Landproblematiek in Colombia Gezichten op het land en van de mensen in de Cauca Lucien Stöpler Landproblematiek in Colombia.................................................................................................. 1 Enkele begrippen.........................................................................................................................3 Probleemstelling..........................................................................................................................7 Landproblematiek in Colombia................................................................................................ 10 De ontwikkeling van de georganiseerde sociale- en landstrijd.............................................12 Juridische aspecten............................................................................................................13 De positie van de indianen.................................................................................................... 15 De positie van de afro-colombianen..................................................................................... 19 De positie van de campesinos colonos..................................................................................24 Grote organisaties en grootgrondbezitters............................................................................ 28 Gevolgen van het landtekort voor de groepen campesinos...................................................30 De verdeling van land in Colombia...................................................................................... 32 Landverdeling in Noord Cauca en collectieve eigendommen in Cauca........................... 32 Het gebruik van land......................................................................................................... 34 Kwaliteit van het land....................................................................................................... 35 De transformerende functie van wetgeving.............................................................................. 36 Bijzondere rechten voor indianen en afro-colombianen....................................................... 37 Landbezit als bijzonder recht................................................................................................ 40 Macht en de verbetering van rechten.................................................................................... 43 De relatie tussen de landproblematiek en het conflict.............................................................. 47 Geweld om de verdiensten van land..................................................................................... 48 Verdrijving en de gewelddadige gevolgen ervan .................................................................51 Gebrek aan overheidsregie....................................................................................................54 Oorzaken en voortzetting van het conflict............................................................................ 58 Belangrijke gebeurtenissen....................................................................................................... 60 De verhoudingen tussen de campesinos colonos, afro-colombianen en indianen.................... 66 Bereikbare doelen......................................................................................................................70 Conclusies................................................................................................................................. 71 ..................................................................................................................................................75 Lijst van geïnterviewde personen..............................................................................................76 Bibliografie............................................................................................................................... 79 2 Enkele begrippen Het bezit van land in Colombia is voor velen een levensvoorwaarde, maar voor sommigen een belegging van hun geld en een aanduiding van rijkdom en macht. Tot op zekere hoogte kan het bezit van land worden geassocieerd met economische en politieke invloed. Grote verschillen tussen een bezittende klasse en een groep mensen die (te) weinig land heeft betreft meer dan voedsel alleen. De verhoudingen tussen de klassen zijn een belangrijke factor in de politieke besluitvorming. Om deze reden is het onderwerp van een landhervorming – in de zin van een soort herverdeling dan wel toedeling van land aan de armere klasse – een even belangrijk als beladen onderwerp voor grootgrondbezitters, kleine agrariërs en politici. Het doel van deze studie is om de landproblematiek met een meso- en microperspectief te bekijken, en dan vooral vanuit de belevingswereld van degenen die aan het kortste eind trekken, de kleine agrariërs. Verschillende groepen kleine agrariërs worden onderscheiden en hun verhouding onderling zal worden beschreven. Ook zal de rol van de overheid besproken worden, waarbij aandacht zal worden besteed aan hun contacten met kleine agrariërs en het ten uitvoer brengen van landhervormingen. Volgens Thome is landhervorming een proces waarbij 1. Veranderingen plaatsvinden in arbeidsverhoudingen; juridische, sociale en economische instellingen en processen die ongelijk of inefficiënt landbeheer bestendigen en herverdeling bemoeilijken; 2. Effectieve toegang tot productief land aangesloten op adequate infrastructuur en voorzien van andere belangrijke faciliteiten; 3. Nieuw land en andere bestaansbronnen worden beschermd door eigendomsrechten, officiële erkenning van inheemse rechten en de effectieve politieke participatie van minderheden.1 Het veldwerk van deze studie heeft plaatsgevonden van 1 t/m 15 mei 2006 in het noorden van de provincie Cauca. De gemeenten in het noorden van de provincie Cauca zijn: Buenos Aires, Caldono, Caloto, Corinto, Jambaló, Miranda, Padilla, Puerto Tejada, Santander de Quilichao, Suarez, Toribio en Villa Rica. Tevens zijn in deze periode in Popayan (de hoofdstad van de provincie Cauca) en in Bogotá gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de overheid. In Santander de Quilichao is een gesprek gevoerd met een oud-vertegenwoordiger van en onderhandelaar voor de overheid. De lijst van geïnterviewde personen is bijgevoegd in de bijlage. Van de mensen die in deze streek land bezitten zijn er drie groepen kleine agrariërs bestudeerd. Twee van de drie groepen duiden een ras aan: de afro-colombianen en de indianen. De twee groepen hebben ieder ook een eigen kijk op de manier van boeren die in de tekst voor zover nodig toegelicht zal worden. De derde groep bestaat niet uit een ras (hoewel de meerderheid van deze kleine agrariërs mesties is) maar duidt een manier van boeren aan: campesinos colonos. De campesinos colonos zijn kleine agrariërs die een klein stukje land gebruiken totdat uitputting van het land of opkoop van het land door een grotere boer, dwingen tot verhuizing. Dan gaan ze op zoek gaan naar een nieuw stukje onontgonnen land. 1 Thome in Faundez, 1996, pp. 201-225. 3 De indianen, afro-colombianen en campesinos colonos zijn alle drie georganiseerd in belangengroeperingen. De eerste belangengroepering voor kleine agrariërs heet Associación Nacional de Usarios Campesinos (ANUC). Deze was bestemd voor alle kleine agrariërs. Momenteel is de ANUC vooral geassocieerd met de campesinos colonos, net als Fensuagro. Vanuit de ANUC ontstond de indiaanse Associación de Cabildos indigenas del Norte de Cauca (ACIN). Op het model van de ANUC en de ACIN zijn de afro-colombianen ook georganiseerd. Er zijn vele lokale organisaties, de organisatie met landelijke bekendheid is Proceso de Comunidades Negras (PCN). Land heeft een spirituele en culturele betekenis voor inheemse volkeren. In Colombia worden de indianen tot inheems volk gerekend. Als oorspronkelijke bewoners van Colombia wordt door de overheid erkend dat ze niet alleen recht hebben op een leefgebied, maar ook een recht op het beleven van hun eigen cultuur en uitoefenen van een traditionele leefwijze. Van de afro-colombianen wordt erkend dat zij een cultureel en historisch recht hebben op land in bepaalde gebieden. In het verleden, toen de kolonisten en andere externe groeperingen het land nog niet hadden ‘ontgonnen’ oftewel controleerde – een functie die werd overgenomen door de Colombiaanse overheid – hadden zowel afro-colombianen als indianen een traditionele manier van het land bebouwen en beheren. De wijze waarop indianen en naar het schijnt ook de afro-colombianen hun land beheerden heet tegenwoordig community land tenure. In dit systeem is het beheer en gebruik van land niet gekoppeld aan individuele financiële waarde en juridische rechten. Het beheer is losgekoppeld van het gebruik van het land. Het beheer rust bij de lokale leiders, die weer in hiërarchische verhouding staan tot een hogere leider. De persoon die de positie van lokale leider en beheerder bekleedt heeft de mogelijkheid om land toe te wijzen aan de bevolking. Deze toewijzing gebeurt voor een deel naar behoefte, waarbij grootte van familie een belangrijke factor is. Bovendien vindt toewijzing plaats op basis van affiliatie met de gemeenschap. Burgers uit de gemeenschap krijgen doorgaans de eerste rechten. Een strikt gedefinieerde hiërarchie is van toepassing op het toewijzen van land, maar land is daarmee niet een privaat bezit dat enkel voor eigen gebruik is. De rechten van landgebruik staan tegenover een serie plichten tegenover de gemeenschap en specifiek de leider die het land heeft toegewezen. De leider dient gerespecteerd en onderhouden te worden en tegenover de gemeenschap en soms ook naburige gemeenschappen dient de gebruiker van het land gul te zijn als zij hun vee willen laten grazen of sprokkelhout nodig hebben voor hun haarden. Hoewel de rechten per gemeenschap zullen verschillen, is binnen de gemeenschap nauwkeurig geregeld welke rechten van gebruik men heeft. Er is geen sprake van dat iedereen maar kan gaan en staan waar hij wil, maar iedereen is op de hoogte van waar men vee kan laten grazen, welke gewassen men waar kan verbouwen, waar men hoeveel water kan halen (en in welke hiërarchische volgorde) om in een droog seizoen het land te irrigeren of het vee te dronken.2 Verschillende auteurs wijzen er op dat wat communal land tenure genoemd wordt een gebruikelijke vorm van landbeheer en –gebruik was vóór de toegenomen centralisering van de natiestaat.3 Gluckman heeft zich uitgeput in het vinden van een juiste vertaling van het landbeheer en –gebruik in traditionele samenlevingen en kwam op het Engelse begrip ‘estate’. Hij wil daarmee zeggen dat het een begrip is dat gekoppeld is uit de Romeinse tijd (dus niet uit de feodale middeleeuwen) en dezelfde stam heeft als het Latijnse ‘status’ waarmee de 2 Gluckman, Property Rights and Status in African Traditional Law. In: Max Gluckman (ed.) Ideas and Procedures in African customary law, Oxford 1969, hfd. XII. Eveneens is geleend van een niet gepubliceerd artikel van Hoekema. 3 Gluckman, 1969 wijst hier op, Hoekema eveneens in zijn ongepubliceerde artikel en James Scott, in Seeing like a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed. Yale University Press (1998), 3352 wijst op een Russich voorbeeld ervan. 4 hiërarchische toekenning ervan en de wederzijdse verplichtingen worden gesuggereerd.4 Hoekema wijst op de overeenkomst tussen communal land tenure en het oud-Nederlandse systeem van organisatie in Marken. In deze studie hebben de indianen de meest uitgesproken voorkeur voor een systeem zoals hierboven is besproken en zien land dus niet zoals de Westerse maatschappij dat is gaan zien: als iets voor eigen gebruik met een louter financiële waarde. De afro-colombianen spreken zich in mindere mate echter ook uit voor het door de indianen sterk gevoelde verbondenheid tussen land en gemeenschap. De indianen hebben bovendien een spirituele relatie met het land, ze zien het als Moeder Aarde, die voor hen zorgt en hen geeft wat ze nodig hebben. Uit de studie van Scott blijkt dat de moderne natiestaat moeite heeft de verschillende regels van landbeheer en –gebruik te codificeren in wetten. De staat heeft behoefte aan eenduidige regels en individueel privaat grondeigendom voor fiscale maatregelen.5 Om die reden stuurt de staat planologen om dit te realiseren. Het spreekt voor zich dat dit op verzet stuit en Scott geeft aan dat de traditionele vormen van landbeheer en –eigendom niet op slag en soms nooit verdwijnen.6 Desondanks constateert Scott dat het traditionele systeem wel degelijk getransformeerd raakt door overheidsinterventie. Eenduidig wordt vastgesteld welk privaat bezit een inwoner voor te belasten is en dit heeft consequenties voor de bereidheid van de eigenaren om te delen met anderen.7 In Colombia is deels ruimte gelaten aan traditioneel landbeheer en –gebruiksystemen bij de landhervormingen die er in de afgelopen 45 jaar hebben plaatsgevonden. Uit de studie zal blijken dat land voor een belangrijk deel aan een collectief vergeven werd. Dit collectief werd verplicht gesteld om een bestuur aan te stellen voor het beheer van het land en te zorgen voor conflictresolutie – de typische taken van de landbeheerder van een traditionele gemeenschap. Het land als geheel is onvervreemdbaar. Deze mogelijkheid werd en wordt vooral gebruikt door de indianen, in mindere mate door afro-colombianen en een weinig door campesinos colonos. Om recht te doen aan de wensen van kleine agrariërs die privaat eigendom wilden bezitten zijn er ook regelingen ingesteld die de gesubsidieerde aanschaf van land mogelijk maken. Deze landen zijn pas op termijn te verkopen zodat het niet tot gesubsidieerde handel kan leiden. Dubois heeft een handzame indeling gemaakt van de typen landbeheer die mogelijk zijn. 4 Fragment from Max Gluckman, Concepts in the comparative study of tribal law. In: Laura Nader (ed.) Law in Culture and Society, Chicago 1969, 354-361. 5 James Scott, Seeing like a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed. Yale University Press (1998), 33-52. 6 James Scott, Seeing like a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed. Yale University Press (1998), 33-52. Overigens is Scott niet de enige die het fenomeen van weerstand constateert. O.a. Nader (2001), Benda-Beckmann (1989) en Allot (1980) constateren het allemaal. Hoekema stelt in zijn ongepubliceerde artikel dat een chaotische mengvorm van de verschillende systemen overblijft. 7 Scott, 1998, 33-52. 5 Privaat Publiek Individueel Bijv. land met landtitel Bijv. pacht voor landbouw of houtkap Groep Bijv. gebieden van voorouders Bijv. pacht aan een gemeenschap Dit overzicht laat zien dat de gebieden die de Colombiaanse overheid aan gemeenschappen toewijst wel degelijk onder privaat bezit valt, alleen dan met een groep als eigenaar en met als voorwaarde (een weerspiegeling van de traditionele situatie overigens) dat het land niet vervreemd mag worden. De afro-colombianen, indianen en campesinos colonos die hier bestudeerd zijn, allemaal te scharen onder de noemer van kleine agrariër of keuterboer doordat ze weinig technologische middelen gebruiken voor de verbouwing van hun land en ze als individu niet beschikken over grote hoeveelheden land. De kleine boerderijen worden ook minifundas genoemd, de boeren minifundistas. De algemene benaming die vooral vroeger veel gebruikt werd voor grote boerderijen is latifundas. De grootgrondbezitters onderscheiden zich op verschillende wijze van hen. Niet alleen door de hoeveelheid land die ze bezitten, maar ook door wat ze er mee doen. Mensen die veel grond bezitten kunnen daar intensief gebruik van maken door er gewassen op te verbouwen. Deze gespecialiseerde en technologisch geavanceerde boerderijen worden gremios of ingenios genoemd. Ook kunnen ze worden aangeduid door het product dat ze verbouwen: suikerrietplantages (azucereros) zijn belangrijk in het Noorden van Cauca Andere veelgenoemde typen intensieve landbouwbedrijven zijn palmeras, cafeteras en bananeros, respectievelijk voor de productie van olie uit de Afrikaanse palm, koffie en bananen. Maar sommige grootgrondbezitters gebruiken hun land alleen voor extensieve veeteelt en worden dan ganaderos. De opbrengst van het land is dan betrekkelijk gering en het land fungeert meer als belegging. De strijd om land heeft niet alleen een politiek, maar ook een gewelddadig aspect. Verschillende gewapende groepen strijden met elkaar en het leger. Het leger werkt voor de overheid. De guerrilla’s werkten oorspronkelijk ten dienste van een socialistische of communistische ideologie voor de mensen met weinig geld, land en macht. Belangrijke groepen zijn de FARC en de ELN. Kleinere groepen zijn het Sexto frento en Movemiento 19. De indianen hadden een tijd een eigen rebellengroep die hen hielp land te bezetten, de Quintín Lame, maar deze zijn in de jaren 90 gedemobiliseerd. De paramilitairen werkten oorspronkelijk ten dienste van grootgrondbezitters en heten dan ook nog altijd ‘zelfbeschermingstroepen’ (autodefensas). De paramilitairen hebben zich verenigd in de Autodefensas Unidos de Colombia (AUC). 6 Probleemstelling De eerste vraag die in dit onderzoek gesteld wordt is: waarom willen de campesinos colonos, indianen en afro-colombianen land, of, anders gesteld, wat betekent land voor deze groepen agrariërs? De subvragen bij deze algemene vraag zijn welke eisen gesteld moeten worden aan het land, zoals de vruchtbaarheid en inbedding in de nationale infrastructuur. Bovendien rijst de vraag onder welke voorwaarden de overheid land zou moeten toekennen aan een van de drie groepen of de drie groepen gezamenlijk. In hoeverre betekent de toekenning van land voor de overheid eveneens het toekennen van het recht om een eigen cultuur uit te oefenen? Dient de overheid dit toe te staan of dient de overheid juist met het verdelen van het land grip te krijgen op de verschillende culturen van het land? Een rechtspluralistische analyse moet worden gemaakt van het onderscheid dat in Colombia wordt gemaakt tussen inheemse en traditionele leefwijzen enerzijds en de Westerse rechtsopvattingen anderzijds. Aangezien deze thematiek voor afro-colombianen en indianen nauw verbonden is aan hun claims op land en het beheer ervan moet de vraag gesteld worden of die opvatting te onderbouwen zijn, of in elk geval breder geaccepteerd. Indien de onderbouwing van afro-colombianen en indianen niet overtuigend is zou dat tot de conclusie moeten leiden dat hun opvattingen over hun leefwijzen geen bestaansrecht hebben als afzonderlijk systeem van rechtspleging, naast die van de Colombiaanse staat. Bovendien zouden veel van de claims op land door de indianen en in mindere mate de afro-colombianen wegvallen. De analyse van dit vraagstuk is dus van centraal belang voor de verhouding tussen de Colombiaanse staat enerzijds en de afro-colombianen en de indianen anderzijds. Als het bezit van land in Colombia verbonden is met het gewapende conflict in Colombia dan leidt een voor alle partijen eerlijke verdeling van land tot een vreedzame samenleving. Heeft het bezit van land zulke grote implicaties? Of zijn er meerdere oorzaken voor het gewapende conflict waarvan land er slechts een is? In het uiterste geval zou gesteld kunnen worden dat herverdeling (of deconcentratie) van landbezit een van meerdere gelijkwaardige vormen van sociaal beleid is, zoals armoedebestrijding en werkloosheidsreductie. Die hypothese zou alleen waar kunnen zijn als land alleen of voornamelijk een economische of anderzijds abstracte en inwisselbare waarde zou bezitten. Zo gezegd dient te worden onderzocht in hoeverre de burgeroorlog in Colombia geworteld is in culturele verschillen. Het antwoord op deze vraag heeft belangrijke beleidsmatige implicaties indien zij het gewapende conflict op wil lossen. De juridische vraag die in dit onderzoek centraal staat is: wat is de verhouding tussen de juridische positie van afro-colombianen, indianen en campesinos colonos en hun mogelijkheden om aan voldoende land te komen? Bij juridische positie wordt in dit onderzoek bedoeld de hoeveelheid rechten die formeel aan de bovengenoemde bevolkingsgroepen gegeven worden door de Colombiaanse overheid, maar ook de zekerheid dat deze rechten kunnen en zullen worden nageleefd. Zal het verbeteren van deze juridische positie van (een van) de drie genoemde groepen ook leiden tot meer landbezit? Bij deze tweede vraag dient in acht te worden genomen dat de toekenning van rechten op grond en de daadwerkelijke verwerving van deze grond niet in een één-op-één verhouding tot elkaar staan. Tussen de formele regel en het materiële eigendom staan een bloedige burgeroorlog en gewiekste politieke machtsspelletjes. De subvraag die deze dynamiek oproept is: is het versterken van een gemeenschappelijke identiteit een effectieve manier om tegenwicht te bieden aan de destructie van de oorlog en de machtsspelletjes? 7 Hoewel inheemse volkeren niet uit Colombia weg te denken zijn is het nog niet duidelijk hoe eigenstandig hun positie in Colombia moet zijn. Is het voldoende om hen te erkennen als historische bewoners die zich evenwel dienen te integreren in de moderne Colombiaanse maatschappij? Of is het wenselijk om hen een grote mate van autonoom zelfbestuur te geven? Indien dat laatste het geval is, is de staat Colombia dan nog verantwoordelijk voor het welzijn van de mensen die onder autonoom zelfbestuur leven, en zo ja, in welke mate? Een andere vraag die dan meteen rijst is of de campesinos colonos en de afro-colombianen ook een vorm van zelfbestuur moeten kunnen uitoefenen op door hen geclaimde (op welke historische, culturele of wellicht economische gronden dan ook) gebieden? Indien die vormen van zelfbestuur worden gegund stelt dat de legitimiteit van de staat Colombia in twijfel. Moet het land in dat geval als uiteengevallen worden beschouwd, net als in de periode ná de bevrijding door Simón Bolivar in de 19e eeuw? Zelfs als er geen officiële maar wel materiële afscheiding plaatsvindt, zal de Colombiaanse staat dan weten te voorkomen dat die materieel zelfstandige gebieden het toneel worden van fel bevochten strijd tussen de inwoners en anderen om de controle over dat gebied? Wanneer groepen zelfstandig bestuur eisen over een bepaald gebied dient de stabiliteit van dit bestuur te worden meegewogen. Van alle zelfbesturende gebieden zou bekeken moeten worden in hoeverre ze in staat zijn tot effectieve controle over het gebied en de bevoegdheden van het bestuur zouden hier op afgesteld moeten worden. De ernst van de problemen met effectief en goed bestuur van de Colombiaanse staat leiden tot deze verstrekkende overwegingen en vragen. Het is op dit moment niet duidelijk of Colombia verder zal verzanden in burgeroorlog en dat de overheid steeds meer grip zal verliezen op het bestuur van het land onder druk van strijdende facties en de corruptie of dat de staat door middel van een overtuigend antwoord op de hier gestelde vragen zichzelf zal herstellen en het vertrouwen en de medewerking van de bevolking zal herwinnen. Deze analyse van landproblematiek in Noord Cauca en in mindere mate in geheel Colombia beoogt sociale en juridische aanknopingspunten te geven om dit proces tot een bevredigende oplossing te brengen. 8 Methodologie Deze studie is in februari 2006 begonnen met een literatuur onderzoek. De landproblematiek is voor zover mogelijk feitelijk in kaart gebracht. Op basis van de literatuur zijn een serie vragen opgesteld over landproblematiek in Colombia. In Colombia is er met kleine agrariërs gesproken van de indianen, de campesinos colonos en de afro-colombianen. Woordvoerders van de provinciale en landelijke overheid zijn gevraagd naar hun commentaar en visie op de huidige situatie. Het onderzoek is vooral beschrijvend voor wat betreft het ontstaan van de conflicten over land en behelst vragen aan de respondenten zoals: hoe zien de respondenten de geschiedenis van de ongelijke verdeling van land, hoe wordt het bestendigd en welke concrete problemen levert dit hen op? In de gesprekken is ook gevraagd naar oplossingen voor de ongelijke verdeling van land; waarbij aandacht is besteed aan de rol van de campesinos colonos, afrocolombianen en indianen enerzijds en de rol van de overheid anderzijds. In de gesprekken is de informatie uit de literatuur vergeleken met de ervaringen van betrokkenen en zijn de persoonlijke ervaringen van betrokkenen gebruikt om de algemene beschrijvingen van de landproblematiek in te vullen. 9 Landproblematiek in Colombia De huidige ongelijkheid in de verdeling van land in Colombia is niet los te zien van de historische ontwikkeling van de verhoudingen op het platteland.8 De wijze van opbouw van het land, de langgerekte burgeroorlog en de economische verschillen vormen de achtergrond voor de huidige situatie. Hoewel hier geen volledige opsomming volgt, worden een aantal belangrijke elementen benoemd die van belang zijn voor het begrip van deze complexe problematiek. De tweede helft van de 19e eeuw stond in het teken van economische verandering, maar ook van sociale en politieke onrust, waarin verschillende groepen om de macht streden, soms met geweld. Een van de kenmerken van deze gewelddadige confrontaties was dat ze tussen de geprivilegieerde- en onderklasse waren. De oorlog van 1841, bijvoorbeeld, was een strijd van de afro-colombianen en indianen tegen hun meesters. De politiek reageert op dergelijke conflicten aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw consequent met repressieve maatregelen. In 1926 wordt de Socialistische Revolutionaire Partij (PRS) opgericht en ook de vakbeweging roert zich, zoals bij de staking in 1928 van de arbeiders van de bananenplantage United Fruit Company. Een populistische liberale leider, Jorge Eliécer Gaitán, stelde in de jaren 40 van de 20e eeuw voor om arbeiders en de middenklasse meer invloed te geven in de politiek en verwierf hierdoor grote aanhang onder deze klassen. Als hij in 1948 wordt doodgeschoten ontstaat er een burgeroorlog, die tot op de dag van vandaag min of meer woedt. Door het geweld dat deze burgeroorlog veroorzaakt, worden nog altijd veel mensen van huis en haard verdreven. Zij gaan dan, net als hun voorouders, op zoek naar grond om te wonen en te werken. De strijd tussen de kleine boeren - die vaak met een gezin op een klein stukje land werken - en de grootgrondbezitters - van zowel extensieve veehouderijen als grote commerciële monoculturen - heeft het beheer van land in Colombia gestructureerd. Voor de kleine boeren – vaak overtollig personeel van grote boerderijen op het platteland – gold lange tijd dat ze een onzeker bestaan konden opbouwen op goedkope onontgonnen grond. Maar ze waren niet in staat zich te beschermen tegen de grotere en machtigere boeren en grootgrondbezitters; ook hoefden ze niet op de overheid te rekenen als de oogsten tegenzaten of er rampen of oorlogen plaatsvonden. Dat maakt van grote delen van het Colombiaanse platteland niet alleen een bron voor gelukszoekers, maar ook een kerkhof van gesneuvelde dromen. In de voorhoede waren telkens mensen die nieuw land zochten, in hun kielzog de grootgrondbezitters die hen uitkochten of met trucs of geweld van hun land ontdeden. Een duidelijk recht op eigendom is op het platteland in deze tijd niet sterk ontwikkeld. Dit patroon is nog altijd niet uitgebannen. Doordat de levens van de kleine agrariërs in Colombia – vooral die van de afro-colombianen en de indianen – sterk veranderden door de opmars van grootgrondbezitters en het in toenemende mate onzeker bestaan als kleine agrariër, raakten de traditionele levenswijze van deze groepen ook op de achtergrond. De Colombiaanse overheid had zeker tot aan de jaren 50 een laissez-faire opstelling betreffende de verdeling van economische middelen en het nivelleren van het bezit van land. De elite heeft bovendien een grotere toegang tot politieke macht. Dit fenomeen werd destijds bestendigd door het in 1958 gevormde Frente Nacional (Frente Nacional), een zakenkabinet van de conservatieve en liberale partijen dat andere partijen uitsloot. De wens tot verandering 8 Dit onderdeel is voor een deel gebaseerd op hoofdstuk 1 van El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003. 10 drong daarom niet door, terwijl in 1955 - de periode na de moord op Gaitán - de voorloper van de befaamde Fuerzas Armadas Revolucionarios Colombianos (FARC) werden opgericht. Hoewel de overheid reageerde door het leger in te zetten, lukte het ze niet om de regie in handen te krijgen en aan het geweld een einde te maken. In deze omgeving groeien de verhoudingen tussen de machtige en arme Colombianen scheef: in de jaren 50 van de 20e eeuw hebben de campesinos colonos – kleine boeren –, de afrocolombianen – ofwel oud slaven – en de inheemse indianen nauwelijks land en geld en daardoor nauwelijks keus dan te werken voor rijke en geïndustrialiseerde boeren. 11 De ontwikkeling van de georganiseerde sociale- en landstrijd Het gebrek aan overheidsregie zorgde voor wetteloosheid en een machtsvacuüm dat vanaf de jaren 50 gevuld werd door steeds duidelijker georganiseerde gewapende eenheden. De arme onderklasse werd vertegenwoordigd door onder andere de Fuerzas Armadas Revolucionarios de Colombia – Ejercito del Pueblo (FARC-EP, of gewoon FARC), de Ejercito de Liberación Nacional (ELN) en Ejército Popular de Liberación (EPL). Deze groepen streden om hun onderworpen positie ten opzichte van de grootgrondbezitters en de overheid te bestrijden. De grootgrondbezitters zetten paramilitaire ‘autodefensas’ op die zich later verenigde in de Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) en de Sexto Frento maar in feite locale antwoorden zijn op de guerrilla. De regering zette het leger in en stond de paramilitairen toe omdat ze een medestander vormde tegen de revolutionaire groepen.9 De gewapende strijd liep sterk op. Het aanhoudende geweld en internationale druk om een uitbreiding van de Cubaanse revolutie te voorkomen leidde in 1961 tot de wet 135, een reforma agraria social, oftewel een sociale landbouwhervorming. Deze wet had tot doel om land te herverdelen. Dit werd echter geen succes, vooral in het licht van de grote verwachtingen die de wet had gegenereerd, en wet 1a van 1968 had tot doel het land beter (dat wil zeggen, intensiever) te gebruiken, het eigendom meer bij de landarbeiders neer te leggen, procedures te vergemakkelijken en de prijs van het land te verlagen. In 1972 werd dit proces een halt toe geroepen door het ‘pacto Chicoral’ – een akkoord tussen de traditionele politieke partijen van het Frente Nacional en de grootgrondbezitters. De overheid begon zich vanaf de jaren 80 echter weer te richten op het opkopen en van land teneinde het te herverdelen onder landlozen. Zij riep hiertoe in 1982 met wet 35 een uitvoerend orgaan in het leven: het Instituto Colombiano por Reforma Agricultural, Incora. Incora kocht grote hoeveelheden land op, maar vaak bleek het van lage kwaliteit en tegen te hoge prijzen.10 Deze organisatie werd in 1992 opgedoekt (maar bestaat nog altijd als ‘Incora in opheffing’) en vervangen door een gelijksoortige organisatie die het werk beter moest doen, het Instituto Colombiano de Desarollo Rural, Incoder. De strijd in Colombia speelt zich rond dezelfde tijd af als de strijd in andere Latijns Amerikaanse landen en in een tijdperk waarin men zich binnen internationaal recht zich begon te bekommeren over rechten van inheemse volkeren. In veel landen werd de druk voor een verbetering van de rechten voor inheemse volkeren opgevoerd.11 In de jaren 80 worden onderhandelingen gestart over een verdergaand verdrag waarin de rechten van inheemse volkeren, inclusief landrechten zullen worden vastgelegd. Dit verdrag, van de International Labour Organisation nummer 169 (vaak ILO 169 genoemd), speelt een belangrijke rol in de erkenning van landrechten voor Colombiaanse indianen en in hun kielzog, afro-colombianen. In de jaren 90 komen landrechten in brede zin weer in de aandacht. Terwijl in de eerste beweging van de jaren 60 de focus lag op nationale verhoudingen ligt volgens BendaBeckmann de nadruk in de huidige beweging op inter- en transnationale relaties. Bovendien 9 Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm; pagina bekeken 23 december 2006 10 El movimiento Indio del Cauca y el asunto de la tierra, in Resistir para Vivir, 2005. 