als geheel is onvervreemdbaar. Deze mogelijkheid werd en wordt vooral gebruikt
door de indianen, in mindere mate door afro-colombianen en een weinig door campesinos
colonos.
Om recht te doen aan de wensen van kleine agrariërs die privaat eigendom wilden bezitten
zijn er ook regelingen ingesteld die de gesubsidieerde aanschaf van land mogelijk maken.
Deze landen zijn pas op termijn te verkopen zodat het niet tot gesubsidieerde handel kan
leiden.
Dubois heeft een handzame indeling gemaakt van de typen landbeheer die mogelijk zijn.
4
Fragment from Max Gluckman, Concepts in the comparative study of tribal law. In: Laura Nader (ed.) Law in
Culture and Society, Chicago 1969, 354-361.
5
James Scott, Seeing like a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed. Yale
University Press (1998), 33-52.
6
James Scott, Seeing like a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed. Yale
University Press (1998), 33-52. Overigens is Scott niet de enige die het fenomeen van weerstand constateert.
O.a. Nader (2001), Benda-Beckmann (1989) en Allot (1980) constateren het allemaal. Hoekema stelt in zijn
ongepubliceerde artikel dat een chaotische mengvorm van de verschillende systemen overblijft.
7
Scott, 1998, 33-52.
5
Privaat
Publiek
Individueel
Bijv. land met landtitel
Bijv. pacht voor landbouw of
houtkap
Groep
Bijv. gebieden van
voorouders
Bijv. pacht aan een
gemeenschap
Dit overzicht laat zien dat de gebieden die de Colombiaanse overheid aan gemeenschappen
toewijst wel degelijk onder privaat bezit valt, alleen dan met een groep als eigenaar en met als
voorwaarde (een weerspiegeling van de traditionele situatie overigens) dat het land niet
vervreemd mag worden.
De afro-colombianen, indianen en campesinos colonos die hier bestudeerd zijn, allemaal te
scharen onder de noemer van kleine agrariër of keuterboer doordat ze weinig technologische
middelen gebruiken voor de verbouwing van hun land en ze als individu niet beschikken over
grote hoeveelheden land. De kleine boerderijen worden ook minifundas genoemd, de boeren
minifundistas. De algemene benaming die vooral vroeger veel gebruikt werd voor grote
boerderijen is latifundas. De grootgrondbezitters onderscheiden zich op verschillende wijze
van hen. Niet alleen door de hoeveelheid land die ze bezitten, maar ook door wat ze er mee
doen. Mensen die veel grond bezitten kunnen daar intensief gebruik van maken door er
gewassen op te verbouwen. Deze gespecialiseerde en technologisch geavanceerde boerderijen
worden gremios of ingenios genoemd. Ook kunnen ze worden aangeduid door het product dat
ze verbouwen: suikerrietplantages (azucereros) zijn belangrijk in het Noorden van Cauca
Andere veelgenoemde typen intensieve landbouwbedrijven zijn palmeras, cafeteras en
bananeros, respectievelijk voor de productie van olie uit de Afrikaanse palm, koffie en
bananen. Maar sommige grootgrondbezitters gebruiken hun land alleen voor extensieve
veeteelt en worden dan ganaderos. De opbrengst van het land is dan betrekkelijk gering en het
land fungeert meer als belegging.
De strijd om land heeft niet alleen een politiek, maar ook een gewelddadig aspect.
Verschillende gewapende groepen strijden met elkaar en het leger. Het leger werkt voor de
overheid. De guerrilla’s werkten oorspronkelijk ten dienste van een socialistische of
communistische ideologie voor de mensen met weinig geld, land en macht. Belangrijke
groepen zijn de FARC en de ELN. Kleinere groepen zijn het Sexto frento en Movemiento 19.
De indianen hadden een tijd een eigen rebellengroep die hen hielp land te bezetten, de Quintín
Lame, maar deze zijn in de jaren 90 gedemobiliseerd. De paramilitairen werkten
oorspronkelijk ten dienste van grootgrondbezitters en heten dan ook nog altijd
‘zelfbeschermingstroepen’ (autodefensas). De paramilitairen hebben zich verenigd in de
Autodefensas Unidos de Colombia (AUC).
6
Probleemstelling
De eerste vraag die in dit onderzoek gesteld wordt is: waarom willen de campesinos colonos,
indianen en afro-colombianen land, of, anders gesteld, wat betekent land voor deze groepen
agrariërs? De subvragen bij deze algemene vraag zijn welke eisen gesteld moeten worden aan
het land, zoals de vruchtbaarheid en inbedding in de nationale infrastructuur. Bovendien rijst
de vraag onder welke voorwaarden de overheid land zou moeten toekennen aan een van de
drie groepen of de drie groepen gezamenlijk. In hoeverre betekent de toekenning van land
voor de overheid eveneens het toekennen van het recht om een eigen cultuur uit te oefenen?
Dient de overheid dit toe te staan of dient de overheid juist met het verdelen van het land grip
te krijgen op de verschillende culturen van het land?
Een rechtspluralistische analyse moet worden gemaakt van het onderscheid dat in Colombia
wordt gemaakt tussen inheemse en traditionele leefwijzen enerzijds en de Westerse
rechtsopvattingen anderzijds. Aangezien deze thematiek voor afro-colombianen en indianen
nauw verbonden is aan hun claims op land en het beheer ervan moet de vraag gesteld worden
of die opvatting te onderbouwen zijn, of in elk geval breder geaccepteerd. Indien de
onderbouwing van afro-colombianen en indianen niet overtuigend is zou dat tot de conclusie
moeten leiden dat hun opvattingen over hun leefwijzen geen bestaansrecht hebben als
afzonderlijk systeem van rechtspleging, naast die van de Colombiaanse staat. Bovendien
zouden veel van de claims op land door de indianen en in mindere mate de afro-colombianen
wegvallen. De analyse van dit vraagstuk is dus van centraal belang voor de verhouding tussen
de Colombiaanse staat enerzijds en de afro-colombianen en de indianen anderzijds.
Als het bezit van land in Colombia verbonden is met het gewapende conflict in Colombia dan
leidt een voor alle partijen eerlijke verdeling van land tot een vreedzame samenleving. Heeft
het bezit van land zulke grote implicaties? Of zijn er meerdere oorzaken voor het gewapende
conflict waarvan land er slechts een is? In het uiterste geval zou gesteld kunnen worden dat
herverdeling (of deconcentratie) van landbezit een van meerdere gelijkwaardige vormen van
sociaal beleid is, zoals armoedebestrijding en werkloosheidsreductie. Die hypothese zou
alleen waar kunnen zijn als land alleen of voornamelijk een economische of anderzijds
abstracte en inwisselbare waarde zou bezitten. Zo gezegd dient te worden onderzocht in
hoeverre de burgeroorlog in Colombia geworteld is in culturele verschillen. Het antwoord op
deze vraag heeft belangrijke beleidsmatige implicaties indien zij het gewapende conflict op
wil lossen.
De juridische vraag die in dit onderzoek centraal staat is: wat is de verhouding tussen de
juridische positie van afro-colombianen, indianen en campesinos colonos en hun
mogelijkheden om aan voldoende land te komen? Bij juridische positie wordt in dit onderzoek
bedoeld de hoeveelheid rechten die formeel aan de bovengenoemde bevolkingsgroepen
gegeven worden door de Colombiaanse overheid, maar ook de zekerheid dat deze rechten
kunnen en zullen worden nageleefd. Zal het verbeteren van deze juridische positie van (een
van) de drie genoemde groepen ook leiden tot meer landbezit? Bij deze tweede vraag dient in
acht te worden genomen dat de toekenning van rechten op grond en de daadwerkelijke
verwerving van deze grond niet in een één-op-één verhouding tot elkaar staan. Tussen de
formele regel en het materiële eigendom staan een bloedige burgeroorlog en gewiekste
politieke machtsspelletjes. De subvraag die deze dynamiek oproept is: is het versterken van
een gemeenschappelijke identiteit een effectieve manier om tegenwicht te bieden aan de
destructie van de oorlog en de machtsspelletjes?
7
Hoewel inheemse volkeren niet uit Colombia weg te denken zijn is het nog niet duidelijk hoe
eigenstandig hun positie in Colombia moet zijn. Is het voldoende om hen te erkennen als
historische bewoners die zich evenwel dienen te integreren in de moderne Colombiaanse
maatschappij? Of is het wenselijk om hen een grote mate van autonoom zelfbestuur te geven?
Indien dat laatste het geval is, is de staat Colombia dan nog verantwoordelijk voor het welzijn
van de mensen die onder autonoom zelfbestuur leven, en zo ja, in welke mate? Een andere
vraag die dan meteen rijst is of de campesinos colonos en de afro-colombianen ook een vorm
van zelfbestuur moeten kunnen uitoefenen op door hen geclaimde (op welke historische,
culturele of wellicht economische gronden dan ook) gebieden?
Indien die vormen van zelfbestuur worden gegund stelt dat de legitimiteit van de staat
Colombia in twijfel. Moet het land in dat geval als uiteengevallen worden beschouwd, net als
in de periode ná de bevrijding door Simón Bolivar in de 19e eeuw? Zelfs als er geen officiële
maar wel materiële afscheiding plaatsvindt, zal de Colombiaanse staat dan weten te
voorkomen dat die materieel zelfstandige gebieden het toneel worden van fel bevochten strijd
tussen de inwoners en anderen om de controle over dat gebied? Wanneer groepen zelfstandig
bestuur eisen over een bepaald gebied dient de stabiliteit van dit bestuur te worden
meegewogen. Van alle zelfbesturende gebieden zou bekeken moeten worden in hoeverre ze in
staat zijn tot effectieve controle over het gebied en de bevoegdheden van het bestuur zouden
hier op afgesteld moeten worden.
De ernst van de problemen met effectief en goed bestuur van de Colombiaanse staat leiden tot
deze verstrekkende overwegingen en vragen. Het is op dit moment niet duidelijk of Colombia
verder zal verzanden in burgeroorlog en dat de overheid steeds meer grip zal verliezen op het
bestuur van het land onder druk van strijdende facties en de corruptie of dat de staat door
middel van een overtuigend antwoord op de hier gestelde vragen zichzelf zal herstellen en het
vertrouwen en de medewerking van de bevolking zal herwinnen. Deze analyse van
landproblematiek in Noord Cauca en in mindere mate in geheel Colombia beoogt sociale en
juridische aanknopingspunten te geven om dit proces tot een bevredigende oplossing te
brengen.
8
Methodologie
Deze studie is in februari 2006 begonnen met een literatuur onderzoek. De landproblematiek
is voor zover mogelijk feitelijk in kaart gebracht. Op basis van de literatuur zijn een serie
vragen opgesteld over landproblematiek in Colombia. In Colombia is er met kleine agrariërs
gesproken van de indianen, de campesinos colonos en de afro-colombianen. Woordvoerders
van de provinciale en landelijke overheid zijn gevraagd naar hun commentaar en visie op de
huidige situatie.
Het onderzoek is vooral beschrijvend voor wat betreft het ontstaan van de conflicten over land
en behelst vragen aan de respondenten zoals: hoe zien de respondenten de geschiedenis van
de ongelijke verdeling van land, hoe wordt het bestendigd en welke concrete problemen levert
dit hen op? In de gesprekken is ook gevraagd naar oplossingen voor de ongelijke verdeling
van land; waarbij aandacht is besteed aan de rol van de campesinos colonos, afrocolombianen en indianen enerzijds en de rol van de overheid anderzijds. In de gesprekken is
de informatie uit de literatuur vergeleken met de ervaringen van betrokkenen en zijn de
persoonlijke ervaringen van betrokkenen gebruikt om de algemene beschrijvingen van de
landproblematiek in te vullen.
9
Landproblematiek in Colombia
De huidige ongelijkheid in de verdeling van land in Colombia is niet los te zien van de
historische ontwikkeling van de verhoudingen op het platteland.8 De wijze van opbouw van
het land, de langgerekte burgeroorlog en de economische verschillen vormen de achtergrond
voor de huidige situatie. Hoewel hier geen volledige opsomming volgt, worden een aantal
belangrijke elementen benoemd die van belang zijn voor het begrip van deze complexe
problematiek.
De tweede helft van de 19e eeuw stond in het teken van economische verandering, maar ook
van sociale en politieke onrust, waarin verschillende groepen om de macht streden, soms met
geweld. Een van de kenmerken van deze gewelddadige confrontaties was dat ze tussen de
geprivilegieerde- en onderklasse waren. De oorlog van 1841, bijvoorbeeld, was een strijd van
de afro-colombianen en indianen tegen hun meesters. De politiek reageert op dergelijke
conflicten aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw consequent met repressieve
maatregelen. In 1926 wordt de Socialistische Revolutionaire Partij (PRS) opgericht en ook de
vakbeweging roert zich, zoals bij de staking in 1928 van de arbeiders van de bananenplantage
United Fruit Company. Een populistische liberale leider, Jorge Eliécer Gaitán, stelde in de
jaren 40 van de 20e eeuw voor om arbeiders en de middenklasse meer invloed te geven in de
politiek en verwierf hierdoor grote aanhang onder deze klassen. Als hij in 1948 wordt
doodgeschoten ontstaat er een burgeroorlog, die tot op de dag van vandaag min of meer
woedt. Door het geweld dat deze burgeroorlog veroorzaakt, worden nog altijd veel mensen
van huis en haard verdreven. Zij gaan dan, net als hun voorouders, op zoek naar grond om te
wonen en te werken.
De strijd tussen de kleine boeren - die vaak met een gezin op een klein stukje land werken - en
de grootgrondbezitters - van zowel extensieve veehouderijen als grote commerciële
monoculturen - heeft het beheer van land in Colombia gestructureerd. Voor de kleine boeren –
vaak overtollig personeel van grote boerderijen op het platteland – gold lange tijd dat ze een
onzeker bestaan konden opbouwen op goedkope onontgonnen grond. Maar ze waren niet in
staat zich te beschermen tegen de grotere en machtigere boeren en grootgrondbezitters; ook
hoefden ze niet op de overheid te rekenen als de oogsten tegenzaten of er rampen of oorlogen
plaatsvonden. Dat maakt van grote delen van het Colombiaanse platteland niet alleen een bron
voor gelukszoekers, maar ook een kerkhof van gesneuvelde dromen. In de voorhoede waren
telkens mensen die nieuw land zochten, in hun kielzog de grootgrondbezitters die hen
uitkochten of met trucs of geweld van hun land ontdeden. Een duidelijk recht op eigendom is
op het platteland in deze tijd niet sterk ontwikkeld. Dit patroon is nog altijd niet uitgebannen.
Doordat de levens van de kleine agrariërs in Colombia – vooral die van de afro-colombianen
en de indianen – sterk veranderden door de opmars van grootgrondbezitters en het in
toenemende mate onzeker bestaan als kleine agrariër, raakten de traditionele levenswijze van
deze groepen ook op de achtergrond.
De Colombiaanse overheid had zeker tot aan de jaren 50 een laissez-faire opstelling
betreffende de verdeling van economische middelen en het nivelleren van het bezit van land.
De elite heeft bovendien een grotere toegang tot politieke macht. Dit fenomeen werd destijds
bestendigd door het in 1958 gevormde Frente Nacional (Frente Nacional), een zakenkabinet
van de conservatieve en liberale partijen dat andere partijen uitsloot. De wens tot verandering
8
Dit onderdeel is voor een deel gebaseerd op hoofdstuk 1 van El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003.
10
drong daarom niet door, terwijl in 1955 - de periode na de moord op Gaitán - de voorloper
van de befaamde Fuerzas Armadas Revolucionarios Colombianos (FARC) werden opgericht.
Hoewel de overheid reageerde door het leger in te zetten, lukte het ze niet om de regie in
handen te krijgen en aan het geweld een einde te maken.
In deze omgeving groeien de verhoudingen tussen de machtige en arme Colombianen scheef:
in de jaren 50 van de 20e eeuw hebben de campesinos colonos – kleine boeren –, de afrocolombianen – ofwel oud slaven – en de inheemse indianen nauwelijks land en geld en
daardoor nauwelijks keus dan te werken voor rijke en geïndustrialiseerde boeren.
11
De ontwikkeling van de georganiseerde sociale- en landstrijd
Het gebrek aan overheidsregie zorgde voor wetteloosheid en een machtsvacuüm dat vanaf de
jaren 50 gevuld werd door steeds duidelijker georganiseerde gewapende eenheden. De arme
onderklasse werd vertegenwoordigd door onder andere de Fuerzas Armadas Revolucionarios
de Colombia – Ejercito del Pueblo (FARC-EP, of gewoon FARC), de Ejercito de Liberación
Nacional (ELN) en Ejército Popular de Liberación (EPL). Deze groepen streden om hun
onderworpen positie ten opzichte van de grootgrondbezitters en de overheid te bestrijden. De
grootgrondbezitters zetten paramilitaire ‘autodefensas’ op die zich later verenigde in de
Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) en de Sexto Frento maar in feite locale antwoorden
zijn op de guerrilla. De regering zette het leger in en stond de paramilitairen toe omdat ze een
medestander vormde tegen de revolutionaire groepen.9 De gewapende strijd liep sterk op.
Het aanhoudende geweld en internationale druk om een uitbreiding van de Cubaanse revolutie
te voorkomen leidde in 1961 tot de wet 135, een reforma agraria social, oftewel een sociale
landbouwhervorming. Deze wet had tot doel om land te herverdelen. Dit werd echter geen
succes, vooral in het licht van de grote verwachtingen die de wet had gegenereerd, en wet 1a
van 1968 had tot doel het land beter (dat wil zeggen, intensiever) te gebruiken, het eigendom
meer bij de landarbeiders neer te leggen, procedures te vergemakkelijken en de prijs van het
land te verlagen. In 1972 werd dit proces een halt toe geroepen door het ‘pacto Chicoral’ –
een akkoord tussen de traditionele politieke partijen van het Frente Nacional en de
grootgrondbezitters.
De overheid begon zich vanaf de jaren 80 echter weer te richten op het opkopen en van land
teneinde het te herverdelen onder landlozen. Zij riep hiertoe in 1982 met wet 35 een
uitvoerend orgaan in het leven: het Instituto Colombiano por Reforma Agricultural, Incora.
Incora kocht grote hoeveelheden land op, maar vaak bleek het van lage kwaliteit en tegen te
hoge prijzen.10 Deze organisatie werd in 1992 opgedoekt (maar bestaat nog altijd als ‘Incora
in opheffing’) en vervangen door een gelijksoortige organisatie die het werk beter moest
doen, het Instituto Colombiano de Desarollo Rural, Incoder.
De strijd in Colombia speelt zich rond dezelfde tijd af als de strijd in andere Latijns
Amerikaanse landen en in een tijdperk waarin men zich binnen internationaal recht zich
begon te bekommeren over rechten van inheemse volkeren. In veel landen werd de druk voor
een verbetering van de rechten voor inheemse volkeren opgevoerd.11 In de jaren 80 worden
onderhandelingen gestart over een verdergaand verdrag waarin de rechten van inheemse
volkeren, inclusief landrechten zullen worden vastgelegd. Dit verdrag, van de International
Labour Organisation nummer 169 (vaak ILO 169 genoemd), speelt een belangrijke rol in de
erkenning van landrechten voor Colombiaanse indianen en in hun kielzog, afro-colombianen.
In de jaren 90 komen landrechten in brede zin weer in de aandacht. Terwijl in de eerste
beweging van de jaren 60 de focus lag op nationale verhoudingen ligt volgens BendaBeckmann de nadruk in de huidige beweging op inter- en transnationale relaties. Bovendien
9
Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm; pagina bekeken 23
december 2006
10
El movimiento Indio del Cauca y el asunto de la tierra, in Resistir para Vivir, 2005.
11
Thome in Good Government and Law, pp. 201-225 voor een voorbeeld in Chile, zie ook Hoekema (2003); in
1957 werd het International Labour Organisation verdrag 107 vastgesteld, waarin rechten van inheemse volkeren
voor het eerst werden neergelegd.
12
zijn internationale spelers zoals de Wereldbank en Europese NGO’s betrokken om hun hulp
aan te bieden of op te dringen.12
De armoede van de bevolking is groot, zodat ze geen buffer hebben tegen de consequenties
van het conflict of een uitweg vinden als ze geen land bezitten. Bijna 17% van de bevolking is
werkloos terwijl nog eens 30% onregelmatig werk heeft.13 Bijna twee-derde van de bevolking
leeft in armoede en ruim een kwart van de bevolking van ca. 44 miljoen mensen leeft van
minder dan $2 per dag.14 Tegelijkertijd zijn de vooruitzichten somber door terugvallende
schoolparticipatie cijfers en alfabetiseringcijfers en is de gezondheidszorg in suboptimale
staat. De ontwikkeling van Colombia gaat al sinds 1997 achteruit. De inkomensverschillen
zijn enorm, alleen erger in Brazilië in Latijns Amerika. De overheid heeft een zwakke
respons, ook op deze verergerende problemen.15
Een belangrijk probleem blijft dat het gezag van de staat en nationale democratie ondermijnd
worden door zwakke overheidsinstellingen en corruptie, wat ruim baan geeft aan gewapende
krachten in de Colombiaanse maatschappij om te blijven strijden om macht en vooral controle
over de natuurlijke bronnen van het land.16
Dit beeld wordt bevestigd door de Inter-American Commission on Human Rights (IACHR),
die in een studie over Colombia weliswaar constateert dat het land grote verbeteringen heeft
aangebracht in de algemene mensenrechtensituatie, maar toch zeer kritisch blijft. De IACHR
constateert dat de uitgangspositie van Colombia goed was tot eind jaren 90, toen de
economische situatie beter was dan de meeste van de omringende landen, maar dat deze nu
sterk aan het verslechteren is, met grote gevolgen voor de levensstandaard van de bevolking.
Er zijn tevens tekortkomingen in het onderzoeken van mogelijke schendingen van
mensenrechten door militairen.17
Juridische aspecten
Colombia, net als alle Amerikaanse landen, heeft internationale verplichtingen vanwege het
lidmaatschap van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) en vanwege het feit dat het
partij is bij het Inter-Amerikaanse Verdrag voor de Rechten van de Mens (IACHR), de
Conventie voor de Rechten en Plichten van de Mens en de Verdragen van Genève en de
eerste 2 protocollen. Deze verdragen zijn ondertekend omdat Colombia zich aansluit bij de
bescherming van mensenrechten die hierin zijn vervat. De Inter-American Commission on
Human Rights publiceert regelmatig rapporten over de situatie in Colombia. Bovendien heeft
Colombia de rechtsmacht van het Inter-American Court of Human Rights aanvaard. Dit Hof
heeft regelmatig uitspraken gedaan over vermeende schendingen van elementaire
mensenrechten.18
12
Benda-Beckmann, 2001, pp. 46-56, p. 47.
El Tiempo, 5 augustus 2005.
14
Aldus een studie van het UN Development Programme, UN World Food Programme, gerapporteerd door
Reuters, 7 oktober 2005. Armoedecijfers door de Controloria (de Rekenkamer van de Colombiaanse overheid)
gerapporteerd door Reuters, 17 juli 2005.
15
Reuters nieuws, 7 oktober 2005; zie ook het hierboven genoemde Controloria rapport van ca. 17 juli 2005 en
een UNDP rapport van 15 juli 2005.
16
‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia’, www.amazonwatch.org
17
Inter-American Commission on Human Rights, Human Rights protection in the Colombian legal and political
system, 1999.
18
Landenrapport Colombia 1999, vindplaats www.cidh.oas.org/countryrep/Colom99en. Voor een interessante
discussie over de toetreding, zie Frits Kalshoven, 1998.
13
13
Hoewel de Staat vanuit het perspectief van het internationale recht een belangrijke
verantwoordelijkheid heeft in het vastleggen van landrechten, leert de geschiedenis dat de
invloed van nationale overheden op hun landconflicten niet positief is. Zowel Van de Sandt in
zijn studie naar landgebruik in Colombia door indianen als het verloop van de Nicaraguaanse
Awas Tingni zaak laat zien dat de poging van de overheid om landgebruik en landrechten
centraal te reguleren tot niet alleen inefficiëntie maar ook tot ongecontroleerd machtsmisbruik
en corruptie kan leiden.19
In Colombia is er gezocht naar mogelijkheden van een decentralisatie van het gebruik van
land door middel van de instelling van autonome gebieden waarin mensen hun eigen regels
kunnen stellen. Deze autonome gebieden zijn toegekend aan collectieven zodat zij konden
leven op een manier die voor hen natuurlijk was. Deze autonomie wordt beschermd door de
Colombiaanse grondwet. Daarmee zijn de problemen van het landbeheer niet helemaal
opgelost omdat lokale gebruiken ook gebaseerd kunnen zijn op de opvattingen van de lokale
elite die weer interne strijd oproepen. Over die problemen gaat de staat dan niet meer.20
Van belang is om te realiseren dat er verschillende en elkaar overlappende regelingen zijn
voor de mogelijkheid om land aan te kopen, te verkrijgen en te gebruiken. Dat leidt tot
onduidelijkheid over rechten, maar ook tot het gebruik van de meest gunstige rechten. Het
gebruik van verschillende soorten regelingen en onderbouwingen voor het recht op land door
de afro-colombianen, campesinos colonos en indianen wordt mede bepaald door het voordeel
dat zij er als collectief mee hopen te bereiken.21
Het fenomeen van verschillende typen wetgeving en reglementering voor hetzelfde doel
wordt juridisch pluralisme genoemd en de studie ervan stelt het de ervaringen met het
gebruiken van mensen van verschillende juridische instrumenten boven de juridische
instrumenten als zodanig.22 Sommige belanghebbenden zijn niet op de hoogte van de
juridische instrumenten die ze tot hun beschikking hebben.23 Uit die ervaringen blijkt dat het
gebruik van dezelfde regelingen kan leiden tot heel verschillende uitkomsten, afhankelijk van
de personen en groepen die er een beroep op doen en hun relatie tot andere belanghebbenden.
De benadering van juridisch pluralisme is daarom sterk verbonden met het bestuderen van
machtsverhoudingen en het proces van onderhandelingen. Om een voorbeeld te geven uit de
problemen van de toegang tot water – een net zo bestreden natuurlijke bron als land in
Colombia: “[U]iteindelijk, alle overeenkomsten verbonden aan het delen van water
bemoeilijken waterrechten met zo veel beperkingen dat ze abstracte waarden worden die in
hun concrete invulling (namelijk, de hoeveelheid waterrechten die iemand daadwerkelijk
verkrijgt) vloeibaar en variabel zijn. Daarom zijn er continue onderhandelingen, wat de
mobilisatie van macht betekent, en dit maakt de definitie van de eigen identiteit (door
achtergrond of door groepslidmaatschap) een basale behoefte.”24
19
Van de Sandt, 2003, 125-161, zie vooral het voorbeeld van de resguardo Puerto Nariño; voor de Awas Tingni
zaak zie o.a. Acosta, 2000, pp. 261-274.
20
Benda-Beckmann, 2001, pp. 46-56, p. 50; voor een voorbeeld van landbeheer door indianen dat niet ideaal
verloopt, zie Van de Sandt, 2003, 125-161.
21
Benda-Beckmann, 2001, pp. 46-56, p. 53.
22
Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 2-3.
23
Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 13-14.
24
Hammoudi, 1985, p. 28, geciteerd in Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 16.
14
De positie van de indianen
Vanaf de koloniale periode speelt in Colombia als uitvloeisel van de sociale ongelijkheid het
probleem van de ongelijke landverdeling. Een historisch voorbeeld uit het noorden van Cauca
zijn de landtitels van Juan Tana. In 1700 krijgt Juan Tana de landtitels van 5 dorpen van de
afgezant van de Koning in Quito: Jambaló, Quilichao, Pitallo, Caldono en Pueblo Nuevo. In
1702 verdeelt Tana dit land onder een aantal cabildos. Dit waren de eerste reservaten, die ook
door de eerste Spaanse kolonisatoren werden erkend. Niet iedereen was het met deze
erkenning echter eens en er volgden jaren van verdrijving door landeigenaren en de zelfde
Spanjaarden.25
De indianen raakten in de 19e en 20e eeuw een groot deel van hun landtitels kwijt door geweld
en afkooppraktijken door grootgrondbezitters.26 Grootgrondbezitters kenden de commerciële
waarde van land beter en hadden zakelijk een meer lange termijn visie zodat ze voor een te
lage prijs land konden verwerven.27 Lukte dit niet op deze manier, dan werden indianen
verdreven door geweld. Grootgrondbezitters gesteund door de regering, die afdwong dat
binnen de gebieden gereserveerd voor de indianen, andere bevolkingsgroepen ook land
konden kopen.28 Daarmee werd een wig gedreven tussen de landarme groepen die nu immers
gingen strijden over het land van de indianen. In 1970 hadden de indianen in Colombia door
hun gebrek aan commercieel inzicht, overheidsbeleid en geweld bijna geen land meer over en
werkten op land van anderen.29
Daar kwam verandering in doordat de indianen zoals in Colombia zich organiseren onder de
paraplu van de kleine agrariërs, de Associación Nacional de Usarios de Colombia (ANUC).
Deze organisatie diende voor de indianen vooral als springplank naar een eigen organisatie,
die in 1972 in Cauca begint: de Concejo Regional de Indianen de Cauca (CRIC).
Volgens een van de geïnterviewden was er een opstapeling van problemen: “De reden dat de
recuperaciones in de jaren 70 begonnen was omdat het land sinds de jaren 45 tot 50 behoorlijk
was verslechterd en er schaarste was. In de jaren 45-50 was er weinig land, maar wat er was,
was goed. Bovendien waren er de grootgrondbezitters die geld vroegen om over hun land te
gaan om producten van het eigen land te brengen (terraje genaamd - LS). De
grootgrondbezitters beschoten de indianen. Veel indianen moesten daarom naar de stad gaan
om werk te vinden. Daardoor verloren ze het contact met hun cultuur.”30
De CRIC hanteert de methode van landbezettingen waarbij ze terugverwijzen naar hun
historisch eigendom, zoals die vastgelegd zijn in de oude landtitels. Het bovenstaande
voorbeeld van de landtitels van Juan Tana vormde een van de eerste successen van de
indianen. Ze werden in de jaren 70 alsnog aan de indianen toegekend in de vorm van
collectieve landtitels. Ze vormen een belangrijk deel van de huidige resguardos in deze streek.
In de jaren 80 en 90 voerden de indianen met hun gewapende tak Quintín Lame (naar een
belangrijke verzetsstrijder) ook een gewapende strijd tegen grootgrondbezitters. Deze groep
werd opgeheven in de jaren 90. Toen bleek naar verluidt namelijk dat de grootste problemen
25
Interview Tamayo, 2 mei 2006; Seguimos Caminando, ACIN, 31 augustus 2005.
Las Luchas de los Mayores, Cátedra Nasa Unesco, ACIN, 2001.
27
Interview Menza, 2 mei 2006.
28
Arocha, 1998, pp. 70-89, p. 77.
29
Interview Tamayo, 2 mei 2006.
30
Milano Toconaz Diez, 2 mei 2006.
26
15
niet meer tussen de arme boeren en de grootgrondbezitters lagen, maar tussen de campesinos
colonos, afro-colombianen en indianen onderling.31 Sindsdien is de beweging van de indianen
principieel vredelievend. Dat neemt niet weg dat er aanwijzingen zijn dat de indianen wel
enige vorm van geweld gebruiken tijdens protesten.32
De indianen willen land om hun eigen cultuur op uit te oefenen als gemeenschap. Die cultuur
bestaat uit veel elementen zoals het hebben van een eigen taal en het gebruik van traditionele
medicijnen, maar ook een traditionele manier van landbewerking. Deze wijze van het land
bewerken heet de traditionele Tul en houdt in dat er een balans gezocht wordt tussen het
beschermen van het milieu en het verbouwen van gewassen. Doordat de traditionele Tul te
weinig voedingsstoffen genereert voor de indianen en er druk was om het land intensiever te
gebruiken zijn er wel aanpassingen in aangebracht om dit te verbeteren.33 Nog altijd zijn de
indianen niet sterk gefocust op het produceren, laat staan voor geld, want het politieke doel
om hun cultuur op een onafhankelijk grondgebied uit te kunnen oefenen staat voor de
indianen boven alles.
