Er zijn verschillende typen zandstormen in alle delen van de Sahara en ze hebben dan ook telkens een andere naam. In Libië is het ghibli, ook wel sirocco genoemd. Hij komt uit het zuiden en waait door tot de Alpen. . In Egypte waait vaak dagenlang de hete en kurkdroge khamsin. Harmattan is de zandstorm die in perioden van acht maanden aan de zuidrand van de Sahara waait. Hij kan een gebied van 6 miljoen vierkante kilometer beslaan. De term zandstorm is echter een vrij ruim begrip en vaak wordt het in dramatische reisverslagen foutief gebruikt. Stofstormen komen veel vaker voor. Op dit punt is het noodzakelijk zand en stof te onderscheiden volgens de classificatie van woestijnwetenschappers. Een zandkorrel heeft een diameter tussen 0,2 en 2 mm, een stofpartikel tussen een paar honderdsten en 0,2 mm. Aangezien stof veel fijner is dan zand, krijgt de wind er gemakkelijk vat op; er ontstaan zelfs al bij matige windsnelheden enorme stofstormen. Deze stofstormen vormen een van de indrukwekkendste en tegelijk meest schrikaanjagende verschijnselen van de Sahara. Zij duiken plotseling op aan de horizon als een gigantische, tot 3000 meter hoge en ondoordringbaar lijkende wals. Reizigers, die voor het eerst een stofstorm meemaakten vertelden dat de dreigend naderende geelbruine muur van stof doodsangst inboezemde. Alleen al bij het zien ervan komt het gevoel op verpletterd te worden of te verstikken. Meestal worden deze stofstormen in de winter door een overtrekkend koufront opgewekt. Het stof is zo compact dat zelfs de felle woestijnzon er niet doorheen dringt. Als zo'n front oprukt is het van het grootste belang om van tevoren de neus en de mond te bedekken met een natte doek. Gelukkig woeden deze stofstormen niet lang. Zo'n 'wals' heeft een diameter van 10 tot 20 kilometer en is vaak al na een halfuur .voorbij. De zon breekt door en beschijnt de achterkant van de stofmuur. De fijnere stofdeeltjes kunnen nog dagen-, maanden-, zelfs jarenlang in de atmosfeer blijven zweven. Het stof bereikt hoogten van 10.000 m en de passaatwinden kunnen het op grotere hoogten om de aarde drijven, wat waarnemingen via satellieten doen vermoeden. Toen in 1883 de vulkaan Krakatau uitbarstte, bleven ook nog jarenlang stofdeeltjes in de hoogste lagen van de atmosfeer circuleren. Een ander verschijnsel dat door stof wordt veroorzaakt is de zogenaamde droge mist. (“brouillard sec”-TB) Deze komt voor op zeer warme dagen, als er nauwelijks of geen wind is. De opstijgende hete lucht neemt talloze stofdeeltjes mee in de atmosfeer. Deze verspreiden zich maandenlang over een groot deel van de Sahara. Bij een zwak briesje bewegen ze zich, zoals nevelschermen in de bergen, door de woestijn. Ze vormen een groot gevaar voor karavanen en automobilisten, omdat het zicht vrijwel nihil wordt en elke poging tot oriëntatie zal falen. De herkenningspunten en bronnen worden onzichtbaar. In tegenstelling tot stofstormen ontstaan zandstormen alleen bij harde wind. Veel zandstormen worden echter voorafgegaan door grote stofwolken, omdat de wind eerst de lichte stofdeeltjes doet opwaaien en transporteert. Bij toenemende windsnelheid komen ook de zandkorrels in beweging. Een zandstorm begint vrijwel altijd met afzonderlijke stroken zand die enkele centimeters boven de grond voortgedreven worden. Na korte tijd gaan de zandslierten zich verenigen tot uiteindelijk een gigantisch groot geel tapijt met hoge snelheid over de woestijnbodem scheert. Als de windsnelheid nu nog steeds toeneemt, wordt meer en meer zand in de storm opgenomen en zal de bovenkant van het zandtapijt geleidelijk hoger worden. Dat is een zandstorm. Ik heb verschillende zandstormen meegemaakt en één van de ergste was midden in de Sahara, in de buurt van de oase In Salah in Algerije. De storm begon op de manier zoals ik zojuist beschreef. Eerst een matig briesje en enorme stofmassa's, die geleidelijk overgingen in een dicht zanddek, dat zover het zicht reikte over de bodem gleed. De wind nam toe, woei sterk en straf en al snel leek de lucht alleen maar uit gele zandkorrels te bestaan, die keihard tegen het windscherm van de auto kletterden. Het zicht daalde soms tot nul. Ik zag nog net dat het spoor dat wij volgden na een paar honderd meter naar een hoger gelegen punt voerde. Ik reed er recht op af en kreeg het gevoel alsof ik met een onderzeeboot door het wateroppervlak heenbrak omdat de auto ineens boven de top van de zandstorm uitkwam. Het schouwspel dat ik nu zag was uniek. Boven mij was de lucht stralend blauw en onder mij ruiste een oneindige zee van zand. De heuvel was een eiland in een kolkende gele oceaan geworden. Op verschillende plaatsen zag ik de kruinen van andere heuvels, andere 'eilanden'. Maar het opmerkelijkst van deze ervaring waren toch wel de koppen en bulten van een paar kamelen, die op de golven van zand leken te drijven als eenden in een rivier. De kameelkoppen en -bulten bewogen zich in dezelfde richting als het zand, alleen aanzienlijk langzamer. Een abrupte, scherpe bovengrens is typisch voor zandstormen, die door een sterke, zeer constante wind worden veroorzaakt. Dit komt omdat zandkorrels in tegenstelling tot stofdeeltjes allemaal van ongeveer dezelfde grootte zijn. Een bepaalde windsnelheid kan de zandkorrels tot een bepaalde hoogte opwerpen. De maximale hoogte van een 'zandtapijt' hangt dus van de beschikbare hoeveelheid windenergie af. Een zeer sterke wind kan het zand tot een hoogte van ongeveer 2 meter opwerpen, niet hoger. Stofdeeltjes kunnen echter door hun geringere gewicht veel hoger komen. Bovendien heeft een stofwolk door het grote verschil in grootte van de deeltjes geen scherpe bovengrens. Er bestaat een heel geleidelijke overgang in grootte tussen de verschillende stofpartikeltjes, van hele grote deeltjes vlak bij de grond tot de allerkleinste, die meer dan duizend meter hoog kunnen opdwarrelen. Maar dit verschil in grootte is met het blote oog niet waarneembaar. Als elke zandstorm wetenschappelijk zou worden geregistreerd, dan zou de zojuist genoemde maximale hoogte van ca. 2 meter ongetwijfeld worden bevestigd. Maar door het ontbreken van wetenschappelijke stations in de woestijnen zijn er geen statistische gegevens voorhanden. Er is echter een indirect bewijs dat deze opvatting klopt, namelijk de hoogte van de kamelen, die aangepast is aan de woestijn. De koppen van deze dieren steken net uit boven de dichtste zone van het voortjagende zand, waardoor voldaan wordt aan de belangrijkste vereiste om te kunnen overleven in de woestijn: het inademen van zandvrije lucht. De karakteristieke manier waarop kamelen lopen - met de kop omhoog - draagt er extra toe bij dat hun neusgaten boven de statistisch waarschijnlijke maximale hoogte van de zandstorm uitsteken. 22