11 Thome in Good Government and Law, pp. 201-225 voor een voorbeeld in Chile, zie ook Hoekema (2003); in 1957 werd het International Labour Organisation verdrag 107 vastgesteld, waarin rechten van inheemse volkeren voor het eerst werden neergelegd. 12 zijn internationale spelers zoals de Wereldbank en Europese NGO’s betrokken om hun hulp aan te bieden of op te dringen.12 De armoede van de bevolking is groot, zodat ze geen buffer hebben tegen de consequenties van het conflict of een uitweg vinden als ze geen land bezitten. Bijna 17% van de bevolking is werkloos terwijl nog eens 30% onregelmatig werk heeft.13 Bijna twee-derde van de bevolking leeft in armoede en ruim een kwart van de bevolking van ca. 44 miljoen mensen leeft van minder dan $2 per dag.14 Tegelijkertijd zijn de vooruitzichten somber door terugvallende schoolparticipatie cijfers en alfabetiseringcijfers en is de gezondheidszorg in suboptimale staat. De ontwikkeling van Colombia gaat al sinds 1997 achteruit. De inkomensverschillen zijn enorm, alleen erger in Brazilië in Latijns Amerika. De overheid heeft een zwakke respons, ook op deze verergerende problemen.15 Een belangrijk probleem blijft dat het gezag van de staat en nationale democratie ondermijnd worden door zwakke overheidsinstellingen en corruptie, wat ruim baan geeft aan gewapende krachten in de Colombiaanse maatschappij om te blijven strijden om macht en vooral controle over de natuurlijke bronnen van het land.16 Dit beeld wordt bevestigd door de Inter-American Commission on Human Rights (IACHR), die in een studie over Colombia weliswaar constateert dat het land grote verbeteringen heeft aangebracht in de algemene mensenrechtensituatie, maar toch zeer kritisch blijft. De IACHR constateert dat de uitgangspositie van Colombia goed was tot eind jaren 90, toen de economische situatie beter was dan de meeste van de omringende landen, maar dat deze nu sterk aan het verslechteren is, met grote gevolgen voor de levensstandaard van de bevolking. Er zijn tevens tekortkomingen in het onderzoeken van mogelijke schendingen van mensenrechten door militairen.17 Juridische aspecten Colombia, net als alle Amerikaanse landen, heeft internationale verplichtingen vanwege het lidmaatschap van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) en vanwege het feit dat het partij is bij het Inter-Amerikaanse Verdrag voor de Rechten van de Mens (IACHR), de Conventie voor de Rechten en Plichten van de Mens en de Verdragen van Genève en de eerste 2 protocollen. Deze verdragen zijn ondertekend omdat Colombia zich aansluit bij de bescherming van mensenrechten die hierin zijn vervat. De Inter-American Commission on Human Rights publiceert regelmatig rapporten over de situatie in Colombia. Bovendien heeft Colombia de rechtsmacht van het Inter-American Court of Human Rights aanvaard. Dit Hof heeft regelmatig uitspraken gedaan over vermeende schendingen van elementaire mensenrechten.18 12 Benda-Beckmann, 2001, pp. 46-56, p. 47. El Tiempo, 5 augustus 2005. 14 Aldus een studie van het UN Development Programme, UN World Food Programme, gerapporteerd door Reuters, 7 oktober 2005. Armoedecijfers door de Controloria (de Rekenkamer van de Colombiaanse overheid) gerapporteerd door Reuters, 17 juli 2005. 15 Reuters nieuws, 7 oktober 2005; zie ook het hierboven genoemde Controloria rapport van ca. 17 juli 2005 en een UNDP rapport van 15 juli 2005. 16 ‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia’, www.amazonwatch.org 17 Inter-American Commission on Human Rights, Human Rights protection in the Colombian legal and political system, 1999. 18 Landenrapport Colombia 1999, vindplaats www.cidh.oas.org/countryrep/Colom99en. Voor een interessante discussie over de toetreding, zie Frits Kalshoven, 1998. 13 13 Hoewel de Staat vanuit het perspectief van het internationale recht een belangrijke verantwoordelijkheid heeft in het vastleggen van landrechten, leert de geschiedenis dat de invloed van nationale overheden op hun landconflicten niet positief is. Zowel Van de Sandt in zijn studie naar landgebruik in Colombia door indianen als het verloop van de Nicaraguaanse Awas Tingni zaak laat zien dat de poging van de overheid om landgebruik en landrechten centraal te reguleren tot niet alleen inefficiëntie maar ook tot ongecontroleerd machtsmisbruik en corruptie kan leiden.19 In Colombia is er gezocht naar mogelijkheden van een decentralisatie van het gebruik van land door middel van de instelling van autonome gebieden waarin mensen hun eigen regels kunnen stellen. Deze autonome gebieden zijn toegekend aan collectieven zodat zij konden leven op een manier die voor hen natuurlijk was. Deze autonomie wordt beschermd door de Colombiaanse grondwet. Daarmee zijn de problemen van het landbeheer niet helemaal opgelost omdat lokale gebruiken ook gebaseerd kunnen zijn op de opvattingen van de lokale elite die weer interne strijd oproepen. Over die problemen gaat de staat dan niet meer.20 Van belang is om te realiseren dat er verschillende en elkaar overlappende regelingen zijn voor de mogelijkheid om land aan te kopen, te verkrijgen en te gebruiken. Dat leidt tot onduidelijkheid over rechten, maar ook tot het gebruik van de meest gunstige rechten. Het gebruik van verschillende soorten regelingen en onderbouwingen voor het recht op land door de afro-colombianen, campesinos colonos en indianen wordt mede bepaald door het voordeel dat zij er als collectief mee hopen te bereiken.21 Het fenomeen van verschillende typen wetgeving en reglementering voor hetzelfde doel wordt juridisch pluralisme genoemd en de studie ervan stelt het de ervaringen met het gebruiken van mensen van verschillende juridische instrumenten boven de juridische instrumenten als zodanig.22 Sommige belanghebbenden zijn niet op de hoogte van de juridische instrumenten die ze tot hun beschikking hebben.23 Uit die ervaringen blijkt dat het gebruik van dezelfde regelingen kan leiden tot heel verschillende uitkomsten, afhankelijk van de personen en groepen die er een beroep op doen en hun relatie tot andere belanghebbenden. De benadering van juridisch pluralisme is daarom sterk verbonden met het bestuderen van machtsverhoudingen en het proces van onderhandelingen. Om een voorbeeld te geven uit de problemen van de toegang tot water – een net zo bestreden natuurlijke bron als land in Colombia: “[U]iteindelijk, alle overeenkomsten verbonden aan het delen van water bemoeilijken waterrechten met zo veel beperkingen dat ze abstracte waarden worden die in hun concrete invulling (namelijk, de hoeveelheid waterrechten die iemand daadwerkelijk verkrijgt) vloeibaar en variabel zijn. Daarom zijn er continue onderhandelingen, wat de mobilisatie van macht betekent, en dit maakt de definitie van de eigen identiteit (door achtergrond of door groepslidmaatschap) een basale behoefte.”24 19 Van de Sandt, 2003, 125-161, zie vooral het voorbeeld van de resguardo Puerto Nariño; voor de Awas Tingni zaak zie o.a. Acosta, 2000, pp. 261-274. 20 Benda-Beckmann, 2001, pp. 46-56, p. 50; voor een voorbeeld van landbeheer door indianen dat niet ideaal verloopt, zie Van de Sandt, 2003, 125-161. 21 Benda-Beckmann, 2001, pp. 46-56, p. 53. 22 Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 2-3. 23 Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 13-14. 24 Hammoudi, 1985, p. 28, geciteerd in Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 16. 14 De positie van de indianen Vanaf de koloniale periode speelt in Colombia als uitvloeisel van de sociale ongelijkheid het probleem van de ongelijke landverdeling. Een historisch voorbeeld uit het noorden van Cauca zijn de landtitels van Juan Tana. In 1700 krijgt Juan Tana de landtitels van 5 dorpen van de afgezant van de Koning in Quito: Jambaló, Quilichao, Pitallo, Caldono en Pueblo Nuevo. In 1702 verdeelt Tana dit land onder een aantal cabildos. Dit waren de eerste reservaten, die ook door de eerste Spaanse kolonisatoren werden erkend. Niet iedereen was het met deze erkenning echter eens en er volgden jaren van verdrijving door landeigenaren en de zelfde Spanjaarden.25 De indianen raakten in de 19e en 20e eeuw een groot deel van hun landtitels kwijt door geweld en afkooppraktijken door grootgrondbezitters.26 Grootgrondbezitters kenden de commerciële waarde van land beter en hadden zakelijk een meer lange termijn visie zodat ze voor een te lage prijs land konden verwerven.27 Lukte dit niet op deze manier, dan werden indianen verdreven door geweld. Grootgrondbezitters gesteund door de regering, die afdwong dat binnen de gebieden gereserveerd voor de indianen, andere bevolkingsgroepen ook land konden kopen.28 Daarmee werd een wig gedreven tussen de landarme groepen die nu immers gingen strijden over het land van de indianen. In 1970 hadden de indianen in Colombia door hun gebrek aan commercieel inzicht, overheidsbeleid en geweld bijna geen land meer over en werkten op land van anderen.29 Daar kwam verandering in doordat de indianen zoals in Colombia zich organiseren onder de paraplu van de kleine agrariërs, de Associación Nacional de Usarios de Colombia (ANUC). Deze organisatie diende voor de indianen vooral als springplank naar een eigen organisatie, die in 1972 in Cauca begint: de Concejo Regional de Indianen de Cauca (CRIC). Volgens een van de geïnterviewden was er een opstapeling van problemen: “De reden dat de recuperaciones in de jaren 70 begonnen was omdat het land sinds de jaren 45 tot 50 behoorlijk was verslechterd en er schaarste was. In de jaren 45-50 was er weinig land, maar wat er was, was goed. Bovendien waren er de grootgrondbezitters die geld vroegen om over hun land te gaan om producten van het eigen land te brengen (terraje genaamd - LS). De grootgrondbezitters beschoten de indianen. Veel indianen moesten daarom naar de stad gaan om werk te vinden. Daardoor verloren ze het contact met hun cultuur.”30 De CRIC hanteert de methode van landbezettingen waarbij ze terugverwijzen naar hun historisch eigendom, zoals die vastgelegd zijn in de oude landtitels. Het bovenstaande voorbeeld van de landtitels van Juan Tana vormde een van de eerste successen van de indianen. Ze werden in de jaren 70 alsnog aan de indianen toegekend in de vorm van collectieve landtitels. Ze vormen een belangrijk deel van de huidige resguardos in deze streek. In de jaren 80 en 90 voerden de indianen met hun gewapende tak Quintín Lame (naar een belangrijke verzetsstrijder) ook een gewapende strijd tegen grootgrondbezitters. Deze groep werd opgeheven in de jaren 90. Toen bleek naar verluidt namelijk dat de grootste problemen 25 Interview Tamayo, 2 mei 2006; Seguimos Caminando, ACIN, 31 augustus 2005. Las Luchas de los Mayores, Cátedra Nasa Unesco, ACIN, 2001. 27 Interview Menza, 2 mei 2006. 28 Arocha, 1998, pp. 70-89, p. 77. 29 Interview Tamayo, 2 mei 2006. 30 Milano Toconaz Diez, 2 mei 2006. 26 15 niet meer tussen de arme boeren en de grootgrondbezitters lagen, maar tussen de campesinos colonos, afro-colombianen en indianen onderling.31 Sindsdien is de beweging van de indianen principieel vredelievend. Dat neemt niet weg dat er aanwijzingen zijn dat de indianen wel enige vorm van geweld gebruiken tijdens protesten.32 De indianen willen land om hun eigen cultuur op uit te oefenen als gemeenschap. Die cultuur bestaat uit veel elementen zoals het hebben van een eigen taal en het gebruik van traditionele medicijnen, maar ook een traditionele manier van landbewerking. Deze wijze van het land bewerken heet de traditionele Tul en houdt in dat er een balans gezocht wordt tussen het beschermen van het milieu en het verbouwen van gewassen. Doordat de traditionele Tul te weinig voedingsstoffen genereert voor de indianen en er druk was om het land intensiever te gebruiken zijn er wel aanpassingen in aangebracht om dit te verbeteren.33 Nog altijd zijn de indianen niet sterk gefocust op het produceren, laat staan voor geld, want het politieke doel om hun cultuur op een onafhankelijk grondgebied uit te kunnen oefenen staat voor de indianen boven alles. Deze positie van de indianen is vergelijkbaar met die van andere inheemse volkeren in Noord en Zuid Amerika, maar ook met de Sámi in Noord Europa. Het betreffen allemaal voorbeelden waar de oorspronkelijke bewoners zijn verdreven en worden bedreigd in hun bestaan, en hun cultuur zo goed als vernietigd is door een bezetter die doorgaans veel geld verdiende aan de bezetting en exploitatie van het land.34 De grondwet maar ook het verdrag van de International Labour Organisation (zie ook hieronder) 169 voorzien indianen met een recht op land en een bepaalde mate van recht op autonomie. Dat betekent dat zij recht hebben op land, maar ook een recht om hun eigen rechtsysteem te hanteren op dat land. De verschillen in rechtsystemen van de indianen met die van de Colombiaanse staat kunnen aanzienlijk zijn, niet alleen het procesrecht, maar ook de straffen, die in de indiaanse maatschappij ook lijfstraffen kunnen inhouden.35 Net als de campesinos colonos en de afro-colombianen worden de indianen tegenwoordig ook van het land verdreven waar ze woonden en werkten door geweld van de gewapende strijd tussen de overheidslegers, gewapende strijders, drugshandelaren en paramilitairen en bij de bouw van grote infrastructurele projecten (megaproyectos genaamd). De indianen weten goed hun behoefte aan land te onderbouwen en te communiceren; hun stem klinkt luider en duidelijker dan die van de campesinos colonos en de afro-colombianen. Hun organisatie is eensgezind, sterk en solidair. Zij hebben de omvang van het land dat zij bezitten en de kwaliteit ervan uitgebreid gedocumenteerd. Op deze manier willen zij duidelijk maken dat het land dat zij momenteel bezitten onvoldoende is om hun populatie te voorzien van voedsel.36 Zij beargumenteren dat het land dat zij bezitten weliswaar groot in oppervlakte is, maar dat slechts de helft (in sommige gevallen slechts een derde) ervan bruikbaar is voor enige vorm van gewassenproductie. Op deze wijze pareren ze de verwijten van de overheid, afro-colombianen en campesinos colonos dat de indianen bevoordeeld zijn door de overheid 31 Interview Fernandez, 3 mei 2006. The office of the UN High Commissioner for Human Rights in Colombia roept de indianen om geen geweld te gebruiken bij demonstraties, 12 november 2005. 33 Antonio Cifuentes, 2 mei 2006. 34 Zie voorbeelden in o.a. Assies (2005) en Galenkamp (1995). 35 Sanchez, 2002, pp. 19-58. 36 Een goed voorbeeld vormt het Plan de desarrollo del municipio de Toríbio 2001-2003; van andere gemeenten zijn soortgelijke overzichten en projecties gemaakt; meer politieke documenten zijn bijvoorbeeld Libertad para la Madre Tierra, uit oktober 2005 en Reforma Agraria de Cauca uit december 2005. 32 16 en meer land hebben dan ze op basis van hun bevolkingsgetal verdienen. De indianen maken circa 2% van de bevolking uit van Colombia, maar bezitten momenteel circa 25% van het land.37 Er is een aantal wetten en regelingen geschreven om de indianen te voorzien van land. De eerste en belangrijkste is de omzetting van de International Labour Convention nummer 169 (ILO 169) met de wet 21/1991. Deze wet heeft specifiek betrekking op de rechten van de Colombiaanse indianen. Het verbiedt discriminatie, maar biedt ook het recht op het bezit van een eigen grondgebied door indianen.38 Het bijzondere recht op land werd ook vastgelegd in de wet 160/1994, waar de reservaten (resguardos) van de indianen werden onderscheiden van andere landaankopen ten behoeve van de betere verdeling van land. In een decreet werd vastgelegd dat er wel een relatie moet zijn tussen de hoeveelheid land die ze bezitten en een aantal demografische en economische factoren. Een aantal akkoorden kwam tot stand naar aanleiding van acties van indianen. Belangrijke akkoorden waarbij concrete toezeggingen zijn gedaan aan de indianen zijn de akkoorden van El Nilo uit 1992, Japio uit 2005 en El Imperatriz uit dat zelfde jaar. Een ander belangrijk voorbeeld is het decreet 982 uit 1999, die tot stand kwam naar aanleiding van langdurige demonstraties. In dit decreet werden de buitengewone noden van de indianen (ze spraken van een culturele, sociale en economische crisis) erkend. Dit is opmerkelijk, omdat soortgelijke problemen bij de campesinos colonos niet tot dergelijke decreten heeft geleid. De bijzondere juridische positie die de indianen in Colombia hebben zorgt er voor dat ze in een gunstiger positie verkeren om aan land te komen.39 Al deze regelingen werden gesloten voor de indianen in de Cauca tussen de indianen, de provinciale en de nationale overheid. Over de nakoming van de concrete overeenkomsten bestaat onenigheid. De indianen zijn van mening dat de overheid haar afspraken niet nakomt die zijn opgenomen in de documenten en gebruiken dit als aanleiding voor demonstraties en landbezettingen.40 Een concreet voorbeeld dat in de tijd van deze studie speelde is het akkoord van Nilo. De heer Valencia stelt namelijk dat de overheid de afgelopen 14 jaar, dus vanaf 1992, zijnde vlak na de confrontatie bij El Nilo, 5000 ha. land heeft gegeven terwijl de regering met heel andere cijfers komt.41 De indianen gaan soms bewoonde haciënda’s bezetten om te protesteren tegen de overheid. De vasthoudende indianen schuwen confrontaties niet en soms vallen er gewonden bij deze landbezettingen, die de indianen ‘het terughalen van de Moeder Aarde’ noemen. Een vrouw roept bij het ziekenhuis waar ze haar zoon behandelen, “Wat moeten wij nog doen voordat de overheid inziet dat wij in vreselijke omstandigheden leven? Wat is er nodig voor hen om ons land te kunnen geven?”42 37 Avirama en Marquez in Van Cott, 1994. Convention (No. 169) concerning Indigenous and Tribal Peoples in Independent Countries, Adopted on 27 June 1989 by the General Conference of the International Labour Organisation at its seventy-sixth session entry into force 5 September 1991. 39 Zie de uitspraak van het Constitutionele Hof C-180/05 en een verdere discussie van dit onderwerp in het onderdeel Land als bijzonder recht. 40 Een voorbeeld is het persbericht van de Consejo Regional Indígena del Cauca – Cric, van 4 mei 2006 waarin zij de akkoorden van 16 december 1991 aanhalen en aangeven welke gedeeltes de regering niet is nagekomen. Zij stellen in dit persbericht een ultimatum op 13 mei, wanneer zij een volgende bijeenkomst organiseren. 41 Interview Valencia, 30 april 2006. 42 Het citaat is uit een film die gemaakt is over de landbezettingen van 2 september tot 26 december 2005: “Pa’ poder que nos den Tierra”, 2006, Asociación de Cabildos indianen del Norte del Cauca (ACIN) 38 17 De overheid erkent dat zij een aantal afspraken heeft gemaakt met de indianen die ze onvoldoende zijn nagekomen. De Secretaris van de provincie Cauca, de heer Gomez gaat zelfs zo ver om de toezeggingen van de overheid ‘onverantwoordelijk’ te noemen.43 Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn de afspraken als volgt samen te vatten: in de provincie Cauca is sinds 1988 in 22 overeenkomsten in totaal 54.242 ha. toegezegd, terwijl er tot nog toe 29.000 is aangeleverd, zodat er nog krap 24.000 moet komen. Het ministerie gaat nu bestuderen wat er is. De cijfers moeten komen van Incoder, de afdeling mensenrechten van de presidencia en de Nationale Afdeling Planificatie. Vervolgens is er 20.000 miljoen peso’s gereserveerd voor de aankoop van land. Er komt een toezichtcommissie die het proces van landaankoop controleert. Daarin zitten de Procureur Generaal, de ombudsman voor de mensenrechten (Defensoría del Pueblo) en Balthazar Garzón, de Spaanse onderzoeksrechter. Tot slot is er 4000 miljoen peso’s gereserveerd voor land vanwege decreet 982/1999, dat de uitoefening van de eigen cultuur facilieert met middelen en land.44 De regering heeft een aantal voorstellen om voor de indianen land te kopen. Ten eerste constateert de heer Gomez dat de indianen ongeveer 200 duizend ha. land bezetten terwijl ze daar geen landtitels voor hebben. Een van de ideeën is dus om dit land deels te legaliseren. Ten tweede is de overheid voornemens om vaart te zetten achter de onteigening van de eigendommen van drugsproducenten. Tot nog toe kost dat heel veel tijd.45 Op 16 december 2005 is er een akkoord tussen de provincie Cauca en de indianen getekend waar de doelen voor 2006 – kortweg, de aanschaf van 8000 ha. land – zijn opgesomd. De provincie heeft wel een aantal eisen gesteld. Het land moet goedgekeurd worden door een Landcomité om ervoor te zorgen dat de prijzen van land acceptabel zijn. Ten tweede worden er afspraken gemaakt over de kwaliteit en opbrengst van het land zodat er geen discussie meer is dat indianen wel land hebben maar er niets mee doen. Ten derde moeten de indianen ophouden met actievoeren. Ten vierde moet er in de toekomst tussen de drie groepen campesinos in het vervolg overlegd worden wie hoe veel land krijgt en wat daarmee gebeurt zodat de drie groepen niet elkaar blijven bestrijden. De indianen hebben het akkoord wel ondertekend, maar richtten op 15 mei 2006, aan het einde van een lange bijeenkomst over onder andere landproblematiek waar ook afrocolombianen en campesinos waren uitgenodigd een gewelddadige actie op en eisten wederom het nakomen van de akkoorden van de afgelopen jaren. De gouverneur van de provincie Cauca ging hier echter in de media niet op in en beschuldigde de indianen er van om te heulen met de illegale gewapende groep de Farc.46 43 Interview Gomez, 7 mei. Interview Gonzales, 15 mei 2006. 45 Interview Gomez, 7 mei 2006. 46 El Tiempo, 16 mei 2006. 44 18 De positie van de afro-colombianen De landproblematiek van de afro-colombianen begint bij de geschiedenis van de slavernij en de bevrijding in 1851 door Lopez, een liberale president. Ze vertrokken na hun bevrijding naar de bossen en maakten daar palenques: stukken land om op te wonen en te verbouwen met beveiliging er omheen (bestaande veelal uit hindernissen). Er waren in die tijd nog veel conflicten tussen de slaven en hun (oud-) eigenaren. Er waren stevige confrontaties met hun oud-meesters maar de afro-colombianen verlieten het uiteindelijk ‘con el alma’ oftewel, met niets materieels.47 Dit leidde er naderhand toe dat veel afro-colombianen weer voor hun oude meesters gingen werken en hen pacht betaalde met een dag arbeid in de week. Een feodale relatie dus.48 De problemen van de afro-colombiaanse bevolking is lange tijd buiten het zicht gebleven van de politiek doordat het land zich vooral identificeert als gemengd ras (mesties) of indiaans, maar nauwelijks afro-colombiaans, terwijl dit toch naar schatting 20% van de bevolking constitueert.49 Het is pas sinds de nieuwe grondwet van Colombia dat hun problemen zijn erkend en dat er in elk geval geprobeerd wordt wat aan te doen.50 Arocha poneert dat de moeite die is gestoken in het proces van erkenning van de afro-colombiaanse bevolking veel minder is dan die van de erkenning van de indiaanse bevolking.51 De afro-colombianen bleken vaak niet in staat om op een eigen stukje grond een agrarisch bedrijf op te zetten waarmee ze zichzelf van voldoende voedsel en geld konden voorzien. Hier komt bij dat zij in een van de meest vruchtbare gebieden van de Cauca land bezaten, in de vallei van de Magdalena, waar machtige suikerrietplantages zich wilden vestigen. Daardoor stonden zij onder zeer grote druk om te verkopen. Dit hebben ze tot ca. 1955 gedaan, waardoor het landbezit uit de familie verdween. Bovendien werd de druk regelmatig door grootgrondbezitters en drugshandelaren met dwang kracht bijgezet. Ook nu nog zijn er problemen tussen afro-colombianen en grootgrondbezitters. De eigenaren van grote suikerrietplantages hebben een beruchte methode: ze kopen het land rondom een kleine boer en bij het sproeien met pesticiden (noodzakelijk voor suikerriet maar zeer schadelijk voor meeste andere planten, mensen en dieren) raken ze ‘per ongeluk’ ook het ingesloten land van de kleine agrariër. Voor de bewoners en het vee op het stuk land leidt dit tot gezondheidsproblemen en schade aan de oogst. Bovendien, als een grootgrondbezitter al het land om de kleine boerderij heeft opgekocht kan deze moeilijk gaan doen wanneer de kleine agrariër zijn land wil verlaten omdat hij dan immers het land van de grootgrondbezitter over moet; sommige grootgrondbezitters kunnen daarvoor geld vragen (terraje genoemd – LS). De afro-colombianen wonen bij de belangrijkste snelweg van Colombia (de Panamericana, die door heel Zuid Amerika loopt) en tevens smokkelroute voor drugs. In het gebied waar zij wonen wordt veel gevochten tussen paramilitairen en guerrilla en plegen illegale gewapende groepen arbitraire moorden.52 Tot slot blijken de afro-colombianen zelf vatbaar voor de verlokkingen van het geld dat ze kunnen krijgen voor hun land en gaan uit zichzelf over tot 47 Interview Banguero, 4 mei 2006. Interview Banguero, 4 mei 2006. 49 De ‘onzichtbaarheid’ van de afro-colombiaanse bevolking is beschreven door Arocha, 1998. 50 Hoffmann, in Assies, Van der Haar, Hoekema, 2000, p. 124. 51 Arocha, 1998, pp. 70-89. 52 Faraón Angola Orejuela, president van de Asociación Afro y Campesina del Cauca, brief aan de President van Colombia, 7 april 2006; Programa presidencial de Derechos Humanos: DDHH en Cauca: meer dan 2 maal zo veel geweldsdelicten rondom de Via Panamericana als het gemiddelde in Colombia. 48 19 verkoop. Enkele van hen erkennen dat een beter beheer en behoud van hun land op de lange termijn een hoop problemen had kunnen voorkomen.53 De afro-colombianen vormen volgens een geïnterviewde ruim een derde van de bevolking in Cauca, maar hebben slechts 9% van het land van deze provincie in hun bezit.54 Het gebrek aan aandacht vanuit de overheid voor hun situatie vinden ze onrechtvaardig. Een aantal geïnterviewden vindt daarom dat de landproblematiek gezien moet worden in een breder perspectief van sociale en economische achterstelling. Zo wijzen een aantal respondenten op het feit dat afro-colombianen ondervertegenwoordigd zijn in hoge maatschappelijke posities, afro-colombianen slechtere onderwijs- en gezondheidfaciliteiten hebben dan gemiddeld en dat de armoede en werkloosheid van de afrocolombiaanse gemeenschap zeer hoog is.55 De Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (UNHCHR) heeft een studie verricht over de afro-colombianen over de jaren 1998-2005. Daaruit blijkt dat er sprake is van een patroon van discriminatie, marginalisatie en slachtofferschap. Zij meent dat de internationaal rechtelijke norm om slachtoffers van delicten van de overheid te vergoeden dient te worden toegepast. Daarbij moet acht worden geslagen op ‘de specifieke problematiek en impact van deze misdaden op de afro-colombiaanse bevolking’.56 Dit slaat op de situatie dat 80% van de bevolking een inkomen onder de armoedegrens heeft, er een patroon van uitsluiting is, de faciliteiten voor onderwijs en gezondheid slechter zijn dan voor andere inwoners van Colombia en dat de werkloosheid van de afro-colombianen hoger is dan bij andere bevolkingsgroepen.57 Een respondent verwoordt het als volgt: “De behandeling van de afros in Colombia is heel slecht. Er is nog veel racisme. Er zijn grote delen van afro gebied die elke zorg van de overheid ontberen. Er is gebrek aan schoon water en weinig communicatiemiddelen. En als de afros, net als de indianen een landbezetting doen worden afros veel harder behandeld dan de indígenas.” Aan het eind van het interview zou hij een groot schotwond in zijn been laten zien dat hij opliep toen de politie het vuur opende op een afro-colombiaanse menigte die deelnam aan een demonstratie over landproblematiek.58 De afro-colombianen in Noord Cauca willen land om zichzelf te kunnen bedruipen maar ook om hun traditionele agrarische cultuur uit te oefenen. Incidenteel wordt ook de bescherming van het milieu door deze traditionele vorm van landbouw genoemd.59 Maar dit is voor hen een onderdeel van de bredere eis die zij van de overheid hebben om de afro-colombiaanse bevolking te helpen een waardiger bestaan op te bouwen in alle facetten van het leven. Hun verzoek aan de overheid om kredieten en technische assistentie te verlenen om hen te helpen hun land te behouden is wat hen betreft dan ook het inlossen van een schuld die zij aan de afro-colombiaanse bevolking hebben.60 In de gemeente Corinto, waar wel technische assistentie is, gebruiken de afro-colombianen het niet, echter. Dat roept vragen op over hoe serieus de afro-colombianen zijn in hun wens om als kleine agrariër aan de slag te gaan en of 53 Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006. Interview Gomez, 7 mei 2006; census cijfers zijn in Colombia erg onbetrouwbaar volgens Hoffmann (2000), desondanks beweert hij dat in Colombia 10%-12% van de bevolking afro-colombiaans is. 55 Interview Mina, 4 mei 2006; interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 56 De UNHCHR, 23 september 2004; geciteerd in het tijdschrift Punto de Encuentro van begin 2006. 57 De UNHCHR, 23 september 2004; geciteerd in het tijdschrift Punto de Encuentro van begin 2006. 58 Interview Banguero 4 mei 2006. 59 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. Milieu vormt een klein deel van het verhaal dat door deze geïnterviewde gehouden wordt. 60 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 54 20 ze niet liever in loondienst werken met een vast maandsalaris.61 Hun eisen zijn uitingen van de woede die ze voelen over de behandeling die zij honderden jaren, eerst als slaven en nu als tweederangsburgers hebben moeten ondergaan. Erkenning voor de noden van de afro-colombianen kwam met de wet 70/1993. Deze wet (overigens een vervanging van een tijdelijke wet uit 1991 die dezelfde strekking had) garandeert afro-colombianen landrechten in gebieden waar zij traditioneel woonden en het recht om hun traditionele landbouwmethoden te beoefenen en hun eigen cultuur te beleven. De wet is een uitvoering van een grondwettelijk recht op land in een gebied waar de afrocolombianen historisch wonen, te weten aan de kust van de Stille Oceaan, waarvan een groot deel gelegen is in West Cauca. De verschillende decreten geven het recht op land (1745/1995), een etnisch onderdeel in de basisopleiding (2249) en representatie in nationale ontwikkelingsorganisaties (2314) en het recht op participatie in onderzoeken naar de bewoning door afro-colombianen van de kust van de Stille Oceaan (2374). Op het land dat door deze wet is aangenomen kan niet zonder voorafgaande consultatie een vergunning worden afgegeven voor de exploitatie ervan (1320 van 1998). Een beperking op deze wet is dat het land dat kan worden toegekend voor collectief eigendom alleen onontgonnen land mag zijn, dus niet de gebieden waar momenteel veel afro-colombianen wonen. De toepassing van deze wet leidde tot het toekennen van 2,36 miljoen hectare land in geheel Colombia ten behoeve van ruim 110.000 afro-colombianen gegroepeerd in ruim 22.000 families.62 Overigens hebben de afro-colombianen geen land met gemeenschapstitel in het noorden van Cauca maar vooral aan de kust van de Stille Oceaan. De problemen van de afro-colombianen zijn met de toekenning van de collectieve eigendommen nog niet opgelost omdat het land aan de kust minder vruchtbaar is en mensen honderden kilometers zouden moeten verhuizen voor het gebruik van het land. Ook moet dit land eerst worden ontgonnen.63 Hoewel deze wetten niet het begin vormden van de afro-colombiaanse beweging – dat lag voor een belangrijk deel bij het begin van de algemene beweging van de kleine agrariërs van de Associación Nacional de Usarios Campesinos (ANUC) in de jaren 60 en 70 – hebben het constitutionele proces en de wet 70/1993 wel een belangrijke impuls geleverd.64 De wet bracht een zeer diverse groep afro-colombianen bijeen om te strijden voor landrechten die door de locale sociale bewegingen nooit was gevoerd. Sommige van deze organisaties gingen participeren in de nationale beweging Proceso de Comunidades Negras (PCN), maar in de Cauca vielen de bewegingen zo snel uiteen dat ze effectief verdwenen en nauwelijks aansluiting kregen bij de PCN. De organisatiegraad van de afro-colombianen in de Cauca is hoog maar onderling verdeeld. Alleen al in de Cauca zijn er rond de 200 organisaties die strijden voor de verbetering van de positie van de afro-colombiaanse gemeenschap, een waardig leven op het land en een beter sociaal beleid. Doordat ze echter allemaal hun eigen voorman en achterban hebben, weten ze onvoldoende een vuist te vormen. Deze komen bijeen om gezamenlijk beleid af te spreken maar dit lukt niet altijd.65 Bij onderhandelingen sturen al deze groepen afgevaardigden die niet altijd met dezelfde voorstellen komen en de indruk wekken dat ze daar ook zitten omdat ze zich verkiesbaar stellen voor een politieke functie en de onderhandelingen over land gebruiken om stemmen te winnen.66 61 Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006. Titulación de los territorios communales afrocolombianos e indigenas en la costa Pacifica de Colombia, World Bank, 2004, p. 27 63 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 64 Hoffmann in Assies, Van der Haar, Hoekema, 2000, pp. 123-135. 