Stap 1: Sturen op risico’s De nieuwe zwemwaterrichtlijn is méér nog dan zijn voorganger gericht op tijdige bescherming van de zwemmer. In plaats van pas in actie te komen als ergens een norm wordt overschreden, moet de beheerder zoveel mogelijk vooraf risico’s in schatten en beperken. Dat begint met het opstellen van een zwemwaterprofiel voor elke aangewezen zwemlocatie in oppervlaktewater. Een zwemwaterprofiel geeft een beschrijving van het water ter plekke, lokale vervuilingsbronnen en de risico’s die daar voor de zwemmer uit voortvloeien. Dit profiel moet ook altijd actueel zijn, en dus aangepast worden als er iets verandert in het plaatselijke watersysteem of in het lozingenpatroon. Op basis van dit profiel moet de beheerder inschatten welke risico’s aan de orde zijn en welke maatregelen moeten worden genomen om hier iets aan te doen. Ook tijdens het badseizoen moet de beheerder risico’s zo vroeg mogelijk proberen te signaleren. Stel dat uit een profiel blijkt dat blauwalgen op een locatie een aanzienlijk risico vormen, dan kan het verstandig zijn om blauwalgen periodiek te tellen. De richtlijn stelt dit niet verplicht, maar het stelt de beheerder wel in staat een bloeiperiode te zien aankomen, en zo tijdig in te grijpen. En dat moet wél van de richtlijn! Stap 2: Streng… De nieuwe Zwemwaterrichtlijn is flexibeler en tegelijk strenger dan de oude. Flexibeler omdat er bij de bemonstering van zwemwater minder parameters gemeten hoeven te worden. Voor zaken als teerachtige resten, glas en ander afval volstaat visuele inspectie. Dit is voor een groot deel te danken aan de Kaderrichtlijn Water en de stroomgebiedbeheersplannen die op grond daarvan worden opgesteld. Daarmee wordt de algemene waterkwaliteit bewaakt. Onder de nieuwe richtlijn moet zwemwater tijdens het badseizoen minimaal maandelijks bemonsterd worden (al zal tweewekelijkse bemonstering vaak verstandiger zijn). De monsters moeten worden gecontroleerd op twee groepen bacteriën, intestinale enterokokken en Escherichia coli. Die geven samen een goede indicatie van de fecale verontreiniging van het water, en daarmee van het risico op gastro-enteritis. De normen voor deze twee bacteriën zijn strenger dan de huidige normen. Bovendien verlangt de richtlijn van de beheerder niet alleen controle maar ook meer preventieve inspanningen. Uiteindelijk biedt de nieuwe richtlijn dus een hoger beschermingsniveau. Stap 3: …maar rechtvaardig Met de nieuwe richtlijn wordt de status van een zwemwaterlocatie minder afhankelijk van incidentele, kortstondige vervuiling. Op dit moment wordt elk jaar een rapportage opgesteld van de kwaliteit per locatie over het afgelopen badseizoen. Onder de nieuwe richtlijn kijken deze rapportages niet alleen naar de afgelopen zomer, maar naar alle meetgegevens over de voorgaande drie of vier jaar. Daarmee ontstaat een beter beeld van de structurele waterkwaliteit, die minder door momentopnames wordt gekleurd. Een beheerder mag onder strikte voorwaarden incidentele normoverschrijdingen negeren, mits deze voorspeld is. Dit is in de Nederlandse situatie nog vrijwel onmogelijk. De huidige praktijk van herbemonstering, waarbij een normoverschrijding genegeerd mag worden als een nieuw monster aantoont dat het om een incident ging, is onder de nieuwe richtlijn niet toegestaan. Als de beheerder een incidentele normoverschrijding constateert, moet hij uiteraard actie ondernemen om zwemmers te beschermen. Dat kan betekenen dat er een tijdelijk zwemverbod wordt afgekondigd, totdat zwemmen weer veilig is. Stap 4: Jaarlijkse aanwijzing en classificatie Elk jaar moet opnieuw officieel worden vastgelegd op welke locaties zwemmen verantwoord is. Dat gebeurt op basis van een rapportage over de voorgaande drie of vier jaar. Daarin wordt elke locatie beoordeeld aan de hand van vier klassen: ‘uitstekend’, ‘goed’, ‘aanvaardbaar’ en ‘slecht’. Die classificatie moet volgens de richtlijn worden toegepast op alle locaties waar ‘het bevoegd gezag grote aantallen zwemmers verwacht’. Deze zwemwaterlocaties moeten minimaal ‘aanvaardbaar’ zijn, en daarop wordt Nederland ook door Brussel aangesproken. Daarnaast hebben beheerders een zogenaamde inspanningsverplichting om te proberen de kwaliteit van een ‘aanvaardbare’ locatie te verbeteren. Als een locatie als ‘slecht’ beoordeeld wordt, mag deze locatie niet gelijk van de lijst geschrapt worden. Eerst moet de beheerder maatregelen nemen om te proberen de kwaliteit van het zwemwater voor het komend seizoen op orde te krijgen. Pas als een locatie vijf jaar achter elkaar als ‘slecht’ beoordeeld wordt, of als de beheerder kan aantonen dat maatregelen disproportioneel veel geld kosten, volgt automatisch een permanent zwemverbod. Stap 5: Duidelijk en proactief Communicatie met de gebruikers van zwemwater is een van de belangrijkste pijlers van de richtlijn. Belanghebbenden – waaronder de zwemmer zelf – moeten niet alleen mee kunnen praten over het aanwijzen van (nieuwe) officiële zwemwaterlocaties; de overheid moet ook meer zijn best doen om duidelijk te maken waarom er op bepaalde plaatsen wel of niet gezwommen mag worden, en met welke risico’s een zwemmer rekening moet houden. Daarbij moet de overheid gebruik maken van moderne informatietechnologie, en ook moet een zwemmer overal in Europa op dezelfde, heldere manier worden voorgelicht. De Europese Commissie komt voor dat laatste aandachtspunt met een voorstel voor uniforme borden.