Oefentoets - science-natuurkunde

advertisement
Krachten en beweging
(oefentoets- basis)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Als er een kracht op je werkt, wat wil deze kracht dan, volgens de natuurkunde, bereiken?
Op een voorwerp werken 2 krachten die in krachtenevenwicht zijn. Eén van de krachten is
22 N.
Leg uit hoe groot de andere kracht is.
Leg uit in welke van de volgende situaties we zeker weten dat er een kracht werkt:
a. Een potje valt op de grond kapot.
b. Een blad zweeft in het lokaal.
c. Ee fietser staat stil voor een stoplicht.
Geen een andere naam voor de somkracht.
Een auto rijdt met een constante snelheid van 100 km/h.
Leg uit hoe groot de resulterende kracht is.
Een man duwt tegen een kist. De wrijvingskracht aan de onderkant van de kist zorgt er voor
dat de kist niet in beweging komt.
a. Teken de kracht waarmee je aangeeft dat er tegen een kist geduwd wordt.
b. Teken de wrijvingskracht die de kist op zijn plaats houdt. Leg uit hoe lang deze pijl moet
zijn
Gebruik bij vraag 7 de bovenstaande tabel.
Schrijf de getallen zo klein mogelijk door het voorvoegsel te veranderen.
a. 67000000000 mm =
b. 0,0000014 Tm =
8. Geef aan hoe je in een (s, t) -diagram kunt zien dat de snelheid van een voorwerp constant
is.
9. Leg uit wat een eenparige beweging is.
10. Geef wat we met de letters: s, t en v aangeven als het gaat om het bewegen van voorwerpen.
11. Reken om, (op proefwerk moet je laten zien dat je dit met een verhoudingstabel hebt
gedaan):
a. 12 m/s = …… km/h
b. 145 km/h = ……m/s.
7.
*De laatste vragen staan op het volgende blad*
12. Een fietser vertrekt vanuit stilstand en bouwt in 5 seconden zijn snelheid op naar 12 km/h.
a. Leg uit of de resulterende kracht in horizontale richting gedurende deze 5 seconden 0 N
was, of niet.
Door de kracht die de fietser uitoefent werkt er een voorwaartse kracht van 20 N op de
fiets. De rolwrijving is 4 N.
b. Leg uit hoe groot de luchtwrijving is als de snelheid van de fietser constant geworden is.
De fietser stopt met trappen en komt in 8 seconden tot stilstand. Zijn gemiddelde snelheid
was daarbij 4 m/s.
c. Geef aan wat voor soort beweging de fietser uitvoert tijdens de 8 seconden waarin hij tot
stilstand komt.
d. Bereken met een verhoudingstabel hoeveel meter de fietser aflegt tot hij tot stilstand
komt.
e. Leg uit waarom wordt er in de tekst gesproken wordt over gemiddelde snelheid en niet
over de snelheid.
2
Download