Deze positie van de indianen is vergelijkbaar met die van andere inheemse volkeren in Noord
en Zuid Amerika, maar ook met de Sámi in Noord Europa. Het betreffen allemaal
voorbeelden waar de oorspronkelijke bewoners zijn verdreven en worden bedreigd in hun
bestaan, en hun cultuur zo goed als vernietigd is door een bezetter die doorgaans veel geld
verdiende aan de bezetting en exploitatie van het land.34 De grondwet maar ook het verdrag
van de International Labour Organisation (zie ook hieronder) 169 voorzien indianen met een
recht op land en een bepaalde mate van recht op autonomie. Dat betekent dat zij recht hebben
op land, maar ook een recht om hun eigen rechtsysteem te hanteren op dat land. De
verschillen in rechtsystemen van de indianen met die van de Colombiaanse staat kunnen
aanzienlijk zijn, niet alleen het procesrecht, maar ook de straffen, die in de indiaanse
maatschappij ook lijfstraffen kunnen inhouden.35
Net als de campesinos colonos en de afro-colombianen worden de indianen tegenwoordig ook
van het land verdreven waar ze woonden en werkten door geweld van de gewapende strijd
tussen de overheidslegers, gewapende strijders, drugshandelaren en paramilitairen en bij de
bouw van grote infrastructurele projecten (megaproyectos genaamd).
De indianen weten goed hun behoefte aan land te onderbouwen en te communiceren; hun
stem klinkt luider en duidelijker dan die van de campesinos colonos en de afro-colombianen.
Hun organisatie is eensgezind, sterk en solidair. Zij hebben de omvang van het land dat zij
bezitten en de kwaliteit ervan uitgebreid gedocumenteerd. Op deze manier willen zij duidelijk
maken dat het land dat zij momenteel bezitten onvoldoende is om hun populatie te voorzien
van voedsel.36 Zij beargumenteren dat het land dat zij bezitten weliswaar groot in oppervlakte
is, maar dat slechts de helft (in sommige gevallen slechts een derde) ervan bruikbaar is voor
enige vorm van gewassenproductie. Op deze wijze pareren ze de verwijten van de overheid,
afro-colombianen en campesinos colonos dat de indianen bevoordeeld zijn door de overheid
31
Interview Fernandez, 3 mei 2006.
The office of the UN High Commissioner for Human Rights in Colombia roept de indianen om geen geweld te
gebruiken bij demonstraties, 12 november 2005.
33
Antonio Cifuentes, 2 mei 2006.
34
Zie voorbeelden in o.a. Assies (2005) en Galenkamp (1995).
35
Sanchez, 2002, pp. 19-58.
36
Een goed voorbeeld vormt het Plan de desarrollo del municipio de Toríbio 2001-2003; van andere gemeenten
zijn soortgelijke overzichten en projecties gemaakt; meer politieke documenten zijn bijvoorbeeld Libertad para
la Madre Tierra, uit oktober 2005 en Reforma Agraria de Cauca uit december 2005.
32
16
en meer land hebben dan ze op basis van hun bevolkingsgetal verdienen. De indianen maken
circa 2% van de bevolking uit van Colombia, maar bezitten momenteel circa 25% van het
land.37
Er is een aantal wetten en regelingen geschreven om de indianen te voorzien van land. De
eerste en belangrijkste is de omzetting van de International Labour Convention nummer 169
(ILO 169) met de wet 21/1991. Deze wet heeft specifiek betrekking op de rechten van de
Colombiaanse indianen. Het verbiedt discriminatie, maar biedt ook het recht op het bezit van
een eigen grondgebied door indianen.38 Het bijzondere recht op land werd ook vastgelegd in
de wet 160/1994, waar de reservaten (resguardos) van de indianen werden onderscheiden van
andere landaankopen ten behoeve van de betere verdeling van land. In een decreet werd
vastgelegd dat er wel een relatie moet zijn tussen de hoeveelheid land die ze bezitten en een
aantal demografische en economische factoren. Een aantal akkoorden kwam tot stand naar
aanleiding van acties van indianen. Belangrijke akkoorden waarbij concrete toezeggingen zijn
gedaan aan de indianen zijn de akkoorden van El Nilo uit 1992, Japio uit 2005 en El
Imperatriz uit dat zelfde jaar. Een ander belangrijk voorbeeld is het decreet 982 uit 1999, die
tot stand kwam naar aanleiding van langdurige demonstraties. In dit decreet werden de
buitengewone noden van de indianen (ze spraken van een culturele, sociale en economische
crisis) erkend. Dit is opmerkelijk, omdat soortgelijke problemen bij de campesinos colonos
niet tot dergelijke decreten heeft geleid. De bijzondere juridische positie die de indianen in
Colombia hebben zorgt er voor dat ze in een gunstiger positie verkeren om aan land te
komen.39 Al deze regelingen werden gesloten voor de indianen in de Cauca tussen de
indianen, de provinciale en de nationale overheid.
Over de nakoming van de concrete overeenkomsten bestaat onenigheid. De indianen zijn van
mening dat de overheid haar afspraken niet nakomt die zijn opgenomen in de documenten en
gebruiken dit als aanleiding voor demonstraties en landbezettingen.40 Een concreet voorbeeld
dat in de tijd van deze studie speelde is het akkoord van Nilo. De heer Valencia stelt namelijk
dat de overheid de afgelopen 14 jaar, dus vanaf 1992, zijnde vlak na de confrontatie bij El
Nilo, 5000 ha. land heeft gegeven terwijl de regering met heel andere cijfers komt.41 De
indianen gaan soms bewoonde haciënda’s bezetten om te protesteren tegen de overheid. De
vasthoudende indianen schuwen confrontaties niet en soms vallen er gewonden bij deze
landbezettingen, die de indianen ‘het terughalen van de Moeder Aarde’ noemen. Een vrouw
roept bij het ziekenhuis waar ze haar zoon behandelen, “Wat moeten wij nog doen voordat de
overheid inziet dat wij in vreselijke omstandigheden leven? Wat is er nodig voor hen om ons
land te kunnen geven?”42
37
Avirama en Marquez in Van Cott, 1994.
Convention (No. 169) concerning Indigenous and Tribal Peoples in Independent Countries, Adopted on 27
June 1989 by the General Conference of the International Labour Organisation at its seventy-sixth session
entry into force 5 September 1991.
39
Zie de uitspraak van het Constitutionele Hof C-180/05 en een verdere discussie van dit onderwerp in het
onderdeel Land als bijzonder recht.
40
Een voorbeeld is het persbericht van de Consejo Regional Indígena del Cauca – Cric, van 4 mei 2006 waarin
zij de akkoorden van 16 december 1991 aanhalen en aangeven welke gedeeltes de regering niet is nagekomen.
Zij stellen in dit persbericht een ultimatum op 13 mei, wanneer zij een volgende bijeenkomst organiseren.
41
Interview Valencia, 30 april 2006.
42
Het citaat is uit een film die gemaakt is over de landbezettingen van 2 september tot 26 december 2005: “Pa’
poder que nos den Tierra”, 2006, Asociación de Cabildos indianen del Norte del Cauca (ACIN)
38
17
De overheid erkent dat zij een aantal afspraken heeft gemaakt met de indianen die ze
onvoldoende zijn nagekomen. De Secretaris van de provincie Cauca, de heer Gomez gaat
zelfs zo ver om de toezeggingen van de overheid ‘onverantwoordelijk’ te noemen.43
Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn de afspraken als volgt samen
te vatten: in de provincie Cauca is sinds 1988 in 22 overeenkomsten in totaal 54.242 ha.
toegezegd, terwijl er tot nog toe 29.000 is aangeleverd, zodat er nog krap 24.000 moet komen.
Het ministerie gaat nu bestuderen wat er is. De cijfers moeten komen van Incoder, de afdeling
mensenrechten van de presidencia en de Nationale Afdeling Planificatie.
Vervolgens is er 20.000 miljoen peso’s gereserveerd voor de aankoop van land. Er komt een
toezichtcommissie die het proces van landaankoop controleert. Daarin zitten de Procureur
Generaal, de ombudsman voor de mensenrechten (Defensoría del Pueblo) en Balthazar
Garzón, de Spaanse onderzoeksrechter. Tot slot is er 4000 miljoen peso’s gereserveerd voor
land vanwege decreet 982/1999, dat de uitoefening van de eigen cultuur facilieert met
middelen en land.44
De regering heeft een aantal voorstellen om voor de indianen land te kopen. Ten eerste
constateert de heer Gomez dat de indianen ongeveer 200 duizend ha. land bezetten terwijl ze
daar geen landtitels voor hebben. Een van de ideeën is dus om dit land deels te legaliseren.
Ten tweede is de overheid voornemens om vaart te zetten achter de onteigening van de
eigendommen van drugsproducenten. Tot nog toe kost dat heel veel tijd.45
Op 16 december 2005 is er een akkoord tussen de provincie Cauca en de indianen getekend
waar de doelen voor 2006 – kortweg, de aanschaf van 8000 ha. land – zijn opgesomd. De
provincie heeft wel een aantal eisen gesteld. Het land moet goedgekeurd worden door een
Landcomité om ervoor te zorgen dat de prijzen van land acceptabel zijn. Ten tweede worden
er afspraken gemaakt over de kwaliteit en opbrengst van het land zodat er geen discussie meer
is dat indianen wel land hebben maar er niets mee doen. Ten derde moeten de indianen
ophouden met actievoeren. Ten vierde moet er in de toekomst tussen de drie groepen
campesinos in het vervolg overlegd worden wie hoe veel land krijgt en wat daarmee gebeurt
zodat de drie groepen niet elkaar blijven bestrijden.
De indianen hebben het akkoord wel ondertekend, maar richtten op 15 mei 2006, aan het
einde van een lange bijeenkomst over onder andere landproblematiek waar ook afrocolombianen en campesinos waren uitgenodigd een gewelddadige actie op en eisten wederom
het nakomen van de akkoorden van de afgelopen jaren. De gouverneur van de provincie
Cauca ging hier echter in de media niet op in en beschuldigde de indianen er van om te heulen
met de illegale gewapende groep de Farc.46
43
Interview Gomez, 7 mei.
Interview Gonzales, 15 mei 2006.
45
Interview Gomez, 7 mei 2006.
46
El Tiempo, 16 mei 2006.
44
18
De positie van de afro-colombianen
De landproblematiek van de afro-colombianen begint bij de geschiedenis van de slavernij en
de bevrijding in 1851 door Lopez, een liberale president. Ze vertrokken na hun bevrijding
naar de bossen en maakten daar palenques: stukken land om op te wonen en te verbouwen
met beveiliging er omheen (bestaande veelal uit hindernissen). Er waren in die tijd nog veel
conflicten tussen de slaven en hun (oud-) eigenaren. Er waren stevige confrontaties met hun
oud-meesters maar de afro-colombianen verlieten het uiteindelijk ‘con el alma’ oftewel, met
niets materieels.47
Dit leidde er naderhand toe dat veel afro-colombianen weer voor hun oude meesters gingen
werken en hen pacht betaalde met een dag arbeid in de week. Een feodale relatie dus.48 De
problemen van de afro-colombiaanse bevolking is lange tijd buiten het zicht gebleven van de
politiek doordat het land zich vooral identificeert als gemengd ras (mesties) of indiaans, maar
nauwelijks afro-colombiaans, terwijl dit toch naar schatting 20% van de bevolking
constitueert.49 Het is pas sinds de nieuwe grondwet van Colombia dat hun problemen zijn
erkend en dat er in elk geval geprobeerd wordt wat aan te doen.50 Arocha poneert dat de
moeite die is gestoken in het proces van erkenning van de afro-colombiaanse bevolking veel
minder is dan die van de erkenning van de indiaanse bevolking.51
De afro-colombianen bleken vaak niet in staat om op een eigen stukje grond een agrarisch
bedrijf op te zetten waarmee ze zichzelf van voldoende voedsel en geld konden voorzien. Hier
komt bij dat zij in een van de meest vruchtbare gebieden van de Cauca land bezaten, in de
vallei van de Magdalena, waar machtige suikerrietplantages zich wilden vestigen. Daardoor
stonden zij onder zeer grote druk om te verkopen. Dit hebben ze tot ca. 1955 gedaan,
waardoor het landbezit uit de familie verdween. Bovendien werd de druk regelmatig door
grootgrondbezitters en drugshandelaren met dwang kracht bijgezet. Ook nu nog zijn er
problemen tussen afro-colombianen en grootgrondbezitters. De eigenaren van grote
suikerrietplantages hebben een beruchte methode: ze kopen het land rondom een kleine boer
en bij het sproeien met pesticiden (noodzakelijk voor suikerriet maar zeer schadelijk voor
meeste andere planten, mensen en dieren) raken ze ‘per ongeluk’ ook het ingesloten land van
de kleine agrariër. Voor de bewoners en het vee op het stuk land leidt dit tot
gezondheidsproblemen en schade aan de oogst. Bovendien, als een grootgrondbezitter al het
land om de kleine boerderij heeft opgekocht kan deze moeilijk gaan doen wanneer de kleine
agrariër zijn land wil verlaten omdat hij dan immers het land van de grootgrondbezitter over
moet; sommige grootgrondbezitters kunnen daarvoor geld vragen (terraje genoemd – LS). De
afro-colombianen wonen bij de belangrijkste snelweg van Colombia (de Panamericana, die
door heel Zuid Amerika loopt) en tevens smokkelroute voor drugs. In het gebied waar zij
wonen wordt veel gevochten tussen paramilitairen en guerrilla en plegen illegale gewapende
groepen arbitraire moorden.52 Tot slot blijken de afro-colombianen zelf vatbaar voor de
verlokkingen van het geld dat ze kunnen krijgen voor hun land en gaan uit zichzelf over tot
47
Interview Banguero, 4 mei 2006.
Interview Banguero, 4 mei 2006.
49
De ‘onzichtbaarheid’ van de afro-colombiaanse bevolking is beschreven door Arocha, 1998.
50
Hoffmann, in Assies, Van der Haar, Hoekema, 2000, p. 124.
51
Arocha, 1998, pp. 70-89.
52
Faraón Angola Orejuela, president van de Asociación Afro y Campesina del Cauca, brief aan de President van
Colombia, 7 april 2006; Programa presidencial de Derechos Humanos: DDHH en Cauca: meer dan 2 maal zo
veel geweldsdelicten rondom de Via Panamericana als het gemiddelde in Colombia.
48
19
verkoop. Enkele van hen erkennen dat een beter beheer en behoud van hun land op de lange
termijn een hoop problemen had kunnen voorkomen.53
De afro-colombianen vormen volgens een geïnterviewde ruim een derde van de bevolking in
Cauca, maar hebben slechts 9% van het land van deze provincie in hun bezit.54 Het gebrek aan
aandacht vanuit de overheid voor hun situatie vinden ze onrechtvaardig. Een aantal
geïnterviewden vindt daarom dat de landproblematiek gezien moet worden in een breder
perspectief van sociale en economische achterstelling. Zo wijzen een aantal respondenten op
het feit dat afro-colombianen ondervertegenwoordigd zijn in hoge maatschappelijke posities,
afro-colombianen slechtere onderwijs- en gezondheidfaciliteiten hebben dan gemiddeld en dat
de armoede en werkloosheid van de afrocolombiaanse gemeenschap zeer hoog is.55
De Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (UNHCHR)
heeft een studie verricht over de afro-colombianen over de jaren 1998-2005. Daaruit blijkt dat
er sprake is van een patroon van discriminatie, marginalisatie en slachtofferschap. Zij meent
dat de internationaal rechtelijke norm om slachtoffers van delicten van de overheid te
vergoeden dient te worden toegepast. Daarbij moet acht worden geslagen op ‘de specifieke
problematiek en impact van deze misdaden op de afro-colombiaanse bevolking’.56 Dit slaat op
de situatie dat 80% van de bevolking een inkomen onder de armoedegrens heeft, er een
patroon van uitsluiting is, de faciliteiten voor onderwijs en gezondheid slechter zijn dan voor
andere inwoners van Colombia en dat de werkloosheid van de afro-colombianen hoger is dan
bij andere bevolkingsgroepen.57
Een respondent verwoordt het als volgt: “De behandeling van de afros in Colombia is heel
slecht. Er is nog veel racisme. Er zijn grote delen van afro gebied die elke zorg van de
overheid ontberen. Er is gebrek aan schoon water en weinig communicatiemiddelen. En als de
afros, net als de indianen een landbezetting doen worden afros veel harder behandeld dan de
indígenas.” Aan het eind van het interview zou hij een groot schotwond in zijn been laten zien
dat hij opliep toen de politie het vuur opende op een afro-colombiaanse menigte die deelnam
aan een demonstratie over landproblematiek.58
De afro-colombianen in Noord Cauca willen land om zichzelf te kunnen bedruipen maar ook
om hun traditionele agrarische cultuur uit te oefenen. Incidenteel wordt ook de bescherming
van het milieu door deze traditionele vorm van landbouw genoemd.59 Maar dit is voor hen een
onderdeel van de bredere eis die zij van de overheid hebben om de afro-colombiaanse
bevolking te helpen een waardiger bestaan op te bouwen in alle facetten van het leven. Hun
verzoek aan de overheid om kredieten en technische assistentie te verlenen om hen te helpen
hun land te behouden is wat hen betreft dan ook het inlossen van een schuld die zij aan de
afro-colombiaanse bevolking hebben.60 In de gemeente Corinto, waar wel technische
assistentie is, gebruiken de afro-colombianen het niet, echter. Dat roept vragen op over hoe
serieus de afro-colombianen zijn in hun wens om als kleine agrariër aan de slag te gaan en of
53
Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006.
Interview Gomez, 7 mei 2006; census cijfers zijn in Colombia erg onbetrouwbaar volgens Hoffmann (2000),
desondanks beweert hij dat in Colombia 10%-12% van de bevolking afro-colombiaans is.
55
Interview Mina, 4 mei 2006; interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei
2006.
56
De UNHCHR, 23 september 2004; geciteerd in het tijdschrift Punto de Encuentro van begin 2006.
57
De UNHCHR, 23 september 2004; geciteerd in het tijdschrift Punto de Encuentro van begin 2006.
58
Interview Banguero 4 mei 2006.
59
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. Milieu vormt een klein
deel van het verhaal dat door deze geïnterviewde gehouden wordt.
60
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
54
20
ze niet liever in loondienst werken met een vast maandsalaris.61 Hun eisen zijn uitingen van de
woede die ze voelen over de behandeling die zij honderden jaren, eerst als slaven en nu als
tweederangsburgers hebben moeten ondergaan.
Erkenning voor de noden van de afro-colombianen kwam met de wet 70/1993. Deze wet
(overigens een vervanging van een tijdelijke wet uit 1991 die dezelfde strekking had)
garandeert afro-colombianen landrechten in gebieden waar zij traditioneel woonden en het
recht om hun traditionele landbouwmethoden te beoefenen en hun eigen cultuur te beleven.
De wet is een uitvoering van een grondwettelijk recht op land in een gebied waar de afrocolombianen historisch wonen, te weten aan de kust van de Stille Oceaan, waarvan een groot
deel gelegen is in West Cauca. De verschillende decreten geven het recht op land
(1745/1995), een etnisch onderdeel in de basisopleiding (2249) en representatie in nationale
ontwikkelingsorganisaties (2314) en het recht op participatie in onderzoeken naar de
bewoning door afro-colombianen van de kust van de Stille Oceaan (2374). Op het land dat
door deze wet is aangenomen kan niet zonder voorafgaande consultatie een vergunning
worden afgegeven voor de exploitatie ervan (1320 van 1998). Een beperking op deze wet is
dat het land dat kan worden toegekend voor collectief eigendom alleen onontgonnen land mag
zijn, dus niet de gebieden waar momenteel veel afro-colombianen wonen. De toepassing van
deze wet leidde tot het toekennen van 2,36 miljoen hectare land in geheel Colombia ten
behoeve van ruim 110.000 afro-colombianen gegroepeerd in ruim 22.000 families.62
Overigens hebben de afro-colombianen geen land met gemeenschapstitel in het noorden van
Cauca maar vooral aan de kust van de Stille Oceaan. De problemen van de afro-colombianen
zijn met de toekenning van de collectieve eigendommen nog niet opgelost omdat het land aan
de kust minder vruchtbaar is en mensen honderden kilometers zouden moeten verhuizen voor
het gebruik van het land. Ook moet dit land eerst worden ontgonnen.63
Hoewel deze wetten niet het begin vormden van de afro-colombiaanse beweging – dat lag
voor een belangrijk deel bij het begin van de algemene beweging van de kleine agrariërs van
de Associación Nacional de Usarios Campesinos (ANUC) in de jaren 60 en 70 – hebben het
constitutionele proces en de wet 70/1993 wel een belangrijke impuls geleverd.64 De wet bracht
een zeer diverse groep afro-colombianen bijeen om te strijden voor landrechten die door de
locale sociale bewegingen nooit was gevoerd. Sommige van deze organisaties gingen
participeren in de nationale beweging Proceso de Comunidades Negras (PCN), maar in de
Cauca vielen de bewegingen zo snel uiteen dat ze effectief verdwenen en nauwelijks
aansluiting kregen bij de PCN. De organisatiegraad van de afro-colombianen in de Cauca is
hoog maar onderling verdeeld. Alleen al in de Cauca zijn er rond de 200 organisaties die
strijden voor de verbetering van de positie van de afro-colombiaanse gemeenschap, een
waardig leven op het land en een beter sociaal beleid. Doordat ze echter allemaal hun eigen
voorman en achterban hebben, weten ze onvoldoende een vuist te vormen. Deze komen bijeen
om gezamenlijk beleid af te spreken maar dit lukt niet altijd.65 Bij onderhandelingen sturen al
deze groepen afgevaardigden die niet altijd met dezelfde voorstellen komen en de indruk
wekken dat ze daar ook zitten omdat ze zich verkiesbaar stellen voor een politieke functie en
de onderhandelingen over land gebruiken om stemmen te winnen.66
61
Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006.
Titulación de los territorios communales afrocolombianos e indigenas en la costa Pacifica de Colombia, World
Bank, 2004, p. 27
63
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
64
Hoffmann in Assies, Van der Haar, Hoekema, 2000, pp. 123-135.
65
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
66
Interview Gomez, 7 mei 2006.
62
21
Twee organisaties die eruit springen, vooral omdat ze groot en nationaal zijn, zijn het Proceso
de Comunidades Negras (PCN) en het Comunitario Nacional Afro (CNA). Deelname aan
demonstraties en landbezettingen vindt daarom wel plaats, maar afro-colombiaanse groepen
in de Cauca sluiten zich aan bij andere organisaties.67 Bij onderhandelingen is het soms
moeilijk om overeenstemming te vinden en te voorkomen dat men tegen elkaar uitgespeeld
wordt.68 De afro-colombianen wijten hun verdeeldheid ook aan de houding van de overheid,
die een min of meer actief beleid zou hebben om de afro-beweging te dwarsbomen. Een
geïnterviewde meent dat de overheid de afro-colombianen valse beloftes doet, hen verkeerde
informatie verstrekt en op andere wijze een rad voor ogen draait om hen af te remmen, maar
lukt dat niet, dan zal de overheid het leger sturen.69 Een andere geïnterviewde zegt: “De
bestuurders zijn meer geïnteresseerd in hun eigen financiële ontwikkeling dan die van de
gemeenschap en verzorgen de inwoners van het dorp niet.”70
Een provincie waar de afro-colombiaanse beweging meer succes had was Nariño.71 De
organisatie Palenque Nariño wist een diverse en redelijk opgeleide72 groep afro-colombianen
te mobiliseren en organiseerde regelmatig bijeenkomsten waarbij de wet 70/1993 en een
gezamenlijke strategie werd besproken. Voor het verstrekken van collectieve landtitels moet
een Gemeenschapsraad worden ingesteld om ze te beheren, moet de historische claim van de
afro-colombianen worden vastgesteld, een inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid
benodigd land en de afro-colombiaanse bevolking. Toen deze taken waren volbracht echter,
en het geld voor de aankoop van collectief land ontvangen was, waren de verhoudingen
binnen de Palenque Nariño verzuurd. De afro-colombiaanse beweging heeft moeite om zich
in deze stressvolle situatie helder te definiëren. Informatie over contacten met de donateurs
werd strategisch verdeeld werd om de positie van bepaalde leiders te versterken en de staat en
andere donateurs hielden de Palenque Nariño aan het lijntje. Door het schrijnende geldgebrek
van de gemeenschap in Nariño gingen de onderhandelingen na verloop van tijd niet meer over
de afro-colombiaanse cultuur maar over geld. Ten grondslag aan de gebrekkige eenheid van
de afro-colombiaanse beweging is de langdurige neiging tot cliëntelisme. Uit de studie blijkt
echter wel dat de samenwerking met de tijd verbeterde en dat er ten tijde van publicatie in
2000 19 effectieve Gemeenschapsraden waren die collectieve eigendommen konden beheren.
De eisen van de afro-colombianen aan de overheid zijn: verstrekken van collectieve landtitels
aan afro-colombianen, ook in vruchtbaar gebied; kopen van grond in Noord Cauca voor
gebruik van de afro-colombianen; het verbeteren van de onderwijs faciliteiten voor afrocolombianen en een specifiek vak over de afro-colombianen in het curriculum; betere
gezondheidszorg, en; menswaardige behuizing.73 Deze eisen zijn al beloofd door de overheid
in de eerder genoemde decreten, maar deze beloften zijn volgens de afro-colombianen
vooralsnog niet ingelost.
De onderhandelingen met de overheid over problemen met land gebeurt altijd op nationaal of
provinciaal niveau. Er bestaan landcomités – ingesteld door decreet 1317 – waar een
vertegenwoordiger uit de betrokken afro-colombiaanse organisatie in zit en
vertegenwoordigers van de provincie en de nationale overheid. Op lokaal niveau zijn er
67
Interview Banguero, 4 mei 2006 (gehele alinea).
Interview Gomez, 7 mei 2006.
69
Interview Banguero, 4 mei 2006.
70
Interview Banguero, 4 mei 2006.
71
De studie over Nariño is van Hoffmann in Assies, Van der Haar, Hoekema, pp. 123-135.
72
Training door een kerk of ervaring bij een andere NGO in de provincie.
73
Faraón Angola Orejuela, president van de Asociación Afro y Campesina del Cauca, brief aan de President van
Colombia, 7 april 2006.
68
22
weliswaar veel onderhandelingsmogelijkheden, maar volgens betrokkenen onvoldoende
bevoegdheden om besluiten af te dwingen. In de visie van oud-burgemeesters Sandoval en
Angola zouden onderhandelingen ook bijgewoond moeten worden door vertegenwoordigers
van de lokale overheden.74
De wet 70/1993 heeft een culturele bewustwording tot gevolg. Veel bijna vergeten tradities
van de afro-colombiaanse cultuur worden door de wet weer ‘geleerd’. Zo is collectieve jacht
en collectieve ontbossing tegenwoordig niet meer gebruikelijk maar worden deze oude
praktijken in de debatten over de wet weer genoemd. De wet heeft daarbij ook tot gevolg dat
de oudere generatie aan krediet verliest omdat zij deze praktijken hebben laten versloffen of
zelfs niet meer herinneren. Door dit proces wordt een samenhangende en gedeelde visie op de
afro-colombiaanse cultuur gecreëerd. Ironisch genoeg zorgt deze nieuwe visie soms juist voor
afstand tussen de afro-colombiaanse kleine agrariërs en hun leiders. De afro-colombiaanse
beweging in Cauca lijkt in elk geval gestructureerd te worden doordat leiders kunnen
refereren aan rechten die ze hebben omdat deze zijn neergelegd in wetten en decreten.75 Uit
een studie die door een afro-colombiaanse religieuze gemeenschap is gedaan blijkt eveneens
dat de uitvoering van de wet de gemeenschap aan de kust van de Stille Oceaan sterker heeft
gemaakt en het in staat stelt om zich te verzetten tegen enkele weerspannige gemeenten.76
Daar staat tegenover dat de wet een minder duidelijke erkenning is van de afro-colombiaanse
gemeenschap dan de wet 21/1991 is van de indiaanse gemeenschap. De landrechten zijn
minder verstrekkend en ze zijn moeizamer tot stand gekomen. Arocha signaleert dat juist in
de gebieden waar de afro-colombianen land hebben gekregen, de relatief achtergestelde
positie van de afro-colombianen conflicten met de indianen en campesinos colonos heeft
aangewakkerd waar ze daar voorheen niet waren.77 De afro-colombianen zagen met lede ogen
aan hoe de indianen meer steun kregen van NGO’s en de campesinos colonos vanuit de
bergen het land dat bestemd was voor de afro-colombiaanse bevolking innam.78 Bovendien
heeft het neoliberale beleid van de overheden van de jaren 90 landbezit van zowel afrocolombianen als indianen tegengewerkt. Volgens Arocha is het essentieel dat Colombianen
zich meer instellen op het feit dat afro-colombianen een belangrijk onderdeel van de
bevolking en het regeringsbeleid hier op afgestemd wordt wil het niet vervallen in een diepere
(gewapende) crisis.79
74
Interview Sandoval, 4 mei 2006; interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5
mei 2006.
75
Faraón Angola Orejuela, president van de Asociación Afro y Campesina del Cauca, brief aan de President van
Colombia, 7 april 2006. De brief refereert aan de wet 70/1993 en decreten 4427/2005 en 2620/2000 om de eisen
te onderbouwen.
76
Viafara Valverde, 2003, bekeken op http://axe-cali.tripod.com/viafara.htm.
77
Arocha, 1998, pp. 70-89.
78
Arocha, 1998, pp. 70-89.
79
Arocha, 1998, pp. 70-89, p. 84.
23
De positie van de campesinos colonos
De campesinos colonos zijn vanaf het begin van de ontginning van Colombia aan hun lot
overgelaten: zij werden enerzijds vrijgelaten om land te ontginnen waar ze dat wilden, maar
anderzijds werden zij niet bijgestaan als ze failliet gingen of als ze verdreven werden door
geweld of overheersing van grootgrondbezitters. De campesinos colonos zijn vooral harde en
doelgerichte werkers. Zij grijpen de landproblematiek aan om goedkoop land te bemachtigen,
en door hard te werken een goed inkomen te genereren. Er is geen culturele ideologie die hen
motiveert om zich te mengen in de discussie over landverdeling.80
De campesinos colonos zijn de eerste beweging in de jaren 50 die opkomen voor het recht om
meer land te bezitten. Zij richten daartoe de Asociación Nacional de Usarios Campesinos
(ANUC) op die in de jaren 70 sterk was en naast de campesinos colonos zowel de afrocolombianen als de indianen incorporeerde en hen hielp om hun toekomstige eigen
organisaties vorm te geven.
