Tekst Gert-Jan van den Bemd Beeld Helen van Vliet ‘Toen de Amerikanen onze resultaten zagen, waren ze flabbergasted’ Die chemotherapie kan minder. Immunoloog Jacques J.M. van Dongen moest lang vechten tegen allerlei vooroordelen, maar uiteindelijk volgt de medische wereld zijn advies: zó meten is weten! W aar zijn jullie expert in? Over die vraag hoeft prof. dr. Jacques J.M. van Dongen van de unit Moleculaire Immunologie van het Erasmus MC niet lang na te denken. “Onze specialiteit? Razendsnel en heel nauwkeurig de diagnose stellen bij alle vormen van bloed- en lymfeklierkanker.” Hij zegt het niet zonder trots. En terecht, want zowel de snelheid als de nauwkeurigheid waarmee een diagnose wordt gesteld, is essentieel voor een efficiënte behandeling van kankerpatiënten. Zijn manier van meten wordt langzaam maar zeker de standaard. Pluis of niet pluis Specialisten in diagnose van bloed- en lymfeklierkanker Razendsnel en super nauwkeurig 18 Monitor • maart 2013 Monitor • maart 2013 Van Dongen: “Hoe eerder je de diagnose stelt, hoe beter, want je kunt dan snel met de juiste behandeling starten en dat vergroot de kans op herstel. Maar dat de nauwkeurigheid van de diagnose ook van groot belang is, vergt enige toelichting. In feite doe je bij een eerste diagnose niets anders dan de uitspraak: het is ‘pluis’ of ‘niet pluis’. ‘Niet pluis’ betekent dat er kanker is aangetoond, maar dat alleen is niet voldoende. We moeten de kanker classificeren, precies vaststellen om wat voor kanker het gaat, want alleen dan kun je effectief gaan behandelen.” Black box Maar ook na classificatie van de kanker en vaststelling van de therapie zijn nog niet alle problemen opgelost. Van Dongen: “Als een groep van honderd patiënten met precies dezelfde soort kanker een identieke behandeling krijgt, dan kunnen die patiënten daar in principe allemaal anders op reageren. Of de behandeling aanslaat hangt namelijk niet alleen af van de soort kanker, of de therapie die wordt toegepast, maar wordt in sterke mate beïnvloed door de patiënt zelf, waarbij onder andere genetische factoren een rol spelen. Het lichaam van een patiënt is een black box, en elke patiënt is weer anders. Bepaalde kankermedicijnen moeten, voor ze actief worden, eerst in de lever worden omgezet. En dat gebeurt niet bij alle patiënten even goed. Ook de afbraak in de lever of de uitscheiding via de nieren is van patiënt tot patiënt anders. Sommige mensen hebben veel vetweefsel, waardoor Monitor • maart 2013 bepaalde medicijnen zich anders over het lichaam verdelen dan bij iemand met weinig vetweefsel. Naast die lichamelijke verschillen zijn er nog andere factoren die bepalen hoe een behandeling aanslaat. Denk aan het dieet dat iemand volgt of de trouw waarmee iemand de kankermedicatie inneemt. Allemaal factoren die voor elke persoon uniek zijn, maar die ook van invloed zijn op de behandeling.” Gevoelig Slechts een klein deel van de processen dat in de black box plaatsvindt, is bekend, maar de uiteindelijke vraag blijft: slaat de behandeling aan? Om dat vast te kunnen stellen moet de patiënt in de tijd worden gevolgd. Bij bloed- en lymfeklierkanker is het eenvoudig om regelmatig bloed of beenmerg bij de patiënt af te nemen, om daarin te bepalen of de kankercellen verdwijnen. Twintig jaar geleden werden regelmatig bloed- of beenmerguitstrijkjes gemaakt om daarin met de microscoop te speuren naar afwijkende cellen. De maximale gevoeligheid van die methode is slechts 1%, dat wil zeggen: één kankercel op 100 normale cellen. Maar bij een patiënt die bijvoorbeeld slechts één kankercel op 500 of 1000 normale cellen heeft, wordt waarschijnlijk niets verontrustends gevonden. “Die