Het ontstaan van de mens blz. 12 3. DE VOLKEREN BUITEN AFRIKA 1. Het australoide mensentype. Dit zijn de oorspronkelijke bewoners van het Australische continent. Men noemt ze ook ABORIGINES. Slechts zowat 100.000 individuen overleefden de relatief recente Kaukasoide kolonisatie en enkele duizenden onder hen leven nog steeds een primitief woestijnleven. Volgens vele anthropologen staan de aborigines dicht bij de archaische vorm van de moderne mens. Zij veroverden Australië via Z.O.Azië en Nieuw Guinea vooraleer het mongolisatieproces (zie verder Homo asiaticus) inzette. Men schat dit gebeuren heden op ongeveer 50.000 jaar geleden. De kenmerken zijn de volgende. Het voorhoofd is laag en terugwijkend met verdikkingen boven de oogkassen. Zij hebben sluik of licht krullend haar, dat in de jeugd vaak opvallend blond is. Zij hebben dikke lippen, een brede platte neus en de mond wijd. Haar en huid zijn bruin tot zwart van kleur, de lichaamsbeharing is goed ontwikkeld en het bloedantigen B ontbreekt. De MELANESIERS, de oorspronkelijke bewoners van Nieuw Guinea, de Bismarck-, Solomon-, Fiji-, en Admiraliteits-eilanden, de Nieuwe Hebriden en Santa Cruz, stammen zeer waarschijnlijk af van dezelfde voorouders als de Aborigines (de foto links toont een aborigine man van Australië en deze rechts een Papua-vrouw). NOTA : RELICTGROEPEN In Azië leven heden ten dage nog een aantal zogenaamde RELICTGROEPEN. Deze worden, zoals de Aborigines, beschouwd als de naaste verwanten van een archaïsch premongoloid mensentype, dat als eerste Homo sapiens in Azië doordrong. Voorbeelden hiervan zijn de Ainoe's van Noord-Japan en de Weddoiden uit Centraal- en ZuidIndië en Ceylon. Deze werden door de opmars van de Kaukasoiden in het tweede en eerste Het ontstaan van de mens blz. 13 millennium voor Christus naar geïsoleerde junglegebieden teruggedrongen. Het aantal dat heden nog bestaat is zeer gering geworden. Anthropologisch zijn zij nog niet goed bestudeerd. Onder deze relictgroepen vindt men ook dwergvolkeren. Per definitie gaat het om volkeren waar van de mannen niet groter worden dan grosso modo 1,50 meter (de vrouwen zijn dan steeds overeenkomstig kleiner). Voorbeelden hier van zijn de Onge’s van de eilandengroep van de Andamanen, waarvan de vrouwen een uitgesproken lordosis (reusachtige billen) vertonen, de Semang op Malakka en de Negrito’s (of Aeta) van de Philippijnen. Recent gebeurde in Cambridge een mitochondriaal DNA-onderzoek van de dwergvolken van de Andamanen. Dit laatste is een eilandengroep aan de oostzijde van de golf van Bengalen. Hieruit bleek een grotere verwantschap met de pygmeeën van Zuidelijk Afrika dan met mongoloïde Aziaten. Deze Andamanen zijn dan ook zeer waarschijnlijk de directe afstammelingen van de eerste mensen die vanuit Afrika naar Azië migreerden. 2. Het Kaukasoide mensentype. Het Kaukasoide mensentype is ruimer dan de beter bekende term "blanken" of "Europeanen". Vele Kaukasoiden hebben inderdaad een donkere huidkleur en horen buiten Europa thuis. Het type wordt gekenmerkt door een blanke tot donkere huid, glad golvend of gekruld hoofdhaar, in de regel veel aangezichts- en lichaamsbeharing, een geprofileerd gelaat met een smalle neus, een duidelijke kin en een hoog voorhoofd. Bij de aanvang van het holoceen, 10 duizend jaar geleden, waren West- en Zuid-Europa, NoordAfrika en grote delen van Zuid-West Azië door Kaukasoide bevolkingen bewoond. Juist zoals de Mongoloiden hebben zij sinds prehistorische tijden hun woongebied voortdurend uitgebreid. Het Europese kontinent werd daarbij tot in de verste uithoeken bezet. In Saharisch Afrika, dat in die tijd nog geen woestijn was, maar een vruchtbare bewoonde streek, dreef de Kaukasoide expansie de daar wonende Negroiden steeds verder naar het Zuiden, zodat deze op hun beurt doordrongen in het areaal van de Bosjesmannen en Hottentotten. Opvallend zijn de recente Kaukasoide expansies, nl. de historisch gedokumenteerde kolonisatieprocessen van Europese volkeren. Hierdoor werden grote delen van Afrika, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, Zuid-Oost