65 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 66 Interview Gomez, 7 mei 2006. 62 21 Twee organisaties die eruit springen, vooral omdat ze groot en nationaal zijn, zijn het Proceso de Comunidades Negras (PCN) en het Comunitario Nacional Afro (CNA). Deelname aan demonstraties en landbezettingen vindt daarom wel plaats, maar afro-colombiaanse groepen in de Cauca sluiten zich aan bij andere organisaties.67 Bij onderhandelingen is het soms moeilijk om overeenstemming te vinden en te voorkomen dat men tegen elkaar uitgespeeld wordt.68 De afro-colombianen wijten hun verdeeldheid ook aan de houding van de overheid, die een min of meer actief beleid zou hebben om de afro-beweging te dwarsbomen. Een geïnterviewde meent dat de overheid de afro-colombianen valse beloftes doet, hen verkeerde informatie verstrekt en op andere wijze een rad voor ogen draait om hen af te remmen, maar lukt dat niet, dan zal de overheid het leger sturen.69 Een andere geïnterviewde zegt: “De bestuurders zijn meer geïnteresseerd in hun eigen financiële ontwikkeling dan die van de gemeenschap en verzorgen de inwoners van het dorp niet.”70 Een provincie waar de afro-colombiaanse beweging meer succes had was Nariño.71 De organisatie Palenque Nariño wist een diverse en redelijk opgeleide72 groep afro-colombianen te mobiliseren en organiseerde regelmatig bijeenkomsten waarbij de wet 70/1993 en een gezamenlijke strategie werd besproken. Voor het verstrekken van collectieve landtitels moet een Gemeenschapsraad worden ingesteld om ze te beheren, moet de historische claim van de afro-colombianen worden vastgesteld, een inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid benodigd land en de afro-colombiaanse bevolking. Toen deze taken waren volbracht echter, en het geld voor de aankoop van collectief land ontvangen was, waren de verhoudingen binnen de Palenque Nariño verzuurd. De afro-colombiaanse beweging heeft moeite om zich in deze stressvolle situatie helder te definiëren. Informatie over contacten met de donateurs werd strategisch verdeeld werd om de positie van bepaalde leiders te versterken en de staat en andere donateurs hielden de Palenque Nariño aan het lijntje. Door het schrijnende geldgebrek van de gemeenschap in Nariño gingen de onderhandelingen na verloop van tijd niet meer over de afro-colombiaanse cultuur maar over geld. Ten grondslag aan de gebrekkige eenheid van de afro-colombiaanse beweging is de langdurige neiging tot cliëntelisme. Uit de studie blijkt echter wel dat de samenwerking met de tijd verbeterde en dat er ten tijde van publicatie in 2000 19 effectieve Gemeenschapsraden waren die collectieve eigendommen konden beheren. De eisen van de afro-colombianen aan de overheid zijn: verstrekken van collectieve landtitels aan afro-colombianen, ook in vruchtbaar gebied; kopen van grond in Noord Cauca voor gebruik van de afro-colombianen; het verbeteren van de onderwijs faciliteiten voor afrocolombianen en een specifiek vak over de afro-colombianen in het curriculum; betere gezondheidszorg, en; menswaardige behuizing.73 Deze eisen zijn al beloofd door de overheid in de eerder genoemde decreten, maar deze beloften zijn volgens de afro-colombianen vooralsnog niet ingelost. De onderhandelingen met de overheid over problemen met land gebeurt altijd op nationaal of provinciaal niveau. Er bestaan landcomités – ingesteld door decreet 1317 – waar een vertegenwoordiger uit de betrokken afro-colombiaanse organisatie in zit en vertegenwoordigers van de provincie en de nationale overheid. Op lokaal niveau zijn er 67 Interview Banguero, 4 mei 2006 (gehele alinea). Interview Gomez, 7 mei 2006. 69 Interview Banguero, 4 mei 2006. 70 Interview Banguero, 4 mei 2006. 71 De studie over Nariño is van Hoffmann in Assies, Van der Haar, Hoekema, pp. 123-135. 72 Training door een kerk of ervaring bij een andere NGO in de provincie. 73 Faraón Angola Orejuela, president van de Asociación Afro y Campesina del Cauca, brief aan de President van Colombia, 7 april 2006. 68 22 weliswaar veel onderhandelingsmogelijkheden, maar volgens betrokkenen onvoldoende bevoegdheden om besluiten af te dwingen. In de visie van oud-burgemeesters Sandoval en Angola zouden onderhandelingen ook bijgewoond moeten worden door vertegenwoordigers van de lokale overheden.74 De wet 70/1993 heeft een culturele bewustwording tot gevolg. Veel bijna vergeten tradities van de afro-colombiaanse cultuur worden door de wet weer ‘geleerd’. Zo is collectieve jacht en collectieve ontbossing tegenwoordig niet meer gebruikelijk maar worden deze oude praktijken in de debatten over de wet weer genoemd. De wet heeft daarbij ook tot gevolg dat de oudere generatie aan krediet verliest omdat zij deze praktijken hebben laten versloffen of zelfs niet meer herinneren. Door dit proces wordt een samenhangende en gedeelde visie op de afro-colombiaanse cultuur gecreëerd. Ironisch genoeg zorgt deze nieuwe visie soms juist voor afstand tussen de afro-colombiaanse kleine agrariërs en hun leiders. De afro-colombiaanse beweging in Cauca lijkt in elk geval gestructureerd te worden doordat leiders kunnen refereren aan rechten die ze hebben omdat deze zijn neergelegd in wetten en decreten.75 Uit een studie die door een afro-colombiaanse religieuze gemeenschap is gedaan blijkt eveneens dat de uitvoering van de wet de gemeenschap aan de kust van de Stille Oceaan sterker heeft gemaakt en het in staat stelt om zich te verzetten tegen enkele weerspannige gemeenten.76 Daar staat tegenover dat de wet een minder duidelijke erkenning is van de afro-colombiaanse gemeenschap dan de wet 21/1991 is van de indiaanse gemeenschap. De landrechten zijn minder verstrekkend en ze zijn moeizamer tot stand gekomen. Arocha signaleert dat juist in de gebieden waar de afro-colombianen land hebben gekregen, de relatief achtergestelde positie van de afro-colombianen conflicten met de indianen en campesinos colonos heeft aangewakkerd waar ze daar voorheen niet waren.77 De afro-colombianen zagen met lede ogen aan hoe de indianen meer steun kregen van NGO’s en de campesinos colonos vanuit de bergen het land dat bestemd was voor de afro-colombiaanse bevolking innam.78 Bovendien heeft het neoliberale beleid van de overheden van de jaren 90 landbezit van zowel afrocolombianen als indianen tegengewerkt. Volgens Arocha is het essentieel dat Colombianen zich meer instellen op het feit dat afro-colombianen een belangrijk onderdeel van de bevolking en het regeringsbeleid hier op afgestemd wordt wil het niet vervallen in een diepere (gewapende) crisis.79 74 Interview Sandoval, 4 mei 2006; interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 75 Faraón Angola Orejuela, president van de Asociación Afro y Campesina del Cauca, brief aan de President van Colombia, 7 april 2006. De brief refereert aan de wet 70/1993 en decreten 4427/2005 en 2620/2000 om de eisen te onderbouwen. 76 Viafara Valverde, 2003, bekeken op http://axe-cali.tripod.com/viafara.htm. 77 Arocha, 1998, pp. 70-89. 78 Arocha, 1998, pp. 70-89. 79 Arocha, 1998, pp. 70-89, p. 84. 23 De positie van de campesinos colonos De campesinos colonos zijn vanaf het begin van de ontginning van Colombia aan hun lot overgelaten: zij werden enerzijds vrijgelaten om land te ontginnen waar ze dat wilden, maar anderzijds werden zij niet bijgestaan als ze failliet gingen of als ze verdreven werden door geweld of overheersing van grootgrondbezitters. De campesinos colonos zijn vooral harde en doelgerichte werkers. Zij grijpen de landproblematiek aan om goedkoop land te bemachtigen, en door hard te werken een goed inkomen te genereren. Er is geen culturele ideologie die hen motiveert om zich te mengen in de discussie over landverdeling.80 De campesinos colonos zijn de eerste beweging in de jaren 50 die opkomen voor het recht om meer land te bezitten. Zij richten daartoe de Asociación Nacional de Usarios Campesinos (ANUC) op die in de jaren 70 sterk was en naast de campesinos colonos zowel de afrocolombianen als de indianen incorporeerde en hen hielp om hun toekomstige eigen organisaties vorm te geven. In 1961 wordt wet 135 aangenomen, die werk moet gaan maken van landhervormingen. Er is overeenstemming dat deze wet niet functioneert doordat overheidssteun onvoldoende is en samenvalt met een groot aantal landbezettingen. Met het zogenaamde ‘pacto de Chicoral’, gesloten in 1972 tussen de regering en grootgrondbezitters, wordt besloten om een eind te maken aan de plannen voor landhervorming.81 De landconcentratie zet zich daarop voort en grootgrondbezitters zorgen voor schaarste in land met grote prijsstijgingen tot gevolg, zodat de campesinos colonos steeds verder weg worden gedreven, buiten de bestaande landbouwgebieden. Voor inkomsten beginnen zij coca en amapola (grondstof voor heroïne) te verbouwen. De goede inkomsten van deze gewassen veroorzaakt een storm op deze sector en in de jaren 80 stort de markt in als gevolg van overproductie. Grote groepen campesinos colonos hebben geen inkomsten meer en raken op drift, gedompeld in armoede en een uitzichtloze situatie van sociaal-economische deprivatie.82 ANUC is tegenwoordig een organisatie die zich vooral richt op de belangen van de campesinos colonos. Fensuagro is dat ook. Beide organisaties zijn echter niet meer wat ze in de periode van de jaren 70 waren. Er is wel landelijke bekendheid van de ANUC en ook op departementaal niveau is er volgens een geïnterviewde meer zicht op invloed.83 Ze worden door de overheid wel geconsulteerd bij besprekingen over landverdeling.84 In de geschiedenis van de campesinos in dit gebied is het conflict met de indianen van belang. Ze hebben zich er vanaf de jaren 80 sterk tegen afgezet. Vanaf 1983 is er een organisatie opgericht in Corinto (gemeente in Noord Cauca) juist om zich te verzetten de verpaupering die ze bij de indianen zagen. Tegelijkertijd hebben ze veel met de gemeente onderhandeld om toegang te krijgen tot basisfaciliteiten zoals schoon water en elektriciteit. De armoede onder de campesinos colonos was erg, de levensomstandigheden waren slecht.85 In 1987 mobiliseerden de campesinos colonos mensen voor een optocht naar San José del Guaviare en eisten aandacht voor hun sociaal-economische situatie, kredietfaciliteiten en technische 80 Interview Marin, 10 mei 2006. Montaña, 2000. 82 Montaãa, 2000. 83 Interview Marin, 10 mei 2006. 84 Interview Gomez, 7 mei 2006. 85 Interview Marin, 10 mei 2006. 81 24 ondersteuning om zich op het platteland te kunnen ontwikkelen. Dit leidde toezeggingen van de overheid over het toekennen van land die nooit zijn nagekomen.86 De campesinos colonos willen vooral grond hebben om op te produceren, geld te verdienen en goed te leven. Met dat woord produceren, onderscheiden campesinos colonos zich op principiële wijze van de indianen waarmee ze tegenwoordig minder harmonieuze banden hebben. Dat spitst zich toe op het gebruik van land en de visie op welvaart. De campesinos colonos willen het land intensief gebruiken voor productie en vinden dat de indianen hun land onvoldoende benutten. “We pikten het niet langer dat de indianen het land ongebruikt lieten terwijl wij zonder zaten.”87 Bovendien produceren campesinos colonos niet alleen om net voldoende te eten hebben, maar ook om geld te verdienen. “Concurrentie is voor ons geen vies woord.”88 De campesinos colonos hebben een bredere sociale agenda voor ogen die hun kansen op welvaart moeten vergroten. Zij willen (overigens samen met de indianen) meer geld voor onderwijs en een bescherming van de Colombiaanse markt tegen buitenlandse producten die tegen prijzen onder de marktwaarde verkocht worden. Voor de campesinos colonos is de verbetering van hun positie een doel op zich en verwachten zij van de overheid niet meer dan dat het hen in staat stelt om hun kleine agrarische bedrijfjes te ondersteunen. De campesinos colonos maken er geen geheim van coca te verbouwen. Het verdient goed, terwijl met andere producten nauwelijks het geval is. De campesinos colonos zijn voorstander van legalisatie zodat het een alternatief product in plaats van een illegaal product wordt. Dat voedt echter wel geruchten dat de campesinos colonos samenwerken met gewapende groepen; het verkopen van coca gaat nu eenmaal niet via legale samenwerkingsverbanden. Zij hebben evenals de afro-colombianen en de indianen te kampen met geweld en verdrijving, maar accepteren niet dat zij een bron van inkomsten moeten laten varen om het geweld te deëscaleren. De campesinos colonos zijn van mening dat de overheid zich onvoldoende bekommert om hen. In de ontginningsperiode van Colombia is de trend ingezet dat zij naar een onbebouwd stuk land gingen en het begonnen te verbouwen. Door de jaren heen is er voor deze stukken land steeds meer concurrentie gekomen waarbij zij als kleine boeren het onderspit dolven. De Colombiaanse overheid heeft hen nooit in bescherming genomen tegen hardhandige onteigeningen of hen geholpen bij tegenvallende oogsten of ander rampspoed.89 Een voorbeeld dat wordt gegeven door de heer Marin tekent deze relatie. “De regering heeft een aantal onderhandelingstafels geopend met de campesinos [over onderwerpen als vrijhandel en onderwijs – LS]. Er was in Corinto afgelopen december [2005 – LS] ook een dergelijke bijeenkomst waarbij de regering zei, ‘Laat ons maar wat projecten zien waardoor jullie levensstandaard verbetert.’ Probleem is dat de wij dat zelf ook moeilijk kunnen verwoorden. De regering helpt ons niet bij het formuleren van een visie, en dat zou wel moeten. Zo houden ze de ons in een achterstandspositie omdat ze de voorstellen terug kunnen sturen vanwege de veronderstelde slechte formulering of onderbouwing. Maar doordat er wel wordt onderhandeld kunnen we moeilijk acties op touw zetten, terwijl het uiteindelijk allemaal vastloopt op het heen en weer sturen van papier zonder dat er werkelijk iets verandert.”90 86 Montaña, 2000. Interview Marin, 10 mei 2006. 88 Interview Marin, 10 mei 2006. 89 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 22. 90 Interview Marin, 10 mei 2006. 87 25 In de wet 160/1994 is een hoofdstuk opgenomen over reservaten voor kleine agrariërs: reservas campesinas. Reservas campesinas – reservaten voor campesinos colonos – zijn te beschouwen als een tegenhanger van de bijzondere landrechten die in de wetten voor afrocolombianen en indianen zijn opgenomen. De doelen van de reservaten voor kleine agrariërs zijn onder andere om de concentratie van het landbezit te verminderen, de kleine agrariër te steunen en te voorkomen dat de economische situatie van kleine agrariërs verslechterd. De campesinos colonos hebben belang bij eigen reservaten omdat zij daarmee een beschermde omgeving krijgen om een leven op te bouwen als agrariër. Daarmee zou ook een oplossing gevonden kunnen worden voor het verbouwen van coca en amapola. Lokale burgemeesters en grootgrondbezitters werkten de formatie van reservaten voor campesinos colonos tegen, echter. Zij bedreigden de directie van Incora en niet lang daarna vond een serie moorden plaats bij de locatie waar de reservaten moesten komen te liggen, waarop besloten werd dat de beoogde locaties toch niet zo geschikt waren. In 1997 en 1999 heeft Incora stukken land gekocht op basis van de wet 160/1994 in Balsillas, Caquetá, Putumayo en Cundinamarca. Deze waren ver buiten de invloedsgebieden van de grootgrondbezitters geassocieerd in de Sociedad de Agricultores de Colombia.91 Het is opvallend dat de campesinos colonos wel over reservaten beschikken maar in veel mindere mate dan de indianen en de afro-colombianen een beroep doen op dit verschil om meer land te claimen.92 Helaas is niet bekend welk hoe groot de groep campesinos colonos binnen de Colombiaanse bevolking is. Campesinos colonos willen meer subsidies voor privé grond, zo blijkt uit de uitspraak van de tutela-actie93 C-180/05 van campesinos uit Piéndamo in de provincie Cauca, waar ook een groep indianen woont. Het wordt eveneens bevestigd in een interview.94 Mede door dergelijke acties is de subsidie voor de aankoop van land onlangs verhoogd van 70% van het aankoopbedrag tot 100% van het aankoopbedrag.95 In de uitvoering van de wet moet rekening gehouden worden met de financiën96, en volgens de geïnterviewde wordt er steeds minder geld uitgegeven aan land; corruptie van Incoder zorgt ook dat land in verkeerde handen (grootgrondbezitters) terecht komt.97 Het is vreemd dat de wet 160/1994 die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat zo weinig consequenties heeft voor de verdeling van land, ook in het voordeel van de campesinos colonos. Een nadelige positie die de campesinos colonos hebben ten opzichte van de indianen en de afro-colombianen is dat laatstgenoemden een fundamenteel recht op land hebben, terwijl de campesinos colonos recht hebben op land als een recht op privé eigendom. Privé eigendom is geen fundamenteel recht, en daardoor ook niet absoluut. Het is een formeel verschil dat wordt onderschreven door het Constitutionele Hof van Colombia: “Het verschil hier uitgetekend kan worden benaderd vanuit een ander perspectief [dan ongelijke behandeling in gelijke situaties – LS]: terwijl in het geval van de indiaanse gemeenschappen er sprake is van een toekenning van land in collectief eigendom voor het creëren, herstructureren, vergroten of verbeteren van reservaten (resguardos), en er in die zin een fundamenteel recht in het spel is, en in het geval van kleine agrariërs, wat hun [sociaal 91 Montaña, 2000. Het betreft hoofdstuk XIII, artikelen 79 en verder van de Grondwet van Colombia. Campesinos colonos willen meer subsidies voor privé grond, zo blijkt uit de tutela C-180/05. 93 Dit is een type rechtspraak waarbij een direct beroep op de grondwet kan worden gedaan. Het is verder toegelicht in het onderdeel over bijzondere rechten. 94 Interview Mina, 4 mei 2006. 95 Het betreft artikelen 24 en 45 van de wet 812/2003; overigens kan een dergelijke integrale subsidie slechts een maal worden verstrekt. 96 Zie artikel 8 van de wet 160/1994. 97 Een bericht van de overheid over een onderzoek naar corruptie bij Incoder op de site van het ministerie van Landbouw, geraadpleegd op 7 augustus 2006: http://www.minagricultura.gov.co/noticias/noticia.php?id=354 92 26 economische – LS] positie ook is, er sprake is van mechanismen voor toegang tot privé eigendom, die alleen in uitzonderlijke situaties het karakter hebben van een fundamenteel recht in de zin van de constitutionele jurisprudentie.98 Met de verhoging van de subsidies is echter het materiële verschil opgeheven dat wel in formele zin bestaat. Toch is de frustratie onder de campesinos colonos van Noord Cauca over de bijzondere rechten van de indianen groot, zo blijkt uit de rechtzaak. De campesinos colonos zien de noodzaak van versterking van hun organisatie en zien in de creatie van meer eigen reservaten een manier om dit te bereiken. De reservaten moeten bestuurd worden door een groep campesinos colonos, die ook zouden kunnen zorgen voor meer coherentie in de groep campesinos colonos werkzaam op die reservaten. Daarmee zou niet alleen een begin worden gemaakt aan het oplossen van sociaal-economische problemen, maar ook tegenwicht kunnen worden geboden aan de grootgrondbezitters en de verdrijvingen die plaatsvinden vanwege het gewapend conflict.99 98 99 Uitspraak van het Constitutionele Hof, C-180/05. Montaña, 2000. 27 Grote organisaties en grootgrondbezitters Campesinos colonos, afro-colombianen en indianen concurreren met grootgrondbezitters om dezelfde vruchtbare en kostbare grond. Grootgrondbezitters kunnen individuen zijn of grote organisaties (zoals een suikerbedrijf) en bezitten grond óf als productiemethode óf als investering. Grootgrondbezitters kunnen grote boerenbedrijven zijn die gewassen produceren (zoals de suikerriet, banaan of koffieboerderijen) of industriële organisaties zoals mijnen of olievelden. Sommige grootgrondbezitters exploiteren hun grond echter nauwelijks, hooguit door er een weinig vee op te laten grazen. Mede hierdoor rijst de verdenking dat zij investeren in grond om drugsgeld wit te wassen.100 De economische macht van grootgrondbezitters maakt hen een speler in de politieke verhoudingen zodat zij een factor van betekenis zijn in de besluitvorming over het herverdelen van land, dan wel het opkopen van braakliggend land.101 Een voorbeeld is de heer Ardila Lule, die niet alleen veel land heeft, maar ook een tv-station (RCN), aandelen in Postobon (frisdrank) en heel veel suikerriet in de Cauca en de rest van het land. Iemand als hij is voor de overheid te belangrijk om aan te spreken op zijn gedrag of dat van de organisaties die hij bezit.102 De grote commerciële boerderijen en de extensieve veeteeltbedrijven zijn ook verenigd in beroepsgroepen die de toegang tot het land beheersen. De verdeling van het land verloopt dus niet op een transparante en eerlijke wijze, maar wordt buiten de politiek om georganiseerd.103 Volgens een van de geïnterviewden heeft de organisatie waar veel grootgrondbezitters in het meest vruchtbare gebied van Noord Cauca in de vallei van de Magdalena – de Sociedad Agraria y Ganaderia – veel te zeggen over de verdeling van het land. Bovendien is er volgens hem een herenakkoord om land nooit aan de Incoder te verkopen. Incoder zou die grond alleen maar aan de indianen doorgeven en dat zou conflicten over landbezit tussen de indianen en grootgrondbezitters verder doen oplaaien.104 Grootgrondbezitters verdedigen hun economische belangen op politiek niveau, maar aan hen kleeft het imago de meedogenloze paramilitaire groepen van Colombia te hebben gesteund en te steunen met datzelfde doeleind.105 Juist in de Cauca is het probleem van geweld en verdrijving van de indianen een groot probleem, wat er op duidt dat de agro-industriële sector er veel belangen heeft.106 In de Cauca is de economische ontwikkeling en de levensstandaard ook beneden die van de rest van het land, wat de manoeuvreerruimte beperkt maakt voor de bewoners om op een andere manier dan met landbouw aan inkomsten te komen.107 Zo zijn grootgrondbezitters een integraal onderdeel geworden van enerzijds de landproblematiek en anderzijds het gewelddadige conflict. Een voorbeeld wordt genoemd door een van de geïnterviewden bij Puerta Tejada, waar de eigenaar van de suikerrietplantages verdacht wordt van samenwerking met paramilitairen om mensen van hun land te verdrijven en het dan 100 www.amazonwatch.org, historical overview, see 1986 and further. ‘Alternative Development Won’t End Colombia’s War’, Jason Thor Hagen, Institute for Agriculture and Trade Policy, 2001; Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006. 102 Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006. 103 Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006. 104 Interview Fernandez, 3 mei 2006. 105 ‘Information about the Combatants’, Center for International Policy, November 2001; interview met Fernandez, 3 mei 2006. 106 The Rights of Indigenous People in Colombia, Second Report On the Situation of Human Rights in Colombia, InterAmerican Commission of Human Rights, 1998. 107 El Tiempo, 15 maart 2005. 101 28 goedkoop op te kopen.108 Een ander voorbeeld van dezelfde problematiek uit de Chocó provincie betreft de verdrijving van afro-colombianen door paramilitaire strijders zodat op het aldus verkregen land Afrikaanse palmen konden worden geplant om er plantaardige olie mee te produceren.109 De overheid – lokaal, regionaal en nationaal – wil grote multinationals soms voorrang geven omdat deze de economie kunnen verstevigen. Grond kan dan opeens verkocht worden aan een multinational terwijl er strijdende claims op het gebied zijn van afro-colombianen, campesinos of indianen. Een voorbeeld wordt gegeven door de heer Sandoval. In een gebied genaamd Cerro Leteta zitten veel mineralen in de grond. Er bestaan historische claims op het gebied door zowel indianen als afro-colombianen. Voordat deze claims zijn ingewilligd echter – vanwege conflicten hierover duurde dit erg lang – heeft de nationale overheid alles verkocht aan een multinational. Dit zorgt dan wel voor werk voor sommige van de bewoners, ondertussen voelen de afro-colombianen en de indianen zich en niet serieus genomen met hun historische claims omdat er een grote organisatie in het spel is.110 Een voorbeeld uit de provincie Chocó betreft de Muriel Mining Company, die van de gemeente 2000 ha grond heeft gekregen om koper en goud te mijnen terwijl een deel van deze grond van afrocolombianen is.111 In december 2005 stelde de minister van Landbouw van Colombia – Felipe Arias – dat 15,000 ha land in collectief eigendom van een afro-colombiaanse gemeenschap eigenlijk van private bedrijven was en daarom voor hun doeleinden – te weten het produceren van olie van de Afrikaanse palm – gebruikt kon worden.112 Maar ook door misleiding wordt land ontnomen. Hierboven is al genoemd hoe de indianen het land voor spotprijzen verkochten aan grootgrondbezitters doordat ze de waarde ervan niet kenden, maar ook tegenwoordig gebeurt dat nog. Zo was er een organisatie die zich voordeed als tabaksproducent die land opkocht van de afro-colombianen. Toen ze eenmaal veel land hadden gekocht in de omgeving bleek het dat deze organisatie eigenlijk een goudmijn ging construeren op het land omdat ze wisten dat er goud in de grond zat.113 Ook de overheid kan optreden als grote organisatie als het een dam laat bouwen over een rivier ten behoeve van de energieopwekking. De constructie van een dam in de Rio Ovejas, bijvoorbeeld, zorgde er voor dat een stuk land onder water kwam te staan en tot het verdwijnen van vissen. Met de overheid waren afspraken gemaakt over de overplaatsing van gezinnen. Deze afspraken zijn echter nooit nagekomen, waardoor er veel mensen hebben moeten vluchten en anderen in armoede en ellende leven. Er is daar veel drankmisbruik, prostitutie en huiselijk geweld.114 Foto’s: leefsituatie van afro-colombianen: zeer kleine stukken land omringd door suikerrietplantages en lege velden van indianen 108 Interview Sandoval, 4 mei 2006. Justicia Y Paz, 18 februari 2006. 110 Interview Sandoval, 4 mei 2006. 111 Justicia Y Paz Colombia, 18 februari 2006. 112 Geciteerd op www.abcolombia.org.uk op 10 december 2005. 113 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 114 Interview Sandoval, 4 mei 2006. 109 29 Gevolgen van het landtekort voor de groepen campesinos Het bezit van land is in Colombia sterk gekoppeld aan welvaart en invloed op de economie, met de daar aan gekoppelde politieke invloed en de mogelijkheid om gewapende troepen te financieren. Machtige en rijke personen of bedrijven hebben de mogelijkheid om politieke invloed en/of eventueel quasi-militaire macht te verwerven om landbezit af te dwingen. Het gebrek aan land zorgt dan ook voor een evenredige beperking van de mogelijkheden voor het verwerven van inkomsten, politieke invloed en het verdedigen tegen gewapende groepen. De in deze studie besproken afro-colombianen, campesinos colonos en indianen zijn allen van mening dat zij een tekort hebben aan land. Voor die stelling is het volgende te zeggen. Eén op vier Colombianen hebben een absoluut gebrek aan voedsel en krijgen zij per persoon minder voedselhulp dan Sudanezen.115 Per dag sterven twee Colombianen aan verhongering.116 De tekorten in bruikbaar land zorgen voor sociale en economische problemen, maar volgens de indianen hebben de tekorten een directe link naar de minder hoge levensverwachtingen.117 De indianen en afro-colombianen stellen weliswaar dat dit ook te maken heeft met de mindere gezondheidszorg in de gebieden waar zij leven, maar vooral de indianen wijzen er op dat 56% van hun kinderen te weinig voedingsstoffen binnenkrijgen en dat bijna een kwart van de families onvoldoende land heeft om zichzelf te voorzien van voldoende voedsel.118 Gebrek aan land betekent niet alleen een gebrek aan voedsel, maar ook een gebrek aan inkomsten. Onder de indianen en de afro-colombianen is de werkloosheid en armoede hoog; mogelijkerwijs is die nog hoger dan de 16,6% werklozen en de 30% onregelmatig werkenden in heel Colombia, maar cijfers hierover ontbreken. Een gebrek aan inkomsten betekent dat er onvoldoende geld is om zaaigoed te kopen om in te zaaien, maar ook om te investeren in technologische hulpmiddelen om de productie te verhogen, voor zover nodig. En een gebrek aan inkomsten beperkt de mogelijkheid om extra land aan te schaffen. Het is dit acute gebrek aan geld dat door de afro-colombianen aangehaald wordt als een van de voornaamste redenen om land te verkopen aan grootgrondbezitters. Geld voor zaaigoed, technologische hulpmiddelen en uiteindelijk om voldoende eten te kopen ontbrak.119 Het hoge werkloosheidspercentage onder jongeren op het platteland – 29,6% in 2000 – wordt door de Colombiaanse regering als risico factor erkend: ‘Zonder twijfel, de vermindering van economische activiteit [op het platteland – LS], weerspiegeld in een vermindering met 800.000 ha ingezaaid land in het afgelopen decennium, vermindert de mogelijkheid op werk en veroorzaakt een migratie… naar gebieden waar illegale gewassen worden verbouwd … en aansluiting bij illegale gewapende groepen.’120 Het bezit van land biedt in Colombia onafhankelijkheid en een zekere vrijheid om eigen regels te stellen. Dat is precies waar de indianen mee bezig zijn als zij stellen hun eigen cultuur te willen beleven die sterk gekoppeld is aan de beleving van de natuur. De indianen hebben een eigen rechtssysteem die alleen kan worden uitgeoefend op hun eigen grondgebied. De afro-colombianen worden eerder in deze studie al geciteerd, sprekend over de 115 UN Development Program, eind oktober 2004. Directeur van de Colombian Family Welfare Institute, Beatriz Londoño, gerapporteerd door Reuters, 7 november 2004. 117 Uitspraken over sociale problemen, interview Mina, 4 mei 2006; relatie met gezondheid, interview Vitonas 2 en 3 mei 2006. 118 Seguimos Caminando, ACIN, 31 augustus 2005. 119 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 120 Presidencia de la República-Departamento Nacional de Planeación, 2002: 155. 