gevoeligheid moest dus drastisch omhoog. En dat is gelukt. Inmiddels zijn we in staat om één kankercel tussen 10.000 tot 100.000 normale cellen op te sporen. Dat is honderd tot duizend keer zo gevoelig als twintig jaar geleden”, zegt Van Dongen. (Zie ook kader: Gevoelige technieken.) Terugkeer voorspellen De immunoloog benadrukt waarom een hoge gevoeligheid zo belangrijk is. “We hebben een studie gedaan onder kinderen met acute lymfatische leukemie. Dat is de meest voorkomende vorm van kanker bij kinderen. Nadat de therapie was gestart, hebben we op verschillende momenten bloed afgenomen en zijn we met gevoelige methoden naar kankercellen gaan kijken. Na verloop van tijd was bij alle patiënten het aantal kankercellen gedaald tot onder de 1%. Dat wil zeggen: volgens de ouderwetse, ongevoelige methode 19 met de microscoop, zouden al deze patiënten als ‘schoon’ bestempeld worden.” Met de veel gevoeligere methode zag Van Dongen niet alleen dat er bij alle patiënten nog steeds kankercellen in het bloed voorkwamen, hij zag ook dat er tussen de patiënten enorme verschillen bestonden in de snelheid waarmee het aantal kankercellen daalde. “Bij 40% van de patiënten daalde het aantal kankercellen in het bloed heel snel. Dat zijn dus kinderen die goed reageerden op de therapie. Aan de andere kant is er ook een groep van 10-15% van de kinderen die slecht op de behandeling reageerde. Weliswaar zakte het aantal kankercellen ook in deze groep onder de 1%, maar kort daarna stak de kanker weer de kop op.” De gevoelige meetmethode bracht aan het licht dat er nog wel degelijk kankercellen zijn, ook al zie je die niet meer met de microscopische celtelling. Maar juist die cellen geven aan dat het risico niet is geweken. Vandaar dat artsen en kankeronderzoekers de resterende cellen bestempelen als Minimal Residual Disease (MRD). De gevoelige meetmethode toonde tevens aan dat de snelheid waarmee de kankercellen in aantal dalen, een indicatie is voor de kans dat de kanker weer terugkomt: zeer snelle dalers reageren goed op de behandeling en komen zelden terug (in minder dan 5%), langzame dalers zijn een stuk minder gevoelig voor de therapie en steken eerder de kop weer op. Van Dongen kan op basis van die dalingscurves al na drie maanden na de start van de therapie voorspellen, welke kinderen een verhoogd risico hebben op terugkeer van de kanker en welke juist niet. Niet omhoog, maar omlaag “Iedereen kent de nare bijwerkingen van kankerbehandelingen. De doseringen van chemotherapie zijn steeds maar omhoog gegaan, terwijl de dosering in bepaalde gevallen misschien best omlaag kan. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de therapie bij kinderen met leukemie in vergelijking met tegenwoordig, relatief mild. Desondanks genas 40%. Ik kan het niet bewijzen, maar ik heb het vermoeden dat de kinderen die in de jaren zeventig overleefden, vergelijkbaar zijn met de kinderen die in onze studie een zeer snelle daling van de leukemiecellen laten zien. In beide gevallen gaat het om 40% van de totale patiëntengroep.” Samen met prof. dr. Rob Pieters, hoofd van de afdeling Kinderoncologie van het Erasmus MC, heeft Van Dongen veelvuldig gepleit voor minder intensieve therapie. Als voorzitter van het ALL-10 kinderleukemieprotocol, is het Pieters inderdaad gelukt om de therapie te verminderen bij kinderen bij wie de leukemiecellen zeer snel afnemen. De reacties op congressen was niet mals: ‘The Dutch play with fire!’ werd er geroepen. “Die reactie kwam voort uit angst van behandelaars voor vaker terugkeren van de leukemie”, meent Van Dongen. “Maar dankzij de inspanningen van 20 Monitor • maart 2013 Monitor Monitor••maart maart2013 2013 21