In 1961 wordt wet 135 aangenomen, die werk moet gaan maken van landhervormingen. Er is
overeenstemming dat deze wet niet functioneert doordat overheidssteun onvoldoende is en
samenvalt met een groot aantal landbezettingen. Met het zogenaamde ‘pacto de Chicoral’,
gesloten in 1972 tussen de regering en grootgrondbezitters, wordt besloten om een eind te
maken aan de plannen voor landhervorming.81 De landconcentratie zet zich daarop voort en
grootgrondbezitters zorgen voor schaarste in land met grote prijsstijgingen tot gevolg, zodat
de campesinos colonos steeds verder weg worden gedreven, buiten de bestaande
landbouwgebieden. Voor inkomsten beginnen zij coca en amapola (grondstof voor heroïne) te
verbouwen. De goede inkomsten van deze gewassen veroorzaakt een storm op deze sector en
in de jaren 80 stort de markt in als gevolg van overproductie. Grote groepen campesinos
colonos hebben geen inkomsten meer en raken op drift, gedompeld in armoede en een
uitzichtloze situatie van sociaal-economische deprivatie.82
ANUC is tegenwoordig een organisatie die zich vooral richt op de belangen van de
campesinos colonos. Fensuagro is dat ook. Beide organisaties zijn echter niet meer wat ze in
de periode van de jaren 70 waren. Er is wel landelijke bekendheid van de ANUC en ook op
departementaal niveau is er volgens een geïnterviewde meer zicht op invloed.83 Ze worden
door de overheid wel geconsulteerd bij besprekingen over landverdeling.84
In de geschiedenis van de campesinos in dit gebied is het conflict met de indianen van belang.
Ze hebben zich er vanaf de jaren 80 sterk tegen afgezet. Vanaf 1983 is er een organisatie
opgericht in Corinto (gemeente in Noord Cauca) juist om zich te verzetten de verpaupering
die ze bij de indianen zagen. Tegelijkertijd hebben ze veel met de gemeente onderhandeld om
toegang te krijgen tot basisfaciliteiten zoals schoon water en elektriciteit. De armoede onder
de campesinos colonos was erg, de levensomstandigheden waren slecht.85 In 1987
mobiliseerden de campesinos colonos mensen voor een optocht naar San José del Guaviare en
eisten aandacht voor hun sociaal-economische situatie, kredietfaciliteiten en technische
80
Interview Marin, 10 mei 2006.
Montaña, 2000.
82
Montaãa, 2000.
83
Interview Marin, 10 mei 2006.
84
Interview Gomez, 7 mei 2006.
85
Interview Marin, 10 mei 2006.
81
24
ondersteuning om zich op het platteland te kunnen ontwikkelen. Dit leidde toezeggingen van
de overheid over het toekennen van land die nooit zijn nagekomen.86
De campesinos colonos willen vooral grond hebben om op te produceren, geld te verdienen en
goed te leven. Met dat woord produceren, onderscheiden campesinos colonos zich op
principiële wijze van de indianen waarmee ze tegenwoordig minder harmonieuze banden
hebben. Dat spitst zich toe op het gebruik van land en de visie op welvaart. De campesinos
colonos willen het land intensief gebruiken voor productie en vinden dat de indianen hun land
onvoldoende benutten. “We pikten het niet langer dat de indianen het land ongebruikt lieten
terwijl wij zonder zaten.”87 Bovendien produceren campesinos colonos niet alleen om net
voldoende te eten hebben, maar ook om geld te verdienen. “Concurrentie is voor ons geen
vies woord.”88
De campesinos colonos hebben een bredere sociale agenda voor ogen die hun kansen op
welvaart moeten vergroten. Zij willen (overigens samen met de indianen) meer geld voor
onderwijs en een bescherming van de Colombiaanse markt tegen buitenlandse producten die
tegen prijzen onder de marktwaarde verkocht worden. Voor de campesinos colonos is de
verbetering van hun positie een doel op zich en verwachten zij van de overheid niet meer dan
dat het hen in staat stelt om hun kleine agrarische bedrijfjes te ondersteunen.
De campesinos colonos maken er geen geheim van coca te verbouwen. Het verdient goed,
terwijl met andere producten nauwelijks het geval is. De campesinos colonos zijn voorstander
van legalisatie zodat het een alternatief product in plaats van een illegaal product wordt. Dat
voedt echter wel geruchten dat de campesinos colonos samenwerken met gewapende groepen;
het verkopen van coca gaat nu eenmaal niet via legale samenwerkingsverbanden. Zij hebben
evenals de afro-colombianen en de indianen te kampen met geweld en verdrijving, maar
accepteren niet dat zij een bron van inkomsten moeten laten varen om het geweld te
deëscaleren.
De campesinos colonos zijn van mening dat de overheid zich onvoldoende bekommert om
hen. In de ontginningsperiode van Colombia is de trend ingezet dat zij naar een onbebouwd
stuk land gingen en het begonnen te verbouwen. Door de jaren heen is er voor deze stukken
land steeds meer concurrentie gekomen waarbij zij als kleine boeren het onderspit dolven. De
Colombiaanse overheid heeft hen nooit in bescherming genomen tegen hardhandige
onteigeningen of hen geholpen bij tegenvallende oogsten of ander rampspoed.89 Een
voorbeeld dat wordt gegeven door de heer Marin tekent deze relatie. “De regering heeft een
aantal onderhandelingstafels geopend met de campesinos [over onderwerpen als vrijhandel en
onderwijs – LS]. Er was in Corinto afgelopen december [2005 – LS] ook een dergelijke
bijeenkomst waarbij de regering zei, ‘Laat ons maar wat projecten zien waardoor jullie
levensstandaard verbetert.’ Probleem is dat de wij dat zelf ook moeilijk kunnen verwoorden.
De regering helpt ons niet bij het formuleren van een visie, en dat zou wel moeten. Zo houden
ze de ons in een achterstandspositie omdat ze de voorstellen terug kunnen sturen vanwege de
veronderstelde slechte formulering of onderbouwing. Maar doordat er wel wordt
onderhandeld kunnen we moeilijk acties op touw zetten, terwijl het uiteindelijk allemaal
vastloopt op het heen en weer sturen van papier zonder dat er werkelijk iets verandert.”90
86
Montaña, 2000.
Interview Marin, 10 mei 2006.
88
Interview Marin, 10 mei 2006.
89
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 22.
90
Interview Marin, 10 mei 2006.
87
25
In de wet 160/1994 is een hoofdstuk opgenomen over reservaten voor kleine agrariërs:
reservas campesinas. Reservas campesinas – reservaten voor campesinos colonos – zijn te
beschouwen als een tegenhanger van de bijzondere landrechten die in de wetten voor afrocolombianen en indianen zijn opgenomen. De doelen van de reservaten voor kleine agrariërs
zijn onder andere om de concentratie van het landbezit te verminderen, de kleine agrariër te
steunen en te voorkomen dat de economische situatie van kleine agrariërs verslechterd. De
campesinos colonos hebben belang bij eigen reservaten omdat zij daarmee een beschermde
omgeving krijgen om een leven op te bouwen als agrariër. Daarmee zou ook een oplossing
gevonden kunnen worden voor het verbouwen van coca en amapola. Lokale burgemeesters en
grootgrondbezitters werkten de formatie van reservaten voor campesinos colonos tegen,
echter. Zij bedreigden de directie van Incora en niet lang daarna vond een serie moorden
plaats bij de locatie waar de reservaten moesten komen te liggen, waarop besloten werd dat de
beoogde locaties toch niet zo geschikt waren. In 1997 en 1999 heeft Incora stukken land
gekocht op basis van de wet 160/1994 in Balsillas, Caquetá, Putumayo en Cundinamarca.
Deze waren ver buiten de invloedsgebieden van de grootgrondbezitters geassocieerd in de
Sociedad de Agricultores de Colombia.91
Het is opvallend dat de campesinos colonos wel over reservaten beschikken maar in veel
mindere mate dan de indianen en de afro-colombianen een beroep doen op dit verschil om
meer land te claimen.92 Helaas is niet bekend welk hoe groot de groep campesinos colonos
binnen de Colombiaanse bevolking is. Campesinos colonos willen meer subsidies voor privé
grond, zo blijkt uit de uitspraak van de tutela-actie93 C-180/05 van campesinos uit Piéndamo
in de provincie Cauca, waar ook een groep indianen woont. Het wordt eveneens bevestigd in
een interview.94 Mede door dergelijke acties is de subsidie voor de aankoop van land onlangs
verhoogd van 70% van het aankoopbedrag tot 100% van het aankoopbedrag.95 In de
uitvoering van de wet moet rekening gehouden worden met de financiën96, en volgens de
geïnterviewde wordt er steeds minder geld uitgegeven aan land; corruptie van Incoder zorgt
ook dat land in verkeerde handen (grootgrondbezitters) terecht komt.97
Het is vreemd dat de wet 160/1994 die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat zo weinig
consequenties heeft voor de verdeling van land, ook in het voordeel van de campesinos
colonos. Een nadelige positie die de campesinos colonos hebben ten opzichte van de indianen
en de afro-colombianen is dat laatstgenoemden een fundamenteel recht op land hebben,
terwijl de campesinos colonos recht hebben op land als een recht op privé eigendom. Privé
eigendom is geen fundamenteel recht, en daardoor ook niet absoluut. Het is een formeel
verschil dat wordt onderschreven door het Constitutionele Hof van Colombia: “Het verschil
hier uitgetekend kan worden benaderd vanuit een ander perspectief [dan ongelijke
behandeling in gelijke situaties – LS]: terwijl in het geval van de indiaanse gemeenschappen
er sprake is van een toekenning van land in collectief eigendom voor het creëren,
herstructureren, vergroten of verbeteren van reservaten (resguardos), en er in die zin een
fundamenteel recht in het spel is, en in het geval van kleine agrariërs, wat hun [sociaal
91
Montaña, 2000.
Het betreft hoofdstuk XIII, artikelen 79 en verder van de Grondwet van Colombia. Campesinos colonos willen
meer subsidies voor privé grond, zo blijkt uit de tutela C-180/05.
93
Dit is een type rechtspraak waarbij een direct beroep op de grondwet kan worden gedaan. Het is verder
toegelicht in het onderdeel over bijzondere rechten.
94
Interview Mina, 4 mei 2006.
95
Het betreft artikelen 24 en 45 van de wet 812/2003; overigens kan een dergelijke integrale subsidie slechts een
maal worden verstrekt.
96
Zie artikel 8 van de wet 160/1994.
97
Een bericht van de overheid over een onderzoek naar corruptie bij Incoder op de site van het ministerie van
Landbouw, geraadpleegd op 7 augustus 2006: http://www.minagricultura.gov.co/noticias/noticia.php?id=354
92
26
economische – LS] positie ook is, er sprake is van mechanismen voor toegang tot privé
eigendom, die alleen in uitzonderlijke situaties het karakter hebben van een fundamenteel
recht in de zin van de constitutionele jurisprudentie.98 Met de verhoging van de subsidies is
echter het materiële verschil opgeheven dat wel in formele zin bestaat. Toch is de frustratie
onder de campesinos colonos van Noord Cauca over de bijzondere rechten van de indianen
groot, zo blijkt uit de rechtzaak.
De campesinos colonos zien de noodzaak van versterking van hun organisatie en zien in de
creatie van meer eigen reservaten een manier om dit te bereiken. De reservaten moeten
bestuurd worden door een groep campesinos colonos, die ook zouden kunnen zorgen voor
meer coherentie in de groep campesinos colonos werkzaam op die reservaten. Daarmee zou
niet alleen een begin worden gemaakt aan het oplossen van sociaal-economische problemen,
maar ook tegenwicht kunnen worden geboden aan de grootgrondbezitters en de verdrijvingen
die plaatsvinden vanwege het gewapend conflict.99
98
99
Uitspraak van het Constitutionele Hof, C-180/05.
Montaña, 2000.
27
Grote organisaties en grootgrondbezitters
Campesinos colonos, afro-colombianen en indianen concurreren met grootgrondbezitters om
dezelfde vruchtbare en kostbare grond. Grootgrondbezitters kunnen individuen zijn of grote
organisaties (zoals een suikerbedrijf) en bezitten grond óf als productiemethode óf als
investering. Grootgrondbezitters kunnen grote boerenbedrijven zijn die gewassen produceren
(zoals de suikerriet, banaan of koffieboerderijen) of industriële organisaties zoals mijnen of
olievelden. Sommige grootgrondbezitters exploiteren hun grond echter nauwelijks, hooguit
door er een weinig vee op te laten grazen. Mede hierdoor rijst de verdenking dat zij investeren
in grond om drugsgeld wit te wassen.100
De economische macht van grootgrondbezitters maakt hen een speler in de politieke
verhoudingen zodat zij een factor van betekenis zijn in de besluitvorming over het
herverdelen van land, dan wel het opkopen van braakliggend land.101 Een voorbeeld is de heer
Ardila Lule, die niet alleen veel land heeft, maar ook een tv-station (RCN), aandelen in
Postobon (frisdrank) en heel veel suikerriet in de Cauca en de rest van het land. Iemand als hij
is voor de overheid te belangrijk om aan te spreken op zijn gedrag of dat van de organisaties
die hij bezit.102 De grote commerciële boerderijen en de extensieve veeteeltbedrijven zijn ook
verenigd in beroepsgroepen die de toegang tot het land beheersen. De verdeling van het land
verloopt dus niet op een transparante en eerlijke wijze, maar wordt buiten de politiek om
georganiseerd.103 Volgens een van de geïnterviewden heeft de organisatie waar veel
grootgrondbezitters in het meest vruchtbare gebied van Noord Cauca in de vallei van de
Magdalena – de Sociedad Agraria y Ganaderia – veel te zeggen over de verdeling van het
land. Bovendien is er volgens hem een herenakkoord om land nooit aan de Incoder te
verkopen. Incoder zou die grond alleen maar aan de indianen doorgeven en dat zou conflicten
over landbezit tussen de indianen en grootgrondbezitters verder doen oplaaien.104
Grootgrondbezitters verdedigen hun economische belangen op politiek niveau, maar aan hen
kleeft het imago de meedogenloze paramilitaire groepen van Colombia te hebben gesteund en
te steunen met datzelfde doeleind.105 Juist in de Cauca is het probleem van geweld en
verdrijving van de indianen een groot probleem, wat er op duidt dat de agro-industriële sector
er veel belangen heeft.106 In de Cauca is de economische ontwikkeling en de levensstandaard
ook beneden die van de rest van het land, wat de manoeuvreerruimte beperkt maakt voor de
bewoners om op een andere manier dan met landbouw aan inkomsten te komen.107 Zo zijn
grootgrondbezitters een integraal onderdeel geworden van enerzijds de landproblematiek en
anderzijds het gewelddadige conflict. Een voorbeeld wordt genoemd door een van de
geïnterviewden bij Puerta Tejada, waar de eigenaar van de suikerrietplantages verdacht wordt
van samenwerking met paramilitairen om mensen van hun land te verdrijven en het dan
100
www.amazonwatch.org, historical overview, see 1986 and further.
‘Alternative Development Won’t End Colombia’s War’, Jason Thor Hagen, Institute for Agriculture and
Trade Policy, 2001; Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006.
102
Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006.
103
Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006.
104
Interview Fernandez, 3 mei 2006.
105
‘Information about the Combatants’, Center for International Policy, November 2001; interview met
Fernandez, 3 mei 2006.
106
The Rights of Indigenous People in Colombia, Second Report On the Situation of Human Rights in Colombia,
InterAmerican Commission of Human Rights, 1998.
107
El Tiempo, 15 maart 2005.
101
28
goedkoop op te kopen.108 Een ander voorbeeld van dezelfde problematiek uit de Chocó
provincie betreft de verdrijving van afro-colombianen door paramilitaire strijders zodat op het
aldus verkregen land Afrikaanse palmen konden worden geplant om er plantaardige olie mee
te produceren.109
De overheid – lokaal, regionaal en nationaal – wil grote multinationals soms voorrang geven
omdat deze de economie kunnen verstevigen. Grond kan dan opeens verkocht worden aan een
multinational terwijl er strijdende claims op het gebied zijn van afro-colombianen,
campesinos of indianen. Een voorbeeld wordt gegeven door de heer Sandoval. In een gebied
genaamd Cerro Leteta zitten veel mineralen in de grond. Er bestaan historische claims op het
gebied door zowel indianen als afro-colombianen. Voordat deze claims zijn ingewilligd echter
– vanwege conflicten hierover duurde dit erg lang – heeft de nationale overheid alles verkocht
aan een multinational. Dit zorgt dan wel voor werk voor sommige van de bewoners,
ondertussen voelen de afro-colombianen en de indianen zich en niet serieus genomen met hun
historische claims omdat er een grote organisatie in het spel is.110 Een voorbeeld uit de
provincie Chocó betreft de Muriel Mining Company, die van de gemeente 2000 ha grond
heeft gekregen om koper en goud te mijnen terwijl een deel van deze grond van afrocolombianen is.111 In december 2005 stelde de minister van Landbouw van Colombia – Felipe
Arias – dat 15,000 ha land in collectief eigendom van een afro-colombiaanse gemeenschap
eigenlijk van private bedrijven was en daarom voor hun doeleinden – te weten het produceren
van olie van de Afrikaanse palm – gebruikt kon worden.112
Maar ook door misleiding wordt land ontnomen. Hierboven is al genoemd hoe de indianen het
land voor spotprijzen verkochten aan grootgrondbezitters doordat ze de waarde ervan niet
kenden, maar ook tegenwoordig gebeurt dat nog. Zo was er een organisatie die zich voordeed
als tabaksproducent die land opkocht van de afro-colombianen. Toen ze eenmaal veel land
hadden gekocht in de omgeving bleek het dat deze organisatie eigenlijk een goudmijn ging
construeren op het land omdat ze wisten dat er goud in de grond zat.113
Ook de overheid kan optreden als grote organisatie als het een dam laat bouwen over een
rivier ten behoeve van de energieopwekking. De constructie van een dam in de Rio Ovejas,
bijvoorbeeld, zorgde er voor dat een stuk land onder water kwam te staan en tot het
verdwijnen van vissen. Met de overheid waren afspraken gemaakt over de overplaatsing van
gezinnen. Deze afspraken zijn echter nooit nagekomen, waardoor er veel mensen hebben
moeten vluchten en anderen in armoede en ellende leven. Er is daar veel drankmisbruik,
prostitutie en huiselijk geweld.114
Foto’s: leefsituatie van afro-colombianen: zeer kleine stukken land omringd door
suikerrietplantages en lege velden van indianen
108
Interview Sandoval, 4 mei 2006.
Justicia Y Paz, 18 februari 2006.
110
Interview Sandoval, 4 mei 2006.
111
Justicia Y Paz Colombia, 18 februari 2006.
112
Geciteerd op www.abcolombia.org.uk op 10 december 2005.
113
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
114
Interview Sandoval, 4 mei 2006.
109
29
Gevolgen van het landtekort voor de groepen campesinos
Het bezit van land is in Colombia sterk gekoppeld aan welvaart en invloed op de economie,
met de daar aan gekoppelde politieke invloed en de mogelijkheid om gewapende troepen te
financieren. Machtige en rijke personen of bedrijven hebben de mogelijkheid om politieke
invloed en/of eventueel quasi-militaire macht te verwerven om landbezit af te dwingen. Het
gebrek aan land zorgt dan ook voor een evenredige beperking van de mogelijkheden voor het
verwerven van inkomsten, politieke invloed en het verdedigen tegen gewapende groepen. De
in deze studie besproken afro-colombianen, campesinos colonos en indianen zijn allen van
mening dat zij een tekort hebben aan land. Voor die stelling is het volgende te zeggen. Eén op
vier Colombianen hebben een absoluut gebrek aan voedsel en krijgen zij per persoon minder
voedselhulp dan Sudanezen.115 Per dag sterven twee Colombianen aan verhongering.116 De
tekorten in bruikbaar land zorgen voor sociale en economische problemen, maar volgens de
indianen hebben de tekorten een directe link naar de minder hoge levensverwachtingen.117 De
indianen en afro-colombianen stellen weliswaar dat dit ook te maken heeft met de mindere
gezondheidszorg in de gebieden waar zij leven, maar vooral de indianen wijzen er op dat 56%
van hun kinderen te weinig voedingsstoffen binnenkrijgen en dat bijna een kwart van de
families onvoldoende land heeft om zichzelf te voorzien van voldoende voedsel.118
Gebrek aan land betekent niet alleen een gebrek aan voedsel, maar ook een gebrek aan
inkomsten. Onder de indianen en de afro-colombianen is de werkloosheid en armoede hoog;
mogelijkerwijs is die nog hoger dan de 16,6% werklozen en de 30% onregelmatig werkenden
in heel Colombia, maar cijfers hierover ontbreken. Een gebrek aan inkomsten betekent dat er
onvoldoende geld is om zaaigoed te kopen om in te zaaien, maar ook om te investeren in
technologische hulpmiddelen om de productie te verhogen, voor zover nodig. En een gebrek
aan inkomsten beperkt de mogelijkheid om extra land aan te schaffen. Het is dit acute gebrek
aan geld dat door de afro-colombianen aangehaald wordt als een van de voornaamste redenen
om land te verkopen aan grootgrondbezitters. Geld voor zaaigoed, technologische
hulpmiddelen en uiteindelijk om voldoende eten te kopen ontbrak.119
Het hoge werkloosheidspercentage onder jongeren op het platteland – 29,6% in 2000 – wordt
door de Colombiaanse regering als risico factor erkend: ‘Zonder twijfel, de vermindering van
economische activiteit [op het platteland – LS], weerspiegeld in een vermindering met
800.000 ha ingezaaid land in het afgelopen decennium, vermindert de mogelijkheid op werk
en veroorzaakt een migratie… naar gebieden waar illegale gewassen worden verbouwd … en
aansluiting bij illegale gewapende groepen.’120
Het bezit van land biedt in Colombia onafhankelijkheid en een zekere vrijheid om eigen
regels te stellen. Dat is precies waar de indianen mee bezig zijn als zij stellen hun eigen
cultuur te willen beleven die sterk gekoppeld is aan de beleving van de natuur. De indianen
hebben een eigen rechtssysteem die alleen kan worden uitgeoefend op hun eigen grondgebied.
De afro-colombianen worden eerder in deze studie al geciteerd, sprekend over de
115
UN Development Program, eind oktober 2004.
Directeur van de Colombian Family Welfare Institute, Beatriz Londoño, gerapporteerd door Reuters, 7
november 2004.
117
Uitspraken over sociale problemen, interview Mina, 4 mei 2006; relatie met gezondheid, interview Vitonas 2
en 3 mei 2006.
118
Seguimos Caminando, ACIN, 31 augustus 2005.
119
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
120
Presidencia de la República-Departamento Nacional de Planeación, 2002: 155.
116
30
mogelijkheid om hun eigen cultuur te beleven, hoewel ze vooral gericht op het op waardige
wijze invulling geven van het leven op het platteland. De campesinos colonos geven aan
ongestoord op hun stuk grond te willen produceren. Zonder voldoende land is dit moeilijk te
bereiken.
Volgens een geïnterviewde moet de landproblematiek dan ook gezien worden als sociaal
probleem en als zodanig worden behandeld.121 In die visie is het bezitten van voldoende land
slechts één van de problemen, naast de armoede en de gebrekkige overheidsfaciliteiten zoals
onderwijs en zorg. Maar het is ook slechts één van de mogelijke oplossingen, en zou er naast
het bezitten van voldoende land ook gedacht kunnen worden aan een betere
voedselverstrekking, banencreatie, beter onderwijs en gezondheidszorg. Of een combinatie
van deze middelen. Dat doet echter geen recht aan de culturele en spirituele waarde die land
heeft voor indianen en afro-colombianen.
121
Interview Mina, 4 mei.
31
De verdeling van land in Colombia
Het is duidelijk dat het onderwerp van de landproblematiek zeer leeft in Colombia, ook bij de
overheid. De Grondwet van 1991 had onder andere tot doel een aantal rechten met betrekking
tot landbezit aan minderheidsgroeperingen toe te kennen. Maar het effect van de verdeling
van het land door de overheid blijft beperkt. De wet 160/1994 die een snelle en uitgebreide
landhervorming moest effectueren is sterk bekritiseerd door het gebrek aan effectiviteit.122 Het
blijkt ook uit het feit dat het aandeel van het land in handen van grootgrondbezitters blijft
stijgen. In 1960 bezat 67% van de grondbezitters 6% van het land, terwijl 1,4% van de
grootgrondbezitters 46% bezaten. In 1989 bezat 67% van de grondbezitters 5,2% van het land
terwijl 1,3% van de grootgrondbezitters 48% bezat.123 In deze periode is dus sprake van een
gemiddelde afname van de hoeveelheid grond dat een kleine agrariër bezit. Dit duidt er op dat
de wet de werkelijke grondverdeling over heeft gelaten aan de werking van de markt.124
Hoewel de grondwetswijziging tot een intensivering van de politieke strijd om land leidt, lijkt
het vooralsnog weinig effect te hebben op de werkelijke verdeling van land. Zo blijkt dat de
omvang van het land van de kleine boeren steeds kleiner wordt, hun aandeel in het totaal van
het grondbezit daalt, terwijl de concentratie van land bij de grootgrondbezitters sterk stijgt.
Terwijl in 1984 ongeveer 80% van de grondbezitters ruim 9% van het land bezitten, bezit in
1997 ongeveer 75% van de grondbezitters nog 9% van het land. In diezelfde periode groeit
het aandeel van de grootgrondbezitters – minder dan 1% van de bedrijven – van 42% naar
47%.125
Landverdeling in Noord Cauca en collectieve eigendommen in Cauca
De provincie Cauca is in totaal 3.064.432 ha in omvang. In deze studie wordt geprobeerd
zicht te krijgen op een aantal aspecten van landbezit. Allereerst, de hoeveelheid land in bezit
door campesinos colonos, afro-colombianen en indianen. Dit is om een aantal redenen een
ingewikkelde operatie. Landbezit wordt niet geregistreerd onder de noemer van etniciteit of
landbouwtechniek. Bovendien is er over veel cijfers onduidelijkheid en zelfs strijd.
Vervolgens wordt bekeken hoe de verhouding van grootgrondbezitters is ten opzichte van de
kleine agrariërs.
In de jaren 70 verwierven de indianen 381.000 ha. land in de provincie Cauca.126 Over dit
historische cijfer is geen onduidelijkheid bekend, maar over de rest des te meer. Eind 2005
hadden de indianen volgens de Incoder ca. 601.000 ha collectief land in de provincie Cauca.127
Volgens de indianen is het 520.000 ha128 en volgens de regering hebben ze ongeveer 740.000
ha.129 Als de net genoemde Incoder beweert dat de indianen in de provincie Cauca 181.000 ha
aan reservaten hebben is de verwarring compleet.130
122
Avirama en Márquez 1994, zie ook Ochoa, 1998.
Heath en Deininger, 1997
124
Avirama en Márquez 1994, zie ook Ochoa, 1998.
125
El Instituto Geográfico Agustin Codazzi, IGAC
126
Departemento de Cauca, Incoder, noviembre 2005.
127
Departemento de Cauca, Incoder, november 2005?.
128
Interview Gomez, 7 mei, 2006.
129
Interview Gomez, 7 mei, 2006.
130
Departemento de Cauca, Incoder, november 2005.
123
32
Het departement Cauca heeft daarom voorgesteld om eerst aan de hand van satellietfoto’s te
bepalen hoeveel land de verschillende groepen momenteel hebben. Incoder, de
overheidsorganisatie die onder andere is opgericht om de landproblematiek op te lossen, moet
dit project uitvoeren.131 Overigens wist de medewerker van Incoder niet van het bestaan van
dit project.132 Als bekend is hoeveel land er is, worden de gegevens van de recente
volkstelling gebruikt om te bekijken hoeveel land er per capita is. Over de volkstelling
heersen bij de afro-colombianen weer twijfels, omdat ze menen dat er soms afro-colombianen
als indianen zijn geteld.133 Toch meent de heer Gomez dat er door dit systeem
overeenstemming kan worden bereikt over de hoeveelheid land en de hoeveelheid land die
nog verdeeld moet worden.
De Colombiaanse bevolking bestaat uit 800,000 indianen, oftewel ca. 2% van de totale
bevolking.134 In de Cauca is de concentratie van de indiaanse bevolking het hoogst.135 Toch
zijn de beweringen van de overheidswoordvoerder dat de Cauca voor 18% uit indianen
bestaat en dat ze maar liefst 47% van het land in bezit hebben waarschijnlijk overdreven.136
De gemeenschappelijke landtitels van de afro-colombianen in het noorden van de provincie
Cauca stammen uit de periode 1998-2005.137 Dat heeft te maken met de uitvoering van de wet
70/1993. Daardoor is in heel Colombia tot nog toe 2,36 miljoen ha braakliggend land aan de
afro-colombianen in collectief eigendom geschonken.138 De afro-colombianen hebben volgens
Incoder ca. 501.000 ha. land in de provincie.139 Helaas is er ook weer veel onduidelijkheid
over de cijfers. Eén van de respondenten heeft het over slechts 50.000 ha land, maar dit zou
op Noord Cauca kunnen slaan.140 De afro-colombianen omvatten volgens de woordvoerder
van de provincie Cauca 35% van de bevolking maar hebben slechts 9% van het land, daarom
kregen ze land aan de kust van de stille oceaan.141
De reservas campesinas zijn mogelijk gemaakt door de wet 160 uit 1994, die ook de subsidie
voor de aanschaf van land door particulieren mogelijk maakt.142 De campesinos colonos lijken
het gros van het land vanaf de tweede helft van de jaren 90 te hebben verkregen. Aan
collectieve landtitels bezitten ze nu ca. 66.000 ha in de provincie Cauca.143
De ontwikkeling van landconcentratie in Noord Cauca ziet er als volgt uit. Op basis van
gegevens van april 2006 komt daar uit het volgende beeld naar voren. In dit deel van de
provincie is ongeveer 360.000 ha land in eigendom. De grootste groep landbezitters (met een
oppervlakte van <1-15 ha), 87,5% van alle landbezitters hebben 18% van het land in
eigendom. De groep van landbezitters van middelgrote arealen (tussen de 15 en 200 ha land),
131
Interview Gomez, 7 mei.
Interview Cortez, 15 mei.
133
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei.
134
Avirama en Marquez in Van Cott, 1994.
135
The Rights of Indigenous People in Colombia, Second Report On the Situation of Human Rights in Colombia,
InterAmerican Commission of Human Rights, 1998.
136
Interview Gomez, 7 mei, 2006; helaas zijn de bevolkingsaantallen in Colombia niet duidelijk.
137
Departemento de Cauca, Incoder, noviembre 2005.
138
Zie hierboven onder het gedeelte over afro-colombianen: Titulación de los territorios communales
afrocolombianos e indigenas en la costa Pacifica de Colombia, World Bank, 2004, p. 27
139
Departemento de Cauca, Incoder, noviembre 2005.
140
Interview Banguero, 4 mei 2006.
141
Interview Gomez, 7 mei 2006.
142
Wet 160/1994.
143
Departemento de Cauca, Incoder noviembre 2005.
132
33
krap 12% van de groep landbezitters hebben 41% van het land in handen. Dat is evenveel als
de ruim 0,5% grootgrondbezitters (meer dan 200 ha) in handen hebben.
Vergeleken met de gemiddelden die voor Colombia zijn gegeven valt op dat de grote groep
van keuterboeren meer land in handen heeft dan het gemiddelde uit 1997 liet zien. Meer dan
de grootgrondbezitters, wier positie zeer vergelijkbaar als de cijfers die hierboven zijn
gegeven, is dit blijkbaar ten koste gegaan van de bezitters van middelgrote arealen. Een
verklaring hiervoor kan in deze studie niet gegeven worden.
Het gebruik van land
Niet op elk land kan alles zonder meer worden verbouwd. Grondsoorten hebben verschillende
eigenschappen die het geschikt maakt voor gewasverbouw, gras (en dus veeteelt) of dat de
grond juist geconserveerd moet worden vanwege de natuurwaarde of het feit dat er veel
rivieren ontstaan en dus gepreserveerd moeten worden vanwege de waterkwaliteit. Wordt de
grond gebruikt voor iets waarvoor het niet geschikt is, dan is dit een inefficiënt gebruik van de
grond. De opbrengst van gewassen zal lager zijn op grond die eigenlijk alleen geschikt is voor
grasland. Anderzijds zal het gebruik van vruchtbare grond voor grasland een inefficiënt
gebruik zijn omdat de opbrengst van gras kleiner is dan intensieve landbouw.