Azië en Australië "blank". Een zeer recente Kaukasoide expansie is de verspreiding van Europese Russen over Zuid-Siberië. Op vele plaatsen leidden deze expansies tot zeer sterke terugdringing en zelfs tot verdwijning van de oorspronkelijke bewoners. De allerlaatste originele Tasmaniërs, verwant met de Aborigines, werden door Europeanen meegenomen en openbaar tentoongesteld. Opvallend is Het ontstaan van de mens blz. 14 Latijns-Amerika, dat gekenmerkt wordt door een opvallende raciale vermenging van Mongoloide, Mediterraan Kaukasoide en Negroide kenmerken. Dergelijke rasvermenging gebeurde niet in Noord-Amerika. Het Kaukasoide ras kan, zoals ook andere rassen, nog verder opgesplitst worden in variëteiten of typen. Het Nordische type wordt gekenmerkt door een zeer blanke huid, blond haar en blauwe ogen. Het Alpijnse type kenmerkt zich door een hoge korte schedel met zeer verticaal voorhoofd, een rond aangezicht met brede neus en goed ontwikkelde kin en overvloedige baard- en lichaamsbeharing. Het Mediterrane type vertoont een schuin naar voor aflopend voorhoofd, waarvan de lijn zich voortzet in de neuskam. Reeds voor 4.000 voor Christus tonen Sumerische, Babylonische en Assyrische afbeeldingen duidelijk dit Mediterrane profiel. Vanaf 1.500 voor Christus gebeurden migraties van dit Mediterrane type vanuit Mesopotamië naar alle bewoonbare gebieden van het Arabische en Voor- Indische subcontinent. 3. Het Mongoloide mensentype. Het Mongoloide of Aziatische mensentype vormt, onder meer, en aanpassing aan koudere streken. Men spreekt in dit verband van het mongolisatieproces, waarbij, vertrekkende van de archaïsche Aziatische bevolking een stapsgewijze evolutie gebeurde in Noord- en Noord-Oost Azië. Deze Mongoloïde populaties hebben zich tussen 25.000 en 10.000 jaar geleden zeer sterk uitgebreid en veroverden hierbij het grootste deel van Azië, met uitzondering van Voor-Azië, het Arabisch schiereiland, Pakistan, Afghanistan, de gebieden rond de Kaspische zee en het Voor-Indische subcontinent, die bezet waren door Kaukasoiden expansie naar het Oosten. Typisch is de epikantische plooi van het bovenste ooglid waardoor het "spleetoogeffect" ontstaat (zie figuur - A toont een doorsnede door een Europid oog, B hetzelfde door een Mongolid oog en C toont Mongolide ogen in vooraanzicht). De huidkleur is geel, het hoofdhaar dik, glanzend en zwart. Er is weinig aangezichts- en lichaamsbeharing. De schedel is rond met afgeplat aangezicht en neus. het sexueel dimorfisme is eerder gering. 4. Het Indianide mensentype. De Indianen zijn de oorspronkelijke bewoners van Noord-, Midden en Zuid-Amerika. Deze zogenaamde Nieuwe Wereld herbergde geen enkele mensachtige vooraleer de moderne mens dit werelddeel veroverde. Dit laatste gebeurde relatief recent. Over precieze gegevens beschikt men niet in dit verband daar er tot ongeveer 3.000 voor Christus geen restanten van bouwwerken of enige vorm van kunst werd gevonden. Het enige waarover men aangaande deze eerste periode beschikt zijn tanden en enkele andere skeletelementen evenals primitieve stenen gebruiksvoorwerpen. Het ontstaan van de mens blz. 15 De indianen van Noord-, Midden- en Zuid-Amerika vertonen een opvallende raciale homogeniteit, maar hebben wel zeer uiteenlopende cultuurstadia. Zij hebben een geelbruine tot roodbruine huidkleur, dik en meestal glad en zwart hoofdhaar, een geringe aangezichts- en lichaamsbeharing en een breed aangezicht met vooruitstekende jukbeenderen. Studie van de ABO-bloedgroep toont dat het B-antigen praktisch niet voorkomt en A-antigen zeer beperkt blijft, hoofdzakelijk in het Noorden van Noord-Amerika. Indianen bezitten hierdoor een hoge frequentie van de bloedgroep O. Het voorkomen van eskimo’s (of Inuit) in Noord-Amerika is zeer waarschijnlijk het gevolg van een relatief recente migratie van mongoloide aziatische volksstammen, rond 12.000 jaar geleden, toen de Beringstraat voorlopig voor het laatst in de geschiedenis nogmaals kwam droog te liggen. Rond 3.000 v.Chr. vindt men de eerste symptomen van