116 30 mogelijkheid om hun eigen cultuur te beleven, hoewel ze vooral gericht op het op waardige wijze invulling geven van het leven op het platteland. De campesinos colonos geven aan ongestoord op hun stuk grond te willen produceren. Zonder voldoende land is dit moeilijk te bereiken. Volgens een geïnterviewde moet de landproblematiek dan ook gezien worden als sociaal probleem en als zodanig worden behandeld.121 In die visie is het bezitten van voldoende land slechts één van de problemen, naast de armoede en de gebrekkige overheidsfaciliteiten zoals onderwijs en zorg. Maar het is ook slechts één van de mogelijke oplossingen, en zou er naast het bezitten van voldoende land ook gedacht kunnen worden aan een betere voedselverstrekking, banencreatie, beter onderwijs en gezondheidszorg. Of een combinatie van deze middelen. Dat doet echter geen recht aan de culturele en spirituele waarde die land heeft voor indianen en afro-colombianen. 121 Interview Mina, 4 mei. 31 De verdeling van land in Colombia Het is duidelijk dat het onderwerp van de landproblematiek zeer leeft in Colombia, ook bij de overheid. De Grondwet van 1991 had onder andere tot doel een aantal rechten met betrekking tot landbezit aan minderheidsgroeperingen toe te kennen. Maar het effect van de verdeling van het land door de overheid blijft beperkt. De wet 160/1994 die een snelle en uitgebreide landhervorming moest effectueren is sterk bekritiseerd door het gebrek aan effectiviteit.122 Het blijkt ook uit het feit dat het aandeel van het land in handen van grootgrondbezitters blijft stijgen. In 1960 bezat 67% van de grondbezitters 6% van het land, terwijl 1,4% van de grootgrondbezitters 46% bezaten. In 1989 bezat 67% van de grondbezitters 5,2% van het land terwijl 1,3% van de grootgrondbezitters 48% bezat.123 In deze periode is dus sprake van een gemiddelde afname van de hoeveelheid grond dat een kleine agrariër bezit. Dit duidt er op dat de wet de werkelijke grondverdeling over heeft gelaten aan de werking van de markt.124 Hoewel de grondwetswijziging tot een intensivering van de politieke strijd om land leidt, lijkt het vooralsnog weinig effect te hebben op de werkelijke verdeling van land. Zo blijkt dat de omvang van het land van de kleine boeren steeds kleiner wordt, hun aandeel in het totaal van het grondbezit daalt, terwijl de concentratie van land bij de grootgrondbezitters sterk stijgt. Terwijl in 1984 ongeveer 80% van de grondbezitters ruim 9% van het land bezitten, bezit in 1997 ongeveer 75% van de grondbezitters nog 9% van het land. In diezelfde periode groeit het aandeel van de grootgrondbezitters – minder dan 1% van de bedrijven – van 42% naar 47%.125 Landverdeling in Noord Cauca en collectieve eigendommen in Cauca De provincie Cauca is in totaal 3.064.432 ha in omvang. In deze studie wordt geprobeerd zicht te krijgen op een aantal aspecten van landbezit. Allereerst, de hoeveelheid land in bezit door campesinos colonos, afro-colombianen en indianen. Dit is om een aantal redenen een ingewikkelde operatie. Landbezit wordt niet geregistreerd onder de noemer van etniciteit of landbouwtechniek. Bovendien is er over veel cijfers onduidelijkheid en zelfs strijd. Vervolgens wordt bekeken hoe de verhouding van grootgrondbezitters is ten opzichte van de kleine agrariërs. In de jaren 70 verwierven de indianen 381.000 ha. land in de provincie Cauca.126 Over dit historische cijfer is geen onduidelijkheid bekend, maar over de rest des te meer. Eind 2005 hadden de indianen volgens de Incoder ca. 601.000 ha collectief land in de provincie Cauca.127 Volgens de indianen is het 520.000 ha128 en volgens de regering hebben ze ongeveer 740.000 ha.129 Als de net genoemde Incoder beweert dat de indianen in de provincie Cauca 181.000 ha aan reservaten hebben is de verwarring compleet.130 122 Avirama en Márquez 1994, zie ook Ochoa, 1998. Heath en Deininger, 1997 124 Avirama en Márquez 1994, zie ook Ochoa, 1998. 125 El Instituto Geográfico Agustin Codazzi, IGAC 126 Departemento de Cauca, Incoder, noviembre 2005. 127 Departemento de Cauca, Incoder, november 2005?. 128 Interview Gomez, 7 mei, 2006. 129 Interview Gomez, 7 mei, 2006. 130 Departemento de Cauca, Incoder, november 2005. 123 32 Het departement Cauca heeft daarom voorgesteld om eerst aan de hand van satellietfoto’s te bepalen hoeveel land de verschillende groepen momenteel hebben. Incoder, de overheidsorganisatie die onder andere is opgericht om de landproblematiek op te lossen, moet dit project uitvoeren.131 Overigens wist de medewerker van Incoder niet van het bestaan van dit project.132 Als bekend is hoeveel land er is, worden de gegevens van de recente volkstelling gebruikt om te bekijken hoeveel land er per capita is. Over de volkstelling heersen bij de afro-colombianen weer twijfels, omdat ze menen dat er soms afro-colombianen als indianen zijn geteld.133 Toch meent de heer Gomez dat er door dit systeem overeenstemming kan worden bereikt over de hoeveelheid land en de hoeveelheid land die nog verdeeld moet worden. De Colombiaanse bevolking bestaat uit 800,000 indianen, oftewel ca. 2% van de totale bevolking.134 In de Cauca is de concentratie van de indiaanse bevolking het hoogst.135 Toch zijn de beweringen van de overheidswoordvoerder dat de Cauca voor 18% uit indianen bestaat en dat ze maar liefst 47% van het land in bezit hebben waarschijnlijk overdreven.136 De gemeenschappelijke landtitels van de afro-colombianen in het noorden van de provincie Cauca stammen uit de periode 1998-2005.137 Dat heeft te maken met de uitvoering van de wet 70/1993. Daardoor is in heel Colombia tot nog toe 2,36 miljoen ha braakliggend land aan de afro-colombianen in collectief eigendom geschonken.138 De afro-colombianen hebben volgens Incoder ca. 501.000 ha. land in de provincie.139 Helaas is er ook weer veel onduidelijkheid over de cijfers. Eén van de respondenten heeft het over slechts 50.000 ha land, maar dit zou op Noord Cauca kunnen slaan.140 De afro-colombianen omvatten volgens de woordvoerder van de provincie Cauca 35% van de bevolking maar hebben slechts 9% van het land, daarom kregen ze land aan de kust van de stille oceaan.141 De reservas campesinas zijn mogelijk gemaakt door de wet 160 uit 1994, die ook de subsidie voor de aanschaf van land door particulieren mogelijk maakt.142 De campesinos colonos lijken het gros van het land vanaf de tweede helft van de jaren 90 te hebben verkregen. Aan collectieve landtitels bezitten ze nu ca. 66.000 ha in de provincie Cauca.143 De ontwikkeling van landconcentratie in Noord Cauca ziet er als volgt uit. Op basis van gegevens van april 2006 komt daar uit het volgende beeld naar voren. In dit deel van de provincie is ongeveer 360.000 ha land in eigendom. De grootste groep landbezitters (met een oppervlakte van <1-15 ha), 87,5% van alle landbezitters hebben 18% van het land in eigendom. De groep van landbezitters van middelgrote arealen (tussen de 15 en 200 ha land), 131 Interview Gomez, 7 mei. Interview Cortez, 15 mei. 133 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei. 134 Avirama en Marquez in Van Cott, 1994. 135 The Rights of Indigenous People in Colombia, Second Report On the Situation of Human Rights in Colombia, InterAmerican Commission of Human Rights, 1998. 136 Interview Gomez, 7 mei, 2006; helaas zijn de bevolkingsaantallen in Colombia niet duidelijk. 137 Departemento de Cauca, Incoder, noviembre 2005. 138 Zie hierboven onder het gedeelte over afro-colombianen: Titulación de los territorios communales afrocolombianos e indigenas en la costa Pacifica de Colombia, World Bank, 2004, p. 27 139 Departemento de Cauca, Incoder, noviembre 2005. 140 Interview Banguero, 4 mei 2006. 141 Interview Gomez, 7 mei 2006. 142 Wet 160/1994. 143 Departemento de Cauca, Incoder noviembre 2005. 132 33 krap 12% van de groep landbezitters hebben 41% van het land in handen. Dat is evenveel als de ruim 0,5% grootgrondbezitters (meer dan 200 ha) in handen hebben. Vergeleken met de gemiddelden die voor Colombia zijn gegeven valt op dat de grote groep van keuterboeren meer land in handen heeft dan het gemiddelde uit 1997 liet zien. Meer dan de grootgrondbezitters, wier positie zeer vergelijkbaar als de cijfers die hierboven zijn gegeven, is dit blijkbaar ten koste gegaan van de bezitters van middelgrote arealen. Een verklaring hiervoor kan in deze studie niet gegeven worden. Het gebruik van land Niet op elk land kan alles zonder meer worden verbouwd. Grondsoorten hebben verschillende eigenschappen die het geschikt maakt voor gewasverbouw, gras (en dus veeteelt) of dat de grond juist geconserveerd moet worden vanwege de natuurwaarde of het feit dat er veel rivieren ontstaan en dus gepreserveerd moeten worden vanwege de waterkwaliteit. Wordt de grond gebruikt voor iets waarvoor het niet geschikt is, dan is dit een inefficiënt gebruik van de grond. De opbrengst van gewassen zal lager zijn op grond die eigenlijk alleen geschikt is voor grasland. Anderzijds zal het gebruik van vruchtbare grond voor grasland een inefficiënt gebruik zijn omdat de opbrengst van gras kleiner is dan intensieve landbouw. In Colombia is ongeveer 8-9% van het land geschikt voor gewassen, maar hiervan wordt slechts 7% ook daadwerkelijk voor landbouw gebruikt. Ruim de helft is bos of jungle en de rest (tegen de 40%) is geschikt als graasland. De huidige situatie is dat van het land dat geschikt is voor grasland, slechts tweederde als zodanig wordt gebruikt. Vanwege de verdrijvingen en de in feite verkeerde toewijzing van land wordt een zeer groot deel van het land juist gebruikt voor landbouw terwijl het hier niet voor geschikt is. Dit veroorzaakt een lage opbrengst, hetgeen weer noopt tot het planten van zeer lucratieve kroppen zoals de coca om toch een goed economisch rendement te krijgen.144 Dit kan statistisch worden geïllustreerd door het feit dat het percentage ingezaaide land van kleine boeren (0-5 hectare land) tegen de 40 ligt, terwijl dit voor grootgrondbezitters (meer dan 200 hectare) op slechts 2,5 is.145 Tegelijkertijd betekent het inefficiënte gebruik van land dat kleine agrariërs verdeeld zijn over het land en niet bij elkaar zitten. Grootgrondbezitters hebben dit probleem uiteraard niet. Dat heeft tot gevolg dat er in mindere mate wegen worden aangelegd waar de kleine agrariërs baat bij hebben. In de provincie Cauca is ruim 60% van het land van grote ecologische waarde of dient vanwege de waterproductie beschermd te worden. Ongeveer 8,5% is geschikt voor gewassen; dit is het gebied in de vallei van de Magdalena rivier waar veel afro-colombianen wonen en de suikerrietplantages gevestigd zijn. Ongeveer 2% is geschikt als grasland en de rest is rivier of bos.146 Het gebruik van het land stemt niet overeen met de geschiktheid van het land, echter. Slechts 3,7% van het land wordt gebruikt voor het verbouwen van gewassen, en dan nog in gebieden waarvan een groot deel geschikt is als grasland. Bijna 24% van het land wordt gebruikt als grasland, waaronder het grootste deel van het meest vruchtbare land van de Cauca valt. Op ruim 16% van het land wordt gemengd bedrijf gevoerd; dit zijn voor een deel de afro-colombianen, de indianen met een gemengd bedrijfje op een stukje land binnen een 144 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348. El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 349. 146 Incoder, Departemento de Cauca, november 2005. 145 34 reservaat en de campesinos colonos met een te klein stuk land om gewassen voor de verkoop te produceren.147 Uit de opsomming van het gebruik van land kan worden vastgesteld dat het gebruik van land in de Cauca veel efficiënter kan dan thans het geval is. Vooral het overvloedige grasland op de meest vruchtbare gebieden van de Cauca kunnen gezien worden als een rem op de productieve capaciteit van het land in deze provincie. Kwaliteit van het land Zoals hierboven beschreven is niet alleen de hoeveelheid van het land van belang voor de opbrengst ervan. Ook de kwaliteit van het land in Colombia verschilt sterk. Van de hoog gelegen (tot ruim 4000 meter boven de zeespiegel) paramo’s en de hete en moerassige selva’s (jungle) is de opbrengst niet groot. Deze factor moet volgens de verschillende etnische groeperingen meer in acht worden genomen bij uitspraken over landbezit in Colombia. De indianen presenteren gegevens dat zij in Cauca land bezitten waarvan – vanwege de temperatuur, heuvelachtigheid en kwetsbaarheid – slechts 12% echt geschikt is voor voedselproductie door middel van enige verbouwing of exploitatie.148 Dit ligt volgens hen nog onder het nationale percentage, dat door de indianen (met een verwijzing naar het geografisch instituut IGAC) op 20% gesteld wordt.149 In de Cauca zijn alleen de afro-colombianen woonachtig op hoog productieve landen, maar zij hebben te weinig land om voldoende op te verbouwen, zelfs voor zichzelf. De indianen wonen in het noordoosten van de Cauca in de heuvels en op de zeer hoog gelegen gebieden die niet geschikt zijn voor welke exploitatie dan ook. De campesinos colonos die deelnamen aan deze studie wonen op een reservaat dat aan hen is toebedeeld, een reserva campesina, gelegen in de heuvels rondom Corinto, waar de kwaliteit van het land ook niet bijzonder hoog is. Voor de Secretaris van de provincie Cauca, de heer Gomez is er overigens geen verschil van mening over het feit dat de indianen land bezitten van matige kwaliteit. Hij geeft aan dat er bij de verdeling van land in de toekomst ook rekening gehouden moet worden met de potentiële opbrengst en dit af te wegen tegen de hoeveelheid land in bezit van afro-colombianen, campesinos colonos en indianen.150 Foto’s: land van indianen dat niet geschikt is voor de landbouw vanwege de droogte en de heuvels. Foto’s: eindeloze suikerrietplantages en verwerkingsbedrijven 147 Incoder, Departemento de Cauca, november 2005. Seguimos Caminando, ACIN, 31 augustus 2005. 149 Reforma agraria Cauca, ACIN, 19 december 2005. 150 Interview Gomez, 7 mei 2006. 148 35 De transformerende functie van wetgeving Een van de belangrijkste vragen van deze studie is of wetgeving in Colombia de dagelijkse realiteit van kleine agrariërs kan veranderen. Vanuit de theorie zullen enige opmerkingen hierover gemaakt worden. Vervolgens zal ingegaan worden op de bijzondere rechten die toegekend worden aan indianen en afro-colombianen en de consequenties voor hun juridische positie die deze voor hen heeft. Tot slot zal het recht op land als bijzonder recht worden behandeld. De campesinos colonos, de indianen en de afro-colombianen hebben het idee dat ze een recht hebben dat niet wordt erkend. Een verandering in hun erkende landrechten zou een instrument voor verandering kunnen zijn. Het idee van ‘legal engineering’ – dat sociale en economische verandering door overheidswetgeving mogelijk is – wordt sterk aangehangen bij het maken van plannen om ontwikkeling te stimuleren. De resultaten ervan zijn echter lang niet altijd positief. Daar waar de ontwikkelingen door de overheid wordt ingezet tegen de wil van de bevolking in zal de bevolking manieren verzinnen om de wet tegen te werken of te saboteren. 151 Dat lijkt in Colombia niet het geval, eerder het tegenovergestelde, namelijk dat de wetten die zijn opgesteld over land juist een respons waren op de eisen van grote delen van de bevolking die een schaarste aan land had. De bezittende klassen hebben echter grote invloed op de verdeling van het land, vooral als zij het moeten afstaan. In de analyse van Thome komt naar voren dat er een politiek moet ontstaan waarin de sociale functie van privé bezit een belangrijke plaats inneemt en dat afstand wordt gedaan van de absoluut individualistische opvatting van bezit waar niemand – ook de overheid – iets over te zeggen heeft.152 Voor een begin aan landhervorming is het instellen van wetten op zich niet voldoende. Er zal een tamelijk breed gedeelde politieke opvatting moeten zijn. Een vraag is of er wel werkelijke landhervorming kan plaatsvinden zonder dat er een complete verandering van regime plaatsvindt in het land zoals in China, Cuba en Noord Korea onder andere plaatsvonden.153 In Colombia is van een werkelijke verandering in de concentratie van landbezit geen verandering gekomen terwijl de sociale functie van privé bezit al wel in de grondwet is opgenomen.154 In Chili kwamen landhervormingen pas tot stand nadat de landbezittende elite lange tijd macht verloor door een versterkte middenklasse en langdurige politieke strijd waarin de socialisten steeds meer invloed kregen op de wetgeving van het land. Ook na de invoering van de eerste landhervormingwetgeving vergde het nog altijd een grote maatschappelijke druk om hervormingen door te voeren waarin duidelijke afspraken werden gemaakt over de betaling voor onteigend land.155 Een voorbeeld waar legal engineering tot concrete verandering heeft geleid wordt gegeven door James Scott in zijn analyse van de pre-revolutionaire Russische dorpen die onderworpen worden aan overheidsplanning.156 Scott poneert dat de Russische staat gedreven werd door de drang om de dominantie van het dorp over de bevolking te breken om een meer centraal 151 Benda-Beckmann, 1989. Thome in Good Government and Law, pp. 201-231. 153 Thome in Good Government and Law, pp. 201-231, p. 230. 154 Constitución Politica de Colombia, art. 58; uitgewerkt in decreet 2164/1995 van wet 160/1994. 155 Thome in Good Government and Law, pp. 201-231. 156 James C. Scott, Seeing Like a State. How certain Schemes to improve the Human Condition Have Failed. Yale University Press (1998), 33-52. 152 36 gezag in te stellen, onder ander door een systeem van belasting. Hoewel Scott benadrukt dat de weerstand tegen dergelijk ingrijpen groot is en de traditionele vormen van landbeheer in de Russische dorpen nooit helemaal verdwijnen, er wel degelijk een verandering optreedt als gevolg van overheidsinterventie.157 Deze redenering doortrekkend zou en verandering de andere kant op, dus meer in de richting van traditionele vormen van landbeheer, ook weer met wetswijzigingen ingesteld moeten kunnen worden. Vast staat dat dergelijke veranderingen nooit volledig zijn tenzij de gemeenschap deze aanvaardt als de hare en dat er tijd overheen gaat voordat veranderingen wortel schieten. Bijzondere rechten voor indianen en afro-colombianen In de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw hebben inheemse volkeren in veel gebieden van de wereld zich collectief uitgesproken voor erkenning van hun identiteit als volkeren met een eigen identiteit en levensstijl. Hoewel er in 1957 al een internationaal verdrag van de International Labour Organisation (ILO) in werking was getreden over de rechten van inheemse volkeren – ILO 107 –, gingen deze volkeren zich pas vanaf de tweede helft van de jaren 70 collectief inzetten voor hun rechten. Hun campagne werd in toenemende mate gesteund door internationale organisaties, NGO’s en staten. In de jaren 80 begonnen onderhandeling over de opvolger van het ILO 107 omdat inheemse volkeren deze te veel gericht vonden op assimilatie en het verdrag onvoldoende erkenning gaf aan hun eigen identiteit en tradities. Het nieuwe verdrag, ILO 169 van 1989, geeft inheemse volkeren het recht op eigen instellingen, behoud van hun levensstijl, taal identiteit en tradities en de erkenning van een andere visie op economie. De overheden die het ratificeren leggen zich vast om de culturele integriteit en het recht op land en hulpbronnen te eerbiedigen, discriminatie tegen inheemse volkeren aan te pakken en in hun beleid rekening te houden met de inheemse volkeren in het land. Dit verdrag is door een groot aantal landen in Latijns Amerika geratificeerd, hetgeen iets zegt over de verandering in de opvatting over inheemse volkeren.158 Het verdrag erkent inheemse volkeren als een collectief, wat afwijkt van de klassieke opvatting over mensenrechten dat het een zaak tussen de staat en het individu is. Daarmee begrenst het de exclusieve soevereiniteit van de staat doordat deze volkeren binnen de staat (afscheidingen vond men onwenselijk) een grote mate van zeggenschap kregen over hun territoir, levensstijl en rechtsysteem.159 De bijzondere rechten werden breed erkend, ook in Europa. Het Europees Parlement nam in 1989 en 1994 resoluties aan waarin ze pleitten voor rechten voor inheemse volkeren, landhervormingen en zelfbeschikking.160 Nadat in Colombia landhervormingswetten waren ingevoerd, hadden ze een onmiskenbaar effect op de ontwikkeling van het zelfbewustzijn van de indiaanse en afro-colombiaanse kleine agrariërs. Ze ontwikkelden meer bewustzijn en kennis over hun cultuur en de organisatie van de afro-colombianen werd er hechter door, zoals blijkt uit de hierboven beschreven voorbeelden. De wetten 21/1991 en 70/1993 zijn bedoeld om specifieke kenmerken van de indianen en afro-colombianen te beschermen. Het middel dat ze daarvoor gebruiken is het toekennen van 157 Scott, 1998, p. 49. Anaya, 2004, p. 56-59. 159 Anaya, 2004, p. 59-60. 160 Geciteerd in Anaya, p. 68. Zelfbeschikking moet hier niet gelezen worden als het recht op afscheiding van de staat. 158 37 bijzondere rechten aan de minderheid als collectief. De reden dat dit gedaan wordt is dat de mensenrechtenbescherming zoals neergelegd in mensenrechtenconventies niet heeft geleid tot een verbetering van hun achterstandspositie. In andere woorden, de bijzondere rechten kunnen een volk helpen om zich te ontplooien en hun eigen toekomst te bepalen (selfdetermination).161 Het leidt ook tot een versterking van de cultuur van de afro-colombianen en de indianen. Hierboven werd al genoemd de herleving van de afro-colombiaanse cultuur en die van de indiaanse als gevolg van de invoering van de grondwet en de bovenstaande wetten. Het structureert de bewegingen omdat deze nu concrete afspraken hebben om aan te refereren en hun eisen mee te onderbouwen. De keerzijde van het toekennen van bijzondere rechten is dat het de cultuur verstikkend kan maken voor de inheemse bevolking. De mensenrechtendoctrine van de klassieke vrijheidsrechten zoals geformuleerd in bijvoorbeeld het Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten is gebaseerd op individuele rechten die universeel erkend worden en een formele gelijkheid nastreven, terwijl de collectieve bijzondere rechten die individuele vrijheid juist inkaderen binnen de uitoefening van een specifieke cultuur. Als je voor die specifieke cultuur kiest, kun je er niet zo maar meer onder uit. Een voorbeeld hiervan is de zaak van een moord door een indiaan uit Noord Cauca. Toen deze zaak behandeld werd in het indiaanse rechtsysteem, ontkende de verdachte dat hij tot de indiaanse gemeenschap behoorde zodat het Colombiaanse rechtsysteem competent zou zijn en niet het indiaanse. Het Colombiaanse Constitutionele Hof – dat de grondwet en daarmee de rechten op autonome rechtspraak van de indianen interpreteert – accepteerde de ontkenning van de indiaanse verdachte niet, zeggende dat het behoren tot de indiaanse cultuur niet een kwestie van opportunisme kon zijn.162 Galenkamp stelt in algemene termen dat de collectieve rechten de rechten van het individu juist kunnen verdrukken doordat als zij kiezen voor een bepaald rechtsysteem, zij onder druk komen te staan om zich er compleet aan te conformeren teneinde een homogene samenstelling van die groep te maken. De invloed van de indiaanse rechten op cultuur en landgebruik impliceert dat de keuzevrijheid op persoonlijk gebied wordt ingeperkt.163 Galenkamp beweert dat het versterken van de bescherming van de bestaande klassieke mensenrechten de collectieve mensenrechten overbodig maakt. Zij stelt dat de vrijheid die deze rechten bieden een gemeenschap in staat stelt om hun eigen cultuur te beleven.164 Een probleem dat ervaren wordt door buitenstaanders is dat de mogelijkheden van indianen om hun cultuur te beleven soms in strijd is met de klassieke mensenrechten. Het is mogelijk dat de beperking van deze mensenrechten zelfs noodzakelijk zijn om de gemeenschap in stand te houden. Dit is in feite niet anders dan de opgelegde gedragsnormen van de liberale maatschappij, alleen zijn de normen anders. Om de gemeenschap werkelijk te laten functioneren, moet er een mate van autonomie zijn om het eigen rechtsysteem uit te voeren en mensen in cultureel opzicht te vormen en waar nodig, op te leggen.165 De gelijkheid van culturen impliceert volgens het Constitutionele Hof van Colombia dat de normen van de ene cultuur niet leidend mogen zijn voor de culturele normen van een andere.166 Deze rechten zijn ook direct afdwingbaar via een systeem van tutela, die inhoudt dat er binnen tien dagen van 161 Van de Sandt, 2003, p. 128. Uitspraak van het Constitutionele Hof in zaak T-523 uit 1997. 163 Galenkamp, 1995, in Van Willigenburg, pp. 165-184. 164 Galenkamp, 1995, in Van Willigenburg, pp. 165-184. 165 Assies, van der Haar en Hoekema, 2000, pp. 303-304. Zie ook Assies, 2003 in Salman en Zoomers. 166 Constitutionele Hof van Colombia, uitspraak ST-496/96. 162 38 een rechter een constitutionele afweging mag worden gevraagd over de inperking van rechten van indianen.167 Dat neemt niet weg dat er beperkingen worden opgelegd aan de uitoefening van autonomie. Die beperkingen hebben rechtstreeks betrekking op juist de bescherming van het individu tegen al te grote inbreuken op de vrijheids- en mensenrechten. Het Constitutionele Hof refereert aan universeel geaccepteerde rechtsnormen die niet derogeren, zelfs niet in tijden van oorlog, en stelt op basis daarvan dat bepaalde culturele uitingsvormen onacceptabel zijn. Vrouwenbesnijdenis, doden van heksen, niet vererven aan mannen in een matrilineale maatschappij, uithuwelijking, kinderen scheiden van de ouders als straf en het niet accepteren dat indianen tevens Christelijk zijn worden expliciet afgewezen door het Constitutionele Hof.168 Daarentegen zijn traditionele straffen als zweepslagen en het vastzetten in een klem niet verboden. Een andere belangrijke beperking is dat de indianen alleen deze actieve mate van controle hebben op hun eigen gebied; daarbuiten worden ze wel beschermd door de grondwet en vallen ze onder het regime van respect voor diversiteit, maar kunnen ze bijvoorbeeld geen jurisdictie uitoefenen over een indiaan tenzij die wordt overgebracht naar het eigen grondgebied.169 In antwoord op Galenkamp kan het volgende gezegd worden over de consequenties van het toestaan van bijzondere rechten voor collectieven. Het respecteren van klassieke vrijheids- en mensenrechten van volkeren biedt geen plaats voor ontwikkeling van de indiaanse cultuur. Het Internationale Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) laat de inheemse rechtspraak bijvoorbeeld niet toe en biedt geen bescherming tegen inmenging door andere culturen in de inheemse cultuur, in tegendeel. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van de indiaanse cultuur afhankelijk is geweest van de instelling van de Colombiaanse grondwet met veel ruimte voor traditionele opvattingen over leefwijze en de specifieke Colombiaanse wetgeving. Maar het heeft de culturele ontplooiing verdiept. Deze wetten hebben de centrale autoriteit van de indianen sterker gemaakt zodat zij zich sterker kunnen profileren, onder andere in het poneren van eisen voor het nakomen van landafspraken.170 De erkenning van de traditionele levenswijze van inheemse volkeren heeft hen versterkt en hen een volwaardige positie in de Colombiaanse maatschappij gegeven. Hier uit blijkt ook de zin van de autonomie: hoewel het lijkt op een praktijk van isolatie gaat autonomie om de voorwaarden voor participatie.171 Bovendien zijn de inheemse tradities zijn doorgaans minder formeel en helder gesteld dan de wetboeken van de Westerse samenlevingen die hen omringen en die deze Westerse samenlevingen hen proberen op te leggen. Dat geldt niet alleen voor het inheemse systeem van leefregels in Colombia, maar tevens voor inheemse leefregels gebruikelijk bij inheemse volkeren in andere Noord- en Zuid Amerikaanse landen, in Afrika en Noord Europa (de Sámi). De leefregels zijn minder exact omschreven of is meer in de vorm van wijsheden die van geval tot geval worden geïnterpreteerd.172 Deze regelingen vastleggen maakt ze te rigide om ze van geval tot geval te kunnen interpreteren, terwijl een nationale overheid niet altijd genoegen zal nemen met vage regelingen. Het gebruik maken van de mogelijkheid om eigen 167 Sánchez Botero, 2002, p. 25. Sánchez Botero, 2002, pp. 42-43. 169 Assies, 2005, p. 191. 170 Van de Sandt, 2003, p. 158. 171 Assies, Van der Haar en Hoekema, 2000, p. 301. 172 Hoekema, 2003, pp. 181-220. 168 39 rechtsysteem te hanteren bedreigt daarmee het behoud van het oorspronkelijke karakter van de indiaanse wetgeving.173 Hoekema signaleert in zijn artikel twee punten waarop er echter over en weer geleend wordt van wetgeving: ten eerste uit een behoefte om de eigen wetgeving meer acceptabel te maken voor de overheid en die indianen die het indiaanse rechtsysteem afstotelijk vinden en het zien als een reden om de gemeenschap te verlaten. Die behoefte kan strategisch zijn, maar ook gemeend: een voorbeeld wordt genoemd in Assies waar een indiaanse autoriteit de straf voor het doden van een vermeende heks wordt verhoogd omdat dit beter aansluit bij Colombiaanse opvattingen over de strafmaat voor moord.174 Ten tweede kan de vaagheid van inheemse wetten na verloop van tijd niet meer aansluiten bij de hedendaagse realiteit. Een voorbeeld uit Quebec van de Cree indianen toont aan dat nu het jagen voor voedselvoorziening feitelijk niet meer gebeurt, er nieuwe regels over plezierjacht moeten komen.175 In deze studie is deze beweging naar toenemende formalisering van traditionele leefwijze van de indianen goed zichtbaar op het gebied van landbeheer. De druk vanuit de afrocolombianen, de campesinos colonos, de regering maar ook van binnenuit heeft bij de indianen gehoor gekregen.176 Ze hebben hun traditionele landbouwmethode – de Tul – hervormd om het land intensiever te gaan gebruiken. Daarin wordt nu ook lesgegeven aan de scholen op de resguardo Munchique. De indianen hebben helder in kaart gebracht hoe zij het land gebruiken en welke grenzen er zijn aan dit gebruik. Ze hebben zich bereid verklaard om met de regering, de campesinos colonos en de afro-colombianen in gesprek te gaan over het stellen van normen over het gebruik van land.177 Dat is een grote stap verwijderd van de traditionele landbouwmethode waarin er net genoeg geproduceerd wordt om te overleven.178 Deze nieuwe dynamiek gaat ook gepaard met interne organistarische spanningen doordat de wetten een soort nieuwe indiaanse middenklasse creëerden van personen die gesterkt werden door de nadruk op hun indiaanse identiteit. Deze groep ging juist de traditionele leiders uitdagen en hen naar de kroon steken. Bij de indianen ging het, net als bij de afrocolombianen gepaard met een sterk conservatieve beweging die de nadruk op traditie versterkte.179 De door de Colombiaanse overheid ingestelde wetten die de tradities van de inheemse volkeren in stand laten hebben een transformerende werking gehad op de inheemse identiteit en hun positie in Colombia versterkt. Dat proces neemt tijd in beslag en vergt sterk leiderschap om in goede banen te leiden en vol te houden. Landbezit als bijzonder recht Het recht op land als bijzonder recht vindt zijn oorsprong in de verdragen ILO 107 en ILO 169. Deze zijn specifiek gericht op de inheemse volkeren. Maar ook de Inter-American 173 Hoekema, 2003, pp. 181-220. Assies, 2003, pp. 167-186. 175 Geciteerd in Hoekema, 2003, p. 205. 176 Inmiddels moge deze gegevens bekend zijn, behalve de druk van binnenuit, die wordt verwoord in het interview met Mendina, 30 april 2006. 177 In artikel 6 van het akkoord tussen El Incoder, de minister van Binnenlandse Zaken en Justitie, de provincie Cauca en de indianen van 16 december 2005 staat dat er rekening gehouden wordt met de traditionele landbouwmethodes van de indianen maar dat het gebruik van land wel aan criteria verbonden wordt. 178 Aldus wordt de productie van de indianen beschreven in interview Mendina, 30 april 2006. 179 Assies, 2005, p. 202. 