In Colombia is ongeveer 8-9% van het land geschikt voor gewassen, maar hiervan wordt
slechts 7% ook daadwerkelijk voor landbouw gebruikt. Ruim de helft is bos of jungle en de
rest (tegen de 40%) is geschikt als graasland. De huidige situatie is dat van het land dat
geschikt is voor grasland, slechts tweederde als zodanig wordt gebruikt.
Vanwege de verdrijvingen en de in feite verkeerde toewijzing van land wordt een zeer groot
deel van het land juist gebruikt voor landbouw terwijl het hier niet voor geschikt is. Dit
veroorzaakt een lage opbrengst, hetgeen weer noopt tot het planten van zeer lucratieve
kroppen zoals de coca om toch een goed economisch rendement te krijgen.144 Dit kan
statistisch worden geïllustreerd door het feit dat het percentage ingezaaide land van kleine
boeren (0-5 hectare land) tegen de 40 ligt, terwijl dit voor grootgrondbezitters (meer dan 200
hectare) op slechts 2,5 is.145 Tegelijkertijd betekent het inefficiënte gebruik van land dat kleine
agrariërs verdeeld zijn over het land en niet bij elkaar zitten. Grootgrondbezitters hebben dit
probleem uiteraard niet. Dat heeft tot gevolg dat er in mindere mate wegen worden aangelegd
waar de kleine agrariërs baat bij hebben.
In de provincie Cauca is ruim 60% van het land van grote ecologische waarde of dient
vanwege de waterproductie beschermd te worden. Ongeveer 8,5% is geschikt voor gewassen;
dit is het gebied in de vallei van de Magdalena rivier waar veel afro-colombianen wonen en
de suikerrietplantages gevestigd zijn. Ongeveer 2% is geschikt als grasland en de rest is rivier
of bos.146 Het gebruik van het land stemt niet overeen met de geschiktheid van het land,
echter. Slechts 3,7% van het land wordt gebruikt voor het verbouwen van gewassen, en dan
nog in gebieden waarvan een groot deel geschikt is als grasland. Bijna 24% van het land
wordt gebruikt als grasland, waaronder het grootste deel van het meest vruchtbare land van de
Cauca valt. Op ruim 16% van het land wordt gemengd bedrijf gevoerd; dit zijn voor een deel
de afro-colombianen, de indianen met een gemengd bedrijfje op een stukje land binnen een
144
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348.
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 349.
146
Incoder, Departemento de Cauca, november 2005.
145
34
reservaat en de campesinos colonos met een te klein stuk land om gewassen voor de verkoop
te produceren.147
Uit de opsomming van het gebruik van land kan worden vastgesteld dat het gebruik van land
in de Cauca veel efficiënter kan dan thans het geval is. Vooral het overvloedige grasland op
de meest vruchtbare gebieden van de Cauca kunnen gezien worden als een rem op de
productieve capaciteit van het land in deze provincie.
Kwaliteit van het land
Zoals hierboven beschreven is niet alleen de hoeveelheid van het land van belang voor de
opbrengst ervan. Ook de kwaliteit van het land in Colombia verschilt sterk. Van de hoog
gelegen (tot ruim 4000 meter boven de zeespiegel) paramo’s en de hete en moerassige selva’s
(jungle) is de opbrengst niet groot. Deze factor moet volgens de verschillende etnische
groeperingen meer in acht worden genomen bij uitspraken over landbezit in Colombia.
De indianen presenteren gegevens dat zij in Cauca land bezitten waarvan – vanwege de
temperatuur, heuvelachtigheid en kwetsbaarheid – slechts 12% echt geschikt is voor
voedselproductie door middel van enige verbouwing of exploitatie.148 Dit ligt volgens hen nog
onder het nationale percentage, dat door de indianen (met een verwijzing naar het geografisch
instituut IGAC) op 20% gesteld wordt.149 In de Cauca zijn alleen de afro-colombianen
woonachtig op hoog productieve landen, maar zij hebben te weinig land om voldoende op te
verbouwen, zelfs voor zichzelf. De indianen wonen in het noordoosten van de Cauca in de
heuvels en op de zeer hoog gelegen gebieden die niet geschikt zijn voor welke exploitatie dan
ook. De campesinos colonos die deelnamen aan deze studie wonen op een reservaat dat aan
hen is toebedeeld, een reserva campesina, gelegen in de heuvels rondom Corinto, waar de
kwaliteit van het land ook niet bijzonder hoog is.
Voor de Secretaris van de provincie Cauca, de heer Gomez is er overigens geen verschil van
mening over het feit dat de indianen land bezitten van matige kwaliteit. Hij geeft aan dat er bij
de verdeling van land in de toekomst ook rekening gehouden moet worden met de potentiële
opbrengst en dit af te wegen tegen de hoeveelheid land in bezit van afro-colombianen,
campesinos colonos en indianen.150
Foto’s: land van indianen dat niet geschikt is voor de landbouw vanwege de droogte en de
heuvels.
Foto’s: eindeloze suikerrietplantages en verwerkingsbedrijven
147
Incoder, Departemento de Cauca, november 2005.
Seguimos Caminando, ACIN, 31 augustus 2005.
149
Reforma agraria Cauca, ACIN, 19 december 2005.
150
Interview Gomez, 7 mei 2006.
148
35
De transformerende functie van wetgeving
Een van de belangrijkste vragen van deze studie is of wetgeving in Colombia de dagelijkse
realiteit van kleine agrariërs kan veranderen. Vanuit de theorie zullen enige opmerkingen
hierover gemaakt worden. Vervolgens zal ingegaan worden op de bijzondere rechten die
toegekend worden aan indianen en afro-colombianen en de consequenties voor hun juridische
positie die deze voor hen heeft. Tot slot zal het recht op land als bijzonder recht worden
behandeld.
De campesinos colonos, de indianen en de afro-colombianen hebben het idee dat ze een recht
hebben dat niet wordt erkend. Een verandering in hun erkende landrechten zou een instrument
voor verandering kunnen zijn.
Het idee van ‘legal engineering’ – dat sociale en economische verandering door
overheidswetgeving mogelijk is – wordt sterk aangehangen bij het maken van plannen om
ontwikkeling te stimuleren. De resultaten ervan zijn echter lang niet altijd positief. Daar waar
de ontwikkelingen door de overheid wordt ingezet tegen de wil van de bevolking in zal de
bevolking manieren verzinnen om de wet tegen te werken of te saboteren. 151 Dat lijkt in
Colombia niet het geval, eerder het tegenovergestelde, namelijk dat de wetten die zijn
opgesteld over land juist een respons waren op de eisen van grote delen van de bevolking die
een schaarste aan land had. De bezittende klassen hebben echter grote invloed op de verdeling
van het land, vooral als zij het moeten afstaan. In de analyse van Thome komt naar voren dat
er een politiek moet ontstaan waarin de sociale functie van privé bezit een belangrijke plaats
inneemt en dat afstand wordt gedaan van de absoluut individualistische opvatting van bezit
waar niemand – ook de overheid – iets over te zeggen heeft.152 Voor een begin aan
landhervorming is het instellen van wetten op zich niet voldoende. Er zal een tamelijk breed
gedeelde politieke opvatting moeten zijn. Een vraag is of er wel werkelijke landhervorming
kan plaatsvinden zonder dat er een complete verandering van regime plaatsvindt in het land
zoals in China, Cuba en Noord Korea onder andere plaatsvonden.153 In Colombia is van een
werkelijke verandering in de concentratie van landbezit geen verandering gekomen terwijl de
sociale functie van privé bezit al wel in de grondwet is opgenomen.154
In Chili kwamen landhervormingen pas tot stand nadat de landbezittende elite lange tijd
macht verloor door een versterkte middenklasse en langdurige politieke strijd waarin de
socialisten steeds meer invloed kregen op de wetgeving van het land. Ook na de invoering van
de eerste landhervormingwetgeving vergde het nog altijd een grote maatschappelijke druk om
hervormingen door te voeren waarin duidelijke afspraken werden gemaakt over de betaling
voor onteigend land.155
Een voorbeeld waar legal engineering tot concrete verandering heeft geleid wordt gegeven
door James Scott in zijn analyse van de pre-revolutionaire Russische dorpen die onderworpen
worden aan overheidsplanning.156 Scott poneert dat de Russische staat gedreven werd door de
drang om de dominantie van het dorp over de bevolking te breken om een meer centraal
151
Benda-Beckmann, 1989.
Thome in Good Government and Law, pp. 201-231.
153
Thome in Good Government and Law, pp. 201-231, p. 230.
154
Constitución Politica de Colombia, art. 58; uitgewerkt in decreet 2164/1995 van wet 160/1994.
155
Thome in Good Government and Law, pp. 201-231.
156
James C. Scott, Seeing Like a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed.
Yale University Press (1998), 33-52.
152
36
gezag in te stellen, onder ander door een systeem van belasting. Hoewel Scott benadrukt dat
de weerstand tegen dergelijk ingrijpen groot is en de traditionele vormen van landbeheer in de
Russische dorpen nooit helemaal verdwijnen, er wel degelijk een verandering optreedt als
gevolg van overheidsinterventie.157 Deze redenering doortrekkend zou en verandering de
andere kant op, dus meer in de richting van traditionele vormen van landbeheer, ook weer met
wetswijzigingen ingesteld moeten kunnen worden. Vast staat dat dergelijke veranderingen
nooit volledig zijn tenzij de gemeenschap deze aanvaardt als de hare en dat er tijd overheen
gaat voordat veranderingen wortel schieten.
Bijzondere rechten voor indianen en afro-colombianen
In de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw hebben inheemse volkeren in veel gebieden van de
wereld zich collectief uitgesproken voor erkenning van hun identiteit als volkeren met een
eigen identiteit en levensstijl. Hoewel er in 1957 al een internationaal verdrag van de
International Labour Organisation (ILO) in werking was getreden over de rechten van
inheemse volkeren – ILO 107 –, gingen deze volkeren zich pas vanaf de tweede helft van de
jaren 70 collectief inzetten voor hun rechten. Hun campagne werd in toenemende mate
gesteund door internationale organisaties, NGO’s en staten. In de jaren 80 begonnen
onderhandeling over de opvolger van het ILO 107 omdat inheemse volkeren deze te veel
gericht vonden op assimilatie en het verdrag onvoldoende erkenning gaf aan hun eigen
identiteit en tradities. Het nieuwe verdrag, ILO 169 van 1989, geeft inheemse volkeren het
recht op eigen instellingen, behoud van hun levensstijl, taal identiteit en tradities en de
erkenning van een andere visie op economie. De overheden die het ratificeren leggen zich
vast om de culturele integriteit en het recht op land en hulpbronnen te eerbiedigen,
discriminatie tegen inheemse volkeren aan te pakken en in hun beleid rekening te houden met
de inheemse volkeren in het land. Dit verdrag is door een groot aantal landen in Latijns
Amerika geratificeerd, hetgeen iets zegt over de verandering in de opvatting over inheemse
volkeren.158 Het verdrag erkent inheemse volkeren als een collectief, wat afwijkt van de
klassieke opvatting over mensenrechten dat het een zaak tussen de staat en het individu is.
Daarmee begrenst het de exclusieve soevereiniteit van de staat doordat deze volkeren binnen
de staat (afscheidingen vond men onwenselijk) een grote mate van zeggenschap kregen over
hun territoir, levensstijl en rechtsysteem.159
De bijzondere rechten werden breed erkend, ook in Europa. Het Europees Parlement nam in
1989 en 1994 resoluties aan waarin ze pleitten voor rechten voor inheemse volkeren,
landhervormingen en zelfbeschikking.160
Nadat in Colombia landhervormingswetten waren ingevoerd, hadden ze een onmiskenbaar
effect op de ontwikkeling van het zelfbewustzijn van de indiaanse en afro-colombiaanse
kleine agrariërs. Ze ontwikkelden meer bewustzijn en kennis over hun cultuur en de
organisatie van de afro-colombianen werd er hechter door, zoals blijkt uit de hierboven
beschreven voorbeelden.
De wetten 21/1991 en 70/1993 zijn bedoeld om specifieke kenmerken van de indianen en
afro-colombianen te beschermen. Het middel dat ze daarvoor gebruiken is het toekennen van
157
Scott, 1998, p. 49.
Anaya, 2004, p. 56-59.
159
Anaya, 2004, p. 59-60.
160
Geciteerd in Anaya, p. 68. Zelfbeschikking moet hier niet gelezen worden als het recht op afscheiding van de
staat.
158
37
bijzondere rechten aan de minderheid als collectief. De reden dat dit gedaan wordt is dat de
mensenrechtenbescherming zoals neergelegd in mensenrechtenconventies niet heeft geleid tot
een verbetering van hun achterstandspositie. In andere woorden, de bijzondere rechten kunnen
een volk helpen om zich te ontplooien en hun eigen toekomst te bepalen (selfdetermination).161 Het leidt ook tot een versterking van de cultuur van de afro-colombianen en
de indianen. Hierboven werd al genoemd de herleving van de afro-colombiaanse cultuur en
die van de indiaanse als gevolg van de invoering van de grondwet en de bovenstaande wetten.
Het structureert de bewegingen omdat deze nu concrete afspraken hebben om aan te refereren
en hun eisen mee te onderbouwen.
De keerzijde van het toekennen van bijzondere rechten is dat het de cultuur verstikkend kan
maken voor de inheemse bevolking. De mensenrechtendoctrine van de klassieke
vrijheidsrechten zoals geformuleerd in bijvoorbeeld het Internationaal Verdrag voor de
Burgerlijke en Politieke Rechten is gebaseerd op individuele rechten die universeel erkend
worden en een formele gelijkheid nastreven, terwijl de collectieve bijzondere rechten die
individuele vrijheid juist inkaderen binnen de uitoefening van een specifieke cultuur. Als je
voor die specifieke cultuur kiest, kun je er niet zo maar meer onder uit. Een voorbeeld hiervan
is de zaak van een moord door een indiaan uit Noord Cauca. Toen deze zaak behandeld werd
in het indiaanse rechtsysteem, ontkende de verdachte dat hij tot de indiaanse gemeenschap
behoorde zodat het Colombiaanse rechtsysteem competent zou zijn en niet het indiaanse. Het
Colombiaanse Constitutionele Hof – dat de grondwet en daarmee de rechten op autonome
rechtspraak van de indianen interpreteert – accepteerde de ontkenning van de indiaanse
verdachte niet, zeggende dat het behoren tot de indiaanse cultuur niet een kwestie van
opportunisme kon zijn.162 Galenkamp stelt in algemene termen dat de collectieve rechten de
rechten van het individu juist kunnen verdrukken doordat als zij kiezen voor een bepaald
rechtsysteem, zij onder druk komen te staan om zich er compleet aan te conformeren teneinde
een homogene samenstelling van die groep te maken. De invloed van de indiaanse rechten op
cultuur en landgebruik impliceert dat de keuzevrijheid op persoonlijk gebied wordt
ingeperkt.163 Galenkamp beweert dat het versterken van de bescherming van de bestaande
klassieke mensenrechten de collectieve mensenrechten overbodig maakt. Zij stelt dat de
vrijheid die deze rechten bieden een gemeenschap in staat stelt om hun eigen cultuur te
beleven.164
Een probleem dat ervaren wordt door buitenstaanders is dat de mogelijkheden van indianen
om hun cultuur te beleven soms in strijd is met de klassieke mensenrechten. Het is mogelijk
dat de beperking van deze mensenrechten zelfs noodzakelijk zijn om de gemeenschap in stand
te houden. Dit is in feite niet anders dan de opgelegde gedragsnormen van de liberale
maatschappij, alleen zijn de normen anders. Om de gemeenschap werkelijk te laten
functioneren, moet er een mate van autonomie zijn om het eigen rechtsysteem uit te voeren en
mensen in cultureel opzicht te vormen en waar nodig, op te leggen.165 De gelijkheid van
culturen impliceert volgens het Constitutionele Hof van Colombia dat de normen van de ene
cultuur niet leidend mogen zijn voor de culturele normen van een andere.166 Deze rechten zijn
ook direct afdwingbaar via een systeem van tutela, die inhoudt dat er binnen tien dagen van
161
Van de Sandt, 2003, p. 128.
Uitspraak van het Constitutionele Hof in zaak T-523 uit 1997.
163
Galenkamp, 1995, in Van Willigenburg, pp. 165-184.
164
Galenkamp, 1995, in Van Willigenburg, pp. 165-184.
165
Assies, van der Haar en Hoekema, 2000, pp. 303-304. Zie ook Assies, 2003 in Salman en Zoomers.
166
Constitutionele Hof van Colombia, uitspraak ST-496/96.
162
38
een rechter een constitutionele afweging mag worden gevraagd over de inperking van rechten
van indianen.167
Dat neemt niet weg dat er beperkingen worden opgelegd aan de uitoefening van autonomie.
Die beperkingen hebben rechtstreeks betrekking op juist de bescherming van het individu
tegen al te grote inbreuken op de vrijheids- en mensenrechten. Het Constitutionele Hof
refereert aan universeel geaccepteerde rechtsnormen die niet derogeren, zelfs niet in tijden
van oorlog, en stelt op basis daarvan dat bepaalde culturele uitingsvormen onacceptabel zijn.
Vrouwenbesnijdenis, doden van heksen, niet vererven aan mannen in een matrilineale
maatschappij, uithuwelijking, kinderen scheiden van de ouders als straf en het niet accepteren
dat indianen tevens Christelijk zijn worden expliciet afgewezen door het Constitutionele
Hof.168 Daarentegen zijn traditionele straffen als zweepslagen en het vastzetten in een klem
niet verboden. Een andere belangrijke beperking is dat de indianen alleen deze actieve mate
van controle hebben op hun eigen gebied; daarbuiten worden ze wel beschermd door de
grondwet en vallen ze onder het regime van respect voor diversiteit, maar kunnen ze
bijvoorbeeld geen jurisdictie uitoefenen over een indiaan tenzij die wordt overgebracht naar
het eigen grondgebied.169
In antwoord op Galenkamp kan het volgende gezegd worden over de consequenties van het
toestaan van bijzondere rechten voor collectieven. Het respecteren van klassieke vrijheids- en
mensenrechten van volkeren biedt geen plaats voor ontwikkeling van de indiaanse cultuur.
Het Internationale Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) laat de
inheemse rechtspraak bijvoorbeeld niet toe en biedt geen bescherming tegen inmenging door
andere culturen in de inheemse cultuur, in tegendeel. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling
van de indiaanse cultuur afhankelijk is geweest van de instelling van de Colombiaanse
grondwet met veel ruimte voor traditionele opvattingen over leefwijze en de specifieke
Colombiaanse wetgeving. Maar het heeft de culturele ontplooiing verdiept. Deze wetten
hebben de centrale autoriteit van de indianen sterker gemaakt zodat zij zich sterker kunnen
profileren, onder andere in het poneren van eisen voor het nakomen van landafspraken.170 De
erkenning van de traditionele levenswijze van inheemse volkeren heeft hen versterkt en hen
een volwaardige positie in de Colombiaanse maatschappij gegeven. Hier uit blijkt ook de zin
van de autonomie: hoewel het lijkt op een praktijk van isolatie gaat autonomie om de
voorwaarden voor participatie.171
Bovendien zijn de inheemse tradities zijn doorgaans minder formeel en helder gesteld dan de
wetboeken van de Westerse samenlevingen die hen omringen en die deze Westerse
samenlevingen hen proberen op te leggen. Dat geldt niet alleen voor het inheemse systeem
van leefregels in Colombia, maar tevens voor inheemse leefregels gebruikelijk bij inheemse
volkeren in andere Noord- en Zuid Amerikaanse landen, in Afrika en Noord Europa (de
Sámi). De leefregels zijn minder exact omschreven of is meer in de vorm van wijsheden die
van geval tot geval worden geïnterpreteerd.172 Deze regelingen vastleggen maakt ze te rigide
om ze van geval tot geval te kunnen interpreteren, terwijl een nationale overheid niet altijd
genoegen zal nemen met vage regelingen. Het gebruik maken van de mogelijkheid om eigen
167
Sánchez Botero, 2002, p. 25.
Sánchez Botero, 2002, pp. 42-43.
169
Assies, 2005, p. 191.
170
Van de Sandt, 2003, p. 158.
171
Assies, Van der Haar en Hoekema, 2000, p. 301.
172
Hoekema, 2003, pp. 181-220.
168
39
rechtsysteem te hanteren bedreigt daarmee het behoud van het oorspronkelijke karakter van
de indiaanse wetgeving.173
Hoekema signaleert in zijn artikel twee punten waarop er echter over en weer geleend wordt
van wetgeving: ten eerste uit een behoefte om de eigen wetgeving meer acceptabel te maken
voor de overheid en die indianen die het indiaanse rechtsysteem afstotelijk vinden en het zien
als een reden om de gemeenschap te verlaten. Die behoefte kan strategisch zijn, maar ook
gemeend: een voorbeeld wordt genoemd in Assies waar een indiaanse autoriteit de straf voor
het doden van een vermeende heks wordt verhoogd omdat dit beter aansluit bij Colombiaanse
opvattingen over de strafmaat voor moord.174 Ten tweede kan de vaagheid van inheemse
wetten na verloop van tijd niet meer aansluiten bij de hedendaagse realiteit. Een voorbeeld uit
Quebec van de Cree indianen toont aan dat nu het jagen voor voedselvoorziening feitelijk niet
meer gebeurt, er nieuwe regels over plezierjacht moeten komen.175
In deze studie is deze beweging naar toenemende formalisering van traditionele leefwijze van
de indianen goed zichtbaar op het gebied van landbeheer. De druk vanuit de afrocolombianen, de campesinos colonos, de regering maar ook van binnenuit heeft bij de
indianen gehoor gekregen.176 Ze hebben hun traditionele landbouwmethode – de Tul –
hervormd om het land intensiever te gaan gebruiken. Daarin wordt nu ook lesgegeven aan de
scholen op de resguardo Munchique. De indianen hebben helder in kaart gebracht hoe zij het
land gebruiken en welke grenzen er zijn aan dit gebruik. Ze hebben zich bereid verklaard om
met de regering, de campesinos colonos en de afro-colombianen in gesprek te gaan over het
stellen van normen over het gebruik van land.177 Dat is een grote stap verwijderd van de
traditionele landbouwmethode waarin er net genoeg geproduceerd wordt om te overleven.178
Deze nieuwe dynamiek gaat ook gepaard met interne organistarische spanningen doordat de
wetten een soort nieuwe indiaanse middenklasse creëerden van personen die gesterkt werden
door de nadruk op hun indiaanse identiteit. Deze groep ging juist de traditionele leiders
uitdagen en hen naar de kroon steken. Bij de indianen ging het, net als bij de afrocolombianen gepaard met een sterk conservatieve beweging die de nadruk op traditie
versterkte.179
De door de Colombiaanse overheid ingestelde wetten die de tradities van de inheemse
volkeren in stand laten hebben een transformerende werking gehad op de inheemse identiteit
en hun positie in Colombia versterkt. Dat proces neemt tijd in beslag en vergt sterk
leiderschap om in goede banen te leiden en vol te houden.
Landbezit als bijzonder recht
Het recht op land als bijzonder recht vindt zijn oorsprong in de verdragen ILO 107 en ILO
169. Deze zijn specifiek gericht op de inheemse volkeren. Maar ook de Inter-American
173
Hoekema, 2003, pp. 181-220.
Assies, 2003, pp. 167-186.
175
Geciteerd in Hoekema, 2003, p. 205.
176
Inmiddels moge deze gegevens bekend zijn, behalve de druk van binnenuit, die wordt verwoord in het
interview met Mendina, 30 april 2006.
177
In artikel 6 van het akkoord tussen El Incoder, de minister van Binnenlandse Zaken en Justitie, de provincie
Cauca en de indianen van 16 december 2005 staat dat er rekening gehouden wordt met de traditionele
landbouwmethodes van de indianen maar dat het gebruik van land wel aan criteria verbonden wordt.
178
Aldus wordt de productie van de indianen beschreven in interview Mendina, 30 april 2006.
179
Assies, 2005, p. 202.
174
40
Convention on Human Rights, de American Declaration on Rights and Duties of Man en de
Universal Declaration on Human Rights zijn toepasselijke verdragen waar het recht op bezit
in is opgenomen.180 Het ILO verdrag 169 is bijzonder, echter, doordat landbezit in dit verdrag
wordt gezien als meer dan een fysiek bezit, en het de spirituele relatie met het land
geëxpliciteert.181 De rechten van het ILO verdrag 169 zijn collectief en kunnen van historische
aard zijn.182 Inheemse volkeren kunnen niet zo maar van hun land afgezet worden en als het
toch, in een uitzonderlijk geval, gebeurt, hebben ze het recht om terug te keren naar dit land
als de reden van verplaatsing is verdwenen.183 Een beperking is dat het eigendomsrecht van
ondergrondse mineralen aanwezig in het land, niet aan de inheemse volkeren toebehoort.184
Hoewel dit verdrag zeker in historische zin van het grootste belang is geweest, zijn de rechten
ook elders erkend. Zo heeft de UN Working Group on Indigenous Rights in antwoord op de
door hun aan staten voorgelegde vragen kunnen aantonen dat een groot aantal regeringen
thans de rechten van inheemse volkeren op land erkennen, historische rechten incluis.185
Momenteel is de Organisation of American States (OAS) bezig een nieuw juridisch document
te ontwikkelen over landrechten.186
Een tweetal zaken is van groot belang voor de internationale erkenning van het recht op land
van inheemse volkeren. De eerste is de Awas Tingni zaak tegen Nicaragua.187 De regering van
Nicaragua had ten opzichte van de Mayagna indianen van Awas Tingni een grondwettelijke
verplichting om hun landrechten te erkennen, maar deze grondwetsartikelen waren nooit in
wetten geïmplementeerd. Nicaragua was ook geen partij bij het ILO 169 verdrag. Daarom
beschouwde de regering deze landen als eigendom van de staat toen zij een kapvergunning
afgaven aan een houtbedrijf voor de duur van 30 jaar, automatisch te verlengen met nog eens
60 jaar. De Mayagna indianen gingen vier maal naar het Constitutionele Hof. De meest
belangrijke eis, dat hun recht op het Awas Tingni gebied werd erkend werd door dit nationale
hof afgewezen vanwege een termijnoverschrijding, een betwistbare uitspraak.188 Ook had de
gang naar de Inter-American Commission on Human Rights geen effect hoewel er wel
onderhandelingen met de overheid plaatsvonden en de Commission uitdrukkelijk pleitte voor
de erkenning van collectieve landrechten.189 Daarop besloot de Mayagna tot een appèl op het
Inter-American Court of Human Rights (IACtHR), die hen in het gelijk stelde. Het IACtHR
oordeelde dat het recht op eigen land bevat in het ILO 169 verdrag breder was dan alleen deze
verdragsbepaling, maar een onderdeel was geworden van het gewoonterecht.190
Deze uitspraak raakte verder uitgekristalliseerd in de uitspraak van Mary en Carrie Dann v.
United States.191 De twee eisers die tot de Shoshone indianen behoorden, weigerden een
vergunning aan te vragen om hun vee op het land van hun voorouders te laten grazen. Toen de
180
Anaya, 2004, p. 142.
Convention (No. 169) Concerning Indigenous and Tribal Peoples in Independent Countries, June 27, 1989,
International Labour Conference (entered into force Sept. 5, 1990), artikel 13, lid 1.
182
ILO 169, artikel 14, lid 1 en 2.
183
ILO 169, artikel 16.
184
ILO 169, artikel 15.
185
Geciteerd in Anaya, 2004, p. 144.
186
Anaya, 2004, p. 145.
187
The Case of the Mayagna (Sumo) Awas Tingni Community v. Nicaragua, Inter-American Court of Human
Rights (Ser. C) No. 79 (Judgement on merits and reparations of August 31, 2001).
188
Acosta, in Assies, Van der Haar en Hoekema (2000), pp. 261-274.
189
Acosta, in Assies, Van der Haar en Hoekema (2000), pp. 261-274.
190
The Case of the Mayagna (Sumo) Awas Tingni Community v. Nicaragua, Inter-American Court of Human
Rights (Ser. C) No. 79 (Judgement on merits and reparations of August 31, 2001), r.o. 148-149.
191
Dann v. US, Case 11.140 (US) IACHR Rept. No. 75/02, 27 december 2002.
181
41
regering van de VS hen bedreigde met een boete vroegen zij een uitspraak van het IACtHR.
De regering van de VS betoogde dat de landrechten van de Shoshone weliswaar ooit hadden
bestaan maar dat deze waren komen te vervallen vanwege een aantal bestuurlijke
maatregelen. Het IACtHR borduurde voort op de Awas Tingni zaak door te constateren dat
soortgelijke collectieve landrechten ook bestonden onder de American Declaration of Rights
and Duties of Man, ook weer omdat deze rechten van een gewoonterechtelijke aard waren. De
procesrechtelijke bescherming van de Shoshone indianen in de bestuurlijke procedures
waarmee de landen onteigend waren, werden als onvoldoende beschouwd. In haar conclusie
gaf het IACtHR drie regels van gewoonterecht aan die volgens haar voortaan in acht zouden
moeten worden genomen. Ten eerste gaf het Hof een juridische erkenning van controle,
eigendom en vruchtgebruik van een historisch gebied; ten tweede erkende het Hof dat
bepaalde territoria historische claims kunnen zijn en; ten derde sprak het uit dat
eigendomsrechten die bestonden voor het ontstaan van de Staat niet veranderd mogen worden
zonder de bewuste goedkeuring van de traditionele (historische) gebruikers.192
De grondwet van Colombia is beïnvloed door de ontwikkelingen op het gebied van erkenning
van rechten van inheemse volkeren. Er is een Constitutioneel Hof die bindende uitspraken kan
doen over de interpretatie van alle grondrechten. Gemeenschappen hebben, gelijk aan
individuen, het recht om een uitspraak te vragen van dit Constitutionele Hof in een tutelaactie, waarin een direct beroep op het Hof gedaan kan worden voor de bescherming van de
mensenrechten.193
Artikel 1 en 7 van de Colombiaanse grondwet geven de basis voor de erkenning van
diversiteit in een monoculturele samenleving. Deze artikelen beïnvloeden de interpretatie van
artikel 8, waarin de natuurlijke rijkdommen van Colombia worden beschermd. Artikel 9,
waarin gemeenschappen een mate van zelfbeschikking krijgen; artikel 10, waarin de
diversiteit in talen wordt erkend; artikel 68, waarin wordt aangegeven dat in educatie
rekenschap gegeven wordt van verschillende principes; artikel 70, waarin de
gelijkwaardigheid van verschillende culturen wordt erkend, en artikel 72, waarin het
archeologische erfgoed wordt beschermd komen als het ware voort uit de eerder genoemde
artikelen 1 en 7.194
Het Constitutionele Hof van Colombia heeft in haar rechtspraak het recht van de indianen op
land als fundamenteel recht erkend omdat het meer dan alleen ten behoeve van
voedselvoorziening, een essentieel onderdeel uitmaakt van hun cosmovisie.195
Wanneer er spanning is tussen het behoud en het respect voor diversiteit en het beleid van de
overheid, prevaleert de eerste. Een voorbeeld betreft een ontwikkelingsplan van de overheid
om voor koffieboeren in een gebied waar indianen wonen, een weg aan te leggen zodat het
vervoer van koffie zou verbeteren. Deze weg liep door het gebied van een indiaanse stam die
betoogde dat de weg hun bestaan bedreigde. Het Constitutionele Hof oordeelde dat het
voortbestaan van een alternatieve indiaanse cultuur belangrijker was dan het aanleggen van
deze weg. Assies merkt bij het vonnis op dat het ging om een existentiële bedreiging van de
indiaanse cultuur, dus niet zo maar een verstoring. Was dit niet zo geweest, betwijfelt Assies
192
Anaya, 2004, p. 148.
