Spelletjes met woordpakketten 1. Maak een zin met het woord. 2. Met de letters van het woord zoveel mogelijk nieuwe woorden maken. 3. Klinkers weglaten uit het woord. Een ander mag raden welk woord het is. 4. Twee willekeurige letters weglaten uit het woord. De ander mag raden. 5. Schrijf het woord met je vinger op tafel. De ander mag raden. 6. Geef een dictee aan je medeleerling. 7. Raad het woord. De eerste letter wordt gegeven. Door het spelen van galgje komt de andere leerling achter het woord. 8. Samen een verhaal maken met minimaal 4 woorden uit het woordpakket. 9. Kies een woord uit het woordpakket. Maak hier een zin mee, maar schrijf het woord waar het om gaat niet op. De ander mag raden welk woord het is. 10. De andere leerling zegt een woord waarmee een zin gemaakt moet worden. 11. Maak samen een verhaal waar in iedere zin een woord uit het woordpakket staat. Ga net zolang door tot het verhaal af is. 12. Maak een puzzel met de woorden uit het woordpakket. Los elkaars puzzel op. 13. Maak een woordwiel. Heeft een woord 6 letters, dan verdeel je een cirkel in 6 vakken. Je schrijft het woord in de cirkel, je bepaalt zelf waar je begint. De ander moet raden welk woord er staat. 14. Maak een memory van de woorden uit het woordpakket. Zoek steeds twee kaartjes met hetzelfde woord. 15. Kies een woord uit het woordpakket. Hussel de letters door elkaar. Een ander mag raden wat het woord was. 16. Maak een woordketting. Je kiest een woord uit het woordpakket. Wanneer de laatste letter een k is, moet de eerste letter van het volgende woord een k zijn. Wie maakt de langste ketting? 17. Een woord met de letter….. De spelleider kiest een letter. De andere leerlingen schrijven zo snel mogelijk een woord uit het pakket met die letter op. Wie heeft er het eerst een woord staan dat goed geschreven is? Die krijgt een punt. 18. Quiz: De quizleider noemt woorden uit het woordpakket. De anderen schrijven de woorden op. Wie heeft er het meeste goed? 19. Woordenbingo: ieder kiest zelf 6 woorden uit het pakket en schrijft die op een blaadje. De Spelleider noemt willekeurige woorden uit het pakket. Wie heeft het eerst bingo? 20. Spellen in alfabetletters. Je kiest een woord uit het pakket en spelt dat niet met a, b, (zoals je leert op school) maar als aa, bee, enz. Wordt het woord goed opgeschreven? 21. Je wint als je het snel vindt: kies een woord uit het woordpakket. Zoek het allebei op in het woordenboek. Wie het als eerste gevonden heeft, wint het spel. 22. Kies een woord uit het pakket. Hak het in klankstukjes (dus bv ui). Maak met ieder stukje een nieuw goed woord. 23. Rijmen met de woorden uit het pakket. 24. Zet vijf woorden uit het woordpakket achter elkaar zonder ruimte tussen de woorden. Laat een ander streepjes zetten de woorden en ze los opschrijven. 25. Stukje weglaten: schrijf het woord uit het pakket op, maar laat het stukje waar het omgaat weg. De ander raadt het woord en schrijft het goed op. www.juf-hannah.nl 26. Welke rij? Je maakt rijtjes met de moeilijkheid uit het pakket, bijvoorbeeld een rij met ei en een rij met ij. De ander zegt woorden uit het pakket, jij schrijft ze in de goede rij. 27. Samengestelde woorden. Knip de samenstelling los en maak met de stukjes nieuwe samenstellingen. Bijvoorbeeld tuinhek wordt tuindeur en schoolhek. 28. Gekke samenstellingen. Knip alle samengestelde woorden in losse stukjes. Maak hiermee nieuwe woorden. Dit mogen ook gekke woorden worden. Als het een woord is dat eigenlijk niet bestaat, bedenk je wat het kan betekenen. 29. Verkleinstukjes -pje, -tje, -je. Schrijf de woorden uit het pakket op kaartjes. Knip de eindstukjes ervan af. Maak een stapel met beginstukjes en een stapel met eindstukjes. Je neemt steeds van allebei de stapels een kaartje en kijkt dan of ze bij elkaar passen of niet. Als jij gelijk hebt krijg je een punt. 30. Maak het woord af. De ene leerling kiest een woord uit het pakket (bazen) en zegt hier de eerste klankgroep van (ba), de andere leerling maakt het woord af (ba-zen) en schrijft het op. Spelletjes om meerdere woordpakketten te oefenen 1. Stukjesbingo. De spelleider kiest vier woordpakketten. Uit die vier woordpakketten kiest iedere leerling vier moeilijkheden. Bijvoorbeeld: eer, oor, ei en ij. Hier maakt hij kolommen van. De spelleider zegt willekeurig woorden uit de woordpakket. Wanneer de leerling in alle vier de kolommen een goed woord heeft staan heeft hij gewonnen. 2. Waar hoort het woord? Er worden een paar woordpakketten uitgekozen met een typische moeilijkheid. De ene leerling zegt een woord, de andere zegt waar het thuis hoort en waarom daar. Werkwoordspelletjes 1. Kies een werkwoord uit het woordpakket. Maak er een zin mee met ‘je’ in de tegenwoordige tijd. Hierna maak je van deze zin een vraagzin. Bespreek hem samen. 2. Zinnen van één naar meer. Kies een werkwoord uit het pakket. Maak er een zin mee in het enkelvoud (ik, jij, hij). Een andere leerling zet de zin om naar meervoud. Bekijk samen wat er allemaal gebeurt met de zin. 3. Maak een zin: leerling 1 kiest een onderwerp (bijvoorbeeld: de tandarts, mijn broertje), leerling 2 maakt de zin af met behulp van een werkwoord uit het pakket en vult de zin verder aan. 4. Verhaaltje van nu en toen: Maak met werkwoorden uit het pakket een verhaal in de tegenwoordige tijd. Als het verhaal af is ga je het nog een keer schrijven, maar dan in de verleden tijd. 5. Wat is veranderd? Kies een werkwoord uit het pakket en maak hier een zin mee in de tegenwoordige tijd. Schrijf de zin daarna nog eens op maar dan in verleden tijd. Kleur wat veranderd is. 6. Zet het werkwoord in de goede rij: maak in je schrift drie rijen; de, te en klinkerverandering. Kies een werkwoord uit het pakket en zet het in de goede rij. 7. Dobbelen: 1=ik, 2=jij, 3=hij, 4=wij, 5=jullie, 6=zij. Kies een werkwoord uit het pakket, gooi met de dobbelsteen en zeg de goede vorm. 8. Werkwoordenmemory: Kies woorden uit het woordpakket. Schrijf steeds op een kaartje de tegenwoordige tijd en op een ander kaartje de verleden tijd. Met deze kaartjes kun je memory spelen. Wat hoort bij elkaar? www.juf-hannah.nl