174 40 Convention on Human Rights, de American Declaration on Rights and Duties of Man en de Universal Declaration on Human Rights zijn toepasselijke verdragen waar het recht op bezit in is opgenomen.180 Het ILO verdrag 169 is bijzonder, echter, doordat landbezit in dit verdrag wordt gezien als meer dan een fysiek bezit, en het de spirituele relatie met het land geëxpliciteert.181 De rechten van het ILO verdrag 169 zijn collectief en kunnen van historische aard zijn.182 Inheemse volkeren kunnen niet zo maar van hun land afgezet worden en als het toch, in een uitzonderlijk geval, gebeurt, hebben ze het recht om terug te keren naar dit land als de reden van verplaatsing is verdwenen.183 Een beperking is dat het eigendomsrecht van ondergrondse mineralen aanwezig in het land, niet aan de inheemse volkeren toebehoort.184 Hoewel dit verdrag zeker in historische zin van het grootste belang is geweest, zijn de rechten ook elders erkend. Zo heeft de UN Working Group on Indigenous Rights in antwoord op de door hun aan staten voorgelegde vragen kunnen aantonen dat een groot aantal regeringen thans de rechten van inheemse volkeren op land erkennen, historische rechten incluis.185 Momenteel is de Organisation of American States (OAS) bezig een nieuw juridisch document te ontwikkelen over landrechten.186 Een tweetal zaken is van groot belang voor de internationale erkenning van het recht op land van inheemse volkeren. De eerste is de Awas Tingni zaak tegen Nicaragua.187 De regering van Nicaragua had ten opzichte van de Mayagna indianen van Awas Tingni een grondwettelijke verplichting om hun landrechten te erkennen, maar deze grondwetsartikelen waren nooit in wetten geïmplementeerd. Nicaragua was ook geen partij bij het ILO 169 verdrag. Daarom beschouwde de regering deze landen als eigendom van de staat toen zij een kapvergunning afgaven aan een houtbedrijf voor de duur van 30 jaar, automatisch te verlengen met nog eens 60 jaar. De Mayagna indianen gingen vier maal naar het Constitutionele Hof. De meest belangrijke eis, dat hun recht op het Awas Tingni gebied werd erkend werd door dit nationale hof afgewezen vanwege een termijnoverschrijding, een betwistbare uitspraak.188 Ook had de gang naar de Inter-American Commission on Human Rights geen effect hoewel er wel onderhandelingen met de overheid plaatsvonden en de Commission uitdrukkelijk pleitte voor de erkenning van collectieve landrechten.189 Daarop besloot de Mayagna tot een appèl op het Inter-American Court of Human Rights (IACtHR), die hen in het gelijk stelde. Het IACtHR oordeelde dat het recht op eigen land bevat in het ILO 169 verdrag breder was dan alleen deze verdragsbepaling, maar een onderdeel was geworden van het gewoonterecht.190 Deze uitspraak raakte verder uitgekristalliseerd in de uitspraak van Mary en Carrie Dann v. United States.191 De twee eisers die tot de Shoshone indianen behoorden, weigerden een vergunning aan te vragen om hun vee op het land van hun voorouders te laten grazen. Toen de 180 Anaya, 2004, p. 142. Convention (No. 169) Concerning Indigenous and Tribal Peoples in Independent Countries, June 27, 1989, International Labour Conference (entered into force Sept. 5, 1990), artikel 13, lid 1. 182 ILO 169, artikel 14, lid 1 en 2. 183 ILO 169, artikel 16. 184 ILO 169, artikel 15. 185 Geciteerd in Anaya, 2004, p. 144. 186 Anaya, 2004, p. 145. 187 The Case of the Mayagna (Sumo) Awas Tingni Community v. Nicaragua, Inter-American Court of Human Rights (Ser. C) No. 79 (Judgement on merits and reparations of August 31, 2001). 188 Acosta, in Assies, Van der Haar en Hoekema (2000), pp. 261-274. 189 Acosta, in Assies, Van der Haar en Hoekema (2000), pp. 261-274. 190 The Case of the Mayagna (Sumo) Awas Tingni Community v. Nicaragua, Inter-American Court of Human Rights (Ser. C) No. 79 (Judgement on merits and reparations of August 31, 2001), r.o. 148-149. 191 Dann v. US, Case 11.140 (US) IACHR Rept. No. 75/02, 27 december 2002. 181 41 regering van de VS hen bedreigde met een boete vroegen zij een uitspraak van het IACtHR. De regering van de VS betoogde dat de landrechten van de Shoshone weliswaar ooit hadden bestaan maar dat deze waren komen te vervallen vanwege een aantal bestuurlijke maatregelen. Het IACtHR borduurde voort op de Awas Tingni zaak door te constateren dat soortgelijke collectieve landrechten ook bestonden onder de American Declaration of Rights and Duties of Man, ook weer omdat deze rechten van een gewoonterechtelijke aard waren. De procesrechtelijke bescherming van de Shoshone indianen in de bestuurlijke procedures waarmee de landen onteigend waren, werden als onvoldoende beschouwd. In haar conclusie gaf het IACtHR drie regels van gewoonterecht aan die volgens haar voortaan in acht zouden moeten worden genomen. Ten eerste gaf het Hof een juridische erkenning van controle, eigendom en vruchtgebruik van een historisch gebied; ten tweede erkende het Hof dat bepaalde territoria historische claims kunnen zijn en; ten derde sprak het uit dat eigendomsrechten die bestonden voor het ontstaan van de Staat niet veranderd mogen worden zonder de bewuste goedkeuring van de traditionele (historische) gebruikers.192 De grondwet van Colombia is beïnvloed door de ontwikkelingen op het gebied van erkenning van rechten van inheemse volkeren. Er is een Constitutioneel Hof die bindende uitspraken kan doen over de interpretatie van alle grondrechten. Gemeenschappen hebben, gelijk aan individuen, het recht om een uitspraak te vragen van dit Constitutionele Hof in een tutelaactie, waarin een direct beroep op het Hof gedaan kan worden voor de bescherming van de mensenrechten.193 Artikel 1 en 7 van de Colombiaanse grondwet geven de basis voor de erkenning van diversiteit in een monoculturele samenleving. Deze artikelen beïnvloeden de interpretatie van artikel 8, waarin de natuurlijke rijkdommen van Colombia worden beschermd. Artikel 9, waarin gemeenschappen een mate van zelfbeschikking krijgen; artikel 10, waarin de diversiteit in talen wordt erkend; artikel 68, waarin wordt aangegeven dat in educatie rekenschap gegeven wordt van verschillende principes; artikel 70, waarin de gelijkwaardigheid van verschillende culturen wordt erkend, en artikel 72, waarin het archeologische erfgoed wordt beschermd komen als het ware voort uit de eerder genoemde artikelen 1 en 7.194 Het Constitutionele Hof van Colombia heeft in haar rechtspraak het recht van de indianen op land als fundamenteel recht erkend omdat het meer dan alleen ten behoeve van voedselvoorziening, een essentieel onderdeel uitmaakt van hun cosmovisie.195 Wanneer er spanning is tussen het behoud en het respect voor diversiteit en het beleid van de overheid, prevaleert de eerste. Een voorbeeld betreft een ontwikkelingsplan van de overheid om voor koffieboeren in een gebied waar indianen wonen, een weg aan te leggen zodat het vervoer van koffie zou verbeteren. Deze weg liep door het gebied van een indiaanse stam die betoogde dat de weg hun bestaan bedreigde. Het Constitutionele Hof oordeelde dat het voortbestaan van een alternatieve indiaanse cultuur belangrijker was dan het aanleggen van deze weg. Assies merkt bij het vonnis op dat het ging om een existentiële bedreiging van de indiaanse cultuur, dus niet zo maar een verstoring. Was dit niet zo geweest, betwijfelt Assies 192 Anaya, 2004, p. 148. Uitspraken ST-380/93, ST-001/94, SC-058/94, SC-139/96, ST-349/96 in Sánchez Botero, 2002, p. 24; voor het verschil tussen individuele en collectieve rechten, zie ST-380/93, ST-001/94. 194 Uitspraken ST-428/92, ST-342/94, SC-104/95, ST-496/96, SU-039/97 samengevat in Sánchez Botero, 2002, p. 21. 195 ST-18893, ST-380/93, SC-104/95 en SC-139/96, geciteerd in Sánchez Botero, 2002, p. 63. 193 42 of het Hof het project ook had tegengehouden.196 De exploratie voor olie op het gebied van de U’wa heeft de Colombiaanse Raad van State wel toegestaan in een nog altijd fel omstreden uitspraak.197 Overigens is het verlenen van een vergunning voor de exploratie van olie ook in overeenstemming te zijn met artikel 15 van de Grondwet waarin het eigendom van ondergrondse mineralen eigendom blijft van de Staat; wat van belang is dat dit niet zonder consultatie mag plaatsvinden. Dit recht is vastgelegd in het ILO verdrag 169, in artikelen 6 en 7. Niet is vastgelegd dat een inheems volk ook toestemming moet geven voor, in dit geval, exploratie. Een nadeel van het bijzondere recht op land is dat de campesinos colonos geen bijzonder recht op land hebben terwijl zij als groep wel gebrek aan land ervaren. Zowel de indianen als de afro-colombianen hebben een recht op land dat gefundeerd is in hun collectieve culturele rechten zoals neergelegd in de grondwet en de wet 21/1991 voor de indianen en de wet 70/1993 voor de afro-colombianen. Dat maakt hun juridische positie gunstiger voor het verkrijgen van land dan de campesinos colonos. Hierover is in 2005 een rechtzaak geweest voor het Constitutionele Hof, omdat de campesinos colonos van Noord Cauca menen dat hier sprake is van discriminatie.198 Zij dragen aan dat in de wet 160/1994 er een meer gunstige benadering is van de indianen terwijl zij te maken hebben met een urgent landgebrek dat hen niet eens in staat stelt voldoende gewassen te verbouwen voor hun eigen levensonderhoud. Dit urgente landgebrek zou door de overheid gelijk moeten worden behandeld als het landgebrek van de indianen. In de wet staat echter dat de gebruikelijke regeling is om 70% van de landaankopen te subsidiëren terwijl de indianen gratis land in collectief eigendom krijgen. Het Constitutionele Hof wijst er in de uitspraak op dat het standpunt van de campesinos colonos begrijpelijk is, maar dat de benadering niet is vanuit een economisch perspectief, maar vanuit een perspectief van de relatie van de indianen met land. Dat maakt een onderscheid verdedigbaar.199 Macht en de verbetering van rechten Zoals hierboven beschreven is de toegang tot land in Colombia gereguleerd door economische, politieke en militaire macht. Bovendien is beheersing over land een zelfstandige bron van macht.200 De macht van de campesinos colonos, afro-colombianen en de indianen is niet in overgrote mate gelegen in economische of militaire macht. Een verbetering van hun juridische positie en feitelijke leefomstandigheden zal dus moeten komen van het vergroten van de eigen macht via politieke invloed en het egaliseren van de machtsverhoudingen met de heersende elite. Traditie is een belangrijke bron van macht die door beide partijen wordt aangewend. “Cultuur aspecten zijn niet absoluut of intellectuele categorieën… Het zijn strategieën en wapens in de concurrentie over schaarse sociale goederen. Wat vaak onterecht wordt aangezien als traditie – hechten aan het verleden als een waarde op zich – kan beter gezien worden als het behoud van een aanspraak op macht, rijkdom en status in het heden, of als nostalgisch spiritueel 196 Uitspraak ST-428/92; Assies, 2002, 167-186. Consejo del Estado, 4 maart 1997. Daarmee doorkruist de Raad van State het oordeel van het Constitutionele Hof in zaak SU-039/97 dat de vergunning geweigerd had moeten worden omdat de U’wa niet waren geconsulteerd over de vergunning. Zie voor een uitgebreide discussie: Wirpsa, 2005. 198 Constitutionele Hof, C-180/05. 199 Constitutionele Hof, C-180/05. 200 Interview Sanchez, 11 mei 2006. 197 43 contrast met huidig gebrek.”201 Terwijl politici zich afficheren met traditionele symbolen om bij delen van de bevolking invloed te verkrijgen202 kan de zoektocht van de campesinos colonos, de indianen en de afro-colombianen naar hun eigen tradities ook geïnterpreteerd worden als het streven naar macht teneinde hun leefomstandigheden te verbeteren. De indianen en de afro-colombianen hebben met het inzetten van hun traditionele landrechten voor elkaar gekregen dat ze aanspraak konden maken op grote stukken grond. De campesinos colonos zijn er echter in mindere mate in geslaagd om een dergelijke claim op tradities te maken en hebben die niet in kunnen zetten om land te verwerven. Nader maakt een interessante analyse van de invloed van de invloed van kolonisatie op de tradities van inheemse culturen in Latijns Amerika. Zij stelt dat het model van harmonie, zo belangrijk in de Christelijke cultuur van verdraagzaamheid en bescheidenheid, overgedragen is op de inheemse volkeren. Dit kwam de kolonisten goede uit omdat zij de inheemse bevolking het liefst verdraagzaam en onderdanig zagen tegenover de kolonisten. De inheemse volkeren hebben dit model overgenomen en het zich eigen gemaakt en gebruiken het nu als een basis van macht tegenover de nazaten van deze kolonisten.203 “Wij willen gewoon in harmonie leven met ons land en onze cultuur, jullie willen alles stuk maken, vervuilen en overheersen,” om één van de bewoners van het reservaat Munchique te citeren.204 Tegelijkertijd was deze spreker een van de cabildos die actief streed voor het verwerven van meer rechten en land voor de indianen, een soort politicus dus, die onderhandelde met zijn tegenstanders. In structuur wijken de indianen veel minder af van hun tegenstanders dan de uitspraak doet vermoeden, een observatie die ook door Barth in zijn klassieke essay gemaakt werd dat in situaties van conflict de tegengestelde partijen op elkaar gaan lijken in structuur en alleen nog onderscheiden worden door enkele duidelijke criteria.205 Zoals Nader citeert in haar artikel over de Zapotec, “Als het waar is dat de imperialisten hun koloniale onderdanen bestuderen, is het even waar dat de onderdanen hun meesters bestuderen – met grote zorg en listigheid. Wie zal zeggen wie de ander beter begrijpt?”206 Zonder het belang van de cultuur als zodanig te bagatelliseren kan de hypothese worden ontwikkeld dat de culturele eigenschappen van indianen worden aangedikt in onderhandelingen, een cultuur die wordt ondersteund door internationale verdragen en heersende moraal, uit een streven naar politieke macht. Dit is ook de conclusie die Benda-Beckmann trekt in zijn artikel over de mechanismen van weerstand.207 De heer Gomez, Secretaris van de provincie Cauca, bevroedt deze strategie als hij zegt tijdens het interview, “De indianen willen het land niet gebruiken om te produceren maar ook niet om er naar te kijken. De indianen hebben voornamelijk politieke doeleinden met het land. Ook al hebben ze het over behoud van cultuur. De grondwet van Colombia geeft veel ruimte voor autonomie van bevolkingsgroepen en zij willen vooral een fysieke ruimte om die autonomie uit te oefenen. Daarom hoeven ze niet alleen goed land. Gewoon land om op te wonen. En met hoe meer mensen ze zijn, hoe meer geld ze van de staat kunnen krijgen om zelfbestuur uit te oefenen. Ze weigeren dus aan geboortebeperking te doen.”208 201 Nader, 2001, p. 21 citeert Worsley, 1984, p. 249. Nader, 2001, p. 21. 203 Nader, 2001, p. 21. 204 Het betreft een informeel gesprek op de resguardo Munchique, staand met een plastic bakje maïssoep gevuld met stukken zenig vlees en brokken groente op 3 mei 2006. 205 Geciteerd in Assies, 2005, p. 202. 206 Nader, 1989, p. 326, citeert Borah, 1983, p. 226. 207 Benda-Beckmann, 1989, pp. 129-145. 208 Interview Gomez, 7 mei 2006. 202 44 Een andere manier om een relatief onmachtige positie te verbeteren is om toegang te hebben tot het recht. Van de Sandt meent dat de “voortdurende onderdrukkende en discriminatoire kenmerken van de economische politieke structuren” vrijwel uitsluitend kunnen worden opgelost door “de ontwikkeling van recht, beleid en institutionele hervormingen”.209 Otto besteedt in zijn oratie aandacht aan de juridisering van ontwikkelingslanden als middel tot verbetering van de rechtszekerheid en het respect voor de mensenrechten van de overheid.210 Hierboven is al beschreven hoe het tutela-systeem de positie van de indianen aanzienlijk heeft verstevigd, terwijl de inadequate toegang tot het recht in de Awas Tingni zaak juist de asymmetrische verhouding tussen de indianen en de overheid (en de hout industrie) in stand hield. Een analyse van de conflicten over rivieren in verschillende werelddelen wijst uit dat de minder machtige partijen de voorkeur hebben voor rechterlijke behandeling, terwijl de machtigere landen de voorkeur geven aan onderhandeling.211 Nader stelt daarom dat ‘onderhandelen zonder de kracht van de wet niet zal werken tenzij er toegang is tot het recht als laatste middel.’212 Een van de strategieën om meer macht te verwerven is het opleiden en bijstaan van achtergestelde groepen. Het opleiden van mensen kan hen een meer effectieve gesprekspartner maken voor de overheid. Hierboven kwam de klacht van de campesinos colonos naar voren dat zij door gebrek aan opleiding niet in staat zijn hun eisen goed te formuleren aan de overheid en dat zij op die manier in een achterstandspositie blijven. Anderzijds kan uit het hierboven genoemde onderzoek van Hoffmann over de afrocolombianen in Nariño worden afgeleid dat zelfs een minimale mate van opleiding een positieve invloed kan hebben op de capaciteit van betrokkenen om voorstellen te maken voor onderhandeling met de overheid. Ook andere studies melden een positief effect van bijvoorbeeld cursussen over landrecht.213 De onderhandelingseffectiviteit van achtergestelde groepen wordt ook vergroot door hen bij te laten staan door deskundigen. Arocha noemt als een van de redenen dat indianen een voorsprong verwierven op de afro-colombianen in de jaren 70 het feit dat ze door gespecialiseerde ambtenaren, NGO’s en internationale deskundigen werden bijgestaan.214 De studie van Meinzen-Dick en Pradhan vermeldt ook de positieve invloed van de onderhandelingspositie door bijstand van deskundige juristen.215 Landrechten als bijzonder recht zijn onlosmakelijk verbonden met de culturele ontplooiing. Aan de andere kant gaat het soms verder dan ontplooiing door de verbondenheid van de inheemse volkeren met hun gebied. De mogelijkheid om tradities te beleven hebben met betrekking tot land soms een existentiële waarde. Landrechten brengen goed in beeld wat het belang van rechtspluralisme is in Colombia. Het is noodzakelijk om land als spiritueel goed te zien, niet alleen als economisch goed. Door de kracht van de belangen (spiritualiteit voor de indianen en economie voor de Westerse samenlevingen) is het niet verwonderlijk dat één van de visies zal domineren zonder een expliciete erkenning van de ander. Om tegenwicht te bieden aan de overheid en andere sterke partijen in onderhandelingen is de hechtheid van de groep en de zelfverzekerdheid die ze uitstralen van belang. Het verschil in 209 Van de Sandt, 2003, p. 150. Otto, 2000. 211 Nader, 2001, p. 23. 212 Nader, 2001, p. 25. 213 Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 19-20. 214 Arocha, 1998, p. 81-82. 215 Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 19-20. 210 45 rechten voor campesinos colonos, afro-colombianen en indianen kan deels worden verklaard uit de houding van de drie groepen in onderhandelingen. Daar lijken de eerste twee groepen minder voor elkaar te krijgen dan de indianen. 46 De relatie tussen de landproblematiek en het conflict “Colombia zal nooit zijn 41 jaar oude conflict beëindigen als er geen land gegeven wordt aan arme keuterboeren die nu verleid worden om een gewapende rebel te worden of om coca te verbouwen…. Het Colombiaanse conflict is het diepst geworteld in het platteland en als we de kleine boeren niet meekrijgen dan zullen we het nooit oplossen.”216 De uitspraak van de linkse politicus Navarro benadrukt dat het conflict bestendigd wordt door het gebrek aan perspectief als gevolg van landgebrek. En al is niet alle conflict direct over land als zodanig, de mogelijkheid om met land te speculeren, er gewassen op te verbouwen en te kunnen bepalen wie de mogelijkheid heeft om land te bezitten speelt, zo zal hier worden uiteengezet, een centrale rol in het Colombiaanse conflict. De omvang van het conflict is in Colombia enorm en maakt jaarlijks duizenden slachtoffers.217 Dat komt omdat het conflict nauwelijks aangepakt wordt met overheidsbeleid zoals belasting heffen en planmatige toebedeling, maar met legers – private legers, legers van de staat of legers die vooral voor eigen gewin werken. Overal waar het land meer geld waard wordt, zij het vanwege drugsteelt of vanwege een op handen zijnde verkoop vanwege infrastructurele projecten, verschijnen illegale gewapende groepen die de lucratieve grond willen bemachtigen om door te verkopen of te exploiteren. De immense kosten van de legers worden ook weer opgebracht door de exploitatie van land, en daarmee is de cirkel van ellende rond. De conclusie dringt zich op dat de strijd niet zal staken zolang er niet aan twee voorwaarden is voldaan: een veel grotere groep dan nu moet perspectief hebben op een menswaardig bestaan en geweld mag niet meer lonen als alternatief voor legaal werk. Landbezit is een belangrijke machtsbasis en een middel om de positie te versterken, zowel in politiek als economisch opzicht. Daardoor kan het bezit van land gebruikt worden om heel veel andere belangen te behartigen. Er kan voedsel op verbouwd worden, maar ook coca. Het kan doorverkocht worden tegen een hogere prijs. Het kan in bezit gehouden worden om te voorkomen dat anderen het krijgen en aldus de eigen macht uitbreiden. De les die al eerder in deze studie aan bod kwam was dat het bezit van grote stukken land een groep mensen in staat stelt om min of meer de eigen regels te stellen.218 De strijd om land is beladen en verbeten omdat het bezit van land een belangrijk middel is voor iedereen die zijn zin wil krijgen, er in Colombia op zijn zachts gezegd uiteenlopend wordt gedacht over overheidsbeleid en de verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen (zoals de grote inkomensverschillen tussen groepen) erg ongelijk is. Er zijn drie oorzakelijke manieren waarop landproblematiek aan het conflict bijdraagt. Ten eerste wordt land geroofd door rebellen en paramilitairen omdat er iets aan te verdienen is. Ten tweede zorgt de verdrijving van mensen van hun land als gevolg van het geweld voor een voedingsbodem van nieuwe rekruten voor rebellenlegers en het groeien van het lucratieve cocaïne. Ten derde riskeren mensen die actie voeren voor de verdeling van land dreiging met geweld en soms hun leven. 216 Uitspraak van Navarro van de (als linkse partij beschouwde) Polo Democratico Independente, gerapporteerd door Reuters, 28 juli 2005. 217 Volgens het rapport ‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia kost de strijd in Colombia gemiddeld 7,000 mensenlevens en worden jaarlijks bijna 300.000 mensen van hun land verdreven. 218 Zie bij de onderdelen waar de positie van de indianen, afro-colombianen en campesinos colonos beschreven wordt. 47 Geweld om de verdiensten van land Colombia is volgens schattingen producent van 70-80% van de cocaïne in de wereld. De productie is in 2005 in vergelijking met 2004 met ruim een kwart gestegen naar 144,100 ha ingezaaid land219 waarbij tussen de 530 en 800 ton cocaïne werd geproduceerd.220 Het is een factor van belang voor de Colombiaanse economie.221 Terwijl het voor veel verdreven kleine boeren een belangrijk product is om genoeg geld te verdienen om te overleven, is het voor de gewapende groepen een belangrijk middel om de economie te reguleren en invloed te verkrijgen en behouden.222 Grootschalige drugsproductie is een fenomeen dat in de jaren 90 zijn wasdom bereikte. Er was op dat moment in elk geval bij de indianen geen behoefte meer aan het gewapend innemen van land omdat de regering hen tegemoet was gekomen in het opstellen van de grondwet, waarin hen land en andere middelen voor het beleven van hun cultuur werden gegarandeerd.223 Veel grootgrondbezitters van die tijd waren toen door het slepende conflict echter zo verzwakt dat zij hun land wel wilden verkopen. De overheid – dat wil zeggen, het Colombiaanse Instituut voor Plattelandsontwikkeling Incoder - krijgt de eerste keus bij het opkopen van land. Maar zij boden te weinig voor de grond. Op dat moment konden de drugshandelaren toeslaan en kochten voor een redelijke prijs grote hoeveelheden land op. Aldus verstevigde in de jaren 90 de positie van de drugshandelaren aanzienlijk.224 Hierdoor konden ze ook hun gewapende krachten uitbreiden. Er verschijnen regelmatig berichten in de krant over burgerslachtoffers die gemaakt worden door strijdende gewapende groepen. Een groep cocaplukkers, mensen die toevallig in de buurt zijn of kleine handelaren staan bloot aan enorme risico’s.225 In april 2005 meldde de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (UNHCHR) dat de oorlog tussen de gewapende guerrilla’s en de paramilitairen om de lucratieve coca industrie te controleren grote hoeveelheden slachtoffers maakte. Het leger moet op deze incidenten reageren, maar de Hoge Commissaris meldt dat zij hierbij ook buitensporig veel geweld gebruikt.226 Hoewel er sinds jaar en dag sprake is van enorme investeringen van vooral de overheid van de VS in militaire versterking van Colombia en het sproeien van giftige verdelgingsmiddelen over de planten, heeft dit tot nog toe niet het effect gehad dat de Colombiaanse overheid de productie van cocaïne aan banden is gelegd.227 De drugshandel is wijd verbreid. In het interview met Secretaris van de provincie Cauca, de heer Gomez, komt dit duidelijk naar voren. “De inspecteurs die bezichtigingen doen van stukken land die in aanmerking komen om te worden opgekocht voor herverdeling worden 219 BBC, 15 april 2006. UN News, 14 juni 2005 (2005 cijfers geëxtrapoleerd vanuit de 2004 cijfers (430 ton productie in dat jaar)). BBC, 28 juli 2004 rapporteert 800 ton cocaïne vanuit Colombia. 221 Navarrette-Frías, C. en Thoumi, F.E. Drogas Ilegales y Derechos Humanos de Campesinos y Comunidades Indianen: el caso de Colombia. Unesco, 2005, p. 9. 222 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 360. 223 Interview Fernandez, 3 mei 2006; interview Diez, 2 mei 2006. 224 Interview Fernandez, 3 mei 2006. 225 Zie bijv. El Tiempo 25 augustus 2005, 13 mensen gedood door gewapende facties; El Pais, 21 april 2005, 12 mensen die dachten dat ze zouden gaan voetballen neergeschoten in een dispuut over de cocaïne smokkelroute bij Cali; Associated Press, 15 juni 2004, 34 mensen werkzaam als coca plukkers worden door de guerrilla vermoord in Norte de Santander. 226 Reuters, 14 april 2005 rapporteert over een zeer kritisch rapport van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten over Colombia waarin melding gemaakt van een oorlog over de controle van de coca handel tussen strijdende gewapende groepen, maar ook het hardvochtig optreden van het leger in de bestrijding. 227 Over de verdelgingstrategie: rapport van de overheid van de VS gerapporteerd door de BBC, 15 april 2006. Over de militaire hulp, Center of International Policy, ‘US military and Police Aid: The 2002 aid request’ van mei 2001 meldt dat vanaf 2000 er ca. 1 miljard dollar per jaar aan militaire steun naar Colombia ging. 220 48 geconfronteerd met de drugsmaffia en hun huurlegers. Soms zijn er gewapende mannen die hen de toegang tot het land verbieden. Ook zijn er meerdere boerderijen geweest waar bij inspectie bleek dat er grote laboratoria aanwezig waren en waar honderden lege benzinetonnen [gebruikt voor het maken van cocaïne – LS] werden aangetroffen.”228 De drugshandelaren en hun huurlegers zijn dus een belangrijke rem op de herverdeling van land. Alle landarbeiders komen in aanraking met illegale gewapende groepen, om de simpele reden dat deze groepen belangen hebben die via het land te verwezenlijken zijn. De geïnterviewden zeggen dat hun relatie met zowel de guerrilla’s als de paramilitairen vreedzaam is, maar de feiten laten een andere realiteit zien.229 De strategie van de drugshandelaren en de gewapende groepen die voor eigen gewin is even meedogenloos als effectief. Een studie verwoordt het systeem als volgt: ‘Geweld is de kern van de coca productie. Gewapende facties die straffeloos kunnen moorden dwingen gemeenschappen om coca te planten en dan kopen ze de coca pasta tegen kunstmatig lage prijzen.’230 Een voorbeeld uit het noorden van Cauca vond plaats in mei 2005. Vlak na een bezoek van President Uribe meldde de guerrilla, “overal waar politie aanwezig is, beschouwen we als militaire doelen”.231 De aanvallen die daar op volgde veroorzaakte veel schade in de dorpen Jambaló en Tacueyo.232 Een geïnterviewde stelt dat op de resguardo Munchique waar hij woont, tussen 2000 en 2005 zo’n 165 mensen zijn gedood als gevolg van geweld tussen de guerrilla’s die het land als hun eigendom beschouwen en de paramilitairen en het leger daarom bestrijden. De guerrilla’s hebben zelf ook een aandeel in de drugshandel. De strijd om het bezit van land hiervoor dan wel de drugs zelf zijn veelvuldige aanleidingen tot geweld.233 Als drugshandelaren worden gepakt, probeert de Colombiaanse overheid het land te confisqueren. Dit proces neemt veel tijd in beslag en is niet altijd succesvol; bovendien voert de overheid de mogelijkheid tot ontneming van landen maar gedeeltelijk uit.234 Een probleem dat hier bij komt is dat land ontnomen van eigenaren met privé legers later weer problemen oplevert omdat deze legers de mensen weer van het land verdrijft. Dit overkomt vooral de afro-colombianen, die van oudsher in het meest vruchtbare en omstreden gebied van de Cauca wonen.235 De vermenging van gewapende troepen tussen kleine boeren doet zich veelvuldig voor bij de ‘kolonisatie’ van boeren van nieuw land voor het planten van illegale coca. De economische belangen van de coca brengen een felle strijd voor de controle op deze producten met zich mee, wat resulteert in een economie die wordt geleidt door regionale maffia en gewapende groepen.236 De controle en regulering van de illegale drugseconomie gaat erg ver. Een uitgebreid systeem van belastingen aan boeren, het aanwijzen van handelaren en verkopers en het bestraffen van overtredingen geeft de guerrilla’s en de paramilitairen een rol als quasistaat, ter compensatie van de gebrekkige aanwezigheid van de overheid.237 228 Interview Gomez, 7 mei 2006. Interview Marin, 10 mei 2006; Interview Ramos, 2 mei 2006. 230 Navrette Frias en Thoumi, 2005. 231 Tiempo, 11 mei 2005. 232 Tiempo, 11 mei 2005. 233 Interview Valencia, 30 april 2006 234 Interview Cortez, 15 mei 2006; Interview Gomez, 7 mei 2006; Luis Bernardo Flórez Enciso in Economía Colombiana no. 309, ter gelegenheid van een congres georganiseerd door de Contraloría General, “La extinciónde la propiedad ilícita: una vía para la reforma agraria? Bogotá, 9 de junio 2005, p. 4-7. 235 Punto de Encuentro van begin 2006 citeert UNHCHR: ‘Las reparaciones y su incidencia para el pueblo afrocolombiano’, 23 september 2004. 236 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348. 237 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 309. 229 49 De indianen verbouwen naar schatting 17% van de coca die in Colombia geproduceerd wordt.238 Ze zijn zich er sterk van bewust dat het illegale gewapende groepen én het leger aantrekt, maar de financiële opbrengst is toch te verleidelijk voor enkelen om te weerstaan. Het verbouwen van coca leidt er toe dat de gemeenschap onder druk komt te staan van deze groepen en dat de comuneros (bewoners van de communes) worden opgepakt door het leger.239 De hoeveelheid aan cocaïne die de afro-colombianen en de campesinos colonos verbouwen is niet bekend. Maar gezien de bovenstaande beschrijving is het aannemelijk dat een groot deel van de coca geproduceerd wordt door relatief kleine agrariërs die niet in staat zijn zich te verweren tegen het geweld van de gewapende facties die de handel organiseren, al dan niet voor een centrale drugshandelaar. Kader Umberto Revera benadert mij terwijl ik op de resguardo Munchique ben. Hij wil met mij spreken over een project dat hij binnen de resguardo probeert op te zetten. Het gaat over de problematiek van de armoede. De indianen zitten omhoog voor geld maar de overheid wil maar niet voldoende betalen. Het resultaat is dat de indianen coca gaan inzaaien om aan geld te komen, vertelt Revera. ‘De guerrilla’s, die toch al op het land aanwezig waren, komen hier op af en onder de dreiging van geweld nemen ze de leiding over de velden en de oogst.’ Bovendien, ‘Se cobran gramaje’, zegt Revera, ze eisen (en krijgen) een percentage van de opbrengst. Als de oogst binnen is zorgen de guerrilla’s dat het voor een goede prijs wordt verkocht en houden daar ook weer een deel van in. ‘De inkomsten voor de guerrilla’s is groot,’ verzekert Revera mij. Zij gebruiken de inkomsten voor de versterking van hun positie. Toch is de relatie met de guerrilla’s niet slecht, zolang de indianen doen wat ze zeggen en niet aan de coca productie komen. Tegelijkertijd heeft de regering hard ingezet op de uitroeiing van alle cocaproductie. Nu het duidelijk is dat de indianen op het land dat ze van de overheid gekregen hebben coca inzaaien, rijzen stemmen dat het land maar weer terug moet naar de staat. Zo zitten de indianen tussen twee vuren. Revera wil dat de overheid hen helpt om andere gewassen in te zaaien. Daarvoor moet de grond worden verbeterd en andere zaden gekocht worden. Revera verzekert me dat ze daar echt geen geld voor hebben. De mest moet organisch zijn, en dat schijnt duur te zijn. Op mijn suggestie dat er misschien efficiënter met land om kan worden gegaan is hij niet afwijzend. ‘Dat zou kunnen.’ De regering heeft hulp toegezegd, stelt Revera, maar ze komen hun beloftes niet na. Wat hij zou willen is een subsidie per plant en een inkomensondersteuning. Als er een groot infrastructureel werk gebouwd wordt, stijgt de waarde van het land. De mensen moesten hiervoor verhuizen. Dat betekende uiteraard dat ze uitgekocht moesten worden. Uit een interview met de heer Banguero blijkt wat voor consequenties dit heeft. In Urubá kwam er een groot project om energie op te wekken. “De para’s hebben daar druk op 238 ‘Third Report On the Human Rights Situation in Colombia’, Inter-American Commission on Human Rights, 1999. 239 Interview Menza, 2 mei 2006. 50 gezet. Door bedreigingen. Daardoor konden de grootgrondbezitters het land goedkoop toe eigenen en verkopen tegen een hoge prijs.” Ook bij de grote projecten van de Palma Africana gebeurde dit. De 10.000 ha. om Palma Africana te verbouwen kwam op deze manier voornamelijk ten goede van de grootgrondbezitters.240 De U’wa indianen wonen op een olierijk gebied, waar al jaren Occidental Petroleum wil boren tegen de wens van de indianen.241 Dat gebied heeft door de ontdekking van olie een enorme waardestijging gekend. Dat trok gewapende groepen aan. In 1999 werden een aantal activisten tegen het olieboren door de Farc vermoord. Hoewel onderhandelingen officieel doorgaan wordt de druk steeds hoger om een oliebedrijf te laten boren.242 De indianen hebben op de dag van de inheemse volkeren – 8 augustus – in 2005 een opsomming gemaakt van de activiteiten die gewapende groepen aantrekken: het verbouwen van coca en de verdelging ervan, hydro-elektrische projecten, mijnen en olie exploratie.243 Geweld heeft in Colombia te maken met politieke en economische belangen waar juist de politiek en economisch meest kwetsbare groepen last van hebben. De overheid slaagt er niet in om de fundamentele rechten van mensen te beschermen. Het geweld leidt tot een extreem gebrek aan rechtszekerheid. Verdrijving en de gewelddadige gevolgen ervan Kader “In de buurt van Buenaventura wordt veel coca verbouwd. Maar bij het bedrijf ECOBRA – beheerd door afro-colombianen – niet, en er wordt voor gezorgd dat er weinig contacten zijn met de drugshandel en de illegale gewapende groepen. Toch doet hun aanwezigheid de spanning in het gebied wel stijgen. De drugshandelaren willen het gebied en daardoor ontstaan er gewelddadige situaties. De guerrilla’s hebben in het gebied de grootste macht. Zij hebben hier hun laboratoria neergezet en ze halen ‘belasting’ voor ‘bescherming’ bij de kleine boeren in de omgeving die wel zijn gezwicht om coca te verbouwen. Er is een grote groep gewapende guerrilla’s, die een grote bedreiging vormen voor de regio. En er zijn ook mensen uit de regio die de drugshandelaren wel helpen en er mee samenwerken. Hun invloed groeit. De groep boeren van ECOBRA die probeert zich verre te houden van het planten van coca worden zo langzamerhand omringd door kleine agrariërs die coca verbouwen en de gewapende groepen van de drugshandelaren en de rebellen. De boeren van ECOBRA komen soms in de vuurlinie te zitten. Ecobra zit in een gebied vlak bij La Naya, waar in 2001 een heftige confrontatie plaatsvond doordat paramilitairen op gruwelijke wijze indianen en afrocolombianen vermoorden omdat er gedacht werd dat ze de guerrilla’s steunen. Dergelijke situaties doen zich hier ook voor: de paramilitares verjagen de guerrilla’s en dat kan gepaard gaan met veel slachtoffers.”244 De gewapende groepen raken aan de landverdeling omdat ze kleine landbezitters verdrijven. Het geweld zorgt voor een groot aantal vluchtelingen. Colombia is na Soedan en de Kongo het land met de meeste binnenlandse vluchtelingen ter wereld.245 In de periode tussen 1985 en 2001 is becijferd dat de kleine boeren ruim een derde van hun totale landoppervlakte verloren 240 Interview Banguero, 4 mei 2006. http://colhrnet.igc.org/timeline.htm 242 El Tiempo, 27 november 2004. 243 Vanguardia Liberal noemt de lijst van de Organisación Nacional de Indígenas de Colombia, 9 augustus 2005. 244 Interview Sandoval, 4 mei 245 10 mei 2004, Jan Egeland, UN Under-Secretary-General for Humanitarian Affairs op een nieuws conferentie in Cartagena. 241 51 door de druk van geweld.246 In die periode zijn ca. 2 miljoen mensen verdreven van hun land. Eind jaren 90 en begin van deze eeuw was het zelfs 300.000 mensen per jaar.247 Momenteel zijn er 3 miljoen mensen verdreven in Colombia.248 In 2005 waren ca. 19.000 indianen verdreven van hun land en leefden elders als binnenlandse vluchteling.249 Van de afrocolombianen zijn geen tellingen bekend maar het lijkt niet alsof zij door gewapende groepen gespaard worden, integendeel.250 Van de campesinos colonos zijn eveneens geen cijfers bekend, maar ook zij lijken niet te worden uitgezonderd van gewapend geweld.251 Het actief bezit van land, waarmee in feite de kleine boeren worden bedoeld, trekt zoals ook hierboven beschreven geweld aan.252 Zolang vruchtbaar land en de aanwezigheid van grondstoffen van enorme economische waarde blijft, trekt het gewapende groepen aan die hun strategische positie er mee willen uitbreiden. Deze tendens wordt ook wel de ‘contra-reforma agraria’ genoemd omdat het precies de tegenovergestelde consequenties heeft als het landhervormingsbeleid.253 Een geïnterviewde vertelt, “Het probleem is nu dat minifundistas [kleine agrariërs – LS] door de paramilitares van hun land verdreven worden. Daardoor krijg je een probleem met verdreven mensen. Santander [de Quilichao, een van de gemeenten waarin de geïnterviewde actief is – LS] ken ik 84 families die op deze wijze verdreven zijn. De sociale problemen worden hierdoor voortgezet en verergerd.”254 Na vrijwel elk gewelddadig incident komt er een vluchtelingenstroom op gang van mensen die bedreigd worden of zich niet meer durven vestigen in die regio. Waar de binding met het land groot is, is verdrijving van het land extra vervelend. De Verenigde Naties heeft zich hiervan rekenschap gegeven en in haar Guiding Principles voor de omgang met verdreven bevolking specifiek te verwijzen naar gemeenschappen die een afhankelijkheid hebben van het land.255 Voor deze mensen dient de Staat met extra zorg op te treden, en hoewel Colombia moderne wetgeving heeft op het gebied van verdreven bevolking, heeft de eerste regering Uribe hun effectiviteit beperkt met wetswijzigingen.256 Het Constitutionele Hof van Colombia heeft het beleid van de regering Uribe in strijd met de 246 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 350. ‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia’, Amazon Watch, 3 maart 2002. www.amazonwatch.org. 248 El Espectador, 3 september 2004, n.a.v. een rapport van Consultancy for Human Rights and Displacement (CODHES) 249 Agencia EFE, 9 december 2005. 250 Zie bijvoorbeeld het bericht van de gemeenteraad van Jiguamiando van 10 december 2005: “[T]wo national officials arrived in the Humanitarian Zone of Jiguamiando in a military helicopter on 9 December, totally disrespecting the provisional measures adopted by the Interamerican Court of Human Rights in March 2005.” In de gemeente woont een afro-colombiaanse gemeenschap die door de aanwezigheid van legers bedreigd wordt. 251 In een ‘Informe especial’ van 3 maart 2005 rapporteren de humanitaire organisaties Codhes, Asociación para la Promoción social Alternativa, MINGA en de Corporación Acción Andina Colombia dat de aanvallen die in de provincie Nariño plaatsvonden (waarvan de effecten zich uitstrekken tot Cauca) geen onderscheid maakten tussen mensen. 252 Banco Mundial/Universidad de los Andes, “Colombia, una política de tierras en transición”, augustus 2004, p. 32-33. 253 Absalon Machado C. in Economía Colombiana no. 309, ter gelegenheid van een congres georganiseerd door de Contraloría General, “La extinciónde la propiedad ilícita: una vía para la reforma agraria? Bogotá, 9 de junio 2005, p. 66-74. 254 Interview Mina, 4 mei 2006. 255 United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs Online: http://www.reliefweb.int/ocha_ol/pub/idp_gp/idp.html . 256 Norwegian Refugee Council, 5 februari 2004. 247 52 grondwet verklaard in 2004 en opdracht gegeven het te veranderen; twee jaar na dato heeft de regering aan deze opdracht echter geen gehoor gegeven.257 De opvang van mensen die verdreven zijn van hun land en op de vlucht slaan krijgen in Colombia inadequate verzorging. Als ze al bij stedelijk ontwikkelde gebieden met faciliteiten terechtkomen dan is dat in sloppenwijken met de slechtste levensomstandigheden.258 De gebieden waar vluchtelingen leven worden omringd door gewapende groepen, zodat ze afgesloten zijn van medische hulp en voedselvoorziening.259 De Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) besteedde in april 2006 weer aandacht aan de deplorabele toestand van de binnenlandse vluchtelingen in Colombia, waarbij serieuze zorgen werden geuit over hun gezondheid in overbevolkte kampementen en gebrekkige voedselvoorziening voor de vluchtelingen.260 Vrijwel tegelijkertijd besteedde Artsen Zonder Grenzen in Colombia aandacht aan de verwoestende psychische effecten van het conflict op de binnenlandse vluchtelingen en constateerde eveneens een gebrek aan middelen en aandacht van de overheid voor dit probleem.261 De plekken waar verdreven boeren naar toe vluchten worden het toneel van rekruteringsactiviteiten en eveneens gewelddadige strijd om de controle over deze gebieden.262 De rekrutering voor gewapende groepen – de paramilitairen of de guerrilla – zorgt voor een bestendiging van het gewapende conflict. Van een groot aantal risico factoren moeten een aantal genoemd worden: het gaat om jongeren onder de 25 jaar met een piek tussen de 7 en 17 jaar, ze zijn arm en gemarginaliseerd opgegroeid, hebben regelmatig een geschiedenis van mishandeling die veel voorkomt in gemarginaliseerde gebieden, wonen in gebieden waar coca wordt verbouwd (gebruikelijk onder kleine agrariërs die verdreven zijn om aan inkomsten te komen) en ze komen uit een familie waarbij deelname aan het gewapende conflict eerder is voorgekomen.263 Verdrijving, rekrutering door gewapende groepen, het verbouwen van coca en het daarmee gepaard gaande geweld zijn feiten die ook in deze studie voorkomen. Hoewel deze factoren niet altijd in relatie tot verdrijving stonden, kunnen ze dienen als een voedingsbodem voor verder geweld. De indianen spraken over de jongeren die experimenteren en nog niet snappen wat werkelijke waarden zijn.264 Dergelijke jongeren worden niet alleen aangetrokken om coca te verbouwen, ze worden ook aangetrokken tot deelname aan de guerrilla.265 Factoren van belang volgens geïnterviewden zijn werkloosheid, geen land hebben om te bewerken of geen land willen bewerken.266 Zoals ook al eerder opgemerkt oefenen de guerrilla’s met hun bedreigende aanwezigheid druk uit om illegale gewassen te verbouwen en om deel te nemen aan de guerrillastrijd.267 De afro-colombianen die geïnterviewd zijn noemen de armoede door werkloosheid en gebrek aan land als oorzaak van rekrutering voor de gewapende strijd, maar ook bescherming tegen andere gewapende groepen. Blijkbaar is aansluiten dan een betere 257 Colprensa, 16 augustus 2006 over de deadline die het Constitutionele Hof aan de regering verstrekt voor het herzien van het beleid t.a.v. verdreven bevolking. 258 Reuters, 7 oktober 2004. 259 El Espectador, 3 september 2004, n.a.v. een rapport van Consultancy for Human Rights and Displacement (CODHES) 260 UNHCR, 28 april 2006. 261 El Tiempo, 28 april 2006, schrijft over het rapport ‘Living with fear’ van MSF. 262 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348. 263 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 263-265. 264 Interview Ramos, 2 mei 2006. 265 Interview Ramos, 2 mei 2006. 266 Interview Ramos, 2 mei 2006; Interview Menza, 2 mei 2006. 267 Interview Ramos, 2 mei 2006; Interview Menza, 2 mei 2006. 53 optie dan verzet.268 Ze constateren dat in arme gebieden waar de armoede groot is en de sociale cohesie laag, de guerrilla zich opwerpt als sociale leider.269 Twee risicofactoren die nog genoemd kunnen worden is lidmaatschap van een vakbeweging en het verbouwen van illegale drugs. De zelfverdedigingsgroepen maken ook gebruik van de sociale bewegingen om hun invloed uit te oefenen.270 De vakbeweging in Colombia niet sterk, waardoor ze kwetsbaar zijn voor infiltratie. Een voorbeeld uit de jaren 80 is de infiltratie van de vakbeweging voor bananenboeren door de guerrilla’s omdat de vakbeweging als zeer invloedrijk werd beschouwd. Dit veroorzaakte vervolgens een piek in gewapende gewelddadigheden tussen verschillende facties van geïnfiltreerde guerrilla’s.271 De geïnterviewde campesinos colonos gaven uit zichzelf aan de coca te verbouwen omdat ze anders te arm zijn om te overleven.272 Contacten met gewapende groepen hadden ze niet, zo beweerde een geïnterviewde, dat was allemaal kwaadsprekerij. Uit gesprekken met anderen uit de regio bleek echter dat deze contacten er wel moeten zijn voor de afzet van coca, maar dat toegeven dat er contact is met gewapende strijders schadelijk is voor de eigen positie, zodat men die contacten geheim houdt.273 Verdrijving is een onderdeel van een cyclus die armoede en maatschappelijk marginalisering als begin en einde hebben. Gerichte aandacht voor de economische positie en de bescherming van de rechten van kwetsbare groepen is noodzakelijk om de cyclus te beëindigen. De Colombiaanse overheid erkent dit in haar beleid maar voert dit ondanks interventie van het Constitutionele Hof, niet uit. Gebrek aan overheidsregie De Colombiaanse overheid krijgt al 40 jaar geen vat op het conflict. De overheid maakt wetten en beleid, maar deze voornemens worden óf niet, óf verkeerd uitgevoerd. Dat schept een ruimte van wetteloosheid waarin enerzijds illegale organisaties ongestraft hun gang kunnen gaan, en waar anderzijds de slachtoffers moeilijk hun recht kunnen halen als ze verkeerd behandeld worden.274 Het leger dient te interveniëren in het geweld om de orde te handhaven en te zorgen dat de wet gehandhaafd wordt. Maar gewelddadige interventie wakkert eerder meer geweld aan dan dat het stabiliseert. De VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) heeft gerapporteerd dat de verhoogde inzet van het leger heeft geleid tot een toename van het aantal verdreven mensen.275 Hele gebieden kunnen onder druk komen te staan door een toename in het geweld, zoals in de laatste maanden van 2006 in een gebied rond de Rio Arquia de provincie Choco gebeurde. Daar waarschuwde de UNHCR dat afro-colombiaanse en indiaanse gemeenschappen moesten vluchten vanwege de oplaaiende strijd tussen het leger en gewapende illegale groepen.276 In een enkel geval is het leger zelf verantwoordelijk voor de 268 Interview Mina, 4 mei 2006. Interview Sandoval, 4 mei 2006. 270 Neira, M.A. “Desafíos y perspectivas de los movimientos sociales en Colombia,” 12 oktober 2004, pp. 160161. 271 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 351. 272 Interview Marin, 10 mei 2006. 273 Interview Prado, Balanta, Molina, Dièz, 10 mei 2006. 274 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 308-309; Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 89. 275 UNHCR, gerapporteerd door AFP nieuwsdienst, 9 februari 2006. 276 UNHCR briefing, 3 november 2006. 269 54 verdrijving van mensen, zoals een groep campesinos colonos in de provincie Antioquia die door het leger waren beschuldigd van samenwerking met de Farc.277 Er zijn bovendien aanwijzingen dat het leger ook samenwerkt met paramilitairen om ‘vuile’ klussen op te knappen.278 Het bewapenen van paramilitaire groepen door het leger was ook een manier om toch door te kunnen vechten hoewel er vredesonderhandelingen waren in de jaren 80.279 Om die reden heeft de toenmalige President Barco het recht van het leger om burgers te bewapenen, ontzegd. Op dat moment waren de paramilitairen echter al een grote macht die verder gefinancierd kon worden door het drugsgeld dat in de jaren 90 steeds meer verdiend werd.280 Het leger lijkt het ook zelf niet altijd even nauw te nemen met het humanitaire recht, getuige onder andere de klachten over hun gedrag, en de zorgwekkende berichten dat deze klachten onvoldoende worden onderzocht. Zo noemt mevrouw Nervaez van de afdeling mensenrechten van de Oficina del Presidente het onderzoek naar gewelddadige voorvallen bij Naya, “helaas een uitzondering”.281 Het beeld dat schendingen van de mensenrechten van de indianen zelden worden onderzocht wordt bevestigd door media.282 Een regelmatig gesignaleerde methode die het leger hanteert om volledig en diepgravend onderzoek te voorkomen is om incidenten te laten beoordelen door militaire tribunalen.283 De relatie tussen gewapende groepen en de grootgrondbezitters en agropecuarias is in delen van Colombia een feit, doordat de regering onvoldoende middelen heeft om veiligheid te verzekeren. De grootgrondbezitters worden beschermd door de paramilitaire zelfverdedigingsgroepen en aangevallen door de guerrilla’s. Vooral de grote boerderijen aan de kust zijn strijdtoneel tussen guerrilla’s en paramilitairen.284 In de woorden van de socioloog Thoumi geeft de “maatschappelijke structuur, instituties en cultuur ruimte aan het uitoefenen van illegale praktijken, zoals met name wapenhandel en drugshandel.”285 Er is historisch gezien, zoals al is betoogd, een laissez faire houding van de overheid. Die is niet zomaar terug te draaien omdat gewapende groepen zich in het machtsvacuüm hebben gevestigd. Veel paramilitaire groeperingen werken nog altijd in dienst van grootgrondbezitters.286 Die strijden met de guerrilla’s en vice versa. De overheid lukt het niet om alle brandhaarden aan te pakken. Individuele overheidsfunctionarissen en delen van het leger hebben zelf ook niet altijd even veel baat bij een vredige oplossing van het conflict. Er gaan hardnekkige geruchten dat legerfunctionarissen samenwerken met de paramilitairen en dat de paramilitairen en de guerrilla de overheid corrumpeert en infiltreren. In de tweede helft 2006 kwam er een grootschalig infiltratienetwerk aan het licht toen een aantal paramilitairen verkondigden dat 277 Cahucopana, 11 augustus 2006. Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm 279 Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm 280 Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm 281 Interview met Nervaez, 15 mei. 282 Agencia EFE, 9 december 2005. 283 RCN Radio, 11 april 2006, verslaat de arrestatie van soldaten voor de moord op een indiaan, nadat een militair tribunaal de zaak onvoldoende voortvarend had bekeken en werd doorgegeven aan het openbaar ministerie. 284 El Conflicto, Callejón con salida, UNDP, 2003, p. 348. 285 Thoumi, 2005 in Navarrette-Frias en Thoumi 2005, p. 9. 286 Geschiedenis van het Colombiaanse conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm; IACHR, Colombia, hfst. 11, 1993. 278 55 zij veelvuldig contact hadden met parlementariërs.287 Dit bevestigde het beeld dat vele mensenrechtengroeperingen al hadden maar nooit zo duidelijk konden bevestigen.288 De regering van de Verenigde Staten van Amerika maken in hun ambtsberichten over Colombia melding van regelmatige collaboratie tussen het leger en de paramilitairen die aan het licht komen als confrontaties tussen gewapende groepen – doorgaans met burgerslachtoffers tot gevolg – onderzocht worden.289 Dit beeld is bevestigd door een uitspraak van de InterAmerican Court of Justice naar aanleiding van de moord op 19 mensen door de paramilitairen nadat zij hen hadden beschuldigd van samenwerking met de guerrilla’s. Daarbij bleek zowel de overheid te weinig moeite hebben gedaan om het incident te onderzoeken als de rechter op onterechte gronden de soldaten niet had gestraft.290 De drugshandelaren lijken ook grip te hebben op hooggeplaatste politici. In 1994 kwam de toenmalige president Samper aan de macht terwijl er aanwijzingen waren dat zijn campagne deels gefinancierd was door drugsgeld van de beruchte Cali cartel.291 Een recente studie wijst uit dat de overheid en het leger door zowel door drugshandelaren als paramilitairen geïnfiltreerd en omgekocht worden om verkiezingen te beïnvloeden en beleid gunstig te maken voor de drugshandel. Zo is de verspreiding van de drugshandelaren mogelijk gemaakt door steun van lokale elite, lokale overheidsfunctionarissen en het leger.292 In 2006 kwam een corruptieschandaal bij Incoder aan het licht, waar hoge functionarissen beschuldigd worden van het aannemen van steekpenningen voor het verkopen van land dat bedoeld is voor de agrarische hervormingen aan particulieren en bedrijven.293 Een van de geïnterviewde beklaagt zich dat hij er tijdens onderhandelingen met de overheid er achter kwam dat zijn positie werd doorgegeven aan landeigenaren zodat zij een hogere prijs van de regering konden vragen en het geld onderling verdelen. Zo konden landeigenaren volgens de geïnterviewde hun land dat niet veel waard was voor een hoge prijs van de hand doen en de toegang tot het goede land blokkeren.294 De corruptie van de overheid en politici is een belangrijke bedreiging voor de rechtsstaat.295 Het vertrouwen van de meeste geïnterviewden dat de overheid doet wat ze zegt is ook zeer laag.296 Het optreden van de overheid bij dreigende of actuele conflicten vertoont ook een gebrekkige regie. De interviews met de oud-burgemeesters liet zien dat zij zich in landconflicten machteloos voelen omdat zij menen onvoldoende invloed te hebben op de verdeling van het land en daarmee op het verloop van onderhandelingen erover. De heer Angola, burgemeester tijdens de confrontatie die op 16 december 1991 plaatsvond bij El Nilo in Caloto vindt dat de nationale overheid geen acht sloeg op zijn waarschuwingen. De indianen hadden El Nilo, een grote haciënda, bezet en een oplossing was moeilijk. De heer Angola had op verschillende momenten geprobeerd een uitkomst uit de situatie geprobeerd te onderhandelen. Hij had gesproken met de directeur van INCORA en de Secretaris van de regering – de hoogste 287 Amnesty International, 29 november 2006. Amnesty International, 29 november 2006. 289 El Tiempo, 10 maart 2006. 290 Reuters, 22 juli 2004, rapporterend over een uitspraak van de Inter-American Court of Justice. 291 Geschiedenis van het Colombiaanse Conflict op http://colhrnet.igc.org/timeline.htm; zie eveneens El Tiempo 28 februari 2006: http://www.terra.com.co/actualidad/opinion/28-02-2006/nota276891.html 292 El Tiempo, 28 februari 2006, rapporterend over een studie van Gustavo Duncan van de Universidad de los Andes. 293 Een bericht van de overheid over een onderzoek naar corruptie bij Incoder op de site van het ministerie van Landbouw, geraadpleegd op 7 augustus 2006: http://www.minagricultura.gov.co/noticias/noticia.php?id=354 294 Interview Mina, 4 mei 2006. 295 Amnesty International, 29 november 2006. 296 Vanuit de overheid zeggen zowel Gomez als Fernandez dit, van de afro-colombianen Sandoval en de groep Angola, Mela, Abonias, Fernando, Valencia, Valencia en Orlando, bij de indianen geven de regionale organisaties zoals CRIC en de nationale ONIC regelmatig persberichten uit bij het niet nakomen van akkoorden en bij de campesinos colonos Marin. 288 56 ambtenaar bij de provincie Cauca. De Procuradería General (de Procureur Generaal, die in Colombia ook voor de bescherming van de mensenrechten verantwoordelijk is) had hij nog gewaarschuwd dat er een moeilijke situatie was. De eigenaren had hij niet gesproken en hij had dus geen idee dat ze over zouden gaan tot zulke drastische acties. De overheid nam geen van zijn waarschuwingen of suggesties over. Op 16 december 1991 werden 20 indianen neergeschoten door paramilitairen en aldus werd de bezetting ongedaan gemaakt.297 Toen de moorden hadden plaatsgevonden kwam de President van Colombia wel, maar nam geen contact op met de burgemeester. Hij had zijn eigen agenda. De heer Angola zegt erover, “Het was net als bij de onderhandelingen. De centrale overheid trekt zijn eigen plan terwijl ik als lokale verantwoordelijke wordt aangekeken op de gevolgen.”298 De ervaringen van de heer Sandoval – burgemeester van Buenos Aires (in de provincie Cauca) van 2002-2003 – waren soortgelijk toen hij probeerde een conflict tussen de indianen en afro-colombianen over botsende claims op een gebied te bemiddelen. De situatie was zeer gespannen en er was dringend behoefte aan een uitspraak van het bevoegde gezag in de provincie of vanuit de nationale overheid. Ondanks het feit dat hij contact op nam met de regering en verschillende commissies van het parlement en met de provincie kreeg de heer Sandoval geen enkele steun. Op een bepaald moment nam de regering gewoon de zaak in handen en verkocht het land aan een grote multinational. “In 1997 kregen we steun van een organisatie om het proces wat duurzamer en meer ecologisch verantwoord te maken. Maar de regering wilde er niets van weten. Die is meer bezig met geld verdienen.” De heer Gomez, Secretaris van de provincie Cauca, erkent dat de burgemeester niet veel te zeggen heeft maar constateert eveneens dat er een aantal overleggen betreffende landbezit bestaat waar de landelijke – inclusief mensen van de Plattelandsontwikkelingsorganisatie Incoder – en de provinciale overheid in zitten. Er is dus geen sprake van een gebrek aan kennis op dat niveau. Daarom moet de burgemeester gewoon de politie op landbezettingen afsturen om grotere problemen te voorkomen.299 Een punt dat door geen van de geïnterviewden is genoemd is dat de plannen over de ontwikkeling van collectieve gebieden voor kleine agrariërs – reservas campesinas – in samenspraak worden ontwikkeld en uitgevoerd met het gemeentebestuur. Het is daarom moeilijk te rijmen dat in situaties waar er problemen zijn over land, de burgemeester nauwelijks wordt geconsulteerd.300 Er is in Colombia een systeem van een vroegtijdige waarschuwing van een dreiging voor een schending van de mensenrechten, uitgegeven door de Verdediging van de Gemeenschap. Een dergelijke waarschuwing gaat naar alle relevante autoriteiten maar deze is niet bindend. Voorafgaand aan een andere confrontatie, in het gebied Alto Naya, waar 50 indianen werden gedood door paramilitairen, was een vroegtijdige waarschuwing afgegeven, maar de autoriteiten hebben hier geen consequenties aan verbonden.301 Feit is desondanks dat er nog altijd grote confrontaties plaatsvinden waar de centrale overheid niet bij machte is om het conflict op te lossen. Nu is het tegen de tijd dat er een actie of landbezetting plaatsvindt, er misschien niet direct een oplossing voor handen is. De problemen in communicatie tussen de overheidslagen spelen zich volgens de geïnterviewden 297 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 299 Interview Gomez, 7 mei 2006. 300 De verplichte samenspraak met het gemeentebestuur staat in de wet 160/94, art. 84. 301 Interview Nervaez, 15 mei 2006. 298 57 af voorafgaand aan de uitbarsting van het conflict. Tijdens het conflict lijkt het dat de burgemeester soms wat te terughoudend optreedt. Uit het optreden van de tot ingrijpen bevoegde overheidsorganen spreekt een lage interesse voor slachtoffers van conflict en geweld uit. Zo laag dat corruptie blijkbaar aan de orde van de dag is. Dat maakt de Colombiaanse rechtsstaat een papieren werkelijkheid, een cynische grap. Diepgaand ingrijpend integriteitsbeleid en reactief vermogen is noodzakelijk voor grote delen van de overheid. Gezien de diepgewortelde corruptie is herstel van de rechtsstaat moeilijk denkbaar zonder hulp en/of druk van buitenaf. Oorzaken en voortzetting van het conflict De onderwerpen die verband hebben met het conflict in Colombia – financieel gewin, relatieve armoede, het gebrek aan overheidsregie en de invloed van private milities – worden ook in conflicten in andere contexten genoemd. Voor de overzichtelijkheid van de informatie die in deze studie wordt aangereikt over de relatie tussen conflict en land worden ze hier kort samengevat. De onderdelen van het conflict die te maken hebben met het plunderen van de verdiensten van land geldt in de literatuur niet als een oorzaak van conflicten, maar als een voorwaarde voor de voortzetting van conflicten. Vooral in landen van armoede worden goederen als goud, diamant, drugs, olie en ander waardevol handelswaar gebruikt om zowel nationale- als rebellenlegers te financieren en soldaten en rebellen te belonen of te motiveren. Een voorbeeld is Angola, waar de diamantenindustrie geplunderd wordt om rebellenlegers te financieren, terwijl de regering haar inkomsten uit olie gebruikte om haar eigen legers op de been te houden. Uiteraard is de financiering van buitenaf ook een manier om aan geld te komen voor het voortzetten van interne conflicten.302 Economische factoren kunnen ook een zelfstandig destabiliserende invloed hebben op een land. Het is ook de zakenwereld niet ontgaan dat de economische crisis in de jaren 80 van de twintigste eeuw gepaard ging met enerzijds het omarmen van de vrije markt en financiële belangen en anderzijds een vermindering in de interesse voor de rechtsstaat.303 Dit wordt subtiel gepropageerd door met minder machtige partijen te onderhandelen in plaats van wetten te laten handhaven. Wetten zouden leiden tot een situatie van formele gelijkheid, terwijl in onderhandelingen de asymmetrische machtsverhoudingen leiden tot een voordeel van de machtigere partijen.304 Als een oorzaak van conflict kan worden genoemd de relatieve deprivatie van bepaalde bevolkingsgroepen maar ook de armoede van een land als geheel. Een van de oorzaken van de WOI, WOII en meer recentelijk de opkomst van de gewelddadige groeperingen en conflicten van het Rusland van na de koude oorlog wordt toegeschreven aan de frustratie die de bevolking voelt wanneer zij meent dat zij niet krijgt waar ze recht op heeft. Dit leidt tot de enigszins paradoxale situatie dat naarmate de economie aantrekt, het conflict oplaait. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat de rijken in een land als eerste profiteren van de hoogconjunctuur terwijl armere mensen hun levens niet zien verbeteren.305 De armoede van een land maakt dat een overheid niet in staat is om de meest elementaire behoeften van een 302 Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 223. Nader, 2001, p. 24. 304 Nader, 2001, p. 24; Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 19. 305 Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 199-200. 