Uitspraken ST-380/93, ST-001/94, SC-058/94, SC-139/96, ST-349/96 in Sánchez Botero, 2002, p. 24; voor
het verschil tussen individuele en collectieve rechten, zie ST-380/93, ST-001/94.
194
Uitspraken ST-428/92, ST-342/94, SC-104/95, ST-496/96, SU-039/97 samengevat in Sánchez Botero, 2002,
p. 21.
195
ST-18893, ST-380/93, SC-104/95 en SC-139/96, geciteerd in Sánchez Botero, 2002, p. 63.
193
42
of het Hof het project ook had tegengehouden.196 De exploratie voor olie op het gebied van de
U’wa heeft de Colombiaanse Raad van State wel toegestaan in een nog altijd fel omstreden
uitspraak.197 Overigens is het verlenen van een vergunning voor de exploratie van olie ook in
overeenstemming te zijn met artikel 15 van de Grondwet waarin het eigendom van
ondergrondse mineralen eigendom blijft van de Staat; wat van belang is dat dit niet zonder
consultatie mag plaatsvinden. Dit recht is vastgelegd in het ILO verdrag 169, in artikelen 6 en
7. Niet is vastgelegd dat een inheems volk ook toestemming moet geven voor, in dit geval,
exploratie.
Een nadeel van het bijzondere recht op land is dat de campesinos colonos geen bijzonder recht
op land hebben terwijl zij als groep wel gebrek aan land ervaren. Zowel de indianen als de
afro-colombianen hebben een recht op land dat gefundeerd is in hun collectieve culturele
rechten zoals neergelegd in de grondwet en de wet 21/1991 voor de indianen en de wet
70/1993 voor de afro-colombianen. Dat maakt hun juridische positie gunstiger voor het
verkrijgen van land dan de campesinos colonos. Hierover is in 2005 een rechtzaak geweest
voor het Constitutionele Hof, omdat de campesinos colonos van Noord Cauca menen dat hier
sprake is van discriminatie.198 Zij dragen aan dat in de wet 160/1994 er een meer gunstige
benadering is van de indianen terwijl zij te maken hebben met een urgent landgebrek dat hen
niet eens in staat stelt voldoende gewassen te verbouwen voor hun eigen levensonderhoud.
Dit urgente landgebrek zou door de overheid gelijk moeten worden behandeld als het
landgebrek van de indianen. In de wet staat echter dat de gebruikelijke regeling is om 70%
van de landaankopen te subsidiëren terwijl de indianen gratis land in collectief eigendom
krijgen. Het Constitutionele Hof wijst er in de uitspraak op dat het standpunt van de
campesinos colonos begrijpelijk is, maar dat de benadering niet is vanuit een economisch
perspectief, maar vanuit een perspectief van de relatie van de indianen met land. Dat maakt
een onderscheid verdedigbaar.199
Macht en de verbetering van rechten
Zoals hierboven beschreven is de toegang tot land in Colombia gereguleerd door
economische, politieke en militaire macht. Bovendien is beheersing over land een zelfstandige
bron van macht.200 De macht van de campesinos colonos, afro-colombianen en de indianen is
niet in overgrote mate gelegen in economische of militaire macht. Een verbetering van hun
juridische positie en feitelijke leefomstandigheden zal dus moeten komen van het vergroten
van de eigen macht via politieke invloed en het egaliseren van de machtsverhoudingen met de
heersende elite.
Traditie is een belangrijke bron van macht die door beide partijen wordt aangewend. “Cultuur
aspecten zijn niet absoluut of intellectuele categorieën… Het zijn strategieën en wapens in de
concurrentie over schaarse sociale goederen. Wat vaak onterecht wordt aangezien als traditie
– hechten aan het verleden als een waarde op zich – kan beter gezien worden als het behoud
van een aanspraak op macht, rijkdom en status in het heden, of als nostalgisch spiritueel
196
Uitspraak ST-428/92; Assies, 2002, 167-186.
Consejo del Estado, 4 maart 1997. Daarmee doorkruist de Raad van State het oordeel van het Constitutionele
Hof in zaak SU-039/97 dat de vergunning geweigerd had moeten worden omdat de U’wa niet waren
geconsulteerd over de vergunning. Zie voor een uitgebreide discussie: Wirpsa, 2005.
198
Constitutionele Hof, C-180/05.
199
Constitutionele Hof, C-180/05.
200
Interview Sanchez, 11 mei 2006.
197
43
contrast met huidig gebrek.”201 Terwijl politici zich afficheren met traditionele symbolen om
bij delen van de bevolking invloed te verkrijgen202 kan de zoektocht van de campesinos
colonos, de indianen en de afro-colombianen naar hun eigen tradities ook geïnterpreteerd
worden als het streven naar macht teneinde hun leefomstandigheden te verbeteren. De
indianen en de afro-colombianen hebben met het inzetten van hun traditionele landrechten
voor elkaar gekregen dat ze aanspraak konden maken op grote stukken grond. De campesinos
colonos zijn er echter in mindere mate in geslaagd om een dergelijke claim op tradities te
maken en hebben die niet in kunnen zetten om land te verwerven.
Nader maakt een interessante analyse van de invloed van de invloed van kolonisatie op de
tradities van inheemse culturen in Latijns Amerika. Zij stelt dat het model van harmonie, zo
belangrijk in de Christelijke cultuur van verdraagzaamheid en bescheidenheid, overgedragen
is op de inheemse volkeren. Dit kwam de kolonisten goede uit omdat zij de inheemse
bevolking het liefst verdraagzaam en onderdanig zagen tegenover de kolonisten. De inheemse
volkeren hebben dit model overgenomen en het zich eigen gemaakt en gebruiken het nu als
een basis van macht tegenover de nazaten van deze kolonisten.203 “Wij willen gewoon in
harmonie leven met ons land en onze cultuur, jullie willen alles stuk maken, vervuilen en
overheersen,” om één van de bewoners van het reservaat Munchique te citeren.204
Tegelijkertijd was deze spreker een van de cabildos die actief streed voor het verwerven van
meer rechten en land voor de indianen, een soort politicus dus, die onderhandelde met zijn
tegenstanders. In structuur wijken de indianen veel minder af van hun tegenstanders dan de
uitspraak doet vermoeden, een observatie die ook door Barth in zijn klassieke essay gemaakt
werd dat in situaties van conflict de tegengestelde partijen op elkaar gaan lijken in structuur
en alleen nog onderscheiden worden door enkele duidelijke criteria.205 Zoals Nader citeert in
haar artikel over de Zapotec, “Als het waar is dat de imperialisten hun koloniale onderdanen
bestuderen, is het even waar dat de onderdanen hun meesters bestuderen – met grote zorg en
listigheid. Wie zal zeggen wie de ander beter begrijpt?”206 Zonder het belang van de cultuur
als zodanig te bagatelliseren kan de hypothese worden ontwikkeld dat de culturele
eigenschappen van indianen worden aangedikt in onderhandelingen, een cultuur die wordt
ondersteund door internationale verdragen en heersende moraal, uit een streven naar politieke
macht. Dit is ook de conclusie die Benda-Beckmann trekt in zijn artikel over de mechanismen
van weerstand.207 De heer Gomez, Secretaris van de provincie Cauca, bevroedt deze strategie
als hij zegt tijdens het interview, “De indianen willen het land niet gebruiken om te
produceren maar ook niet om er naar te kijken. De indianen hebben voornamelijk politieke
doeleinden met het land. Ook al hebben ze het over behoud van cultuur. De grondwet van
Colombia geeft veel ruimte voor autonomie van bevolkingsgroepen en zij willen vooral een
fysieke ruimte om die autonomie uit te oefenen. Daarom hoeven ze niet alleen goed land.
Gewoon land om op te wonen. En met hoe meer mensen ze zijn, hoe meer geld ze van de staat
kunnen krijgen om zelfbestuur uit te oefenen. Ze weigeren dus aan geboortebeperking te
doen.”208
201
Nader, 2001, p. 21 citeert Worsley, 1984, p. 249.
Nader, 2001, p. 21.
203
Nader, 2001, p. 21.
204
Het betreft een informeel gesprek op de resguardo Munchique, staand met een plastic bakje maïssoep gevuld
met stukken zenig vlees en brokken groente op 3 mei 2006.
205
Geciteerd in Assies, 2005, p. 202.
206
Nader, 1989, p. 326, citeert Borah, 1983, p. 226.
207
Benda-Beckmann, 1989, pp. 129-145.
208
Interview Gomez, 7 mei 2006.
202
44
Een andere manier om een relatief onmachtige positie te verbeteren is om toegang te hebben
tot het recht. Van de Sandt meent dat de “voortdurende onderdrukkende en discriminatoire
kenmerken van de economische politieke structuren” vrijwel uitsluitend kunnen worden
opgelost door “de ontwikkeling van recht, beleid en institutionele hervormingen”.209 Otto
besteedt in zijn oratie aandacht aan de juridisering van ontwikkelingslanden als middel tot
verbetering van de rechtszekerheid en het respect voor de mensenrechten van de overheid.210
Hierboven is al beschreven hoe het tutela-systeem de positie van de indianen aanzienlijk heeft
verstevigd, terwijl de inadequate toegang tot het recht in de Awas Tingni zaak juist de
asymmetrische verhouding tussen de indianen en de overheid (en de hout industrie) in stand
hield. Een analyse van de conflicten over rivieren in verschillende werelddelen wijst uit dat de
minder machtige partijen de voorkeur hebben voor rechterlijke behandeling, terwijl de
machtigere landen de voorkeur geven aan onderhandeling.211 Nader stelt daarom dat
‘onderhandelen zonder de kracht van de wet niet zal werken tenzij er toegang is tot het recht
als laatste middel.’212
Een van de strategieën om meer macht te verwerven is het opleiden en bijstaan van
achtergestelde groepen. Het opleiden van mensen kan hen een meer effectieve
gesprekspartner maken voor de overheid. Hierboven kwam de klacht van de campesinos
colonos naar voren dat zij door gebrek aan opleiding niet in staat zijn hun eisen goed te
formuleren aan de overheid en dat zij op die manier in een achterstandspositie blijven.
Anderzijds kan uit het hierboven genoemde onderzoek van Hoffmann over de afrocolombianen in Nariño worden afgeleid dat zelfs een minimale mate van opleiding een
positieve invloed kan hebben op de capaciteit van betrokkenen om voorstellen te maken voor
onderhandeling met de overheid. Ook andere studies melden een positief effect van
bijvoorbeeld cursussen over landrecht.213 De onderhandelingseffectiviteit van achtergestelde
groepen wordt ook vergroot door hen bij te laten staan door deskundigen. Arocha noemt als
een van de redenen dat indianen een voorsprong verwierven op de afro-colombianen in de
jaren 70 het feit dat ze door gespecialiseerde ambtenaren, NGO’s en internationale
deskundigen werden bijgestaan.214 De studie van Meinzen-Dick en Pradhan vermeldt ook de
positieve invloed van de onderhandelingspositie door bijstand van deskundige juristen.215
Landrechten als bijzonder recht zijn onlosmakelijk verbonden met de culturele ontplooiing.
Aan de andere kant gaat het soms verder dan ontplooiing door de verbondenheid van de
inheemse volkeren met hun gebied. De mogelijkheid om tradities te beleven hebben met
betrekking tot land soms een existentiële waarde.
Landrechten brengen goed in beeld wat het belang van rechtspluralisme is in Colombia. Het is
noodzakelijk om land als spiritueel goed te zien, niet alleen als economisch goed. Door de
kracht van de belangen (spiritualiteit voor de indianen en economie voor de Westerse
samenlevingen) is het niet verwonderlijk dat één van de visies zal domineren zonder een
expliciete erkenning van de ander.
Om tegenwicht te bieden aan de overheid en andere sterke partijen in onderhandelingen is de
hechtheid van de groep en de zelfverzekerdheid die ze uitstralen van belang. Het verschil in
209
Van de Sandt, 2003, p. 150.
Otto, 2000.
211
Nader, 2001, p. 23.
212
Nader, 2001, p. 25.
213
Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 19-20.
214
Arocha, 1998, p. 81-82.
215
Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 19-20.
210
45
rechten voor campesinos colonos, afro-colombianen en indianen kan deels worden verklaard
uit de houding van de drie groepen in onderhandelingen. Daar lijken de eerste twee groepen
minder voor elkaar te krijgen dan de indianen.
46
De relatie tussen de landproblematiek en het conflict
“Colombia zal nooit zijn 41 jaar oude conflict beëindigen als er geen land gegeven wordt aan
arme keuterboeren die nu verleid worden om een gewapende rebel te worden of om coca te
verbouwen…. Het Colombiaanse conflict is het diepst geworteld in het platteland en als we de
kleine boeren niet meekrijgen dan zullen we het nooit oplossen.”216 De uitspraak van de linkse
politicus Navarro benadrukt dat het conflict bestendigd wordt door het gebrek aan perspectief
als gevolg van landgebrek. En al is niet alle conflict direct over land als zodanig, de
mogelijkheid om met land te speculeren, er gewassen op te verbouwen en te kunnen bepalen
wie de mogelijkheid heeft om land te bezitten speelt, zo zal hier worden uiteengezet, een
centrale rol in het Colombiaanse conflict.
De omvang van het conflict is in Colombia enorm en maakt jaarlijks duizenden
slachtoffers.217 Dat komt omdat het conflict nauwelijks aangepakt wordt met overheidsbeleid
zoals belasting heffen en planmatige toebedeling, maar met legers – private legers, legers van
de staat of legers die vooral voor eigen gewin werken. Overal waar het land meer geld waard
wordt, zij het vanwege drugsteelt of vanwege een op handen zijnde verkoop vanwege
infrastructurele projecten, verschijnen illegale gewapende groepen die de lucratieve grond
willen bemachtigen om door te verkopen of te exploiteren. De immense kosten van de legers
worden ook weer opgebracht door de exploitatie van land, en daarmee is de cirkel van ellende
rond. De conclusie dringt zich op dat de strijd niet zal staken zolang er niet aan twee
voorwaarden is voldaan: een veel grotere groep dan nu moet perspectief hebben op een
menswaardig bestaan en geweld mag niet meer lonen als alternatief voor legaal werk.
Landbezit is een belangrijke machtsbasis en een middel om de positie te versterken, zowel in
politiek als economisch opzicht. Daardoor kan het bezit van land gebruikt worden om heel
veel andere belangen te behartigen. Er kan voedsel op verbouwd worden, maar ook coca. Het
kan doorverkocht worden tegen een hogere prijs. Het kan in bezit gehouden worden om te
voorkomen dat anderen het krijgen en aldus de eigen macht uitbreiden. De les die al eerder in
deze studie aan bod kwam was dat het bezit van grote stukken land een groep mensen in staat
stelt om min of meer de eigen regels te stellen.218 De strijd om land is beladen en verbeten
omdat het bezit van land een belangrijk middel is voor iedereen die zijn zin wil krijgen,
er in Colombia op zijn zachts gezegd uiteenlopend wordt gedacht over overheidsbeleid en de
verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen (zoals de grote inkomensverschillen tussen
groepen) erg ongelijk is.
Er zijn drie oorzakelijke manieren waarop landproblematiek aan het conflict bijdraagt. Ten
eerste wordt land geroofd door rebellen en paramilitairen omdat er iets aan te verdienen is.
Ten tweede zorgt de verdrijving van mensen van hun land als gevolg van het geweld voor een
voedingsbodem van nieuwe rekruten voor rebellenlegers en het groeien van het lucratieve
cocaïne. Ten derde riskeren mensen die actie voeren voor de verdeling van land dreiging met
geweld en soms hun leven.
216
Uitspraak van Navarro van de (als linkse partij beschouwde) Polo Democratico Independente, gerapporteerd
door Reuters, 28 juli 2005.
217
Volgens het rapport ‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia kost de strijd in Colombia gemiddeld
7,000 mensenlevens en worden jaarlijks bijna 300.000 mensen van hun land verdreven.
218
Zie bij de onderdelen waar de positie van de indianen, afro-colombianen en campesinos colonos beschreven
wordt.
47
Geweld om de verdiensten van land
Colombia is volgens schattingen producent van 70-80% van de cocaïne in de wereld. De
productie is in 2005 in vergelijking met 2004 met ruim een kwart gestegen naar 144,100 ha
ingezaaid land219 waarbij tussen de 530 en 800 ton cocaïne werd geproduceerd.220 Het is een
factor van belang voor de Colombiaanse economie.221 Terwijl het voor veel verdreven kleine
boeren een belangrijk product is om genoeg geld te verdienen om te overleven, is het voor de
gewapende groepen een belangrijk middel om de economie te reguleren en invloed te
verkrijgen en behouden.222 Grootschalige drugsproductie is een fenomeen dat in de jaren 90
zijn wasdom bereikte. Er was op dat moment in elk geval bij de indianen geen behoefte meer
aan het gewapend innemen van land omdat de regering hen tegemoet was gekomen in het
opstellen van de grondwet, waarin hen land en andere middelen voor het beleven van hun
cultuur werden gegarandeerd.223 Veel grootgrondbezitters van die tijd waren toen door het
slepende conflict echter zo verzwakt dat zij hun land wel wilden verkopen. De overheid – dat
wil zeggen, het Colombiaanse Instituut voor Plattelandsontwikkeling Incoder - krijgt de eerste
keus bij het opkopen van land. Maar zij boden te weinig voor de grond. Op dat moment
konden de drugshandelaren toeslaan en kochten voor een redelijke prijs grote hoeveelheden
land op. Aldus verstevigde in de jaren 90 de positie van de drugshandelaren aanzienlijk.224
Hierdoor konden ze ook hun gewapende krachten uitbreiden.
Er verschijnen regelmatig berichten in de krant over burgerslachtoffers die gemaakt worden
door strijdende gewapende groepen. Een groep cocaplukkers, mensen die toevallig in de buurt
zijn of kleine handelaren staan bloot aan enorme risico’s.225 In april 2005 meldde de Hoge
Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (UNHCHR) dat de oorlog
tussen de gewapende guerrilla’s en de paramilitairen om de lucratieve coca industrie te
controleren grote hoeveelheden slachtoffers maakte. Het leger moet op deze incidenten
reageren, maar de Hoge Commissaris meldt dat zij hierbij ook buitensporig veel geweld
gebruikt.226 Hoewel er sinds jaar en dag sprake is van enorme investeringen van vooral de
overheid van de VS in militaire versterking van Colombia en het sproeien van giftige
verdelgingsmiddelen over de planten, heeft dit tot nog toe niet het effect gehad dat de
Colombiaanse overheid de productie van cocaïne aan banden is gelegd.227
De drugshandel is wijd verbreid. In het interview met Secretaris van de provincie Cauca, de
heer Gomez, komt dit duidelijk naar voren. “De inspecteurs die bezichtigingen doen van
stukken land die in aanmerking komen om te worden opgekocht voor herverdeling worden
219
BBC, 15 april 2006.
UN News, 14 juni 2005 (2005 cijfers geëxtrapoleerd vanuit de 2004 cijfers (430 ton productie in dat jaar)).
BBC, 28 juli 2004 rapporteert 800 ton cocaïne vanuit Colombia.
221
Navarrette-Frías, C. en Thoumi, F.E. Drogas Ilegales y Derechos Humanos de Campesinos y Comunidades
Indianen: el caso de Colombia. Unesco, 2005, p. 9.
222
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 360.
223
Interview Fernandez, 3 mei 2006; interview Diez, 2 mei 2006.
224
Interview Fernandez, 3 mei 2006.
225
Zie bijv. El Tiempo 25 augustus 2005, 13 mensen gedood door gewapende facties; El Pais, 21 april 2005, 12
mensen die dachten dat ze zouden gaan voetballen neergeschoten in een dispuut over de cocaïne smokkelroute
bij Cali; Associated Press, 15 juni 2004, 34 mensen werkzaam als coca plukkers worden door de guerrilla
vermoord in Norte de Santander.
226
Reuters, 14 april 2005 rapporteert over een zeer kritisch rapport van de VN Hoge Commissaris voor
Mensenrechten over Colombia waarin melding gemaakt van een oorlog over de controle van de coca handel
tussen strijdende gewapende groepen, maar ook het hardvochtig optreden van het leger in de bestrijding.
227
Over de verdelgingstrategie: rapport van de overheid van de VS gerapporteerd door de BBC, 15 april 2006.
Over de militaire hulp, Center of International Policy, ‘US military and Police Aid: The 2002 aid request’ van
mei 2001 meldt dat vanaf 2000 er ca. 1 miljard dollar per jaar aan militaire steun naar Colombia ging.
220
48
geconfronteerd met de drugsmaffia en hun huurlegers. Soms zijn er gewapende mannen die
hen de toegang tot het land verbieden. Ook zijn er meerdere boerderijen geweest waar bij
inspectie bleek dat er grote laboratoria aanwezig waren en waar honderden lege
benzinetonnen [gebruikt voor het maken van cocaïne – LS] werden aangetroffen.”228 De
drugshandelaren en hun huurlegers zijn dus een belangrijke rem op de herverdeling van land.
Alle landarbeiders komen in aanraking met illegale gewapende groepen, om de simpele reden
dat deze groepen belangen hebben die via het land te verwezenlijken zijn. De geïnterviewden
zeggen dat hun relatie met zowel de guerrilla’s als de paramilitairen vreedzaam is, maar de
feiten laten een andere realiteit zien.229 De strategie van de drugshandelaren en de gewapende
groepen die voor eigen gewin is even meedogenloos als effectief. Een studie verwoordt het
systeem als volgt: ‘Geweld is de kern van de coca productie. Gewapende facties die
straffeloos kunnen moorden dwingen gemeenschappen om coca te planten en dan kopen ze de
coca pasta tegen kunstmatig lage prijzen.’230 Een voorbeeld uit het noorden van Cauca vond
plaats in mei 2005. Vlak na een bezoek van President Uribe meldde de guerrilla, “overal waar
politie aanwezig is, beschouwen we als militaire doelen”.231 De aanvallen die daar op volgde
veroorzaakte veel schade in de dorpen Jambaló en Tacueyo.232 Een geïnterviewde stelt dat op
de resguardo Munchique waar hij woont, tussen 2000 en 2005 zo’n 165 mensen zijn gedood
als gevolg van geweld tussen de guerrilla’s die het land als hun eigendom beschouwen en de
paramilitairen en het leger daarom bestrijden. De guerrilla’s hebben zelf ook een aandeel in de
drugshandel. De strijd om het bezit van land hiervoor dan wel de drugs zelf zijn veelvuldige
aanleidingen tot geweld.233
Als drugshandelaren worden gepakt, probeert de Colombiaanse overheid het land te
confisqueren. Dit proces neemt veel tijd in beslag en is niet altijd succesvol; bovendien voert
de overheid de mogelijkheid tot ontneming van landen maar gedeeltelijk uit.234 Een probleem
dat hier bij komt is dat land ontnomen van eigenaren met privé legers later weer problemen
oplevert omdat deze legers de mensen weer van het land verdrijft. Dit overkomt vooral de
afro-colombianen, die van oudsher in het meest vruchtbare en omstreden gebied van de Cauca
wonen.235
De vermenging van gewapende troepen tussen kleine boeren doet zich veelvuldig voor bij de
‘kolonisatie’ van boeren van nieuw land voor het planten van illegale coca. De economische
belangen van de coca brengen een felle strijd voor de controle op deze producten met zich
mee, wat resulteert in een economie die wordt geleidt door regionale maffia en gewapende
groepen.236 De controle en regulering van de illegale drugseconomie gaat erg ver. Een
uitgebreid systeem van belastingen aan boeren, het aanwijzen van handelaren en verkopers en
het bestraffen van overtredingen geeft de guerrilla’s en de paramilitairen een rol als quasistaat, ter compensatie van de gebrekkige aanwezigheid van de overheid.237
228
Interview Gomez, 7 mei 2006.
Interview Marin, 10 mei 2006; Interview Ramos, 2 mei 2006.
230
Navrette Frias en Thoumi, 2005.
231
Tiempo, 11 mei 2005.
232
Tiempo, 11 mei 2005.
233
Interview Valencia, 30 april 2006
234
Interview Cortez, 15 mei 2006; Interview Gomez, 7 mei 2006; Luis Bernardo Flórez Enciso in Economía
Colombiana no. 309, ter gelegenheid van een congres georganiseerd door de Contraloría General, “La
extinciónde la propiedad ilícita: una vía para la reforma agraria? Bogotá, 9 de junio 2005, p. 4-7.
235
Punto de Encuentro van begin 2006 citeert UNHCHR: ‘Las reparaciones y su incidencia para el pueblo
afrocolombiano’, 23 september 2004.
236
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348.
237
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 309.
229
49
De indianen verbouwen naar schatting 17% van de coca die in Colombia geproduceerd
wordt.238 Ze zijn zich er sterk van bewust dat het illegale gewapende groepen én het leger
aantrekt, maar de financiële opbrengst is toch te verleidelijk voor enkelen om te weerstaan.
Het verbouwen van coca leidt er toe dat de gemeenschap onder druk komt te staan van deze
groepen en dat de comuneros (bewoners van de communes) worden opgepakt door het
leger.239 De hoeveelheid aan cocaïne die de afro-colombianen en de campesinos colonos
verbouwen is niet bekend. Maar gezien de bovenstaande beschrijving is het aannemelijk dat
een groot deel van de coca geproduceerd wordt door relatief kleine agrariërs die niet in staat
zijn zich te verweren tegen het geweld van de gewapende facties die de handel organiseren, al
dan niet voor een centrale drugshandelaar.
Kader
Umberto Revera benadert mij terwijl ik op de resguardo Munchique ben. Hij wil met mij
spreken over een project dat hij binnen de resguardo probeert op te zetten.
Het gaat over de problematiek van de armoede. De indianen zitten omhoog voor geld maar
de overheid wil maar niet voldoende betalen. Het resultaat is dat de indianen coca gaan
inzaaien om aan geld te komen, vertelt Revera.
‘De guerrilla’s, die toch al op het land aanwezig waren, komen hier op af en onder de
dreiging van geweld nemen ze de leiding over de velden en de oogst.’ Bovendien, ‘Se cobran
gramaje’, zegt Revera, ze eisen (en krijgen) een percentage van de opbrengst. Als de oogst
binnen is zorgen de guerrilla’s dat het voor een goede prijs wordt verkocht en houden daar
ook weer een deel van in. ‘De inkomsten voor de guerrilla’s is groot,’ verzekert Revera mij.
Zij gebruiken de inkomsten voor de versterking van hun positie.
Toch is de relatie met de guerrilla’s niet slecht, zolang de indianen doen wat ze zeggen en
niet aan de coca productie komen. Tegelijkertijd heeft de regering hard ingezet op de
uitroeiing van alle cocaproductie. Nu het duidelijk is dat de indianen op het land dat ze van
de overheid gekregen hebben coca inzaaien, rijzen stemmen dat het land maar weer terug
moet naar de staat. Zo zitten de indianen tussen twee vuren.
Revera wil dat de overheid hen helpt om andere gewassen in te zaaien. Daarvoor moet de
grond worden verbeterd en andere zaden gekocht worden. Revera verzekert me dat ze daar
echt geen geld voor hebben. De mest moet organisch zijn, en dat schijnt duur te zijn. Op mijn
suggestie dat er misschien efficiënter met land om kan worden gegaan is hij niet afwijzend.
‘Dat zou kunnen.’
De regering heeft hulp toegezegd, stelt Revera, maar ze komen hun beloftes niet na. Wat hij
zou willen is een subsidie per plant en een inkomensondersteuning.
Als er een groot infrastructureel werk gebouwd wordt, stijgt de waarde van het land. De
mensen moesten hiervoor verhuizen. Dat betekende uiteraard dat ze uitgekocht moesten
worden. Uit een interview met de heer Banguero blijkt wat voor consequenties dit heeft. In
Urubá kwam er een groot project om energie op te wekken. “De para’s hebben daar druk op
238
‘Third Report On the Human Rights Situation in Colombia’, Inter-American Commission on Human Rights,
1999.
239
Interview Menza, 2 mei 2006.
50
gezet. Door bedreigingen. Daardoor konden de grootgrondbezitters het land goedkoop toe
eigenen en verkopen tegen een hoge prijs.” Ook bij de grote projecten van de Palma Africana
gebeurde dit. De 10.000 ha. om Palma Africana te verbouwen kwam op deze manier
voornamelijk ten goede van de grootgrondbezitters.240
De U’wa indianen wonen op een olierijk gebied, waar al jaren Occidental Petroleum wil
boren tegen de wens van de indianen.241 Dat gebied heeft door de ontdekking van olie een
enorme waardestijging gekend. Dat trok gewapende groepen aan. In 1999 werden een aantal
activisten tegen het olieboren door de Farc vermoord. Hoewel onderhandelingen officieel
doorgaan wordt de druk steeds hoger om een oliebedrijf te laten boren.242
De indianen hebben op de dag van de inheemse volkeren – 8 augustus – in 2005 een
opsomming gemaakt van de activiteiten die gewapende groepen aantrekken: het verbouwen
van coca en de verdelging ervan, hydro-elektrische projecten, mijnen en olie exploratie.243
Geweld heeft in Colombia te maken met politieke en economische belangen waar juist de
politiek en economisch meest kwetsbare groepen last van hebben. De overheid slaagt er niet
in om de fundamentele rechten van mensen te beschermen. Het geweld leidt tot een extreem
gebrek aan rechtszekerheid.
Verdrijving en de gewelddadige gevolgen ervan
Kader
“In de buurt van Buenaventura wordt veel coca verbouwd. Maar bij het bedrijf ECOBRA –
beheerd door afro-colombianen – niet, en er wordt voor gezorgd dat er weinig contacten zijn
met de drugshandel en de illegale gewapende groepen. Toch doet hun aanwezigheid de
spanning in het gebied wel stijgen. De drugshandelaren willen het gebied en daardoor
ontstaan er gewelddadige situaties. De guerrilla’s hebben in het gebied de grootste macht. Zij
hebben hier hun laboratoria neergezet en ze halen ‘belasting’ voor ‘bescherming’ bij de
kleine boeren in de omgeving die wel zijn gezwicht om coca te verbouwen. Er is een grote
groep gewapende guerrilla’s, die een grote bedreiging vormen voor de regio. En er zijn ook
mensen uit de regio die de drugshandelaren wel helpen en er mee samenwerken. Hun invloed
groeit. De groep boeren van ECOBRA die probeert zich verre te houden van het planten van
coca worden zo langzamerhand omringd door kleine agrariërs die coca verbouwen en de
gewapende groepen van de drugshandelaren en de rebellen. De boeren van ECOBRA komen
soms in de vuurlinie te zitten. Ecobra zit in een gebied vlak bij La Naya, waar in 2001 een
heftige confrontatie plaatsvond doordat paramilitairen op gruwelijke wijze indianen en afrocolombianen vermoorden omdat er gedacht werd dat ze de guerrilla’s steunen. Dergelijke
situaties doen zich hier ook voor: de paramilitares verjagen de guerrilla’s en dat kan
gepaard gaan met veel slachtoffers.”244
De gewapende groepen raken aan de landverdeling omdat ze kleine landbezitters verdrijven.
Het geweld zorgt voor een groot aantal vluchtelingen. Colombia is na Soedan en de Kongo
het land met de meeste binnenlandse vluchtelingen ter wereld.245 In de periode tussen 1985 en
2001 is becijferd dat de kleine boeren ruim een derde van hun totale landoppervlakte verloren
240
Interview Banguero, 4 mei 2006.
http://colhrnet.igc.org/timeline.htm
242
El Tiempo, 27 november 2004.
