werkles hst 3c optellen van krachten 2 4V 1) Een zwemmer wil een rivier oversteken. De breedte van de rivier is 80 meter. De stroomsnelheid van het water is 0,80 m/s. De zwemmer probeert altijd loodrecht op de stroomrichting van het water te zwemmen met loodrechte snelheid van 0,50 m/s. Vertrekkend vanuit X wil de zwemmer in A terecht komen, maar hij komt bij B aan de overkant. a) Bereken de grootte en de richting van de snelheid die de zwemmer daadwerkelijk krijgt. (de richting is de hoek tussen de snelheid en de stroomrichting van het water) b) Bereken de afstand AB. 2) Hiernaast zie je een tekening van een kabelbaan. De gondel weegt 6000 N (met inhoud). Op dit moment hangt de gondel stil. Bepaal door een constructie de grootte van de kracht in de kabel a) links van de gondel en ook b) rechts van de gondel. Geef de krachtenschaal die je hebt gekozen. 3) Een racefietser fietst een helling op met constante snelheid. De wrijvingskracht is 200 N. De krachtenschaal is: 1 cm ~ 250 N. De zwaartekracht op fiets + fietser is al getekend. a) Bepaal de massa van de fiets + fietser. b) Teken de wrijvingskracht heel nauwkeurig. c) Bepaal door constructie de grootte van de voortstuwende kracht van de fietser. 4) Een aap hangt aan een horizontale tak. Het rechterplaatje is een schematische tekening. De kracht in de linkerstaart is 350 N. Bepaal door constructie: a) De kracht in de arm rechts. (overigens zijn linkerarm) b) De massa van de aap. 1) a) 0,94 m/s, 32° b) 128 m 2) a) 1,0·104 N b) 0,90·104 N 3) a) 81,5 kg c) 6,5·102 N 4) a) 4,2·10² N b) 56 kg