303 58 toch al ontevreden arme klasse te vervullen. Bovendien leidt armoede tot een gebrek aan legaal werk. Deze factoren dragen bij aan ontevredenheid en een voedingsbodem voor rekrutering, doorgaans gepaard met een ideologisch doeleind. Afghanistan is een voorbeeld van een land waar deze factoren thans aanwezig zijn, maar ook in de Balkan – het armste deel van Europa heeft een burgeroorlog post gevat mede vanwege de consequenties van (relatieve) armoede.306 Het gebrek aan overheidsregie – in de meest extreme vorm wordt gesproken van een ‘failed state’ – kan zowel een oorzaak als een gevolg zijn van conflicten binnen staten. Terwijl een taak van de overheid het bieden van veiligheid is, is een andere mogelijkheid om de onvrede van bevolkingsgroepen gehoor te bieden en invloed te geven op beleidsvorming. Een combinatie van deze twee factoren - waar de overheid niet sterk genoeg is om effectief te handhaven en te onderdrukken terwijl het niet democratisch genoeg is om de ontevredenheid van bevolkingsgroepen te representeren in de overheid - leidt tot een hoog risico op een burgeroorlog.307 306 307 Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 222-223. Russett, Starr, Kinsella, 2004, p. 223. 59 Belangrijke gebeurtenissen In de periode van 1975-2000 waren er in Colombia van de bijna 11.000 sociale acties, 1819 (17%) van afro-colombianen, campesinos colonos en indianen. Daarvan waren 1099 landbezettingen, terwijl 53% van de acties en demonstraties betrekking had op landproblematiek.308 Volgens hebben de hoge cijfers te maken met het feit dat de ongelijke verdeling van land in de afgelopen jaren sterker is geworden.309 Het valt evenwel op dat in de laatste jaren van de vorige eeuw het aantal sociale acties in totaal een stijgende lijn vertoonde, maar dat het aantal acties waarbij campesinos colonos, indianen en afro-colombianen bij betrokken waren, juist afnam.310 De gebieden waar het meeste sociale conflict plaats heeft zijn de gebieden waar nieuwe bronnen van rijkdom ontstaan, en tevens de gebieden waar het meeste geweld is.311 Dat leidt tot de conclusie dat absolute armoede op zich geen aanleiding is tot acties, maar de ongelijke verdeling van de rijkdom, oftewel de eerder genoemde relatieve deprivatie.312 Bij het voeren van sociale actie komen grote risico’s kijken. Sinds de jaren 90 hebben paramilitaire groeperingen het in het bijzonder op leiders van sociale bewegingen gemunt.313 Dit doen ze om de bewegingen fysiek te verzwakken.314 Sociale bewegingen in Colombia zijn nooit goed tot wasdom gekomen omdat het politieke systeem cliëntelistisch werkt en verder hopeloos verouderd is. Actie voeren heeft weinig zin als je niet een van de politieke partijen meekrijgt is de boodschap.315 Bovendien doet de regering weinig met de formele onderhandelingsmechanismen die er wel zijn, zo blijkt uit de verhalen van verschillende geïnterviewden en uit de analyses van onderzoek.316 Een belangrijke beperking van de sociale bewegingen in Colombia is dat ze verdeeld zijn: de samenwerkingsverbanden zijn tijdelijk en afhankelijk van economische of politieke factoren, meer dan een gezamenlijke dynamiek. “Dit gaat tot aan irritaties tussen diverse uitgesloten sociale actoren: aanvaringen tussen [campesinos] colonos en indianen, of tussen deze en afrocolombianen….”317 308 Prada, 2003. Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 79. 310 Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 78. 311 Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 80-81. 312 Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 82. 313 Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 84; UNHCR, BBC and EFE rapporteren 4 april 2006 bijvoorbeeld over de moord op 2 indiaanse leiders; Proceso de Comunidades Negras (PCN) leider Cuero Solís werd op 23 november 2006 met de dood bedreigd door de paramilitairen. 314 VVAA: Un país que huye, Codhes/ Unicef, Bogotá, 1999, p. 417. 315 Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 84. 316 Voor onderhandelingen met de overheid, zie hierboven in de stukken over resp. afro-colombianen, campesinos colonos en indianen; zie verder Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p. 88. 317 Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89, p, 86. 309 60 Het aantal acties gericht op de landproblematiek in Colombia is tussen 1990 en 2003 afgenomen.318 In 2005 en 2006 zijn de protesten weer opgelaaid, maar onzeker is of ze in aantal stijgen. In de eerste helft van de jaren 90, onder President Gaviria werd er enerzijds geprobeerd om een vrede te onderhandelen, terwijl anderzijds het interne conflict uitdijde zowel in de mate van gewelddadigheid als in de onderwerpen waarover gestreden werd. Er werd gesproken van een ‘guerra integral’. Tegelijkertijd werd de agrarische markt geopend naar neoliberaal model, waardoor de inkomsten sterk daalden en de werkloosheid steeg.319 In deze periode werden nieuwe allianties tussen verschillende organisaties van kleine agrariërs die protesteerden tegen de economische politiek in de agrarische sector.320 De campesinos colonos organiseerden in 1992 demonstraties voor de legalisatie van coca vanwege de dramatische economische situatie. Ze argumenteerden dat ze zonder coca te verbouwen niet konden overleven omdat de inkomsten door de opening van de markt waren gedaald.321 Er waren door het hele land vredesmarsen. Het grootst in het nieuws zijn de indianen, echter, met hun protesten voor hun rechten en het milieu. Op 16 december 1991 vindt er hevige confrontatie plaats op het landgoed genaamd El Nilo in de gemeente Caloto. Indianen hadden het landgoed bezet om de rechten van hun oude landtitels op te eisen. De eigenaar – vermoedelijk een drugshandelaar – had mogelijk paramilitairen opdracht gegeven om de indianen te verwijderen. Het onderzoek naar de zaak werd verscheidene malen belemmerd en leek lange tijd vast te zitten. Na onderzoek bleek dat de overheid – en dan met name het leger – direct betrokken bleek te zijn geweest bij de gewelddadige confrontatie die volgde.322 Op 13 april 2000 deed de Inter-American Commission on Human Rights echter uitspraak waarin het de indianen volledig in het gelijk stelde, hoewel het de Colombiaanse overheid erkentelijk toonde voor de genomen moeite om alsnog tot een schikking te komen.323 Uit de confrontatie kwam het akkoord van Nilo dat een centrale rol speelt in de landproblematiek van de Cauca. In het belangrijkste onderdeel wordt 15.663 hectare land beloofd aan de indianen in drie jaar – in de vallei bij de rivier Cauca wat zeer vruchtbaar land is.324 Gedurende deze studie was het akkoord van centrale betekenis omdat het nog niet was nagekomen door de overheid en het een aanleiding vormde voor een serie nieuwe landbezettingen door de indianen325. Tussen 1994 en 1998 ontstond er een grote crisis in de beheersing van de problemen in het land, ook vanwege de hierboven beschreven beschuldiging tegen President Samper van samenwerking met drugshandelaren. De campesinos colonos vormden nieuwe samenwerkingsverbanden en protesteerden tegen de besproeiingen van coca met giftige verdelgingsmiddelen. Ze herhaalden hun argument dat zij de illegale gewassen moeten verbouwen voor inkomsten om te overleven. 326 In 1996 waren er van de campesinos colonos uitgebreide demonstraties (naar verluid met 130.000 deelnemers) in onder andere Putumayo en de Cauca waarin zij dezelfde argumenten aanhaalden, maar om hun eigen land te claimen, 318 Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 54. Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 55. 320 Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 55. 321 Interview Marin, 10 mei 2006. 322 Human Rights Watch: Political Violence and Counterinsurgency in Colombia, 1993, p. 23-25; IACHR, report no. 36/00, case 11.11, “Caloto” massacre Colombia, april 13, 2000. 323 IACHR, report no. 36/00, case 11.11, “Caloto” massacre Colombia, april 13, 2000. 324 Interview Valencia, 30 april 2006. 325 Interview Gomez, 7 mei 2006. 326 Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 56. 319 61 tevens voor het eerst een beroep deden op de wet 160/1994 waarin de zonas de reserva campesina werden gecreëerd. Dit leidde tot gesprekken en daadwerkelijke voorbereidingen van dergelijke ‘reservaten’, waarvan de eerste in 1997 zouden ontstaan. Toen de campesinos colonos gingen eisen dat deze niet alleen op onontgonnen gebieden maar ook in bestaande landbouwgebieden zouden komen te liggen gingen de grootgrondbezitters van de Sociedad Agricultural y Ganadería dwarsliggen, echter, en strandde de totstandkoming van reservaten voor campesinos colonos.327 In 1997 was er een ongebruikelijk klein aantal demonstraties over landproblematiek, namelijk slechts 17. Opgemerkt wordt hierbij dat het aantal incidenten van verdrijving (73) en het aantal gewelddadige aanvallen op burgers met meer dan 4 doden (185) in dit jaar daarentegen ongekend hoog waren. Door de onderzoeker Prada worden deze twee gegevens gekoppeld om tot de theorie te komen dat een grote stijging in geweld tegen de mensen tot grote angst leidt en het aantal demonstraties doet afnemen.328 In deze jaren spelen indianen ook weer de hoofdrol in de pers voor acties van de U’wa tegen het oliebedrijf Occidental Petroleum (Oxy) dat wil boren op het grondgebied waar de indianen leven. Een ander conflict dat in deze jaren speelt is dat van de indianengemeenschap Embera, die dreigt uit te sterven vanwege een dam die wordt geplaatst in de rivier – hun belangrijkste voedselbron. Beide conflicten spelen nog altijd.329 In de periode van Pastrana vanaf 1998 vindt een van de grootste stakingen aller tijden plaats op het gebied van de agrarische politiek. Een nieuwe associatie van kleine agrariërs is in staat om een staking af te kondigen die bijna 100.000 mensen mobiliseert. De associaties in de vorige periode werden opgezet vergrootte het aantal deelnemers aan deze staking.330 Onvrede over het uitblijven van landhervormingen noopt de indianen er toe om een grote demonstratie te organiseren waarbij een belangrijke weg in La Piendamó, Noord Cauca werd geblokkeerd. Zij roepen een sociale, economische en culturele noodtoestand uit. Dit is in die zin een succesvolle demonstratie dat het leidt tot een decreet van de nationale overheid om de positie van de indianen in de Cauca op die punten te verbeteren.331 Volgens de Secretaris van de provincie Cauca, de heer Gomez, namen de indianen eigenlijk genoegen met minder dan ze recht op hadden en is dat een van de oorzaken van de landbezettingen die vanaf eind 2005 plaatsvinden in de Cauca.332 Toch hadden de acties allemaal te weinig zin. Daarom veranderden de organisaties van strategie. Kantoren van internationale organisaties werden bezet; het bekendste voorbeeld is de bezetting van het kantoor van het Rode Kruis door mensen die verdreven waren van hun land. Maar ook meer symbolische manieren van protest, waar de zichtbaarheid een grote rol speelt, werden gebruikelijker.333 Een opmerkelijke ontwikkeling was dat de indianen en de campesinos (mogelijk omvat dit zowel de campesinos colonos als de afro-colombianen) zich vreedzaam gingen mengen tussen 327 Montaña, 2000. Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 56 en 61. 329 U’wa, zie El Tiempo, 27 november 2004; Embera, zie EFE, 9 december 2005. 330 Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 57. 331 Van de Sandt, 2003, p. 154. Het betreft decreet 982/1999. 332 Interview Gomez, 7 mei 2006. 333 Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 58. 328 62 strijdende facties en luidkeels zingend en zwaaiend met grote doeken de soldaten probeerden te hinderen en weg te jagen.334 Op 8 april 2001 vond er bij een landbezetting op het landgoed Alto Naya in de gemeente Buenos Aires een aanval plaats door paramilitairen. Er worden naar verluid 50 mensen gedood. Dit jaar is sowieso een extreem jaar in Cauca omdat er 114 burgerslachtoffers van beschietingen door illegale gewapende groepen vallen.335 Onder President Uribe vanaf 2002 komt de samenwerking tussen de afro-colombianen, indianen en campesinos colonos naar voren. Er zijn een aantal thema’s waar grote overeenstemming over is onderhand. Een belangrijke is het vrijhandelsverdrag met de Verenigde Staten van Amerika. Maar ook onderwijs en gezondheidszorg zijn onderwerpen waarover gedeelde zorgen bestaan.336 Ook elders wordt een redelijk eensgezinde strijd gerapporteerd tegen het beleid van Uribe. Uribe reageert met repressieve middelen ondanks een eerdere belofte dat hij de demonstraties niet zal onderdrukken.337 Een grote protestactie van indianen waar ook campesinos colonos en afro-colombianen bij zijn wordt van 14 tot 16 september 2004 gehouden, tegen het beleid van President Uribe. Bij de demonstratie zijn 60.000 indianen aanwezig.338 Door de indianen wordt dit gezien als een uiting van gedeelde belangen tussen hen en de afro-colombianen en de campesinos colonos.339 Op 20 januari 2005 is er een grote protestactie van de indianen voor de bescherming van de Embera indianen, die bedreigd worden doordat er een dam is geplaatst in de rivier die hun belangrijkste voedselbron was. In die week waren er een aantal leiders van deze stam vermoord. Tevens is de actie een steunbetuiging aan het Constitutionele Hof van Colombia, omdat de indianen vinden dat dit hof als enige in Colombia moeite heeft gedaan om de rechten van indianen te definiëren.340 Een succesvolle bezetting vond plaats in de haciënda Imperatriz in Caloto. Vanaf 2 tot en met 13 september 2005 werd deze haciënda bezet om af te dwingen dat het akkoord van Caloto uit de begin jaren negentig dat gesloten was naar aanleiding van de doden die bij de bezetting van de haciënda El Nilo waren gevallen. Op 13 september komt daar een nieuw akkoord uit. De bezetting van 2 september tot 26 december 2005 van 17 landgoederen, waarvan El Japio de grootste en bekendste is in Noord Cauca, was een grote actie om de landproblematiek op de kaart te zetten en de druk richting de overheid om afspraken na te komen te verhogen. Woordvoerder en leider Vitonas van de indianen zegt erover, “[E]r zijn de door de overheid getekende akkoorden die niet zijn nagekomen en de moorden bij El Nilo waarvoor we reparaties zijn beloofd hebben we niet ontvangen. Daarom zijn wij opgestaan: dat de overheid de akkoorden naleeft die al jaren geleden getekend zijn.”341 Ook klaagden de indianen dat ze hun gewonden niet konden afvoeren om behandeld te worden.342 Uiteindelijk hebben ze een politieagent gekidnapt om af te dwingen dat de gewonden naar het ziekenhuis gebracht 334 Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 58. Los derechos humanos en el departemento de Cuaca, programma presidencial de derechos humanos, 2005. 336 Interview Vitonas, 2 en 3 mei 2006. 337 Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65, p. 58. 338 El Tiempo, 19 september 2004. 339 Interview Vitonas, 2 en 3 mei 2006. 340 Organisación Nacional de Indígenas Colombianas, 20 januari 2005. 341 El Turbión, 18 november 2005. 342 Organisación Nacional de Indigenas Colombianos 335 63 konden worden. Vitonas benadrukt dat de agent goed behandeld wordt, terwijl, “wanneer de politie een van de indianen pakt, martelen ze hem. Ze hebben onlangs de vingers van een indiaan afgeknipt…. Het grootste deel van de indianen die gewond raken overkomt dat pas nadat ze opgepakt zijn.... Daarna proberen ze nog de indianen een arrestatiebevel te laten tekenen, terwijl ze al bewusteloos in het ziekenhuis liggen.”343 Een andere woordvoerder van de indianen benadrukt bij de bezetting van El Japio het grotere belang dat ze behartigen: “[E]r moet een integrale landhervorming tot stand worden gebracht: niet alleen voor de indianen, maar voor alle sectoren die land nodig hebben en niet alleen in de Cauca maar in heel Colombia.”344 Ook de afro-colombianen beginnen in deze periode meer land te eisen. In het noorden van Cauca vindt er bijvoorbeeld een landbezetting plaats op de boerderij genaamd Alsalsia vlak bij de Rio Blanco. Het blijkt succesvol, en op het gebied wordt een coöperatie gesticht waar onder andere hout en ananas wordt verbouwd voor de verkoop.345 In 2005 zijn er een aantal vreedzame bezettingen geweest van gemeentehuizen door de campesinos colonos om hun protest tegen het huidige Colombiaanse beleid kracht bij te zetten. De landproblematiek was daar niet het belangrijkste punt, maar het liberaliseren van de handel met de VS in goederen die zij verbouwen, hetgeen hun prijzen onder druk zet.346 Een soortgelijke bezetting vond in 2002 plaats in Arauca, waarbij de bezettende campesinos colonos aandrongen op een vreedzame oplossing van het conflict.347 Hun strijd - die pas sinds kort weer tekenen van een sterke organisatie begint te tonen - is door middel van het woord. Vooralsnog is de regering hen daar te slim af en raken ze verstrengeld in een web van bureaucratie.348 Een opmerkelijke gezamenlijke actie van de campesinos colonos, indianen en afrocolombianen vond plaats op 15 mei 2006, die de pers overigens weergaf als zijnde alleen van de indianen.349 Na een bijeenkomst van 3 dagen waarin uiteenlopende onderwerpen als landproblematiek en het neoliberale beleid van de regering Uribe werd besproken is er overgegaan tot het bezetten van de grote snelweg die door het gebied gaat. De gouverneur van de provincie Cauca beschuldigde de indianen ervan dat ze samenwerkten met de Farc, hetgeen de indianen ontkennen. De actie is in strijd met de akkoorden die de indianen december 2005 met de regering sloten om in ruil voor land te stoppen met actievoeren.350 Het landgoed El Imperatriz is door de indianen 28 november 2006 weer bezet om aandacht te vragen voor de trage afhandeling van de afspraken die ze met de overheid hebben. De indianen worden ervan beschuldigd dat ze geïnfiltreerd zijn door illegale gewapende groepen, wat de indianen weer ontkenden.351 Deze beschuldigingen – waar of niet – zouden de opmaat kunnen vormen voor een harder optreden tegen indianen die actie voeren. Een zo openlijk gewelddadig optreden tegen indianen is betrekkelijk nieuw. De indianen hebben tot voor kort 343 El Turbión, 18 november 2005. El Turbión, 18 november 2005. 345 Interview Sandoval, 4 mei 2006. 346 Interview Marin, 10 mei 2006. 347 Ocupaciones campesinas pacificas de alcaldias en aruaca contra el paramilitarismo, Fortul, 25 de abril de 2002, communicado a la opnión pública 348 Interview Marin, 10 mei 2006. 349 El Tiempo, 16 mei 2006. 350 Acuerdo entre el Incoder, el Ministerio del Interior y Justicia, la Gobernación del Cuaca y las Comunidades indígenas representadas en AICO, Popayán, Cauca, 16 december 2005. 351 El Tiempo, 30 november 2006. 344 64 een aura van geweldloosheid om zich heen gehad, maar lijkt deze te zijn verloren, zoals hierboven ook al aangegeven is.352 De geweldloosheid ten overstaan van de autoriteiten gold ten tijde van de confrontatie bij El Nilo nog als een sterk onderhandelingsfeit omdat het de verantwoordelijkheid voor het geweld automatisch bij andere partijen plaatste. Een opmerkelijk kenmerk van de acties is het bijna compleet gelijkblijvende thema: land. Dat geeft aan dat de overheid er niet in geslaagd is om de problemen ook maar enigszins te beperken. Dat op zich is al een teken van een structureel probleem. 352 Zie het onderdeel betreffende indianen en: The office of the UN High Commissioner for Human Rights in Colombia roept de indianen om geen geweld te gebruiken bij demonstraties, 12 november 2005. 65 De verhoudingen tussen de campesinos colonos, afrocolombianen en indianen “De verhouding tussen de campesinos colonos, afro-colombianen en indianen is problematisch. De eerste twee groepen hebben te weinig te zeggen over de verdeling van land. En dan komen ze tegenover de goed georganiseerde indianen te staan. De overheid moedigt dat wantrouwen aan. Ze spelen de verschillende groepen tegen elkaar uit en dan hoeven ze zelf niets te doen.”353 De problemen van afro-colombianen, campesinos colonos en indianen komen in grote lijnen overeen. Er is gebrek aan land, veel armoede en ze worden bedreigd en getroffen door het gewelddadige interne conflict. In de jaren 70, toen de Asociación Nacional de Usarios Campesinos (ANUC) nog een organisatie was die voor alle kleine agrariërs was werden de acties ook veelal gezamenlijk gevoerd. Maar tegenwoordig zijn er ook veel verschillen, die zich onder meer uiten in het feit dat de afro-colombianen, campesinos colonos en indianen allemaal hun eigen groeperingen hebben. Uiteindelijk bleken alleen de indianen in staat om zichzelf eenduidig en krachtig te organiseren. De andere twee groepen zijn minder sterk georganiseerd. De organisaties die de afro-colombianen zijn bovendien verdeeld omdat ze allemaal hun eigen voorman hebben. De campesinos colonos willen hun organisaties nu versterken, hoewel zij in de jaren 60 juist de motor achter de ANUC waren. De redenen van de campesinos colonos, indianen en afrocolombianen om meer land te eisen verschillen ook. Bij dat laatste punt liggen knelpunten. De campesinos colonos verschillen van de indianen in hun wens om het land intensief te bewerken – wat ze belangrijker vinden dan de spirituele relatie met het land zorg voor het milieu die de indianen sterk voelen. De campesinos colonos komen er openlijk voor uit dat ze coca verbouwen omwille van de winst – iets dat de afro-colombianen en de indianen officieel afzweren omdat ze contact met gewapende groepen willen voorkomen. De afro-colombianen willen reparaties voor de achterstandspositie die ze hebben opgelopen door de slavernij – waar de indianen en campesinos colonos weinig belang bij hebben. En de indianen willen zich afzonderen in de beleving van hun eigen cultuur – waar de campesinos colonos en afrocolombianen geen belang bij hebben. De actuele verhouding tussen de groepen is wisselend. Vooral de indianen zijn onderwerp van veel kritiek door de afro-colombianen en de campesinos colonos. Dit is omdat de indianen meer land hebben, land dat soms midden in een gebied ligt dat door bevolkt word door voornamelijk één van de andere groepen. Eveneens hebben de andere twee groepen de indruk dat het land door indianen niet voldoende gebruikt wordt. De opbrengst van het land is volgens hen laag, en zouden ze met minder land ook voldoende kunnen verbouwen om zichzelf van voedsel te voorzien. Zo stelt de heer Marin, “Als je land ziet waar de cabildo het voor het zeggen heeft, dan zie je een totale verpaupering.”354 De roep om meer land door de indianen wordt daarom met argwanen ontmoet. Dit gaat zelfs zo ver dat de campesinos colonos en de afro-colombianen actief verzet plegen tegen het uitgeven van land door de overheid aan de indianen. Voorbeelden zijn de landbezetting van de 353 Interview Mina, 4 mei 2006. De heer Vitonas (interview 2-3 mei 2006) noemt een voorbeeld van het opzetten van de afro-colombianen tegen de indianen, te weten bij de bezetting van Japio, waar de overheid afrocolombiaanse ambtenaren er op uit zou hebben gestuurd om tegen deze bezetting te protesteren. 354 Interview Marin, 10 mei 2006. 66 campesinos colonos in Caloto en hun protesten tegen de indianen in Sintia, Caldono en Popayan.355 Een geïnterviewde campesino colono vertelt over de bezetting van indígena land dat hen recentelijk was toegewezen. “Ze lieten het gewoon versloffen! Dat pikten we niet en toen hebben we het bezet.”356 De afro-colombianen protesteerden tegen de landbezetting van de indianen bij Japio en hebben ook een zeer kritische houding ten opzichte van het landbezit en –gebruik door de indianen.357 Het feit dat de indianen in de buurt van Caloto grote stukken land hebben gekregen is voor de afro-colombianen onverteerbaar omdat de afro-colombianen daar juist erg weinig land hebben. De indianen wonen daar in kleine hutjes en voeren op een klein deel van het land een gemengd bedrijfje terwijl de rest van het land leegstaat. De afrocolombianen daar in de buurt wonen ook en kleine huizen, maar hebben er nauwelijks land omheen, zodat zij er nauwelijks of geen voedsel op kunnen verbouwen. De woede bij de afrocolombianen over dergelijke praktijken is zeer groot.358 Het toekennen van bijzondere rechten, zoals de landrechten van de indianen en de afrocolombianen, hebben een duidelijke keerzijde doordat ze afgunst en isolatie lijken te stimuleren. De afro-colombianen en de indianen worden uiteen gedreven door hun processen van landverwerving in collectief eigendom. Dat is niet alleen door een onderlinge concurrentie om land, het is ook doordat zij door dit proces van landverwerving een verhoogd bewustzijn krijgen van de eigen cultuur. Desondanks is er een afstandelijke vorm van coördinatie zodat ze elkaar niet te veel voor de voeten lopen. Wouters signaleert in haar studie dat de actieve aanwezigheid van een religieuze gemeenschap veel kan doen om de groepen dichter bij elkaar te brengen.359 Met de campesinos colonos ontbreekt begrip en de strijd tussen deze groep en de indianen is hard. De campesinos colonos voelen zich achtergesteld ten opzichte van de indianen – niet ten opzichte van de afro-colombianen hoewel die onder een soortgelijke regeling als de indianen vallen – doordat indianen gratis collectieve gronden krijgen.360 Alle partijen zijn zich bewust van de noodzaak om overeenstemming te krijgen over de opbrengst van het land.361 In feite zijn er twee negatieve voorwaarden: ten eerste willen de afro-colombianen en de campesinos colonos niet dat land wordt verstrekt als er niet of nauwelijks op geproduceerd wordt en de indianen willen niet dat land verstrekt wordt als de mogelijkheid bestaat dat het door te verkopen is. Binnen die grenzen zullen reële eisen gesteld moeten worden en een bepaalde mate van toezicht gehouden moeten worden op het naleven van deze eisen. Een zeer concreet obstakel voor wederzijds vertrouwen is de vermeende alliantie met illegale gewapende groepen. Een geïnterviewde zegt: “Afros denken dat indianen zich inlaten met de guerrilla. Tegelijkertijd denken indianen dat afros bij de paramilitairen zitten omdat er een hoop afros in het leger, bij de politie en bij de para’s zitten.”362 Er is over de samenwerking met illegale gewapende groepen geen afspraak te maken omdat niemand voor een dergelijke samenwerking uitkomt. 355 Interview Marin, 10 mei 2006; Interview Gomez, 7 mei 2006. Marin, 10 mei. 357 Interview Vitonas, 2-3 mei 2006. 358 Interview Angola, Mela, Abonias, Fernand, Valencia, Valencia, Orlando, 5 mei 2006. 359 Wouters, 2002, pp. 369-397, p. 388. 360 Uitspraak van het Constitutionele Hof, C-180/05. 361 Interviews: Vitonas, 2-3 mei 2006, Marin, 10 mei 2006, Sandoval 4 mei, 2006 en Gomez, 7 mei 2006. 362 Interview Vitonas, 2-3 mei 2006. 356 67 Het beeld van de ongelijke behandeling wordt ook door de Secretaris van de provincie Cauca, de heer Gomez, geïllustreerd: terwijl er in 2006 17.000 miljoen peso’s (ca. €8 miljoen) aan de indianen wordt uitgegeven door de overheid, wordt er aan de afro-colombianen in 2006 ruim 725 miljoen peso’s (ca. €300.000) uitgegeven.363 Tussen de campesinos colonos en de afro-colombianen is er geen onenigheid. Ze noemen elkaar broeders en noemen geen enkel conflict in de interviews. Daar moet bij worden aangetekend dat ze ook minder acties samen organiseren dan ze dat met de indianen doen. Alle betrokkenen ontkennen dat er vijandelijkheid is tussen hen. De indianen wijzen op gezamenlijke demonstraties en acties met campesinos, zoals de mars op Cali colonos in 2004, de gezamenlijke acties tegen de liberalisering van de handel en het verschralen van de sociale zekerheid. Met de afro-colombianen is door de indianen in een ver verleden (1988) gezamenlijk land bezet. In een aantal recente documenten van de indianen worden de belangen met betrekking tot land van de afro-colombianen en campesinos colonos gelijkgesteld aan die van henzelf.364 Soms zijn er ook andere vormen van samenwerking: toen enkele campesinos colonos en indianen werden vastgehouden door de autoriteiten stuurden de indianen en de campesinos colonos een gezamenlijk persbericht en legden ze gezamenlijk contact met de Verenigde Naties.365 De indianen en afro-colombianen hebben weinig strategische allianties in hun omgang met het gewapende conflict.366 Historisch gezien is er waarschijnlijk niet meer dan een detente tussen de bevolkingsgroepen.367 Het beleid van de overheid, gekenmerkt door bezuinigingen op sociaal beleid zoals het aankopen van land en investeringen in de verbetering van de sociaal-economische positie van minderheidsgroepen, speelt de groepen uit elkaar. Toch lijkt het er op dat er juist op dit punt een strategische alliantie aan het ontstaan is waar de indianen, afro-colombianen en campesinos colonos het over eens zijn. De drie partijen worden door de overheid gestimuleerd om met elkaar te onderhandelen, niet in de laatste plaats om niet langer de probleemeigenaar te zijn.368 Een recent voorbeeld daarvan is het akkoord dat naar aanleiding de landbezetting van Japio is gedaan. Daarin is als voorwaarde opgenomen dat de drie groepen campesinos met elkaar onderhandelen over de wijze waarop land verdeeld en gebruikt wordt.369 De heer Mina wijst er echter op dat er al mogelijkheden zijn gecreëerd in de wet om gezamenlijke raden in te stellen door de burgemeester en andere overheden maar dat dit nauwelijks gedaan wordt, wellicht uit onbekendheid.370 Het valt op aan de antwoorden van geïnterviewden is dat als zij voorbeelden worden gevraagd van overeenkomsten en gezamenlijke acties, ze deze maar mondjesmaat kunnen geven. Dit geeft aan dat de beeldvorming deels is gebaseerd op vooroordelen en generalisaties. Een geïnterviewde zegt bijvoorbeeld, “We [de afro-colombianen] willen best samenwerken, maar dan moeten de indianen wel de kaarten op tafel leggen. Dat doen ze nu niet: onder het mom 363 Interview Gomez, 7 mei 2006. Reforma Agraria, 19 december 2005 en Libertad Para la Madre Tierra, 8 mei 2005, bijvoorbeeld. 365 Interview Vitonas, 2-3 mei 2006. 366 Wouters, 2002, pp. 369-397, p. 387. 367 Arocha, 1998b. 368 Interview Gomez, 7 mei 2006. 369 Akkoord tussen de overheid en de Regionale Organisatie van de Indianen in Cauca (CRIC) 16 december 2005. 370 Bijeenkomst met betrokkenen op 11 mei 2006. 364 68 dat ze land willen verzorgen jagen ze arme afros van hun land af en pikken het in. Daardoor is er zeer veel wantrouwen tussen de groepen in Buenos Aires. Campesinos [dat omvat bij deze spreker ook afro-colombianan] willen land om te produceren en hebben daarvoor land, krediet en technische assistentie voor nodig, terwijl de indígenas veel meer gericht zijn op hun organisaties, het bezitten van land en met de ecologie.”371 Uiteindelijk zou een gezamenlijk optreden van campesinos colonos, indianen en afrocolombianen een noviteit in de geschiedenis van de Colombiaanse sociale beweging zijn die, zoals boven al beschreven, weinig samenhang vertoont. De neiging is soms sterk om het eigen belang voor het algemene belang te stellen. Toch is dit een essentiële voorwaarde voor samenwerking. De uitdaging voor het oplossen van de landproblematiek ligt in de vaststelling van de voorwaarden waaronder de drie groepen elkaar voor het verkrijgen van meer land willen steunen. De samenwerking tussen de campesinos colonos, afro-colombianen en de indianen lijkt vooral gericht op het bereiken van de eigen doelen en de groepen vertonen weinig tekenen van een strategische alliantie. Aldus bereiken de groepen weinig als blok tegenover de overheid. Wat hier bij kan helpen is het vastleggen van gezamenlijke acties en belangen zoals die zich feitelijk hebben voorgedaan. De discipline die indianen aan de dag leggen in het bijhouden van hun eigen administratie lijken ze niet te hebben wanneer het gaat om gezamenlijke acties. Campesinos colonos en afro-colombianen hebben over het algemeen ook weinig oog voor de gezamenlijke landproblemen en mogelijkheden om ze op te lossen. 371 Interview Sandoval, 4 mei 2006. 