243
Vanguardia Liberal noemt de lijst van de Organisación Nacional de Indígenas de Colombia, 9 augustus 2005.
244
Interview Sandoval, 4 mei
245
10 mei 2004, Jan Egeland, UN Under-Secretary-General for Humanitarian Affairs op een nieuws conferentie
in Cartagena.
241
51
door de druk van geweld.246 In die periode zijn ca. 2 miljoen mensen verdreven van hun land.
Eind jaren 90 en begin van deze eeuw was het zelfs 300.000 mensen per jaar.247 Momenteel
zijn er 3 miljoen mensen verdreven in Colombia.248 In 2005 waren ca. 19.000 indianen
verdreven van hun land en leefden elders als binnenlandse vluchteling.249 Van de afrocolombianen zijn geen tellingen bekend maar het lijkt niet alsof zij door gewapende groepen
gespaard worden, integendeel.250 Van de campesinos colonos zijn eveneens geen cijfers
bekend, maar ook zij lijken niet te worden uitgezonderd van gewapend geweld.251 Het actief
bezit van land, waarmee in feite de kleine boeren worden bedoeld, trekt zoals ook hierboven
beschreven geweld aan.252 Zolang vruchtbaar land en de aanwezigheid van grondstoffen van
enorme economische waarde blijft, trekt het gewapende groepen aan die hun strategische
positie er mee willen uitbreiden. Deze tendens wordt ook wel de ‘contra-reforma agraria’
genoemd omdat het precies de tegenovergestelde consequenties heeft als het
landhervormingsbeleid.253
Een geïnterviewde vertelt, “Het probleem is nu dat minifundistas [kleine agrariërs – LS] door
de paramilitares van hun land verdreven worden. Daardoor krijg je een probleem met
verdreven mensen. Santander [de Quilichao, een van de gemeenten waarin de geïnterviewde
actief is – LS] ken ik 84 families die op deze wijze verdreven zijn. De sociale problemen
worden hierdoor voortgezet en verergerd.”254 Na vrijwel elk gewelddadig incident komt er een
vluchtelingenstroom op gang van mensen die bedreigd worden of zich niet meer durven
vestigen in die regio.
Waar de binding met het land groot is, is verdrijving van het land extra vervelend. De
Verenigde Naties heeft zich hiervan rekenschap gegeven en in haar Guiding Principles voor
de omgang met verdreven bevolking specifiek te verwijzen naar gemeenschappen die een
afhankelijkheid hebben van het land.255 Voor deze mensen dient de Staat met extra zorg op te
treden, en hoewel Colombia moderne wetgeving heeft op het gebied van verdreven bevolking,
heeft de eerste regering Uribe hun effectiviteit beperkt met wetswijzigingen.256 Het
Constitutionele Hof van Colombia heeft het beleid van de regering Uribe in strijd met de
246
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 350.
‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia’, Amazon Watch, 3 maart 2002. www.amazonwatch.org.
248
El Espectador, 3 september 2004, n.a.v. een rapport van Consultancy for Human Rights and Displacement
(CODHES)
249
Agencia EFE, 9 december 2005.
250
Zie bijvoorbeeld het bericht van de gemeenteraad van Jiguamiando van 10 december 2005: “[T]wo national
officials arrived in the Humanitarian Zone of Jiguamiando in a military helicopter on 9 December, totally
disrespecting the provisional measures adopted by the Interamerican Court of Human Rights in March 2005.” In
de gemeente woont een afro-colombiaanse gemeenschap die door de aanwezigheid van legers bedreigd wordt.
251
In een ‘Informe especial’ van 3 maart 2005 rapporteren de humanitaire organisaties Codhes, Asociación para
la Promoción social Alternativa, MINGA en de Corporación Acción Andina Colombia dat de aanvallen die in de
provincie Nariño plaatsvonden (waarvan de effecten zich uitstrekken tot Cauca) geen onderscheid maakten
tussen mensen.
252
Banco Mundial/Universidad de los Andes, “Colombia, una política de tierras en transición”, augustus 2004, p.
32-33.
253
Absalon Machado C. in Economía Colombiana no. 309, ter gelegenheid van een congres georganiseerd door
de Contraloría General, “La extinciónde la propiedad ilícita: una vía para la reforma agraria? Bogotá, 9 de junio
2005, p. 66-74.
254
Interview Mina, 4 mei 2006.
255
United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs Online:
http://www.reliefweb.int/ocha_ol/pub/idp_gp/idp.html .
256
Norwegian Refugee Council, 5 februari 2004.
247
52
grondwet verklaard in 2004 en opdracht gegeven het te veranderen; twee jaar na dato heeft de
regering aan deze opdracht echter geen gehoor gegeven.257
De opvang van mensen die verdreven zijn van hun land en op de vlucht slaan krijgen in
Colombia inadequate verzorging. Als ze al bij stedelijk ontwikkelde gebieden met faciliteiten
terechtkomen dan is dat in sloppenwijken met de slechtste levensomstandigheden.258 De
gebieden waar vluchtelingen leven worden omringd door gewapende groepen, zodat ze
afgesloten zijn van medische hulp en voedselvoorziening.259 De Hoge Commissaris voor
Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) besteedde in april 2006 weer aandacht aan
de deplorabele toestand van de binnenlandse vluchtelingen in Colombia, waarbij serieuze
zorgen werden geuit over hun gezondheid in overbevolkte kampementen en gebrekkige
voedselvoorziening voor de vluchtelingen.260 Vrijwel tegelijkertijd besteedde Artsen Zonder
Grenzen in Colombia aandacht aan de verwoestende psychische effecten van het conflict op
de binnenlandse vluchtelingen en constateerde eveneens een gebrek aan middelen en aandacht
van de overheid voor dit probleem.261
De plekken waar verdreven boeren naar toe vluchten worden het toneel van
rekruteringsactiviteiten en eveneens gewelddadige strijd om de controle over deze
gebieden.262 De rekrutering voor gewapende groepen – de paramilitairen of de guerrilla –
zorgt voor een bestendiging van het gewapende conflict. Van een groot aantal risico factoren
moeten een aantal genoemd worden: het gaat om jongeren onder de 25 jaar met een piek
tussen de 7 en 17 jaar, ze zijn arm en gemarginaliseerd opgegroeid, hebben regelmatig een
geschiedenis van mishandeling die veel voorkomt in gemarginaliseerde gebieden, wonen in
gebieden waar coca wordt verbouwd (gebruikelijk onder kleine agrariërs die verdreven zijn
om aan inkomsten te komen) en ze komen uit een familie waarbij deelname aan het
gewapende conflict eerder is voorgekomen.263
Verdrijving, rekrutering door gewapende groepen, het verbouwen van coca en het daarmee
gepaard gaande geweld zijn feiten die ook in deze studie voorkomen. Hoewel deze factoren
niet altijd in relatie tot verdrijving stonden, kunnen ze dienen als een voedingsbodem voor
verder geweld. De indianen spraken over de jongeren die experimenteren en nog niet snappen
wat werkelijke waarden zijn.264 Dergelijke jongeren worden niet alleen aangetrokken om coca
te verbouwen, ze worden ook aangetrokken tot deelname aan de guerrilla.265 Factoren van
belang volgens geïnterviewden zijn werkloosheid, geen land hebben om te bewerken of geen
land willen bewerken.266 Zoals ook al eerder opgemerkt oefenen de guerrilla’s met hun
bedreigende aanwezigheid druk uit om illegale gewassen te verbouwen en om deel te nemen
aan de guerrillastrijd.267 De afro-colombianen die geïnterviewd zijn noemen de armoede door
werkloosheid en gebrek aan land als oorzaak van rekrutering voor de gewapende strijd, maar
ook bescherming tegen andere gewapende groepen. Blijkbaar is aansluiten dan een betere
257
Colprensa, 16 augustus 2006 over de deadline die het Constitutionele Hof aan de regering verstrekt voor het
herzien van het beleid t.a.v. verdreven bevolking.
258
Reuters, 7 oktober 2004.
259
El Espectador, 3 september 2004, n.a.v. een rapport van Consultancy for Human Rights and Displacement
(CODHES)
260
UNHCR, 28 april 2006.
261
El Tiempo, 28 april 2006, schrijft over het rapport ‘Living with fear’ van MSF.
262
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348.
263
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 263-265.
264
Interview Ramos, 2 mei 2006.
265
Interview Ramos, 2 mei 2006.
266
Interview Ramos, 2 mei 2006; Interview Menza, 2 mei 2006.
267
Interview Ramos, 2 mei 2006; Interview Menza, 2 mei 2006.
53
optie dan verzet.268 Ze constateren dat in arme gebieden waar de armoede groot is en de
sociale cohesie laag, de guerrilla zich opwerpt als sociale leider.269
Twee risicofactoren die nog genoemd kunnen worden is lidmaatschap van een vakbeweging
en het verbouwen van illegale drugs. De zelfverdedigingsgroepen maken ook gebruik van de
sociale bewegingen om hun invloed uit te oefenen.270 De vakbeweging in Colombia niet sterk,
waardoor ze kwetsbaar zijn voor infiltratie. Een voorbeeld uit de jaren 80 is de infiltratie van
de vakbeweging voor bananenboeren door de guerrilla’s omdat de vakbeweging als zeer
invloedrijk werd beschouwd. Dit veroorzaakte vervolgens een piek in gewapende
gewelddadigheden tussen verschillende facties van geïnfiltreerde guerrilla’s.271 De
geïnterviewde campesinos colonos gaven uit zichzelf aan de coca te verbouwen omdat ze
anders te arm zijn om te overleven.272 Contacten met gewapende groepen hadden ze niet, zo
beweerde een geïnterviewde, dat was allemaal kwaadsprekerij. Uit gesprekken met anderen
uit de regio bleek echter dat deze contacten er wel moeten zijn voor de afzet van coca, maar
dat toegeven dat er contact is met gewapende strijders schadelijk is voor de eigen positie,
zodat men die contacten geheim houdt.273
Verdrijving is een onderdeel van een cyclus die armoede en maatschappelijk marginalisering
als begin en einde hebben. Gerichte aandacht voor de economische positie en de bescherming
van de rechten van kwetsbare groepen is noodzakelijk om de cyclus te beëindigen. De
Colombiaanse overheid erkent dit in haar beleid maar voert dit ondanks interventie van het
Constitutionele Hof, niet uit.
Gebrek aan overheidsregie
De Colombiaanse overheid krijgt al 40 jaar geen vat op het conflict. De overheid maakt
wetten en beleid, maar deze voornemens worden óf niet, óf verkeerd uitgevoerd. Dat schept
een ruimte van wetteloosheid waarin enerzijds illegale organisaties ongestraft hun gang
kunnen gaan, en waar anderzijds de slachtoffers moeilijk hun recht kunnen halen als ze
verkeerd behandeld worden.274
Het leger dient te interveniëren in het geweld om de orde te handhaven en te zorgen dat de
wet gehandhaafd wordt. Maar gewelddadige interventie wakkert eerder meer geweld aan dan
dat het stabiliseert. De VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) heeft
gerapporteerd dat de verhoogde inzet van het leger heeft geleid tot een toename van het aantal
verdreven mensen.275 Hele gebieden kunnen onder druk komen te staan door een toename in
het geweld, zoals in de laatste maanden van 2006 in een gebied rond de Rio Arquia de
provincie Choco gebeurde. Daar waarschuwde de UNHCR dat afro-colombiaanse en
indiaanse gemeenschappen moesten vluchten vanwege de oplaaiende strijd tussen het leger en
gewapende illegale groepen.276 In een enkel geval is het leger zelf verantwoordelijk voor de
268
Interview Mina, 4 mei 2006.
Interview Sandoval, 4 mei 2006.
270
Neira, M.A. “Desafíos y perspectivas de los movimientos sociales en Colombia,” 12 oktober 2004, pp. 160161.
271
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 351.
272
Interview Marin, 10 mei 2006.
273
Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006.
274
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 308-309; Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio
de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 89.
275
UNHCR, gerapporteerd door AFP nieuwsdienst, 9 februari 2006.
276
UNHCR briefing, 3 november 2006.
269
54
verdrijving van mensen, zoals een groep campesinos colonos in de provincie Antioquia die
door het leger waren beschuldigd van samenwerking met de Farc.277
Er zijn bovendien aanwijzingen dat het leger ook samenwerkt met paramilitairen om ‘vuile’
klussen op te knappen.278 Het bewapenen van paramilitaire groepen door het leger was ook
een manier om toch door te kunnen vechten hoewel er vredesonderhandelingen waren in de
jaren 80.279 Om die reden heeft de toenmalige President Barco het recht van het leger om
burgers te bewapenen, ontzegd. Op dat moment waren de paramilitairen echter al een grote
macht die verder gefinancierd kon worden door het drugsgeld dat in de jaren 90 steeds meer
verdiend werd.280 Het leger lijkt het ook zelf niet altijd even nauw te nemen met het
humanitaire recht, getuige onder andere de klachten over hun gedrag, en de zorgwekkende
berichten dat deze klachten onvoldoende worden onderzocht. Zo noemt mevrouw Nervaez
van de afdeling mensenrechten van de Oficina del Presidente het onderzoek naar
gewelddadige voorvallen bij Naya, “helaas een uitzondering”.281 Het beeld dat schendingen
van de mensenrechten van de indianen zelden worden onderzocht wordt bevestigd door
media.282 Een regelmatig gesignaleerde methode die het leger hanteert om volledig en
diepgravend onderzoek te voorkomen is om incidenten te laten beoordelen door militaire
tribunalen.283
De relatie tussen gewapende groepen en de grootgrondbezitters en agropecuarias is in delen
van Colombia een feit, doordat de regering onvoldoende middelen heeft om veiligheid te
verzekeren. De grootgrondbezitters worden beschermd door de paramilitaire
zelfverdedigingsgroepen en aangevallen door de guerrilla’s. Vooral de grote boerderijen aan
de kust zijn strijdtoneel tussen guerrilla’s en paramilitairen.284
In de woorden van de socioloog Thoumi geeft de “maatschappelijke structuur, instituties en
cultuur ruimte aan het uitoefenen van illegale praktijken, zoals met name wapenhandel en
drugshandel.”285 Er is historisch gezien, zoals al is betoogd, een laissez faire houding van de
overheid. Die is niet zomaar terug te draaien omdat gewapende groepen zich in het
machtsvacuüm hebben gevestigd. Veel paramilitaire groeperingen werken nog altijd in dienst
van grootgrondbezitters.286 Die strijden met de guerrilla’s en vice versa. De overheid lukt het
niet om alle brandhaarden aan te pakken.
Individuele overheidsfunctionarissen en delen van het leger hebben zelf ook niet altijd even
veel baat bij een vredige oplossing van het conflict. Er gaan hardnekkige geruchten dat
legerfunctionarissen samenwerken met de paramilitairen en dat de paramilitairen en de
guerrilla de overheid corrumpeert en infiltreren. In de tweede helft 2006 kwam er een
grootschalig infiltratienetwerk aan het licht toen een aantal paramilitairen verkondigden dat
277
Cahucopana, 11 augustus 2006.
Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm
279
Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm
280
Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm
281
Interview met Nervaez, 15 mei.
282
Agencia EFE, 9 december 2005.
283
RCN Radio, 11 april 2006, verslaat de arrestatie van soldaten voor de moord op een indiaan, nadat een
militair tribunaal de zaak onvoldoende voortvarend had bekeken en werd doorgegeven aan het openbaar
ministerie.
284
El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348.
285
Thoumi, 2005 in Navarrette-Frias en Thoumi 2005, p. 9.
286
Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm; IACHR, Colombia, hfst.
11, 1993.
278
55
zij veelvuldig contact hadden met parlementariërs.287 Dit bevestigde het beeld dat vele
mensenrechtengroeperingen al hadden maar nooit zo duidelijk konden bevestigen.288 De
regering van de Verenigde Staten van Amerika maken in hun ambtsberichten over Colombia
melding van regelmatige collaboratie tussen het leger en de paramilitairen die aan het licht
komen als confrontaties tussen gewapende groepen – doorgaans met burgerslachtoffers tot
gevolg – onderzocht worden.289 Dit beeld is bevestigd door een uitspraak van de InterAmerican Court of Justice naar aanleiding van de moord op 19 mensen door de paramilitairen
nadat zij hen hadden beschuldigd van samenwerking met de guerrilla’s. Daarbij bleek zowel
de overheid te weinig moeite hebben gedaan om het incident te onderzoeken als de rechter op
onterechte gronden de soldaten niet had gestraft.290 De drugshandelaren lijken ook grip te
hebben op hooggeplaatste politici. In 1994 kwam de toenmalige president Samper aan de
macht terwijl er aanwijzingen waren dat zijn campagne deels gefinancierd was door drugsgeld
van de beruchte Cali cartel.291 Een recente studie wijst uit dat de overheid en het leger door
zowel door drugshandelaren als paramilitairen geïnfiltreerd en omgekocht worden om
verkiezingen te beïnvloeden en beleid gunstig te maken voor de drugshandel. Zo is de
verspreiding van de drugshandelaren mogelijk gemaakt door steun van lokale elite, lokale
overheidsfunctionarissen en het leger.292 In 2006 kwam een corruptieschandaal bij Incoder aan
het licht, waar hoge functionarissen beschuldigd worden van het aannemen van
steekpenningen voor het verkopen van land dat bedoeld is voor de agrarische hervormingen
aan particulieren en bedrijven.293 Een van de geïnterviewde beklaagt zich dat hij er tijdens
onderhandelingen met de overheid er achter kwam dat zijn positie werd doorgegeven aan
landeigenaren zodat zij een hogere prijs van de regering konden vragen en het geld onderling
verdelen. Zo konden landeigenaren volgens de geïnterviewde hun land dat niet veel waard
was voor een hoge prijs van de hand doen en de toegang tot het goede land blokkeren.294 De
corruptie van de overheid en politici is een belangrijke bedreiging voor de rechtsstaat.295 Het
vertrouwen van de meeste geïnterviewden dat de overheid doet wat ze zegt is ook zeer laag.296
Het optreden van de overheid bij dreigende of actuele conflicten vertoont ook een gebrekkige
regie. De interviews met de oud-burgemeesters liet zien dat zij zich in landconflicten
machteloos voelen omdat zij menen onvoldoende invloed te hebben op de verdeling van het
land en daarmee op het verloop van onderhandelingen erover. De heer Angola, burgemeester
tijdens de confrontatie die op 16 december 1991 plaatsvond bij El Nilo in Caloto vindt dat de
nationale overheid geen acht sloeg op zijn waarschuwingen. De indianen hadden El Nilo, een
grote haciënda, bezet en een oplossing was moeilijk. De heer Angola had op verschillende
momenten geprobeerd een uitkomst uit de situatie geprobeerd te onderhandelen. Hij had
gesproken met de directeur van INCORA en de Secretaris van de regering – de hoogste
287
Amnesty International, 29 november 2006.
Amnesty International, 29 november 2006.
289
El Tiempo, 10 maart 2006.
290
Reuters, 22 juli 2004, rapporterend over een uitspraak van de Inter-American Court of Justice.
291
Geschiedenis van het Colombiaanse Conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm; zie eveneens El Tiempo
28 februari 2006: http://www.terra.com.co/actualidad/opinion/28-02-2006/nota276891.html
292
El Tiempo, 28 februari 2006, rapporterend over een studie van Gustavo Duncan van de Universidad de los
Andes.
293
Een bericht van de overheid over een onderzoek naar corruptie bij Incoder op de site van het ministerie van
Landbouw, geraadpleegd op 7 augustus 2006: http://www.minagricultura.gov.co/noticias/noticia.php?id=354
294
Interview Mina, 4 mei 2006.
295
Amnesty International, 29 november 2006.
296
Vanuit de overheid zeggen zowel Gomez als Fernandez dit, van de afro-colombianen Sandoval en de groep
Angola, Mela, Abonias, Fernando, Valencia, Valencia en Orlando, bij de indianen geven de regionale
organisaties zoals CRIC en de nationale ONIC regelmatig persberichten uit bij het niet nakomen van akkoorden
en bij de campesinos colonos Marin.
288
56
ambtenaar bij de provincie Cauca. De Procuradería General (de Procureur Generaal, die in
Colombia ook voor de bescherming van de mensenrechten verantwoordelijk is) had hij nog
gewaarschuwd dat er een moeilijke situatie was. De eigenaren had hij niet gesproken en hij
had dus geen idee dat ze over zouden gaan tot zulke drastische acties. De overheid nam geen
van zijn waarschuwingen of suggesties over. Op 16 december 1991 werden 20 indianen
neergeschoten door paramilitairen en aldus werd de bezetting ongedaan gemaakt.297
Toen de moorden hadden plaatsgevonden kwam de President van Colombia wel, maar nam
geen contact op met de burgemeester. Hij had zijn eigen agenda. De heer Angola zegt erover,
“Het was net als bij de onderhandelingen. De centrale overheid trekt zijn eigen plan terwijl ik
als lokale verantwoordelijke wordt aangekeken op de gevolgen.”298
De ervaringen van de heer Sandoval – burgemeester van Buenos Aires (in de provincie
Cauca) van 2002-2003 – waren soortgelijk toen hij probeerde een conflict tussen de indianen
en afro-colombianen over botsende claims op een gebied te bemiddelen. De situatie was zeer
gespannen en er was dringend behoefte aan een uitspraak van het bevoegde gezag in de
provincie of vanuit de nationale overheid. Ondanks het feit dat hij contact op nam met de
regering en verschillende commissies van het parlement en met de provincie kreeg de heer
Sandoval geen enkele steun. Op een bepaald moment nam de regering gewoon de zaak in
handen en verkocht het land aan een grote multinational. “In 1997 kregen we steun van een
organisatie om het proces wat duurzamer en meer ecologisch verantwoord te maken. Maar de
regering wilde er niets van weten. Die is meer bezig met geld verdienen.”
De heer Gomez, Secretaris van de provincie Cauca, erkent dat de burgemeester niet veel te
zeggen heeft maar constateert eveneens dat er een aantal overleggen betreffende landbezit
bestaat waar de landelijke – inclusief mensen van de Plattelandsontwikkelingsorganisatie
Incoder – en de provinciale overheid in zitten. Er is dus geen sprake van een gebrek aan
kennis op dat niveau. Daarom moet de burgemeester gewoon de politie op landbezettingen
afsturen om grotere problemen te voorkomen.299
Een punt dat door geen van de geïnterviewden is genoemd is dat de plannen over de
ontwikkeling van collectieve gebieden voor kleine agrariërs – reservas campesinas – in
samenspraak worden ontwikkeld en uitgevoerd met het gemeentebestuur. Het is daarom
moeilijk te rijmen dat in situaties waar er problemen zijn over land, de burgemeester
nauwelijks wordt geconsulteerd.300
Er is in Colombia een systeem van een vroegtijdige waarschuwing van een dreiging voor een
schending van de mensenrechten, uitgegeven door de Verdediging van de Gemeenschap. Een
dergelijke waarschuwing gaat naar alle relevante autoriteiten maar deze is niet bindend.
Voorafgaand aan een andere confrontatie, in het gebied Alto Naya, waar 50 indianen werden
gedood door paramilitairen, was een vroegtijdige waarschuwing afgegeven, maar de
autoriteiten hebben hier geen consequenties aan verbonden.301
Feit is desondanks dat er nog altijd grote confrontaties plaatsvinden waar de centrale overheid
niet bij machte is om het conflict op te lossen. Nu is het tegen de tijd dat er een actie of
landbezetting plaatsvindt, er misschien niet direct een oplossing voor handen is. De
problemen in communicatie tussen de overheidslagen spelen zich volgens de geïnterviewden
297
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
299
Interview Gomez, 7 mei 2006.
300
De verplichte samenspraak met het gemeentebestuur staat in de wet 160/94, art. 84.
301
Interview Nervaez, 15 mei 2006.
298
57
af voorafgaand aan de uitbarsting van het conflict. Tijdens het conflict lijkt het dat de
burgemeester soms wat te terughoudend optreedt.
Uit het optreden van de tot ingrijpen bevoegde overheidsorganen spreekt een lage interesse
voor slachtoffers van conflict en geweld uit. Zo laag dat corruptie blijkbaar aan de orde van de
dag is. Dat maakt de Colombiaanse rechtsstaat een papieren werkelijkheid, een cynische grap.
Diepgaand ingrijpend integriteitsbeleid en reactief vermogen is noodzakelijk voor grote delen
van de overheid. Gezien de diepgewortelde corruptie is herstel van de rechtsstaat moeilijk
denkbaar zonder hulp en/of druk van buitenaf.
Oorzaken en voortzetting van het conflict
De onderwerpen die verband hebben met het conflict in Colombia – financieel gewin,
relatieve armoede, het gebrek aan overheidsregie en de invloed van private milities – worden
ook in conflicten in andere contexten genoemd. Voor de overzichtelijkheid van de informatie
die in deze studie wordt aangereikt over de relatie tussen conflict en land worden ze hier kort
samengevat.
De onderdelen van het conflict die te maken hebben met het plunderen van de verdiensten van
land geldt in de literatuur niet als een oorzaak van conflicten, maar als een voorwaarde voor
de voortzetting van conflicten. Vooral in landen van armoede worden goederen als goud,
diamant, drugs, olie en ander waardevol handelswaar gebruikt om zowel nationale- als
rebellenlegers te financieren en soldaten en rebellen te belonen of te motiveren. Een
voorbeeld is Angola, waar de diamantenindustrie geplunderd wordt om rebellenlegers te
financieren, terwijl de regering haar inkomsten uit olie gebruikte om haar eigen legers op de
been te houden. Uiteraard is de financiering van buitenaf ook een manier om aan geld te
komen voor het voortzetten van interne conflicten.302
Economische factoren kunnen ook een zelfstandig destabiliserende invloed hebben op een
land. Het is ook de zakenwereld niet ontgaan dat de economische crisis in de jaren 80 van de
twintigste eeuw gepaard ging met enerzijds het omarmen van de vrije markt en financiële
belangen en anderzijds een vermindering in de interesse voor de rechtsstaat.303 Dit wordt
subtiel gepropageerd door met minder machtige partijen te onderhandelen in plaats van
wetten te laten handhaven. Wetten zouden leiden tot een situatie van formele gelijkheid,
terwijl in onderhandelingen de asymmetrische machtsverhoudingen leiden tot een voordeel
van de machtigere partijen.304
Als een oorzaak van conflict kan worden genoemd de relatieve deprivatie van bepaalde
bevolkingsgroepen maar ook de armoede van een land als geheel. Een van de oorzaken van de
WOI, WOII en meer recentelijk de opkomst van de gewelddadige groeperingen en conflicten
van het Rusland van na de koude oorlog wordt toegeschreven aan de frustratie die de
bevolking voelt wanneer zij meent dat zij niet krijgt waar ze recht op heeft. Dit leidt tot de
enigszins paradoxale situatie dat naarmate de economie aantrekt, het conflict oplaait. Dit
wordt toegeschreven aan het feit dat de rijken in een land als eerste profiteren van de
hoogconjunctuur terwijl armere mensen hun levens niet zien verbeteren.305 De armoede van
een land maakt dat een overheid niet in staat is om de meest elementaire behoeften van een
302
Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 223.
Nader, 2001, p. 24.
304
Nader, 2001, p. 24; Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 19.
305
Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 199-200.
303
58
toch al ontevreden arme klasse te vervullen. Bovendien leidt armoede tot een gebrek aan
legaal werk. Deze factoren dragen bij aan ontevredenheid en een voedingsbodem voor
rekrutering, doorgaans gepaard met een ideologisch doeleind. Afghanistan is een voorbeeld
van een land waar deze factoren thans aanwezig zijn, maar ook in de Balkan – het armste deel
van Europa heeft een burgeroorlog post gevat mede vanwege de consequenties van (relatieve)
armoede.306
Het gebrek aan overheidsregie – in de meest extreme vorm wordt gesproken van een ‘failed
state’ – kan zowel een oorzaak als een gevolg zijn van conflicten binnen staten. Terwijl een
taak van de overheid het bieden van veiligheid is, is een andere mogelijkheid om de onvrede
van bevolkingsgroepen gehoor te bieden en invloed te geven op beleidsvorming. Een
combinatie van deze twee factoren - waar de overheid niet sterk genoeg is om effectief te
handhaven en te onderdrukken terwijl het niet democratisch genoeg is om de ontevredenheid
van bevolkingsgroepen te representeren in de overheid - leidt tot een hoog risico op een
burgeroorlog.307
306
307
Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 222-223.
Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 223.
59
Belangrijke gebeurtenissen
In de periode van 1975-2000 waren er in Colombia van de bijna 11.000 sociale acties, 1819
(17%) van afro-colombianen, campesinos colonos en indianen. Daarvan waren 1099
landbezettingen, terwijl 53% van de acties en demonstraties betrekking had op
landproblematiek.308 Volgens hebben de hoge cijfers te maken met het feit dat de ongelijke
verdeling van land in de afgelopen jaren sterker is geworden.309 Het valt evenwel op dat in de
laatste jaren van de vorige eeuw het aantal sociale acties in totaal een stijgende lijn vertoonde,
maar dat het aantal acties waarbij campesinos colonos, indianen en afro-colombianen bij
betrokken waren, juist afnam.310
De gebieden waar het meeste sociale conflict plaats heeft zijn de gebieden waar nieuwe
bronnen van rijkdom ontstaan, en tevens de gebieden waar het meeste geweld is.311 Dat leidt
tot de conclusie dat absolute armoede op zich geen aanleiding is tot acties, maar de ongelijke
verdeling van de rijkdom, oftewel de eerder genoemde relatieve deprivatie.312
Bij het voeren van sociale actie komen grote risico’s kijken. Sinds de jaren 90 hebben
paramilitaire groeperingen het in het bijzonder op leiders van sociale bewegingen gemunt.313
Dit doen ze om de bewegingen fysiek te verzwakken.314
Sociale bewegingen in Colombia zijn nooit goed tot wasdom gekomen omdat het politieke
systeem cliëntelistisch werkt en verder hopeloos verouderd is. Actie voeren heeft weinig zin
als je niet een van de politieke partijen meekrijgt is de boodschap.315 Bovendien doet de
regering weinig met de formele onderhandelingsmechanismen die er wel zijn, zo blijkt uit de
verhalen van verschillende geïnterviewden en uit de analyses van onderzoek.316 Een
belangrijke beperking van de sociale bewegingen in Colombia is dat ze verdeeld zijn: de
samenwerkingsverbanden zijn tijdelijk en afhankelijk van economische of politieke factoren,
meer dan een gezamenlijke dynamiek. “Dit gaat tot aan irritaties tussen diverse uitgesloten
sociale actoren: aanvaringen tussen [campesinos] colonos en indianen, of tussen deze en afrocolombianen….”317
308
Prada, 2003.
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad
182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 79.
310
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad
182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 78.
311
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad
182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 80-81.
312
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad
182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 82.
313
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad
182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 84; UNHCR, BBC and EFE rapporteren 4 april 2006 bijvoorbeeld
over de moord op 2 indiaanse leiders; Proceso de Comunidades Negras (PCN) leider Cuero Solís werd op 23
november 2006 met de dood bedreigd door de paramilitairen.
314
VVAA: Un país que huye, Codhes/ Unicef, Bogotá, 1999, p. 417.
315
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad
182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 84.
316
Voor onderhandelingen met de overheid, zie hierboven in de stukken over resp. afro-colombianen,
campesinos colonos en indianen; zie verder Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores
sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 88.
317
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad
182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 86.
309
60
Het aantal acties gericht op de landproblematiek in Colombia is tussen 1990 en 2003
afgenomen.318 In 2005 en 2006 zijn de protesten weer opgelaaid, maar onzeker is of ze in
aantal stijgen.