landbouw en veeteelt. Bonen en maïs worden geteelt in Mexico en de lama wordt gedomesticeerd in Zuid-Amerika. Rond 2.500 ontstaan de eerste permanente woonplaatsen langsheen de kusten van Chili en Peru, in Midden Amerika, in Mexico en in het Zuid-Westen van Noord-Amerika. Waarschijnlijk door een klimaatverandering ontstaan omstandigheden waarbij een groot natuurlijk aanbod van voedsel grotere nederzettingen mogelijk maken zonder een overeenkomstige sterke ontwikkeling van de landbouw. Dit leidt dan de zogenaamde pre-klassieke periode in, die een aanloop zou worden tot een sterke ontwikkeling van de merkwaardige eerste stedenbouwende volkeren van Midden Amerika. De oudst bekende inwoners van deze streek noemt men de Caraïben. Deze werden rond 1.200 v.Chr. naar het Zuiden gedreven door een invasie van de Olmeken, die de eerste grote amerikaanse cultuur ontwikkelden met een tempelbouw, die nadien grotendeels door de Maya’s zou overgenomen worden en dit leidde tot steeds hogere tempels en paleizen en grote complexe stad-staten. De Maya’s kenden een zeer grote bloeitijd tussen 300 en 900 n.Chr. tot zij om een nog onbekende reden hun merkwaardige steden temidden het tropische oerwoud verlieten en naar Yucatan trokken, waar zij zich mengden met de Tolteken en de Itza’s en hierdoor een nieuwe bloeitijd kenden tot zowat de 13e eeuw. Van 10.000 jaar v.Chr., het einde van de ijstijd, tot Colombus in 1492 Amerika bereikte, ontwikkelden de Indianen zich volledig geïsoleerd van de overige volken van de wereld. In de 10e eeuw waren er weliswaar enkele bezoeken geweest van Vikingen aan de kusten van Z.O.Labrador en van Newfoundland, maar deze hadden geen enkele invloed op de wereldgeschiedenis en geraakten daarenboven gedurende vele eeuwen totaal in de vergetelheid. Toen de Spanjaarden in de 16e eeuw Amerika ontdekten leefde de overgrote meerderheid van de Amerikaanse Indianen in Noord- en Zuid-Amerika nog in het stenen tijdperk. Zij waren in hoofdzaak jager-verzamelaars of deden aan landbouw. De stedenbouwende indianenvolkeren leefden in Mexico, Midden-Amerika en de Andes. De Maya-steden waren toen in verval geraakt en twee andere grote volkeren hadden de heerschappij overgenomen. De eerste waren de Inca’s, die in de 14e eeuw een enorm gebied veroverden in de Andes met als centrum Cuzco in Noord-Chili. De tweede waren de Azteken, die in de 13e eeuw in Mexico een bloeitijd kenden met als centrum Tenochtitlan en in de volgende twee eeuwen een groot imperium uitbouwden. Al deze volkeren kenden ingenieuze irrigatiesystemen en hadden goede inzichten in astronomie, maar kenden noch het wiel noch, behoudens de vroegere Maya’s, het schrift. De ruines van hun steden bleven tot relatief recent verborgen, overwoekerd door de dichte plantengroei van het tropisch oerwoud. Het ontstaan van de mens blz. 16 De figuur toont de vermindering van het grondgebied van de Indianen in Noord-Amerika en een foto van Sitting Bull, het Sioux opperhoofd dat in 1890 werd aangehouden en gedood, enkele dagen voor de afslachting door regeringstroepen van 300 mannen, vrouwen en kinderen te Wounded Knee, waarmede het laatste verzet van de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika tegen een leven in reservaten gebroken werd. Door de Kaukasoide invasies vanaf de 16e eeuw en de import van negerslaven vanaf 1816 is het raciale patroon van de “nieuwe wereld” op een opvallende manier veranderd. In Noord-Amerika werden de Indianen zeer sterk gedecimeerd en teruggedrongen in enkele reservaten. De stedenbouwende Indianen van Midden- en ZuidAmerika werden zeer snel gedecimeerd bij de eerste contacten met de Europeanen, terwijl de Indianen van de tropische oerwouden (zie foto), in tegenstelling tot de Indianen van de grote vlakten van Noord-Amerika, nog lang een verborgen bestaan konden leiden tot het voor hen catastrofale ontbossen van deze wouden, dat heden ten dage in een stroomversnelling is geraakt. Tegelijk met dit alles ontstonden de voor Midden- en Zuid-Amerika zo typische mengpopulaties van Kaukasoiden, Negroiden en Indianen.