69 Bereikbare doelen Concreet gegeven is dat de indianen momenteel de beste politieke en juridische positie, maar ook het meeste land per capita hebben verworven en dat dit tot fricties heeft geleid met afrocolombianen en campesinos colonos. De verschillen in hun juridische positie is een inherent onderdeel van juridisch pluralisme. De verschillen zijn fundamenteel omdat ze gekoppeld zijn aan het collectief: afro-colombiaan, indiaan of campesino colono. Een gelijkstelling van landrechten is niet haalbaar en dus moet voorkomen worden dat de nadruk op formele gelijkheid komt te liggen. De afro-colombianen en de campesinos colonos moeten werken aan het ontwikkelen van een sterke eigen identiteit. Deze bestaat uit een overeenstemming over hun herkomst en plek in Colombia, maar ook uit erkenning van deze tradities en hun waarde als collectief. Dit proces wordt ondersteund door internationale erkenning, blijkt uit de geschiedenis van de indianen. Uit deze studie blijkt dat de afro-colombianen, campesinos colonos en indianen allen een visie hebben die begrijpelijk en te onderschrijven is op basis van eigen merites, binnen en buiten Colombia. Een aantal wetten en decreten sturen aan op onderhandeling en onderlinge afstemming. Te noemen zijn de wet 160/94, de wet 70/1993, de wet 21/1991 en decreten 1320/1998, 1745/1995 en 2164/1995. Uit de studie blijkt dat extra aandacht vereist is voor onderhandelingsprocessen. Onderhandelingen worden deels bepaald door machtsposities van de onderhandelaars zodat degenen met de sterkere machtsbasis meer rechten kan verkrijgen dan zij die ook in sociaal opzicht een lagere status hebben. Verschillende strategieën dienen daarom te worden ontwikkeld om diegene met weinig macht in staat te stellen hun positie beter te onderhandelen.372 De toegang tot het recht moet door de campesinos colonos en de afro-colombianen goed worden bestudeerd. De ervaring met de tutela procedure van de indianen is overwegend gunstig omdat de grondwet hen rechten geeft als collectief. De relatie met de overheid zal de komende tijd gespannen blijven. De overheid heeft in de grondwet rechten gegeven waarvan de naleving achterblijft. De protesten tegen het overheidsbeleid zijn in die zin terecht. Het feit dat het land wordt geteisterd door conflict beperkt de mogelijkheden van de overheid om haar beloftes na te komen, maar dat kan nooit geaccepteerd worden. 373 De verwachting is dat deze situatie met de tijd verbetert, doordat de juridisering van veel ontwikkelingslanden in opkomst is.374 372 Meinzen-Dick en Pradhan, 2002, p. 15. Otto, 2000, 5. 374 Otto, 2000, p. 13. 373 70 Conclusies De eerste vraag die in deze studie diende te worden beantwoord is waarom campesinos colonos, afro-colombianen en indianen land willen. Tussen de drie groepen zitten belangrijke overeenkomsten en verschillen in het antwoord op die vraag. De overeenkomst is dat het drie groepen agrariërs zijn die vruchtbaar land nodig hebben om voedsel op te verbouwen voor eigen consumptie en voor de verkoop. Uit deze studie blijkt dat leden uit deze groepen honger lijden en zeer arm zijn. Uit een analyse van recente cijfers blijkt dat de concentratie van landbezit bij welvarende mensen in Noord Cauca en in Colombia onverminderd hoog is. Naast een gebrek aan land constateren de groepen een gebrek aan technische assistentie en kredieten om de productie van het land te verhogen. Bovendien liggen de gebieden die de staat toewijst aan een van de drie groepen niet zelden op afgelegen plekken zonder adequate infrastructuur. In wetten is zelfs opgenomen dat gebieden onontgonnen dienen te zijn. Het kost dan jaren voor dat het land geëxploiteerd kan worden op een efficiënte manier. Ook met de toewijzing van nieuw land zoals aan de afro-colombianen in de jaren 90 zijn de problemen van een gebrek aan opbrengst ten behoeve van voedsel voorziening en verkoop niet opgelost. In Colombia zal een slag moeten worden gemaakt om kleine agrariërs zoals de indianen, campesinos colonos en de afro-colombianen in Noord Cauca een kans te geven om op een eerlijke manier mee te draaien in de agrarische economie. Voor sommige afro-colombianen en campesinos colonos maar ook indianen is de mogelijkheid om buiten de agrarische sector te werken. Voor de indianen ligt dat erg gevoelig en ook de afro-colombianen en campesinos colonos die geïnterviewd zijn geven de voorkeur aan het boerenbestaan. Sociaal beleid kan helpen de situatie minder nijpend te maken maar is geen complete vervanging van de behoefte aan land. De verschillen tussen de opvattingen over land van campesinos colonos, afro-colombianen en indianen zijn terug te voeren op culturele en traditionele opvattingen die eigen zijn aan de afzonderlijke groepen. Die verschillen zijn een hoofdrol gaan spelen bij de drie groepen omdat land moeilijk beschikbaar is en de groep met de sterkst geprofileerde behoefte, de grootste kans maakte om aan land te komen. De drie groepen hebben hierdoor hun eigen identiteit sterk ontwikkeld, wat ten kost is gegaan van gemeenschappelijke doelen. Door de nijpende sociale en economische omstandigheden zijn ze uit elkaar gespeeld. Het is moeilijk denkbaar dat de interculturele verschillen een zo groot probleem zou vormen als de toegang tot land beter geregeld zou zijn. Het uitblijven van werkelijke hervormingen in de verdeling van land vormt een groeiend risico voor de stabiliteit van het land. De belangen zijn zo groot dat weinigen nog de afstand hebben om tot een pragmatische oplossingen te komen. De belangrijkste knelpunten liggen ook daar waar het land het meest waardevol is. In de Cauca is dit land grotendeels in handen van een rijke groep mensen die de toegang voor anderen blokkeert en niet aarzelt om hier private legers voor in te zetten, politici om te kopen en uitspraken van internationale tribunalen aan de laars te lappen. Een werkelijke verandering in de concentratie van het landbezit zou hoogst waarschijnlijk gepaard gaan met veel geweld en verdere destabilisering van het land. Voor Colombia lijkt er geen gracieuze uitweg uit de problemen. 71 Er is daarom een positief antwoord te geven op de vraag of landconflicten verbonden zijn aan het interne gewapende conflict. Maar het ‘eerlijk’ verdelen van land zal niet tot vrede leiden tenzij het in overeenstemming is met mensen die volop belang hebben bij het in stand houden van de concentratie van landbezit bij een kleine elite. Het zeer moeizame politieke proces van het maken (en handhaven!) van landhervormingswetgeving kan met de tijd meer resultaat opleveren, maar het is nauwelijks te verwachten dat zonder internationale druk significante hervormingen zullen plaatsvinden. Deze internationale druk dient er uit te bestaan dat de Colombiaanse overheid voorgehouden wordt dat structurele oplossingen voor de problemen van wetteloosheid in het land van groot belang is en dat landhervormingen daar een belangrijk deel van uitmaken. Bovendien zal een signaal afgegeven moeten worden aan de Verenigde Staten van Amerika, die vooral de verdelging van drugsplanten en de militaire aanpak in Colombia steunen, dat zij mogelijkerwijs op deze manier bijdragen aan de verdieping en niet de oplossing van het interne conflict. De voorwaarden waaronder land toegekend moet worden door de Colombiaanse overheid is een belangrijk onderdeel van de eerste vraag omdat gekozen kan worden voor voorwaarden die tegemoet komen aan de verschillende wensen. Hierbij spelen praktische en ideologische factoren een rol. De praktische kant van de zaak is dat er bij de toekenning van land helaas een afweging moet worden gemaakt tussen de rentabiliteit van het land en de veiligheid van het bestaan. Hoogwaardig land – zij dit vanwege de vruchtbaarheid, de inbedding in hoogwaardige infrastructuur, de aanwezigheid van natuurlijke bronnen of de nabijheid van smokkelroutes – kan de Colombiaanse overheid niet afdoende beschermen. Het risico van het eigendom van zulk land moet dan afgewogen worden tegen de economische waarde. Hierbij kan in overweging genomen worden dat de campesinos colonos de rentabiliteit van land als belangrijkste wens hebben, en de indianen het minst – maar ook bij laatstgenoemde is deze wens niet afwezig. De onderhandelingen tussen de afro-colombianen, campesinos colonos en indianen verlopen doorgaans moeizaam, zodat de overheid er goed aan doet om niet alleen de feitelijke eigendomssituatie nauwkeurig in kaart te brengen, maar ook goed gefundeerde prognoses te maken van de opbrengst van het land. De ideologische kant van de zaak betreft de invloed van de Colombiaanse wetgeving binnen de toegewezen gebieden. Uit deze studie blijkt dat de Colombiaanse overheid met de uit 1991 stammende grondwet een grote mate van regelgevende bevoegdheid heeft gedecentraliseerd aan de indiaanse gemeenschappen die op resguardos leven. De leefwijze van indianen wijkt op punten zeer sterk af van de Westerse wetgeving. De verschillen in cultuur spelen een prominente rol in het juridische discours in Colombia, nu erkend is dat de traditionele leefwijze van veel indianen niet in overeenstemming is met wat Westerse samenlevingen ‘beschaafd’ noemen. De cultuur van de indianen stelt de gemeenschap en niet het individu voorop. Behoudens zeer ingrijpende inbreuken op het individu staat het Colombiaanse Constitutionele Hof toe dat indiaanse conflictbeslechting en leefwijze niet voldoen aan de mensenrechtelijke normen die in de rest van Colombia wel verplicht zijn. Met de brede erkenning van het bestaansrecht van een afwijkend rechtssysteem is de wenselijkheid ervan nog niet aangetoond. De wenselijkheid ervan moet blijken uit een analyse van de bijdrage van dit systeem aan de vreedzame ontwikkeling van een multiculturele samenleving. De Colombiaanse grondwet heeft door indianen en afro-colombianen specifiek te erkennen een transformerende werking gehad op het zelfbeeld van deze groepen en op hun juridische positie. Het zelfbeeld van de groepen is eigenzinniger geworden doordat de erkenning van 72 hun cultuur de afro-colombianen en de indianen gestimuleerd werden deze verder te onderzoeken en uit te dragen. De indianen zijn daar verder mee dan de afro-colombianen omdat zij al langer met dit proces bezig waren. Het grotere zelfvertrouwen van de groepen heeft de conflicten tussen de groepen vergroot, deels omdat de verschillen duidelijker zijn geworden en deels omdat de verschillen in juridische erkenning tussen de groepen tot afgunst leiden. De beelden dat de indianen alles maar mogen en zich weinig inspannen, de campesinos colonos als bruten het land ontginnen en de afro-colombianen alleen maar feestend hun levens vergooien hebben diep post gevat in de opvattingen dat de geïnterviewden hebben van de andere groepen. Het juridische respect voor de eigenheid van de culturen heeft dus niet geleid tot een respect in de sociale zin van het woord. Dat belemmert de samenwerking en communicatie tussen de groepen terwijl het de groepen zelf meer cohesie geeft. De sterke cohesie van een groep geeft het een betere onderhandelingspositie. De meningen kunnen daardoor duidelijk zijn en omdat ze ondersteund worden door een grote en eensgezinde achterban worden ze serieuzer genomen dan wanneer dit niet het geval is. Andere factoren van belang in onderhandelingen zijn de mate van opleiding van de onderhandelaars, bijstand door deskundigen en internationale druk. Dit valt te destilleren uit de onderhandelingsresultaten van de afro-colombianen, de campesinos colonos en de indianen. De indianen hebben relatief gunstige uitkomsten gehad in de onderhandelingen met de Colombiaanse overheid. Dat ligt voor een deel aan henzelf, maar voor een deel aan de gunstige factoren die bij de campesinos colonos en de afro-colombianen minder aanwezig waren. De indianen hebben een krachtige en centrale cultuur en dat kan ook benauwend zijn voor de indianen zelf. Het is een niet onbekend fenomeen dat indianen de voorkeur geven aan een leven buiten de resguardos omdat ze niet de sobere en aan het indiaanse gezag ondergeschikte levensstijl wensen te leiden. Hier om, maar ook uit praktische overwegingen, worden sommige culturele en juridische regels overgeheveld van het Westerse rechtssysteem naar de traditionele opvattingen van de indianen. Dit geeft aan dat het systeem niet geheel gesloten is, wat de spanningen tussen de indianen en de overheid doet verminderen. Uit deze studie blijkt dat de juridische positie van de groepen van belang is voor een succesvolle claim voor grondgebied. De groep met de sterkste juridische positie, de indianen, zijn het meest succesvol geweest in het claimen van grondgebied. Dit succes is terug te voeren op niet alleen de historische rechten, maar ook op hun eigenstandige positie die voortkomt uit de expliciete erkenning in de Colombiaanse grondwet en in wetgeving die specifiek gericht is op de positie van indianen in Colombia. Het is niet zo dat de formele gelijkwaardigheid die gepropageerd wordt in internationale verdragen zoals het IVBPR ook tot een materieel gelijkwaardige positie leidt in de maatschappij. Internationale verdragen verlenen aan overheden ook een zo grote marge voor de invulling van deze rechten dat ze achtergestelde groepen weinig garanties bieden. Het feit dat internationale verdragen in eerste instantie geïnterpreteerd worden door nationale rechters is ook een belemmering om de rechten die ze bieden te realiseren vanwege de relatieve onbekendheid met de normen. De nationale wetgeving in Colombia daarentegen geeft aan afro-colombianen en indianen een aantal goed-gedefinieerde rechten die regelmatig door de nationale rechter getoetst worden. De rechten en de interpretaties ervan door de Colombiaanse rechters hebben de juridische positie van indianen en afro-colombianen in Colombia versterkt. Dat heeft de hierboven genoemde voor- en nadelen voor deze groepen tot gevolg gehad. 73 Vanuit het perspectief van de Colombiaanse staat betekent rechtspluralisme een vermindering van invloed. De Colombiaanse overheid heeft niet veel te zeggen over het gedrag van de indianen op hun resguardos. Voor de huidige Colombiaanse overheid is dit gebrek aan invloed vooral een zorg minder en ziet zij dit niet als een groot verlies. Het past ook binnen de trend in andere Zuid Amerikaanse landen om culturele opvattingen van inheemse volkeren ruimte te geven. De indianen lijken zelf consciëntieus om te gaan met hun verworven vrijheid in het leven volgens hun traditionele levensstijl. Zij maken serieuze studie van hun culturele erfgoed en weten een grote groep indianen te verenigen met hun roep om een integere en antikapitalistische levensstijl. Illegale gewapende groepen en een rijke kaste van nouveau riche permitteren zich veel meer vrijheid en zoeken daar geen enkele wettelijke grondslag voor. Vanuit het perspectief van de overheid is dat onacceptabel. Hier is sprake van een perverse vorm van rechtspluralisme die grote rechtsonzekerheid en eigenrichting tot gevolg heeft. Het tijdelijk opgeven van de controle over een aantal provincies tijdens de Pastrana regering zal weliswaar onder enorme druk van de illegale gewapende groepen zijn geweest, het is een compleet onacceptabele zet geweest die de levens van mensen die niet in die zone vochten compleet onzeker maakte. Uit de vergelijking tussen deze gezonde en perverse vorm van rechtspluralisme kan geconcludeerd worden dat onderscheidende rechtssystemen een duidelijke reikwijdte moeten hebben en met een soort instemming van de betreffende bevolking moet worden vastgesteld. Vóórdat een afwijkend rechtssysteem wordt ingesteld zou een overheid volstrekt helder moeten hebben dat aan deze twee voorwaarden is voldaan. Daarbij moet gewaakt worden dat niet de realiteit van de leiders voor de werkelijke opvatting van de bevolking wordt aangezien. Dat is zelfs in kleine en hechte gemeenschappen niet het geval. Een van de grootste fouten die Colombia ook op dit gebied gemaakt heeft is gevoelig te zijn voor het recht van de sterkste. De in de probleemstelling geponeerde opvatting dat gekeken moet worden naar de stabiliteit van eventueel zelfbesturende gemeenschappen moet dus herzien worden. Stabiliteit is niet het eerste uitgangspunt, hoe belangrijk ook, omdat autocratische besturen stabiel kunnen zijn. Draagvlak van de toekomstige besturen moet veeleer worden onderzocht en als hard criterium gelden voor het instellen van zelfbestuur. De landconflicten hebben de legitimiteit van de Colombiaanse staat aangetast. De staat heeft al bijna 50 jaar nauwelijks grip op het bestuur van het land, en de overheid kan de veiligheid en de territoriale integriteit niet garanderen. Naar het zich laat aanzien hebben belangengroeperingen de kans gekregen om belangrijke personen in het bestuur en de overheid om te kopen. Uit deze studie komt een zeer somber beeld naar voren over de capaciteit van de Colombiaanse overheid om het vertrouwen van de bevolking te herwinnen of om de extreme mate van cliëntelisme (tot aan corruptie) een halt toe te roepen. Een eenvoudige oplossing daarvoor bestaat waarschijnlijk niet. Een dergelijke overheid is echter geen kandidaat om met vertrouwen ontwikkelingsgelden aan te geven. Overwogen kan worden om het beleid van ontwikkelingshulp aan Colombia aan te passen zodat financiële hulp wordt vervangen door materiële en personele. Het pluralistische rechtssysteem in Colombia is ontstaan door heftige belangentegenstellingen. Dat heeft het systeem onder druk gezet maar het is daaronder niet bezweken. Het Constitutionele Hof, dat de rechtspluralistische elementen in de Colombiaanse grondwet interpreteert en in stand laat is telkens zeer duidelijk geweest in haar demarcatie van de toegestane ruimte voor de indiaanse rechtsopvattingen en de mogelijkheid van de overheid om de eigenstandigheid van de indianen in Colombia te beperken. Er lijkt geen mogelijkheid 74 om de campesinos colonos en afro-colombianen eenzelfde eigen ruimte voor de inkleding van hun levensstijl te bieden, maar het verdient aanbeveling om de Westerse gelijkwaardigheids (non-discriminatie) opvattingen te vervangen door een expliciete en fundamentele erkenning van de problemen en behoeftes van deze twee groepen. De beperkingen van draagvlak onder de bevolking en legaliteit of rechtszekerheid moeten in acht worden genomen. Bovendien zal er geen Constitutioneel Hof aan te pas kunnen komen omdat de regel waarschijnlijk niet van grondwettelijk aard zal zijn. De hier voorgestelde wet zal als aanknopingspunt voor de kleine agrariërs kunnen dienen om hun beweging om heen te structureren en een doel te geven. Het rechtspluralisme heeft een emancipatoire beweging gestimuleerd. Het toenemende zelfbewustzijn kan een uitkomst zijn voor de diepe crisis waarin Colombia zich bevindt. De bevolking kan nauwelijks steun verwachten van de overheid en zal zichzelf moeten weren en een eigen moraal moeten ontwikkelen die onafhankelijk is van het optreden van de staat. De staat moet niet bang zijn voor machtige actoren zoals de indianen – laat staan illegale gewapende groepen – en daar op onverantwoordelijke wijze aan toegeven, maar een effectieve belangenafweging durven maken. Een wettelijke grondslag voor verschillende rechten op land met verschillende voorwaarden kan een weliswaar complexe maar wel duidelijke belangenafweging helpen ontwikkelen. 75 Lijst van geïnterviewde personen Indianen Feliciano Valencia 30 april 2006, Santander de Quilichao, ca. 1,5uur James Medina 30 april, S/der de Quilichao, ca. 1uur Umberto Revera 1 mei 2006, resguardo Munchique, ca. 15 min Antonio Cifuentes 2 mei 2006, resguardo Munchique, ca. 1 uur. Miliano Toconaz Diez resguardo Munchique, 2 mei 2006, ca. 1 uur. Ezequiel Vitonas 2 en 3 mei 2006, resguardo Munchique, ca. 2 uur Laurentina Ramos 2 mei 2006, resguardo Munchique, ca. 45 min Benjamin Ulcue Menza 2 mei 2006, resguardo Munchique, ca. 1 uur Jorge Tamayo 2 mei 2006, resguardo Munchique, ca. 30 min. Overheid Juan José Fernandez 3 mei 2006, S/der de Quilichao, 1 uur. Sandra Narvaez 15 mei 2006. Bogotá, ca. 1 uur. werkzaam bij Associación Caucana de Indígenas en el Norte (ACIN); bewoner van de resguardo Munchíque is een recent afgestudeerde bewoner van de resguardo Jambaló is bewoner van de resguardo Huellas Caloto is landbouw docent (gewassen en veehouderij) op de school van de resguardo Munchíque, Benjamin Dedique. Hiervoor heeft hij een aantal jaren in Afrika gewerkt voor de Verenigde Naties, om daar te adviseren over het gebruik van land. is vanaf de jaren 70 actief bij het ‘terughalen van het land’ (recuperación de la Madre tierra). is representante legal (juridisch vertegenwoordiger) van de ACIN is bewoonster van resguardo Munchíque; tevens de coördinator van het communitaire project Yulucx. Iedere resguardo heeft een dergelijk project, dat gebaseerd is op een ‘plan de vida’ een levensplan. Dit plan heeft tot doel om de gemeenschap te versterken. Onderwerpen als cultuur, onderwijs, gezondheidszorg, mensenrechten en de autonomie van de gemeenschap worden projectmatig benaderd. was de jaren 71 en 72 bij de bevrijding van Caldono en later van Munchique, Panequita en Totoro, Bambina de Silva. Incora kwam in beeld en hij onderhandelde met hen om er voor te zorgen dat ze het land voor de indianen zouden opkopen. is cultureel antropoloog en adviseur van verschillende indianenstammen. heeft eerst gewerkt met het Plan de rehabilitación bij de nationale overheid. Dit was een vredesoperatie. In die hoedanigheid heeft hij bijvoorbeeld onderhandeld met de groep Medio 19 om ze te ontwapenen. Vervolgens is hij Secretaris van het departement Cauca geweest en heeft daar de Quintin Lame meegemaakt en gezien hoe deze de wapens neerlegde. is werkzaam bij de Oficina del Presidente op de afdeling mensenrechten voor het departement Cauca. 76 Carlos Horacio Gomez 7 mei 2006, Popayan, ca. 2uur. Natalia Gonzales 15 mei 2006, Bogotá, ca. 30 minuten. Afro-colombianen Faraon Angola Orgolla Miriam Mela Jorge Abonias Jaime Fernando Jilbe Valencia Cefero Valencia Caloto, 5 mei 2006, ca. 3 uur. is Secretario del Gobierno de departemento de Cauca sinds december 2005. Dit is de hoogste ambtenarenfunctie in de provincie met onder andere veiligheid in de portefeuille. werkt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Justitie (dat is één ministerie in Colombia) op de afdeling die gaat over landovereenkomsten. Plutarco Sandoval S/der de Quilichao, 4 mei 2006; ca. 1,5uur. Groepsinterview met: Faraon Angola Orgolla, presidente van Associación de Afrodescendiente Campesino Cauco: AFROCAUCO en burgemeester van Caloto van 91-92, ten tijde van de confrontatie bij El Nilo. Miriam Mela: woont op de Cooperativa Cagroica Jorge Abonias, president van de Associación de tabacoleros de Cauca (tabakplanters organisatie). Jaime Fernando, secretaris van de Associación de tabacoleros de Cauca en actief in de afro-colombiaanse gemeenschap Jilbe Valencia, lid van AFROCAUCO Cefero Valencia, Vice-president de AFROCAUCO Danilo Orlando Ortiz. Hij is juridisch vertegenwoordiger (representante legal) van de Cooperativa de trabajo asociado agroindustrial de Cauca, Coagroica (een coöperatie van afrocolombiaanse boeren). was burgemeester van Buenos Aires 2002-2003. Werkt momenteel hij met de gemeente om sociale organisaties meer te betrekken bij het gemeentebeleid. Napoleon Mina 4 mei 2006, S/der de Quilichao, ca. 1,5 uur. is actief bij Andri, een associatie van 1300 boeren in het Noord Cauca voor afro-colombiaanse boeren. Zijn grootvader was cacaoboer. Fanor Banguero 4 mei 2006, S/der de Quilichao, 1,5 uur. is afro die van de jaren 70 tot aan de jaren 90 voor INCORA gewerkt heeft en was destijds lid van een vakbond (Sintradin) die in deze organisatie actief was. Campesinos colonos Aicardo Javier Marin: Diego Prado Carlos Umberto Balanta Eduardo Molina Nathanael Diéz Luis Mora Penayos 11 mei 2006, Santander de Quilichao, ca. 1 uur. is een campesino colono, oftewel een mesties boer die in de heuvels rondom een vlak gebied leeft. Hij is een van de leiders van een reserva campesina en een gemeenteraadslid van Corinto. Groepsinterview met mensen die betrokken zijn bij projecten voor indianen, campesinos colonos en afro-colombianen in de gemeente Corinto. Prado is tevens beheerder van de waterleidingbedrijf. Balanta, Molina en Diéz zijn begeleiders van verschillende projecten. gaf vroeger les aan de Sena (Servicio nacional de apprendizage, een beroepsopleiding). 77 Internationale organisatie Liliana Sanchez werkt voor de Internationale Organisatie voor Migratie, het IOM 11 mei 2006, Santander van de VN. Daardoor heeft ze veel ervaring met de Quilichao, ca. 1 uur. mensenrechtenschendingen hier in het gebied. 78 Bibliografie Rapporten ‘Information about the Combatants’, Center for International Policy, November 2001. Human Rights Watch: Political Violence and Counterinsurgency in Colombia, 1993. ‘Alternative Development Won’t End Colombia’s War’, Jason Thor Hagen, Institute for Agriculture and Trade Policy, 2001. The Rights of Indigenous People in Colombia, Second Report on the Situation of Human Rights in Colombia, Inter-American Commission of Human Rights, 1998. Colombia 1999, Inter-American Commission for Human Rights (IACHR), www.cidh.oas.org/countryrep/Colom99en. Leslie Wirpsa, From Transnational Advocacy Networks to Trans-Spatial Regime Networks: Colliding Structures of Global Governance Regarding Indigenous Peoples and Oil, University of California, Berkeley, 2004-2005. United Nations Development Program. El Conflicto, callejón con salida. Informe Nacional de Desarrollo Humano Colombia – 2003. Bogota, Colombia, 2003. Titulación de los territorios communales afrocolombianos e indigenas en la costa Pacifica de Colombia, World Bank, 2004. Banco Mundial/Universidad de los Andes, “Colombia, una política de tierras en transición”, augustus 2004. Overheidsdocumenten Instituto Colombiano Desarollo Rural, Departamento de Cauca, noviembre 2005 Presidencia de la República-Departamento Nacional de Planeación (2003), Bases del Plan Nacional de Desarrollo 2002-2006: Hacia un Estado comunitario. Boeken ACIN, Las Luchas de los Mayores, Cátedra Nasa Unesco, 2001. Allott, Anthony. The Limits of Law. London, Butterworths, 1980. Anaya, S James, Indigenous Peoples in International Law (Oxford: Oxford University Press, 1st ed, 1996; 2nd ed, 2004). Assies, Van der Haar en Hoekema. The Challenge of Diversity. Indigenous peoples and reform of the state in Latin America. Amsterdam: Thela Thesis, 2000. Human Rights Watch: Political Violence and Counterinsurgency in Colombia, 1993, p. 23-25 79 Russett, Bruce, Harvey Starr en David Kinsela. World Politics: The Menu for Choice. Tomson Wadsworth, Toronto, 2004. Tamanaha, Brian Z. On the Rule of Law. Cambridge University Press, Cambridge, 2004. Tamanaha, Brian Z. A General Jurisprudence of Law and Society. Oxford University Press, New York, 2001. Artikelen ACIN, Seguimos Caminando, 31 augustus 2005 Acosta, Afro-colombians’, in Assies, Ter Haar, Hoekema, 2000, pp. Arocha, Jaime. “Inclusion of Afro-Colombians: An Unreachable Goal?” Latin American Perspectives 25, n.3 (May 1998): 70-89. Arocha, Jaime, ‘Etnia y guerra: relación ausente en los estudios sobre las violencias colombianas’, in Arocha, Cubides en Jimeno (red.), Las violencias: inclusión creciente, Bogotá, Universidad Nacional de Colombia, CES, 1998. Assies, William, “Two steps forward, one step back. Indigenous peoples and autonomies in Latin America”, 2005 in Autonomy, Self-Governance and Conflict Resolution: Innovative Approaches to institutional design in Divided Societies / Edited by Marc Weller and Stefan Wolff. London; New York: Routledge, 2005. Assies, W. Gemma van der Haar en André J. Hoekema, Diversity as a challenge: a note on the dilemmas of diversity in: The Challenge of Diversity: Indigenous Peoples and Reform of the State in Latin America, Thela Thesis, 2000, pp. 295 – 315. Assies, W. «Indian Justice in the Andes: Re-rooting or Re-routing?». A: Salman, T.; Zoomers, A. [ed.]. Imaging the Andes: Shifting Margins of a Marginal World. Amsterdam: Aksant, 2003, p. 167-186. Avirama, Jesús, and Rayda Márquez. “The Indigenous Movement in Colombia.” In Indigenous Peoples and Democracy in Latin America, edited by Donna Lee Van Cott. New York: Saint Martin’s Press, 1994. Benda-Beckmann, F. von, ‘Legal Pluralism and Social Justice in Economic and Politicial Development’, IDS Bulletin Vol. 32, No. 1, 2001. F. Von Benda-Beckman, "Scape-goat and magic charm: law in development theory and practice", (1989) 28 Journal of Legal Pluralism 129-145. ‘Civil Conflict and Indigenous Peoples in Colombia’, www.amazonwatch.org. Concejo Regional de Indígenas del Cauca, ‘Pa’ que nos den tierra,’ (film), 2006. Fajardo Montaña, Dario, ‘Las Zonas de Reserva Campesina: Estrategia de Desarrollo Regional Y contra el Desplazamiento?’, hoogleraar aan de universiteit van Colombia in 80 Bogotá, gepubliceerd op http://www.mamacoca.org/FSMT_sept_2003/es/ebook/Compendio %20regional/Dario_Fajardo%20.htm ‘The Indigenous Movement in Colombia’, Jesus Avirama and Rayda Marquez. In: Indigenous Peoples and Democracy in Latin America, Donna Lee Van Cott (ed.), Macmillan Press, 1994. Galenkamp, M., 1995, Special rights for minorities: the muddy waters of collective rights, in: Van. Willigenburg e.a. 1995, p.165-184. J. Heath and K. Deininger. 1997. Implementing "negotiated" land reform:the case of Colombia. Paper presented at the LAC Cross-fertilization Seminar, 6 March 1997. Hoekema, André J., A New Beginning of Law among Indigenous, Peoples.Observations by a Legal Anthropologist in: The Law’s Beginnings, F.J.M. Feldbrugge (ed.), Martinus Nijhoff, Leiden/Boston, 2003. Kalshoven, F. ‘Protocol II, the CDDH and Colombia’, in K. Wellens (red.), International Law: Theory and Practice, Kluwer Law International, 1998, pp. 597-622. Absalon Machado C. in Economía Colombiana no. 309, ter gelegenheid van een congres georganiseerd door de Contraloría General, “La extinciónde la propiedad ilícita: una vía para la reforma agraria? Bogotá, 9 de junio 2005, p. 66-74. Mauricio Archila Neira, Colombia en el cambio de siglo: actores sociales, guerra y política, Nueva Sociedad 182, november/december 2002, pp. 77-89. Meinzen-Dick, R.S. en R. Pradhan, ‘Legal Pluralism and Dynamic Property Rights’, Collective Action and Property Rights Working Paper No. 22, 2002. Nader, Laura, ‘Harmony models and the Construction of Law’, in: Avruch, K., P.W. Black en J.A. Scimecca. Conflict Resolution: Cross-cultural Perspectives. Greenwood Press, New York, 1991. Nader, Laura, ‘The Crown, the Colonist and Zapotec Village Law’, in History and Power in the Study of Law. Cornell University Press, Ithica, 1989. Navarrette-Frías, C. en Thoumi, F.E. Drogas Ilegales y Derechos Humanos de Campesinos y Comunidades Indianen: el caso de Colombia. Unesco, 2005. Otto, J.M. ‘Reële rechtszekerheid in ontwikkelingslanden’, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar op het vakgebied van recht en bestuur in ontwikkelingslanden, Universiteit Leiden, 16 juni 2000. Prada, ‘La protesta en el campo colombiano’, OSAL 53, año IV, no. 11 mei/augustus 2003, pp. 53-65. Prada, Esmeralda (2003), “Luchas campesinas e indígenas”, in Mauricio Archila (ed.), 25 años de luchas sociales en Colombia 1975-2000, Bogotá, Cinep. 81 Sánchez Botero, Esther, Jurisdicción especial indígena, Procuraduría General de la Nación, Santa Fe de Bogotá, 2000. Sánchez Botero, Esther, Protección a niñas y niños indígenas de Colombia, Bienestar Familiar, Santa Fe de Bogotá, 1999. Sandt, Joris van de, Communal Resource Tenure and the Quest for Indigenous Autonomy: On State Law and Ethnic Reorganization in two Colombian Resguardos. 48: 125-162 (2003) Thome, J.R. ‘Land Rights and Agrarian Reform: Latin American and South African Perspectives’, in Good Government and Law Legal and Institutional Reform in Developing Countries Julio Faundez, 1996, Palgrave Macmillan, pp. 201-225. Viafara Valverde, E.J., ‘Aspectos politicos y sociales de la Ley 70/1993 en el Municipio de Guapi, Cauca’, universidad de Cauca, Popayan, 2003. Vindplaats: http://axecali.tripod.com/viafara.htm Wouters, M. ‘Comunidades negras, derechos étnicos y desplazamiento’, in: Afrodescendientes en las Américas: trayectorias sociales e identitarias, Mosquera, Claudia (ed.), Universidad Nacional, Bogotá, 2002. 82