In de eerste helft van de jaren 90, onder President Gaviria werd er enerzijds geprobeerd om
een vrede te onderhandelen, terwijl anderzijds het interne conflict uitdijde zowel in de mate
van gewelddadigheid als in de onderwerpen waarover gestreden werd. Er werd gesproken van
een ‘guerra integral’. Tegelijkertijd werd de agrarische markt geopend naar neoliberaal model,
waardoor de inkomsten sterk daalden en de werkloosheid steeg.319 In deze periode werden
nieuwe allianties tussen verschillende organisaties van kleine agrariërs die protesteerden tegen
de economische politiek in de agrarische sector.320 De campesinos colonos organiseerden in
1992 demonstraties voor de legalisatie van coca vanwege de dramatische economische
situatie. Ze argumenteerden dat ze zonder coca te verbouwen niet konden overleven omdat de
inkomsten door de opening van de markt waren gedaald.321 Er waren door het hele land
vredesmarsen. Het grootst in het nieuws zijn de indianen, echter, met hun protesten voor hun
rechten en het milieu.
Op 16 december 1991 vindt er hevige confrontatie plaats op het landgoed genaamd El Nilo in
de gemeente Caloto. Indianen hadden het landgoed bezet om de rechten van hun oude
landtitels op te eisen. De eigenaar – vermoedelijk een drugshandelaar – had mogelijk
paramilitairen opdracht gegeven om de indianen te verwijderen. Het onderzoek naar de zaak
werd verscheidene malen belemmerd en leek lange tijd vast te zitten. Na onderzoek bleek dat
de overheid – en dan met name het leger – direct betrokken bleek te zijn geweest bij de
gewelddadige confrontatie die volgde.322 Op 13 april 2000 deed de Inter-American
Commission on Human Rights echter uitspraak waarin het de indianen volledig in het gelijk
stelde, hoewel het de Colombiaanse overheid erkentelijk toonde voor de genomen moeite om
alsnog tot een schikking te komen.323 Uit de confrontatie kwam het akkoord van Nilo dat een
centrale rol speelt in de landproblematiek van de Cauca. In het belangrijkste onderdeel wordt
15.663 hectare land beloofd aan de indianen in drie jaar – in de vallei bij de rivier Cauca wat
zeer vruchtbaar land is.324 Gedurende deze studie was het akkoord van centrale betekenis
omdat het nog niet was nagekomen door de overheid en het een aanleiding vormde voor een
serie nieuwe landbezettingen door de indianen325.
Tussen 1994 en 1998 ontstond er een grote crisis in de beheersing van de problemen in het
land, ook vanwege de hierboven beschreven beschuldiging tegen President Samper van
samenwerking met drugshandelaren. De campesinos colonos vormden nieuwe
samenwerkingsverbanden en protesteerden tegen de besproeiingen van coca met giftige
verdelgingsmiddelen. Ze herhaalden hun argument dat zij de illegale gewassen moeten
verbouwen voor inkomsten om te overleven. 326 In 1996 waren er van de campesinos colonos
uitgebreide demonstraties (naar verluid met 130.000 deelnemers) in onder andere Putumayo
en de Cauca waarin zij dezelfde argumenten aanhaalden, maar om hun eigen land te claimen,
318
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 54.
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 55.
320
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 55.
321
Interview Marin, 10 mei 2006.
322
Human Rights Watch: Political Violence and Counterinsurgency in Colombia, 1993, p. 23-25; IACHR, report
no. 36/00, case 11.11, “Caloto” massacre Colombia, april 13, 2000.
323
IACHR, report no. 36/00, case 11.11, “Caloto” massacre Colombia, april 13, 2000.
324
Interview Valencia, 30 april 2006.
325
Interview Gomez, 7 mei 2006.
326
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 56.
319
61
tevens voor het eerst een beroep deden op de wet 160/1994 waarin de zonas de reserva
campesina werden gecreëerd. Dit leidde tot gesprekken en daadwerkelijke voorbereidingen
van dergelijke ‘reservaten’, waarvan de eerste in 1997 zouden ontstaan. Toen de campesinos
colonos gingen eisen dat deze niet alleen op onontgonnen gebieden maar ook in bestaande
landbouwgebieden zouden komen te liggen gingen de grootgrondbezitters van de Sociedad
Agricultural y Ganadería dwarsliggen, echter, en strandde de totstandkoming van reservaten
voor campesinos colonos.327
In 1997 was er een ongebruikelijk klein aantal demonstraties over landproblematiek, namelijk
slechts 17. Opgemerkt wordt hierbij dat het aantal incidenten van verdrijving (73) en het
aantal gewelddadige aanvallen op burgers met meer dan 4 doden (185) in dit jaar daarentegen
ongekend hoog waren. Door de onderzoeker Prada worden deze twee gegevens gekoppeld om
tot de theorie te komen dat een grote stijging in geweld tegen de mensen tot grote angst leidt
en het aantal demonstraties doet afnemen.328
In deze jaren spelen indianen ook weer de hoofdrol in de pers voor acties van de U’wa tegen
het oliebedrijf Occidental Petroleum (Oxy) dat wil boren op het grondgebied waar de indianen
leven. Een ander conflict dat in deze jaren speelt is dat van de indianengemeenschap Embera,
die dreigt uit te sterven vanwege een dam die wordt geplaatst in de rivier – hun belangrijkste
voedselbron. Beide conflicten spelen nog altijd.329
In de periode van Pastrana vanaf 1998 vindt een van de grootste stakingen aller tijden plaats
op het gebied van de agrarische politiek. Een nieuwe associatie van kleine agrariërs is in staat
om een staking af te kondigen die bijna 100.000 mensen mobiliseert. De associaties in de
vorige periode werden opgezet vergrootte het aantal deelnemers aan deze staking.330
Onvrede over het uitblijven van landhervormingen noopt de indianen er toe om een grote
demonstratie te organiseren waarbij een belangrijke weg in La Piendamó, Noord Cauca werd
geblokkeerd. Zij roepen een sociale, economische en culturele noodtoestand uit. Dit is in die
zin een succesvolle demonstratie dat het leidt tot een decreet van de nationale overheid om de
positie van de indianen in de Cauca op die punten te verbeteren.331 Volgens de Secretaris van
de provincie Cauca, de heer Gomez, namen de indianen eigenlijk genoegen met minder dan
ze recht op hadden en is dat een van de oorzaken van de landbezettingen die vanaf eind 2005
plaatsvinden in de Cauca.332
Toch hadden de acties allemaal te weinig zin. Daarom veranderden de organisaties van
strategie. Kantoren van internationale organisaties werden bezet; het bekendste voorbeeld is
de bezetting van het kantoor van het Rode Kruis door mensen die verdreven waren van hun
land. Maar ook meer symbolische manieren van protest, waar de zichtbaarheid een grote rol
speelt, werden gebruikelijker.333
Een opmerkelijke ontwikkeling was dat de indianen en de campesinos (mogelijk omvat dit
zowel de campesinos colonos als de afro-colombianen) zich vreedzaam gingen mengen tussen
327
Montaña, 2000.
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 56
en 61.
329
U’wa, zie El Tiempo, 27 november 2004; Embera, zie EFE, 9 december 2005.
330
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 57.
331
Van de Sandt, 2003, p. 154. Het betreft decreet 982/1999.
332
Interview Gomez, 7 mei 2006.
333
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 58.
328
62
strijdende facties en luidkeels zingend en zwaaiend met grote doeken de soldaten probeerden
te hinderen en weg te jagen.334
Op 8 april 2001 vond er bij een landbezetting op het landgoed Alto Naya in de gemeente
Buenos Aires een aanval plaats door paramilitairen. Er worden naar verluid 50 mensen
gedood. Dit jaar is sowieso een extreem jaar in Cauca omdat er 114 burgerslachtoffers van
beschietingen door illegale gewapende groepen vallen.335
Onder President Uribe vanaf 2002 komt de samenwerking tussen de afro-colombianen,
indianen en campesinos colonos naar voren. Er zijn een aantal thema’s waar grote
overeenstemming over is onderhand. Een belangrijke is het vrijhandelsverdrag met de
Verenigde Staten van Amerika. Maar ook onderwijs en gezondheidszorg zijn onderwerpen
waarover gedeelde zorgen bestaan.336 Ook elders wordt een redelijk eensgezinde strijd
gerapporteerd tegen het beleid van Uribe. Uribe reageert met repressieve middelen ondanks
een eerdere belofte dat hij de demonstraties niet zal onderdrukken.337
Een grote protestactie van indianen waar ook campesinos colonos en afro-colombianen bij
zijn wordt van 14 tot 16 september 2004 gehouden, tegen het beleid van President Uribe. Bij
de demonstratie zijn 60.000 indianen aanwezig.338 Door de indianen wordt dit gezien als een
uiting van gedeelde belangen tussen hen en de afro-colombianen en de campesinos colonos.339
Op 20 januari 2005 is er een grote protestactie van de indianen voor de bescherming van de
Embera indianen, die bedreigd worden doordat er een dam is geplaatst in de rivier die hun
belangrijkste voedselbron was. In die week waren er een aantal leiders van deze stam
vermoord. Tevens is de actie een steunbetuiging aan het Constitutionele Hof van Colombia,
omdat de indianen vinden dat dit hof als enige in Colombia moeite heeft gedaan om de
rechten van indianen te definiëren.340
Een succesvolle bezetting vond plaats in de haciënda Imperatriz in Caloto. Vanaf 2 tot en met
13 september 2005 werd deze haciënda bezet om af te dwingen dat het akkoord van Caloto uit
de begin jaren negentig dat gesloten was naar aanleiding van de doden die bij de bezetting van
de haciënda El Nilo waren gevallen. Op 13 september komt daar een nieuw akkoord uit.
De bezetting van 2 september tot 26 december 2005 van 17 landgoederen, waarvan El Japio
de grootste en bekendste is in Noord Cauca, was een grote actie om de landproblematiek op
de kaart te zetten en de druk richting de overheid om afspraken na te komen te verhogen.
Woordvoerder en leider Vitonas van de indianen zegt erover, “[E]r zijn de door de overheid
getekende akkoorden die niet zijn nagekomen en de moorden bij El Nilo waarvoor we
reparaties zijn beloofd hebben we niet ontvangen. Daarom zijn wij opgestaan: dat de overheid
de akkoorden naleeft die al jaren geleden getekend zijn.”341 Ook klaagden de indianen dat ze
hun gewonden niet konden afvoeren om behandeld te worden.342 Uiteindelijk hebben ze een
politieagent gekidnapt om af te dwingen dat de gewonden naar het ziekenhuis gebracht
334
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 58.
Los derechos humanos en el departemento de Cuaca, programma presidencial de derechos humanos, 2005.
336
Interview Vitonas, 2 en 3 mei 2006.
337
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 58.
338
El Tiempo, 19 september 2004.
339
Interview Vitonas, 2 en 3 mei 2006.
340
Organisación Nacional de Indígenas Colombianas, 20 januari 2005.
341
El Turbión, 18 november 2005.
342
Organisación Nacional de Indigenas Colombianos
335
63
konden worden. Vitonas benadrukt dat de agent goed behandeld wordt, terwijl, “wanneer de
politie een van de indianen pakt, martelen ze hem. Ze hebben onlangs de vingers van een
indiaan afgeknipt…. Het grootste deel van de indianen die gewond raken overkomt dat pas
nadat ze opgepakt zijn.... Daarna proberen ze nog de indianen een arrestatiebevel te laten
tekenen, terwijl ze al bewusteloos in het ziekenhuis liggen.”343
Een andere woordvoerder van de indianen benadrukt bij de bezetting van El Japio het grotere
belang dat ze behartigen: “[E]r moet een integrale landhervorming tot stand worden gebracht:
niet alleen voor de indianen, maar voor alle sectoren die land nodig hebben en niet alleen in
de Cauca maar in heel Colombia.”344
Ook de afro-colombianen beginnen in deze periode meer land te eisen. In het noorden van
Cauca vindt er bijvoorbeeld een landbezetting plaats op de boerderij genaamd Alsalsia vlak
bij de Rio Blanco. Het blijkt succesvol, en op het gebied wordt een coöperatie gesticht waar
onder andere hout en ananas wordt verbouwd voor de verkoop.345
In 2005 zijn er een aantal vreedzame bezettingen geweest van gemeentehuizen door de
campesinos colonos om hun protest tegen het huidige Colombiaanse beleid kracht bij te
zetten. De landproblematiek was daar niet het belangrijkste punt, maar het liberaliseren van de
handel met de VS in goederen die zij verbouwen, hetgeen hun prijzen onder druk zet.346 Een
soortgelijke bezetting vond in 2002 plaats in Arauca, waarbij de bezettende campesinos
colonos aandrongen op een vreedzame oplossing van het conflict.347 Hun strijd - die pas sinds
kort weer tekenen van een sterke organisatie begint te tonen - is door middel van het woord.
Vooralsnog is de regering hen daar te slim af en raken ze verstrengeld in een web van
bureaucratie.348
Een opmerkelijke gezamenlijke actie van de campesinos colonos, indianen en afrocolombianen vond plaats op 15 mei 2006, die de pers overigens weergaf als zijnde alleen van
de indianen.349 Na een bijeenkomst van 3 dagen waarin uiteenlopende onderwerpen als
landproblematiek en het neoliberale beleid van de regering Uribe werd besproken is er
overgegaan tot het bezetten van de grote snelweg die door het gebied gaat. De gouverneur van
de provincie Cauca beschuldigde de indianen ervan dat ze samenwerkten met de Farc,
hetgeen de indianen ontkennen. De actie is in strijd met de akkoorden die de indianen
december 2005 met de regering sloten om in ruil voor land te stoppen met actievoeren.350
Het landgoed El Imperatriz is door de indianen 28 november 2006 weer bezet om aandacht te
vragen voor de trage afhandeling van de afspraken die ze met de overheid hebben. De
indianen worden ervan beschuldigd dat ze geïnfiltreerd zijn door illegale gewapende groepen,
wat de indianen weer ontkenden.351 Deze beschuldigingen – waar of niet – zouden de opmaat
kunnen vormen voor een harder optreden tegen indianen die actie voeren. Een zo openlijk
gewelddadig optreden tegen indianen is betrekkelijk nieuw. De indianen hebben tot voor kort
343
El Turbión, 18 november 2005.
El Turbión, 18 november 2005.
345
Interview Sandoval, 4 mei 2006.
346
Interview Marin, 10 mei 2006.
347
Ocupaciones campesinas pacificas de alcaldias en aruaca contra el paramilitarismo, Fortul, 25 de abril de
2002, communicado a la opnión pública
348
Interview Marin, 10 mei 2006.
349
El Tiempo, 16 mei 2006.
350
Acuerdo entre el Incoder, el Ministerio del Interior y Justicia, la Gobernación del Cuaca y las Comunidades
indígenas representadas en AICO, Popayán, Cauca, 16 december 2005.
351
El Tiempo, 30 november 2006.
344
64
een aura van geweldloosheid om zich heen gehad, maar lijkt deze te zijn verloren, zoals
hierboven ook al aangegeven is.352 De geweldloosheid ten overstaan van de autoriteiten gold
ten tijde van de confrontatie bij El Nilo nog als een sterk onderhandelingsfeit omdat het de
verantwoordelijkheid voor het geweld automatisch bij andere partijen plaatste.
Een opmerkelijk kenmerk van de acties is het bijna compleet gelijkblijvende thema: land. Dat
geeft aan dat de overheid er niet in geslaagd is om de problemen ook maar enigszins te
beperken. Dat op zich is al een teken van een structureel probleem.
352
Zie het onderdeel betreffende indianen en: The office of the UN High Commissioner for Human Rights in
Colombia roept de indianen om geen geweld te gebruiken bij demonstraties, 12 november 2005.
65
De verhoudingen tussen de campesinos colonos, afrocolombianen en indianen
“De verhouding tussen de campesinos colonos, afro-colombianen en indianen is
problematisch. De eerste twee groepen hebben te weinig te zeggen over de verdeling van
land. En dan komen ze tegenover de goed georganiseerde indianen te staan. De overheid
moedigt dat wantrouwen aan. Ze spelen de verschillende groepen tegen elkaar uit en dan
hoeven ze zelf niets te doen.”353
De problemen van afro-colombianen, campesinos colonos en indianen komen in grote lijnen
overeen. Er is gebrek aan land, veel armoede en ze worden bedreigd en getroffen door het
gewelddadige interne conflict. In de jaren 70, toen de Asociación Nacional de Usarios
Campesinos (ANUC) nog een organisatie was die voor alle kleine agrariërs was werden de
acties ook veelal gezamenlijk gevoerd.
Maar tegenwoordig zijn er ook veel verschillen, die zich onder meer uiten in het feit dat de
afro-colombianen, campesinos colonos en indianen allemaal hun eigen groeperingen hebben.
Uiteindelijk bleken alleen de indianen in staat om zichzelf eenduidig en krachtig te
organiseren. De andere twee groepen zijn minder sterk georganiseerd. De organisaties die de
afro-colombianen zijn bovendien verdeeld omdat ze allemaal hun eigen voorman hebben. De
campesinos colonos willen hun organisaties nu versterken, hoewel zij in de jaren 60 juist de
motor achter de ANUC waren. De redenen van de campesinos colonos, indianen en afrocolombianen om meer land te eisen verschillen ook. Bij dat laatste punt liggen knelpunten. De
campesinos colonos verschillen van de indianen in hun wens om het land intensief te
bewerken – wat ze belangrijker vinden dan de spirituele relatie met het land zorg voor het
milieu die de indianen sterk voelen. De campesinos colonos komen er openlijk voor uit dat ze
coca verbouwen omwille van de winst – iets dat de afro-colombianen en de indianen officieel
afzweren omdat ze contact met gewapende groepen willen voorkomen. De afro-colombianen
willen reparaties voor de achterstandspositie die ze hebben opgelopen door de slavernij –
waar de indianen en campesinos colonos weinig belang bij hebben. En de indianen willen zich
afzonderen in de beleving van hun eigen cultuur – waar de campesinos colonos en afrocolombianen geen belang bij hebben.
De actuele verhouding tussen de groepen is wisselend. Vooral de indianen zijn onderwerp van
veel kritiek door de afro-colombianen en de campesinos colonos. Dit is omdat de indianen
meer land hebben, land dat soms midden in een gebied ligt dat door bevolkt word door
voornamelijk één van de andere groepen. Eveneens hebben de andere twee groepen de indruk
dat het land door indianen niet voldoende gebruikt wordt. De opbrengst van het land is
volgens hen laag, en zouden ze met minder land ook voldoende kunnen verbouwen om
zichzelf van voedsel te voorzien. Zo stelt de heer Marin, “Als je land ziet waar de cabildo het
voor het zeggen heeft, dan zie je een totale verpaupering.”354
De roep om meer land door de indianen wordt daarom met argwanen ontmoet. Dit gaat zelfs
zo ver dat de campesinos colonos en de afro-colombianen actief verzet plegen tegen het
uitgeven van land door de overheid aan de indianen. Voorbeelden zijn de landbezetting van de
353
Interview Mina, 4 mei 2006. De heer Vitonas (interview 2-3 mei 2006) noemt een voorbeeld van het opzetten
van de afro-colombianen tegen de indianen, te weten bij de bezetting van Japio, waar de overheid afrocolombiaanse ambtenaren er op uit zou hebben gestuurd om tegen deze bezetting te protesteren.
354
Interview Marin, 10 mei 2006.
66
campesinos colonos in Caloto en hun protesten tegen de indianen in Sintia, Caldono en
Popayan.355 Een geïnterviewde campesino colono vertelt over de bezetting van indígena land
dat hen recentelijk was toegewezen. “Ze lieten het gewoon versloffen! Dat pikten we niet en
toen hebben we het bezet.”356 De afro-colombianen protesteerden tegen de landbezetting van
de indianen bij Japio en hebben ook een zeer kritische houding ten opzichte van het landbezit
en –gebruik door de indianen.357 Het feit dat de indianen in de buurt van Caloto grote stukken
land hebben gekregen is voor de afro-colombianen onverteerbaar omdat de afro-colombianen
daar juist erg weinig land hebben. De indianen wonen daar in kleine hutjes en voeren op een
klein deel van het land een gemengd bedrijfje terwijl de rest van het land leegstaat. De afrocolombianen daar in de buurt wonen ook en kleine huizen, maar hebben er nauwelijks land
omheen, zodat zij er nauwelijks of geen voedsel op kunnen verbouwen. De woede bij de afrocolombianen over dergelijke praktijken is zeer groot.358
Het toekennen van bijzondere rechten, zoals de landrechten van de indianen en de afrocolombianen, hebben een duidelijke keerzijde doordat ze afgunst en isolatie lijken te
stimuleren. De afro-colombianen en de indianen worden uiteen gedreven door hun processen
van landverwerving in collectief eigendom. Dat is niet alleen door een onderlinge
concurrentie om land, het is ook doordat zij door dit proces van landverwerving een verhoogd
bewustzijn krijgen van de eigen cultuur. Desondanks is er een afstandelijke vorm van
coördinatie zodat ze elkaar niet te veel voor de voeten lopen. Wouters signaleert in haar studie
dat de actieve aanwezigheid van een religieuze gemeenschap veel kan doen om de groepen
dichter bij elkaar te brengen.359 Met de campesinos colonos ontbreekt begrip en de strijd
tussen deze groep en de indianen is hard. De campesinos colonos voelen zich achtergesteld
ten opzichte van de indianen – niet ten opzichte van de afro-colombianen hoewel die onder
een soortgelijke regeling als de indianen vallen – doordat indianen gratis collectieve gronden
krijgen.360
Alle partijen zijn zich bewust van de noodzaak om overeenstemming te krijgen over de
opbrengst van het land.361 In feite zijn er twee negatieve voorwaarden: ten eerste willen de
afro-colombianen en de campesinos colonos niet dat land wordt verstrekt als er niet of
nauwelijks op geproduceerd wordt en de indianen willen niet dat land verstrekt wordt als de
mogelijkheid bestaat dat het door te verkopen is. Binnen die grenzen zullen reële eisen gesteld
moeten worden en een bepaalde mate van toezicht gehouden moeten worden op het naleven
van deze eisen.
Een zeer concreet obstakel voor wederzijds vertrouwen is de vermeende alliantie met illegale
gewapende groepen. Een geïnterviewde zegt: “Afros denken dat indianen zich inlaten met de
guerrilla. Tegelijkertijd denken indianen dat afros bij de paramilitairen zitten omdat er een
hoop afros in het leger, bij de politie en bij de para’s zitten.”362 Er is over de samenwerking
met illegale gewapende groepen geen afspraak te maken omdat niemand voor een dergelijke
samenwerking uitkomt.
355
Interview Marin, 10 mei 2006; Interview Gomez, 7 mei 2006.
Marin, 10 mei.
357
Interview Vitonas, 2-3 mei 2006.
358
Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006.
359
Wouters, 2002, pp. 369-397, p. 388.
360
Uitspraak van het Constitutionele Hof, C-180/05.
361
Interviews: Vitonas, 2-3 mei 2006, Marin, 10 mei 2006, Sandoval 4 mei, 2006 en Gomez, 7 mei 2006.
362
Interview Vitonas, 2-3 mei 2006.
356
67
Het beeld van de ongelijke behandeling wordt ook door de Secretaris van de provincie Cauca,
de heer Gomez, geïllustreerd: terwijl er in 2006 17.000 miljoen peso’s (ca. €8 miljoen) aan de
indianen wordt uitgegeven door de overheid, wordt er aan de afro-colombianen in 2006 ruim
725 miljoen peso’s (ca. €300.000) uitgegeven.363
Tussen de campesinos colonos en de afro-colombianen is er geen onenigheid. Ze noemen
elkaar broeders en noemen geen enkel conflict in de interviews. Daar moet bij worden
aangetekend dat ze ook minder acties samen organiseren dan ze dat met de indianen doen.
Alle betrokkenen ontkennen dat er vijandelijkheid is tussen hen. De indianen wijzen op
gezamenlijke demonstraties en acties met campesinos, zoals de mars op Cali colonos in 2004,
de gezamenlijke acties tegen de liberalisering van de handel en het verschralen van de sociale
zekerheid. Met de afro-colombianen is door de indianen in een ver verleden (1988)
gezamenlijk land bezet. In een aantal recente documenten van de indianen worden de
belangen met betrekking tot land van de afro-colombianen en campesinos colonos
gelijkgesteld aan die van henzelf.364 Soms zijn er ook andere vormen van samenwerking: toen
enkele campesinos colonos en indianen werden vastgehouden door de autoriteiten stuurden de
indianen en de campesinos colonos een gezamenlijk persbericht en legden ze gezamenlijk
contact met de Verenigde Naties.365
De indianen en afro-colombianen hebben weinig strategische allianties in hun omgang met
het gewapende conflict.366 Historisch gezien is er waarschijnlijk niet meer dan een detente
tussen de bevolkingsgroepen.367 Het beleid van de overheid, gekenmerkt door bezuinigingen
op sociaal beleid zoals het aankopen van land en investeringen in de verbetering van de
sociaal-economische positie van minderheidsgroepen, speelt de groepen uit elkaar. Toch lijkt
het er op dat er juist op dit punt een strategische alliantie aan het ontstaan is waar de indianen,
afro-colombianen en campesinos colonos het over eens zijn.
De drie partijen worden door de overheid gestimuleerd om met elkaar te onderhandelen, niet
in de laatste plaats om niet langer de probleemeigenaar te zijn.368 Een recent voorbeeld
daarvan is het akkoord dat naar aanleiding de landbezetting van Japio is gedaan. Daarin is als
voorwaarde opgenomen dat de drie groepen campesinos met elkaar onderhandelen over de
wijze waarop land verdeeld en gebruikt wordt.369 De heer Mina wijst er echter op dat er al
mogelijkheden zijn gecreëerd in de wet om gezamenlijke raden in te stellen door de
burgemeester en andere overheden maar dat dit nauwelijks gedaan wordt, wellicht uit
onbekendheid.370
Het valt op aan de antwoorden van geïnterviewden is dat als zij voorbeelden worden gevraagd
van overeenkomsten en gezamenlijke acties, ze deze maar mondjesmaat kunnen geven. Dit
geeft aan dat de beeldvorming deels is gebaseerd op vooroordelen en generalisaties. Een
geïnterviewde zegt bijvoorbeeld, “We [de afro-colombianen] willen best samenwerken, maar
dan moeten de indianen wel de kaarten op tafel leggen. Dat doen ze nu niet: onder het mom
363
Interview Gomez, 7 mei 2006.
Reforma Agraria, 19 december 2005 en Libertad Para la Madre Tierra, 8 mei 2005, bijvoorbeeld.
365
Interview Vitonas, 2-3 mei 2006.
366
Wouters, 2002, pp. 369-397, p. 387.
367
Arocha, 1998b.
368
Interview Gomez, 7 mei 2006.
369
Akkoord tussen de overheid en de Regionale Organisatie van de Indianen in Cauca (CRIC) 16 december
2005.
370
Bijeenkomst met betrokkenen op 11 mei 2006.
364
68
dat ze land willen verzorgen jagen ze arme afros van hun land af en pikken het in. Daardoor is
er zeer veel wantrouwen tussen de groepen in Buenos Aires. Campesinos [dat omvat bij deze
spreker ook afro-colombianan] willen land om te produceren en hebben daarvoor land, krediet
en technische assistentie voor nodig, terwijl de indígenas veel meer gericht zijn op hun
organisaties, het bezitten van land en met de ecologie.”371
Uiteindelijk zou een gezamenlijk optreden van campesinos colonos, indianen en afrocolombianen een noviteit in de geschiedenis van de Colombiaanse sociale beweging zijn die,
zoals boven al beschreven, weinig samenhang vertoont. De neiging is soms sterk om het eigen
belang voor het algemene belang te stellen. Toch is dit een essentiële voorwaarde voor
samenwerking. De uitdaging voor het oplossen van de landproblematiek ligt in de vaststelling
van de voorwaarden waaronder de drie groepen elkaar voor het verkrijgen van meer land
willen steunen.
De samenwerking tussen de campesinos colonos, afro-colombianen en de indianen lijkt
vooral gericht op het bereiken van de eigen doelen en de groepen vertonen weinig tekenen
van een strategische alliantie. Aldus bereiken de groepen weinig als blok tegenover de
overheid. Wat hier bij kan helpen is het vastleggen van gezamenlijke acties en belangen zoals
die zich feitelijk hebben voorgedaan. De discipline die indianen aan de dag leggen in het
bijhouden van hun eigen administratie lijken ze niet te hebben wanneer het gaat om
gezamenlijke acties. Campesinos colonos en afro-colombianen hebben over het algemeen ook
weinig oog voor de gezamenlijke landproblemen en mogelijkheden om ze op te lossen.
371
Interview Sandoval, 4 mei 2006.
69
Bereikbare doelen
Concreet gegeven is dat de indianen momenteel de beste politieke en juridische positie, maar
ook het meeste land per capita hebben verworven en dat dit tot fricties heeft geleid met afrocolombianen en campesinos colonos. De verschillen in hun juridische positie is een inherent
onderdeel van juridisch pluralisme. De verschillen zijn fundamenteel omdat ze gekoppeld zijn
aan het collectief: afro-colombiaan, indiaan of campesino colono. Een gelijkstelling van
landrechten is niet haalbaar en dus moet voorkomen worden dat de nadruk op formele
gelijkheid komt te liggen.
De afro-colombianen en de campesinos colonos moeten werken aan het ontwikkelen van een
sterke eigen identiteit. Deze bestaat uit een overeenstemming over hun herkomst en plek in
Colombia, maar ook uit erkenning van deze tradities en hun waarde als collectief. Dit proces
wordt ondersteund door internationale erkenning, blijkt uit de geschiedenis van de indianen.
Uit deze studie blijkt dat de afro-colombianen, campesinos colonos en indianen allen een visie
hebben die begrijpelijk en te onderschrijven is op basis van eigen merites, binnen en buiten
Colombia.
Een aantal wetten en decreten sturen aan op onderhandeling en onderlinge afstemming. Te
noemen zijn de wet 160/94, de wet 70/1993, de wet 21/1991 en decreten 1320/1998,
1745/1995 en 2164/1995. Uit de studie blijkt dat extra aandacht vereist is voor
onderhandelingsprocessen. Onderhandelingen worden deels bepaald door machtsposities van
de onderhandelaars zodat degenen met de sterkere machtsbasis meer rechten kan verkrijgen
dan zij die ook in sociaal opzicht een lagere status hebben. Verschillende strategieën dienen
daarom te worden ontwikkeld om diegene met weinig macht in staat te stellen hun positie
beter te onderhandelen.372
De toegang tot het recht moet door de campesinos colonos en de afro-colombianen goed
worden bestudeerd. De ervaring met de tutela procedure van de indianen is overwegend
gunstig omdat de grondwet hen rechten geeft als collectief.
De relatie met de overheid zal de komende tijd gespannen blijven. De overheid heeft in de
grondwet rechten gegeven waarvan de naleving achterblijft. De protesten tegen het
overheidsbeleid zijn in die zin terecht. Het feit dat het land wordt geteisterd door conflict
beperkt de mogelijkheden van de overheid om haar beloftes na te komen, maar dat kan nooit
geaccepteerd worden. 373 De verwachting is dat deze situatie met de tijd verbetert, doordat de
juridisering van veel ontwikkelingslanden in opkomst is.374
372
Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 15.
Otto, 2000, 5.
374
Otto, 2000, p. 13.
373
70
Conclusies
De eerste vraag die in deze studie diende te worden beantwoord is waarom campesinos
colonos, afro-colombianen en indianen land willen. Tussen de drie groepen zitten belangrijke
overeenkomsten en verschillen in het antwoord op die vraag.
De overeenkomst is dat het drie groepen agrariërs zijn die vruchtbaar land nodig hebben om
voedsel op te verbouwen voor eigen consumptie en voor de verkoop. Uit deze studie blijkt dat
leden uit deze groepen honger lijden en zeer arm zijn. Uit een analyse van recente cijfers
blijkt dat de concentratie van landbezit bij welvarende mensen in Noord Cauca en in
Colombia onverminderd hoog is.
Naast een gebrek aan land constateren de groepen een gebrek aan technische assistentie en
kredieten om de productie van het land te verhogen. Bovendien liggen de gebieden die de
staat toewijst aan een van de drie groepen niet zelden op afgelegen plekken zonder adequate
infrastructuur. In wetten is zelfs opgenomen dat gebieden onontgonnen dienen te zijn. Het
kost dan jaren voor dat het land geëxploiteerd kan worden op een efficiënte manier. Ook met
de toewijzing van nieuw land zoals aan de afro-colombianen in de jaren 90 zijn de problemen
van een gebrek aan opbrengst ten behoeve van voedsel voorziening en verkoop niet opgelost.
In Colombia zal een slag moeten worden gemaakt om kleine agrariërs zoals de indianen,
campesinos colonos en de afro-colombianen in Noord Cauca een kans te geven om op een
eerlijke manier mee te draaien in de agrarische economie.
Voor sommige afro-colombianen en campesinos colonos maar ook indianen is de
mogelijkheid om buiten de agrarische sector te werken. Voor de indianen ligt dat erg gevoelig
en ook de afro-colombianen en campesinos colonos die geïnterviewd zijn geven de voorkeur
aan het boerenbestaan. Sociaal beleid kan helpen de situatie minder nijpend te maken maar is
geen complete vervanging van de behoefte aan land.
De verschillen tussen de opvattingen over land van campesinos colonos, afro-colombianen en
indianen zijn terug te voeren op culturele en traditionele opvattingen die eigen zijn aan de
afzonderlijke groepen. Die verschillen zijn een hoofdrol gaan spelen bij de drie groepen
omdat land moeilijk beschikbaar is en de groep met de sterkst geprofileerde behoefte, de
grootste kans maakte om aan land te komen. De drie groepen hebben hierdoor hun eigen
identiteit sterk ontwikkeld, wat ten kost is gegaan van gemeenschappelijke doelen. Door de
nijpende sociale en economische omstandigheden zijn ze uit elkaar gespeeld. Het is moeilijk
denkbaar dat de interculturele verschillen een zo groot probleem zou vormen als de toegang
tot land beter geregeld zou zijn.
Het uitblijven van werkelijke hervormingen in de verdeling van land vormt een groeiend
risico voor de stabiliteit van het land. De belangen zijn zo groot dat weinigen nog de afstand
hebben om tot een pragmatische oplossingen te komen. De belangrijkste knelpunten liggen
ook daar waar het land het meest waardevol is. In de Cauca is dit land grotendeels in handen
van een rijke groep mensen die de toegang voor anderen blokkeert en niet aarzelt om hier
private legers voor in te zetten, politici om te kopen en uitspraken van internationale
tribunalen aan de laars te lappen. Een werkelijke verandering in de concentratie van het
landbezit zou hoogst waarschijnlijk gepaard gaan met veel geweld en verdere destabilisering
van het land. Voor Colombia lijkt er geen gracieuze uitweg uit de problemen.
71
Er is daarom een positief antwoord te geven op de vraag of landconflicten verbonden zijn aan
het interne gewapende conflict. Maar het ‘eerlijk’ verdelen van land zal niet tot vrede leiden
tenzij het in overeenstemming is met mensen die volop belang hebben bij het in stand houden
van de concentratie van landbezit bij een kleine elite. Het zeer moeizame politieke proces van
het maken (en handhaven!) van landhervormingswetgeving kan met de tijd meer resultaat
opleveren, maar het is nauwelijks te verwachten dat zonder internationale druk significante
hervormingen zullen plaatsvinden. Deze internationale druk dient er uit te bestaan dat de
Colombiaanse overheid voorgehouden wordt dat structurele oplossingen voor de problemen
van wetteloosheid in het land van groot belang is en dat landhervormingen daar een belangrijk
deel van uitmaken. Bovendien zal een signaal afgegeven moeten worden aan de Verenigde
Staten van Amerika, die vooral de verdelging van drugsplanten en de militaire aanpak in
Colombia steunen, dat zij mogelijkerwijs op deze manier bijdragen aan de verdieping en niet
de oplossing van het interne conflict.
De voorwaarden waaronder land toegekend moet worden door de Colombiaanse overheid is
een belangrijk onderdeel van de eerste vraag omdat gekozen kan worden voor voorwaarden
die tegemoet komen aan de verschillende wensen. Hierbij spelen praktische en ideologische
factoren een rol.
De praktische kant van de zaak is dat er bij de toekenning van land helaas een afweging moet
worden gemaakt tussen de rentabiliteit van het land en de veiligheid van het bestaan.
Hoogwaardig land – zij dit vanwege de vruchtbaarheid, de inbedding in hoogwaardige
infrastructuur, de aanwezigheid van natuurlijke bronnen of de nabijheid van smokkelroutes –
kan de Colombiaanse overheid niet afdoende beschermen. Het risico van het eigendom van
zulk land moet dan afgewogen worden tegen de economische waarde. Hierbij kan in
overweging genomen worden dat de campesinos colonos de rentabiliteit van land als
belangrijkste wens hebben, en de indianen het minst – maar ook bij laatstgenoemde is deze
wens niet afwezig. De onderhandelingen tussen de afro-colombianen, campesinos colonos en
indianen verlopen doorgaans moeizaam, zodat de overheid er goed aan doet om niet alleen de
feitelijke eigendomssituatie nauwkeurig in kaart te brengen, maar ook goed gefundeerde
prognoses te maken van de opbrengst van het land.
De ideologische kant van de zaak betreft de invloed van de Colombiaanse wetgeving binnen
de toegewezen gebieden. Uit deze studie blijkt dat de Colombiaanse overheid met de uit 1991
stammende grondwet een grote mate van regelgevende bevoegdheid heeft gedecentraliseerd
aan de indiaanse gemeenschappen die op resguardos leven. De leefwijze van indianen wijkt
op punten zeer sterk af van de Westerse wetgeving. De verschillen in cultuur spelen een
prominente rol in het juridische discours in Colombia, nu erkend is dat de traditionele
leefwijze van veel indianen niet in overeenstemming is met wat Westerse samenlevingen
‘beschaafd’ noemen. De cultuur van de indianen stelt de gemeenschap en niet het individu
voorop. Behoudens zeer ingrijpende inbreuken op het individu staat het Colombiaanse
Constitutionele Hof toe dat indiaanse conflictbeslechting en leefwijze niet voldoen aan de
mensenrechtelijke normen die in de rest van Colombia wel verplicht zijn. Met de brede
erkenning van het bestaansrecht van een afwijkend rechtssysteem is de wenselijkheid ervan
nog niet aangetoond. De wenselijkheid ervan moet blijken uit een analyse van de bijdrage van
dit systeem aan de vreedzame ontwikkeling van een multiculturele samenleving.
De Colombiaanse grondwet heeft door indianen en afro-colombianen specifiek te erkennen
een transformerende werking gehad op het zelfbeeld van deze groepen en op hun juridische
positie. Het zelfbeeld van de groepen is eigenzinniger geworden doordat de erkenning van
72
hun cultuur de afro-colombianen en de indianen gestimuleerd werden deze verder te
onderzoeken en uit te dragen. De indianen zijn daar verder mee dan de afro-colombianen
omdat zij al langer met dit proces bezig waren. Het grotere zelfvertrouwen van de groepen
heeft de conflicten tussen de groepen vergroot, deels omdat de verschillen duidelijker zijn
geworden en deels omdat de verschillen in juridische erkenning tussen de groepen tot afgunst
leiden. De beelden dat de indianen alles maar mogen en zich weinig inspannen, de
campesinos colonos als bruten het land ontginnen en de afro-colombianen alleen maar
feestend hun levens vergooien hebben diep post gevat in de opvattingen dat de
geïnterviewden hebben van de andere groepen. Het juridische respect voor de eigenheid van
de culturen heeft dus niet geleid tot een respect in de sociale zin van het woord. Dat
belemmert de samenwerking en communicatie tussen de groepen terwijl het de groepen zelf
meer cohesie geeft.
De sterke cohesie van een groep geeft het een betere onderhandelingspositie. De meningen
kunnen daardoor duidelijk zijn en omdat ze ondersteund worden door een grote en
eensgezinde achterban worden ze serieuzer genomen dan wanneer dit niet het geval is.
Andere factoren van belang in onderhandelingen zijn de mate van opleiding van de
onderhandelaars, bijstand door deskundigen en internationale druk. Dit valt te destilleren uit
de onderhandelingsresultaten van de afro-colombianen, de campesinos colonos en de
indianen. De indianen hebben relatief gunstige uitkomsten gehad in de onderhandelingen met
de Colombiaanse overheid. Dat ligt voor een deel aan henzelf, maar voor een deel aan de
gunstige factoren die bij de campesinos colonos en de afro-colombianen minder aanwezig
waren.
De indianen hebben een krachtige en centrale cultuur en dat kan ook benauwend zijn voor de
indianen zelf. Het is een niet onbekend fenomeen dat indianen de voorkeur geven aan een
leven buiten de resguardos omdat ze niet de sobere en aan het indiaanse gezag ondergeschikte
levensstijl wensen te leiden. Hier om, maar ook uit praktische overwegingen, worden
sommige culturele en juridische regels overgeheveld van het Westerse rechtssysteem naar de
traditionele opvattingen van de indianen. Dit geeft aan dat het systeem niet geheel gesloten is,
wat de spanningen tussen de indianen en de overheid doet verminderen.
Uit deze studie blijkt dat de juridische positie van de groepen van belang is voor een
succesvolle claim voor grondgebied. De groep met de sterkste juridische positie, de indianen,
zijn het meest succesvol geweest in het claimen van grondgebied. Dit succes is terug te
voeren op niet alleen de historische rechten, maar ook op hun eigenstandige positie die
voortkomt uit de expliciete erkenning in de Colombiaanse grondwet en in wetgeving die
specifiek gericht is op de positie van indianen in Colombia. Het is niet zo dat de formele
gelijkwaardigheid die gepropageerd wordt in internationale verdragen zoals het IVBPR ook
tot een materieel gelijkwaardige positie leidt in de maatschappij. Internationale verdragen
verlenen aan overheden ook een zo grote marge voor de invulling van deze rechten dat ze
achtergestelde groepen weinig garanties bieden. Het feit dat internationale verdragen in eerste
instantie geïnterpreteerd worden door nationale rechters is ook een belemmering om de
rechten die ze bieden te realiseren vanwege de relatieve onbekendheid met de normen. De
nationale wetgeving in Colombia daarentegen geeft aan afro-colombianen en indianen een
aantal goed-gedefinieerde rechten die regelmatig door de nationale rechter getoetst worden.
De rechten en de interpretaties ervan door de Colombiaanse rechters hebben de juridische
positie van indianen en afro-colombianen in Colombia versterkt. Dat heeft de hierboven
genoemde voor- en nadelen voor deze groepen tot gevolg gehad.
73
Vanuit het perspectief van de Colombiaanse staat betekent rechtspluralisme een vermindering
van invloed. De Colombiaanse overheid heeft niet veel te zeggen over het gedrag van de
indianen op hun resguardos. Voor de huidige Colombiaanse overheid is dit gebrek aan
invloed vooral een zorg minder en ziet zij dit niet als een groot verlies. Het past ook binnen de
trend in andere Zuid Amerikaanse landen om culturele opvattingen van inheemse volkeren
ruimte te geven. De indianen lijken zelf consciëntieus om te gaan met hun verworven vrijheid
in het leven volgens hun traditionele levensstijl. Zij maken serieuze studie van hun culturele
erfgoed en weten een grote groep indianen te verenigen met hun roep om een integere en antikapitalistische levensstijl.
Illegale gewapende groepen en een rijke kaste van nouveau riche permitteren zich veel meer
vrijheid en zoeken daar geen enkele wettelijke grondslag voor. Vanuit het perspectief van de
overheid is dat onacceptabel. Hier is sprake van een perverse vorm van rechtspluralisme die
grote rechtsonzekerheid en eigenrichting tot gevolg heeft. Het tijdelijk opgeven van de
controle over een aantal provincies tijdens de Pastrana regering zal weliswaar onder enorme
druk van de illegale gewapende groepen zijn geweest, het is een compleet onacceptabele zet
geweest die de levens van mensen die niet in die zone vochten compleet onzeker maakte.
Uit de vergelijking tussen deze gezonde en perverse vorm van rechtspluralisme kan
geconcludeerd worden dat onderscheidende rechtssystemen een duidelijke reikwijdte moeten
hebben en met een soort instemming van de betreffende bevolking moet worden vastgesteld.
Vóórdat een afwijkend rechtssysteem wordt ingesteld zou een overheid volstrekt helder
moeten hebben dat aan deze twee voorwaarden is voldaan. Daarbij moet gewaakt worden dat
niet de realiteit van de leiders voor de werkelijke opvatting van de bevolking wordt aangezien.
Dat is zelfs in kleine en hechte gemeenschappen niet het geval. Een van de grootste fouten die
Colombia ook op dit gebied gemaakt heeft is gevoelig te zijn voor het recht van de sterkste.
De in de probleemstelling geponeerde opvatting dat gekeken moet worden naar de stabiliteit
van eventueel zelfbesturende gemeenschappen moet dus herzien worden. Stabiliteit is niet het
eerste uitgangspunt, hoe belangrijk ook, omdat autocratische besturen stabiel kunnen zijn.
Draagvlak van de toekomstige besturen moet veeleer worden onderzocht en als hard criterium
gelden voor het instellen van zelfbestuur.
De landconflicten hebben de legitimiteit van de Colombiaanse staat aangetast. De staat heeft
al bijna 50 jaar nauwelijks grip op het bestuur van het land, en de overheid kan de veiligheid
en de territoriale integriteit niet garanderen. Naar het zich laat aanzien hebben
belangengroeperingen de kans gekregen om belangrijke personen in het bestuur en de
overheid om te kopen. Uit deze studie komt een zeer somber beeld naar voren over de
capaciteit van de Colombiaanse overheid om het vertrouwen van de bevolking te herwinnen
of om de extreme mate van cliëntelisme (tot aan corruptie) een halt toe te roepen. Een
eenvoudige oplossing daarvoor bestaat waarschijnlijk niet. Een dergelijke overheid is echter
geen kandidaat om met vertrouwen ontwikkelingsgelden aan te geven. Overwogen kan
worden om het beleid van ontwikkelingshulp aan Colombia aan te passen zodat financiële
hulp wordt vervangen door materiële en personele.
Het pluralistische rechtssysteem in Colombia is ontstaan door heftige
belangentegenstellingen. Dat heeft het systeem onder druk gezet maar het is daaronder niet
bezweken. Het Constitutionele Hof, dat de rechtspluralistische elementen in de Colombiaanse
grondwet interpreteert en in stand laat is telkens zeer duidelijk geweest in haar demarcatie van
de toegestane ruimte voor de indiaanse rechtsopvattingen en de mogelijkheid van de overheid
om de eigenstandigheid van de indianen in Colombia te beperken. Er lijkt geen mogelijkheid
74
om de campesinos colonos en afro-colombianen eenzelfde eigen ruimte voor de inkleding van
hun levensstijl te bieden, maar het verdient aanbeveling om de Westerse gelijkwaardigheids
(non-discriminatie) opvattingen te vervangen door een expliciete en fundamentele erkenning
van de problemen en behoeftes van deze twee groepen. De beperkingen van draagvlak onder
de bevolking en legaliteit of rechtszekerheid moeten in acht worden genomen. Bovendien zal
er geen Constitutioneel Hof aan te pas kunnen komen omdat de regel waarschijnlijk niet van
grondwettelijk aard zal zijn. De hier voorgestelde wet zal als aanknopingspunt voor de kleine
agrariërs kunnen dienen om hun beweging om heen te structureren en een doel te geven.
Het rechtspluralisme heeft een emancipatoire beweging gestimuleerd. Het toenemende
zelfbewustzijn kan een uitkomst zijn voor de diepe crisis waarin Colombia zich bevindt. De
bevolking kan nauwelijks steun verwachten van de overheid en zal zichzelf moeten weren en
een eigen moraal moeten ontwikkelen die onafhankelijk is van het optreden van de staat. De
staat moet niet bang zijn voor machtige actoren zoals de indianen – laat staan illegale
gewapende groepen – en daar op onverantwoordelijke wijze aan toegeven, maar een
effectieve belangenafweging durven maken. Een wettelijke grondslag voor verschillende
rechten op land met verschillende voorwaarden kan een weliswaar complexe maar wel
duidelijke belangenafweging helpen ontwikkelen.
75
Lijst van geïnterviewde personen
Indianen
Feliciano Valencia
30 april 2006, Santander
de Quilichao, ca. 1,5uur
James Medina
30 april, S/der de
Quilichao, ca. 1uur
Umberto Revera
1 mei 2006, resguardo
Munchique, ca. 15 min
Antonio Cifuentes
2 mei 2006, resguardo
Munchique, ca. 1 uur.
Miliano Toconaz Diez
resguardo Munchique, 2
mei 2006, ca. 1 uur.
Ezequiel Vitonas
2 en 3 mei 2006,
resguardo Munchique,
ca. 2 uur
Laurentina Ramos
2 mei 2006, resguardo
Munchique, ca. 45 min
Benjamin Ulcue Menza
2 mei 2006, resguardo
Munchique, ca. 1 uur
Jorge Tamayo
2 mei 2006, resguardo
Munchique, ca. 30 min.
Overheid
Juan José Fernandez 3
mei 2006, S/der de
Quilichao, 1 uur.
Sandra Narvaez
15 mei 2006. Bogotá, ca.
1 uur.
werkzaam bij Associación Caucana de Indígenas en el Norte
(ACIN); bewoner van de resguardo Munchíque
is een recent afgestudeerde bewoner van de resguardo Jambaló
is bewoner van de resguardo Huellas Caloto
is landbouw docent (gewassen en veehouderij) op de school van de
resguardo Munchíque, Benjamin Dedique. Hiervoor heeft hij een
aantal jaren in Afrika gewerkt voor de Verenigde Naties, om daar
te adviseren over het gebruik van land.
is vanaf de jaren 70 actief bij het ‘terughalen van het land’
(recuperación de la Madre tierra).
is representante legal (juridisch vertegenwoordiger) van de ACIN
is bewoonster van resguardo Munchíque; tevens de coördinator
van het communitaire project Yulucx. Iedere resguardo heeft een
dergelijk project, dat gebaseerd is op een ‘plan de vida’ een
levensplan. Dit plan heeft tot doel om de gemeenschap te
versterken. Onderwerpen als cultuur, onderwijs, gezondheidszorg,
mensenrechten en de autonomie van de gemeenschap worden
projectmatig benaderd.
was de jaren 71 en 72 bij de bevrijding van Caldono en later van
Munchique, Panequita en Totoro, Bambina de Silva. Incora kwam
in beeld en hij onderhandelde met hen om er voor te zorgen dat ze
het land voor de indianen zouden opkopen.
is cultureel antropoloog en adviseur van verschillende
indianenstammen.
heeft eerst gewerkt met het Plan de rehabilitación bij de nationale
overheid. Dit was een vredesoperatie. In die hoedanigheid heeft hij
bijvoorbeeld onderhandeld met de groep Medio 19 om ze te
ontwapenen. Vervolgens is hij Secretaris van het departement
Cauca geweest en heeft daar de Quintin Lame meegemaakt en
gezien hoe deze de wapens neerlegde.
is werkzaam bij de Oficina del Presidente op de afdeling
mensenrechten voor het departement Cauca.
76
Carlos Horacio Gomez
7 mei 2006, Popayan, ca.
2uur.
Natalia Gonzales
15 mei 2006, Bogotá, ca.
30 minuten.
Afro-colombianen
Faraon Angola Orgolla
Miriam Mela
Jorge Abonias
Jaime Fernando
Jilbe Valencia
Cefero Valencia
Caloto, 5 mei 2006, ca. 3
uur.
is Secretario del Gobierno de departemento de Cauca sinds
december 2005. Dit is de hoogste ambtenarenfunctie in de
provincie met onder andere veiligheid in de portefeuille.
werkt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Justitie (dat is
één ministerie in Colombia) op de afdeling die gaat over
landovereenkomsten.
Plutarco Sandoval
S/der de Quilichao, 4 mei
2006; ca. 1,5uur.
Groepsinterview met:
Faraon Angola Orgolla, presidente van Associación de
Afrodescendiente Campesino Cauco: AFROCAUCO en
burgemeester van Caloto van 91-92, ten tijde van de confrontatie
bij El Nilo.
Miriam Mela: woont op de Cooperativa Cagroica
Jorge Abonias, president van de Associación de tabacoleros de
Cauca (tabakplanters organisatie).
Jaime Fernando, secretaris van de Associación de tabacoleros de
Cauca en actief in de afro-colombiaanse gemeenschap
Jilbe Valencia, lid van AFROCAUCO
Cefero Valencia, Vice-president de AFROCAUCO
Danilo Orlando Ortiz. Hij is juridisch vertegenwoordiger
(representante legal) van de Cooperativa de trabajo asociado
agroindustrial de Cauca, Coagroica (een coöperatie van afrocolombiaanse boeren).
was burgemeester van Buenos Aires 2002-2003. Werkt momenteel
hij met de gemeente om sociale organisaties meer te betrekken bij
het gemeentebeleid.
Napoleon Mina
4 mei 2006, S/der de
Quilichao, ca. 1,5 uur.
is actief bij Andri, een associatie van 1300 boeren in het Noord
Cauca voor afro-colombiaanse boeren. Zijn grootvader was
cacaoboer.
Fanor Banguero
4 mei 2006, S/der de
Quilichao, 1,5 uur.
is afro die van de jaren 70 tot aan de jaren 90 voor INCORA
gewerkt heeft en was destijds lid van een vakbond (Sintradin) die
in deze organisatie actief was.
Campesinos colonos
Aicardo Javier Marin:
Diego Prado
Carlos Umberto Balanta
Eduardo Molina
Nathanael Diéz
Luis Mora Penayos
11 mei 2006, Santander
de Quilichao, ca. 1 uur.
is een campesino colono, oftewel een mesties boer die in de
heuvels rondom een vlak gebied leeft. Hij is een van de leiders van
een reserva campesina en een gemeenteraadslid van Corinto.
Groepsinterview met mensen die betrokken zijn bij projecten voor
indianen, campesinos colonos en afro-colombianen in de gemeente
Corinto. Prado is tevens beheerder van de waterleidingbedrijf.
Balanta, Molina en Diéz zijn begeleiders van verschillende
projecten.
gaf vroeger les aan de Sena (Servicio nacional de apprendizage,
een beroepsopleiding).
77
Internationale organisatie
Liliana Sanchez
werkt voor de Internationale Organisatie voor Migratie, het IOM
11 mei 2006, Santander
van de VN. Daardoor heeft ze veel ervaring met
de Quilichao, ca. 1 uur.
mensenrechtenschendingen hier in het gebied.
78
Bibliografie
Rapporten
‘Information about the Combatants’, Center for International Policy, November 2001.
Human Rights Watch: Political Violence and Counterinsurgency in Colombia, 1993.
‘Alternative Development Won’t End Colombia’s War’, Jason Thor Hagen, Institute for
Agriculture and Trade Policy, 2001.
The Rights of Indigenous People in Colombia, Second Report on the Situation of Human
Rights in Colombia, Inter-American Commission of Human Rights, 1998.
Colombia 1999, Inter-American Commission for Human Rights (IACHR),
www.cidh.oas.org/countryrep/Colom99en.
Leslie Wirpsa, From Transnational Advocacy Networks to Trans-Spatial Regime Networks:
Colliding Structures of Global Governance Regarding Indigenous Peoples and Oil, University
of California, Berkeley, 2004-2005.
United Nations Development Program. El Conflicto, callejón con salida. Informe Nacional de
Desarrollo Humano Colombia – 2003. Bogota, Colombia, 2003.
Titulación de los territorios communales afrocolombianos e indigenas en la costa Pacifica de
Colombia, World Bank, 2004.
Banco Mundial/Universidad de los Andes, “Colombia, una política de tierras en transición”,
augustus 2004.
Overheidsdocumenten
Instituto Colombiano Desarollo Rural, Departamento de Cauca, noviembre 2005
Presidencia de la República-Departamento Nacional de Planeación (2003), Bases del Plan
Nacional de Desarrollo 2002-2006: Hacia un Estado comunitario.
Boeken
ACIN, Las Luchas de los Mayores, Cátedra Nasa Unesco, 2001.
Allott, Anthony. The Limits of Law. London, Butterworths, 1980.
Anaya, S James, Indigenous Peoples in International Law (Oxford: Oxford University Press,
1st ed, 1996; 2nd ed, 2004).
Assies, Van der Haar en Hoekema. The Challenge of Diversity. Indigenous peoples and
reform of the state in Latin America. Amsterdam: Thela Thesis, 2000.
Human Rights Watch: Political Violence and Counterinsurgency in Colombia, 1993, p. 23-25
79
Russett, Bruce, Harvey Starr en David Kinsela. World Politics: The Menu for Choice.
Tomson Wadsworth, Toronto, 2004.
Tamanaha, Brian Z. On the Rule of Law. Cambridge University Press, Cambridge, 2004.
Tamanaha, Brian Z. A General Jurisprudence of Law and Society. Oxford University Press,
New York, 2001.
Artikelen
ACIN, Seguimos Caminando, 31 augustus 2005
Acosta, Afro-colombians’, in Assies, Ter Haar, Hoekema, 2000, pp.
Arocha, Jaime. “Inclusion of Afro-Colombians: An Unreachable Goal?” Latin American
Perspectives 25, n.3 (May 1998): 70-89.
Arocha, Jaime, ‘Etnia y guerra: relación ausente en los estudios sobre las violencias
colombianas’, in Arocha, Cubides en Jimeno (red.), Las violencias: inclusión creciente,
Bogotá, Universidad Nacional de Colombia, CES, 1998.
Assies, William, “Two steps forward, one step back. Indigenous peoples and autonomies in
Latin America”, 2005 in Autonomy, Self-Governance and Conflict Resolution: Innovative
Approaches to institutional design in Divided Societies / Edited by Marc Weller and Stefan
Wolff. London; New York: Routledge, 2005.
Assies, W. Gemma van der Haar en André J. Hoekema, Diversity as a challenge: a note on the
dilemmas of diversity in: The Challenge of Diversity: Indigenous Peoples and Reform of the
State in Latin America, Thela Thesis, 2000, pp. 295 – 315.
Assies, W. «Indian Justice in the Andes: Re-rooting or Re-routing?». A: Salman, T.; Zoomers,
A. [ed.]. Imaging the Andes: Shifting Margins of a Marginal World. Amsterdam: Aksant,
2003, p. 167-186.
Avirama, Jesús, and Rayda Márquez. “The Indigenous Movement in Colombia.” In
Indigenous Peoples and Democracy in Latin America, edited by Donna Lee Van Cott. New
York: Saint Martin’s Press, 1994.
Benda-Beckmann, F. von, ‘Legal Pluralism and Social Justice in Economic and Politicial
Development’, IDS Bulletin Vol. 32, No. 1, 2001.
F. Von Benda-Beckman, "Scape-goat and magic charm: law in development theory and
practice", (1989) 28 Journal of Legal Pluralism 129-145.
‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia’, www.amazonwatch.org.
Concejo Regional de Indígenas del Cauca, ‘Pa’ que nos den tierra,’ (film), 2006.
Fajardo Montaña, Dario, ‘Las Zonas de Reserva Campesina: Estrategia de Desarrollo
Regional Y contra el Desplazamiento?’, hoogleraar aan de universiteit van Colombia in
80
Bogotá, gepubliceerd op http://www.mamacoca.org/FSMT_sept_2003/es/ebook/Compendio
%20regional/Dario_Fajardo%20.htm
‘The Indigenous Movement in Colombia’, Jesus Avirama and Rayda Marquez. In: Indigenous
Peoples and Democracy in Latin America, Donna Lee Van Cott (ed.), Macmillan Press, 1994.
Galenkamp, M., 1995, Special rights for minorities: the muddy waters of collective rights, in:
Van. Willigenburg e.a. 1995, p.165-184.
J. Heath and K. Deininger. 1997. Implementing "negotiated" land reform:the case of
Colombia. Paper presented at the LAC Cross-fertilization Seminar, 6 March 1997.
Hoekema, André J., A New Beginning of Law among Indigenous, Peoples.Observations by a
Legal Anthropologist in: The Law’s Beginnings, F.J.M. Feldbrugge (ed.), Martinus Nijhoff,
Leiden/Boston, 2003.
Kalshoven, F. ‘Protocol II, the CDDH and Colombia’, in K. Wellens (red.), International
Law: Theory and Practice, Kluwer Law International, 1998, pp. 597-622.
Absalon Machado C. in Economía Colombiana no. 309, ter gelegenheid van een congres
georganiseerd door de Contraloría General, “La extinciónde la propiedad ilícita: una vía para
la reforma agraria? Bogotá, 9 de junio 2005, p. 66-74.
Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política,
Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89.
Meinzen-Dick, R.S. en R. Pradhan, ‘Legal Pluralism and Dynamic Property Rights’,
Collective Action and Property Rights Working Paper No. 22, 2002.
Nader, Laura, ‘Harmony models and the Construction of Law’, in: Avruch, K., P.W. Black en
J.A. Scimecca. Conflict Resolution: Cross-cultural Perspectives. Greenwood Press, New
York, 1991.
Nader, Laura, ‘The Crown, the Colonist and Zapotec Village Law’, in History and Power in
the Study of Law. Cornell University Press, Ithica, 1989.
Navarrette-Frías, C. en Thoumi, F.E. Drogas Ilegales y Derechos Humanos de Campesinos y
Comunidades Indianen: el caso de Colombia. Unesco, 2005.
Otto, J.M. ‘Reële rechtszekerheid in ontwikkelingslanden’, Rede uitgesproken bij de
aanvaarding van het ambt van hoogleraar op het vakgebied van recht en bestuur in
ontwikkelingslanden, Universiteit Leiden, 16 juni 2000.
Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003,
pp. 53-65.
Prada, Esmeralda (2003), “Luchas campesinas e indígenas”, in Mauricio Archila (ed.), 25
años de luchas sociales en Colombia 1975-2000, Bogotá, Cinep.
81
Sánchez Botero, Esther, Jurisdicción especial indígena, Procuraduría General de la Nación,
Santa Fe de Bogotá, 2000.
Sánchez Botero, Esther, Protección a niñas y niños indígenas de Colombia, Bienestar
Familiar, Santa Fe de Bogotá, 1999.
Sandt, Joris van de, Communal Resource Tenure and the Quest for Indigenous Autonomy: On
State Law and Ethnic Reorganization in two Colombian Resguardos. 48: 125-162 (2003)
Thome, J.R. ‘Land Rights and Agrarian Reform: Latin American and South African
Perspectives’, in Good Government and Law Legal and Institutional Reform in Developing
Countries Julio Faundez, 1996, Palgrave Macmillan, pp. 201-225.
Viafara Valverde, E.J., ‘Aspectos politicos y sociales de la Ley 70/1993 en el Municipio de
Guapi, Cauca’, universidad de Cauca, Popayan, 2003. Vindplaats: http://axecali.tripod.com/viafara.htm
Wouters, M. ‘Comunidades negras, derechos étnicos y desplazamiento’, in:
Afrodescendientes en las Américas: trayectorias sociales e identitarias, Mosquera, Claudia
(ed.), Universidad Nacional, Bogotá, 2002.
82
Download