Verslag sessie 1.2: BSO-bouw (derde graad) VTI-Beringen ‘Dag van de Vakdidactiek’ – IJveren voor Nijverheid’ Datum: 24 april 2012 Locatie: Provinciale Hogeschool Limburg, Hasselt Spreker: Stefan Sykora – VTI-Beringen Coach: Dirk Gombeir (KHBO) Deelnemers: Martine Baeyens, Jo Bosch, Elly De Keyser, Anne Decelle, Jos Faes, Sigrid Frederickx, Bram Kuppens, Luut Leroy, Ann Martin, Pascale Mast, Leen Rubens, Klare Theys, Jos Veijfeijken Verslag: Yolien Mertens (ENW AUGent) 1. Toelichting bij het praktijkvoorbeeld Werkplekleren – derde graad BSO-bouw Voor een uitgebreide omschrijving van het project, kan u de begeleidende powerpointpresentatie bij deze sessie raadplegen. Voorgeschiedenis Acht jaar geleden besloot men aan het VTI te Beringen na te denken over een manier waarop de praktijkvakken binnen de richting BSO-bouw (derde graad) aantrekkelijker en realistischer konden worden ingevuld – uiteraard binnen de omkadering van het leerplan. Men hoopte hiermee de motivatie van de leerlingen opnieuw aan te wakkeren en ook de aangeleerde vaardigheden verder te concretiseren. Na het nodige overleg- en opzoekingswerk besloot men een project op te zetten omtrent ‘werkplekleren’. Concreet ging de school op zoek gaan naar bedrijven die aan hun leerlingen de kans wouden geven om in een authentieke omgeving de nodige vaardigheden aan te leren en in te oefenen. Hierbij zou telkens een concreet resultaat vooropgesteld worden namelijk ‘het realiseren van een complete ruwbouw’. Uiteindelijk werd een jaar later dit project voor de eerste maal geïmplementeerd in de derde graad van de richting BSO-bouw en met succes! Tot op vandaag, zeven jaar later, worden er nog steeds elke twee schooljaren vijf ruwbouwen volledig afgewerkt door de leerlingen uit het vijfde en zesde middelbaar BSO-Bouw uit het VTI te Beringen. 1 Voorwaarden en aandachtspunten Het project staat of valt bij de motivatie van de leerkracht. Het is essentieel om op zoek te gaan naar geschikte bedrijven die bereid zijn om voldoende verantwoordelijkheid te geven aan de leerlingen. Het gaat in dit geval niet om een stage voor de leerlingen; het eigenlijke leerproces dat zich binnen een authentieke situatie voltrekt; staat centraal. De opdrachten die de leerlingen binnen deze projecten uitvoeren, moeten uiteraard ook voldoende aspecten van het leerplan behandelen. Zo moest men in de beginperiode de samenwerking met een bedrijf, desondanks een sterke gedeelde visie, stopzetten omwille van een te beperkte link met het leerplan. Om optimale leerresultaten te bekomen, moet er ook een duidelijke leerlijn worden uitgewerkt. Hierbij dient men enerzijds rekening te houden met de moeilijkheidsgraad (bepaalde taken worden enkel aan de zesdejaars toevertrouwd) en anderzijds met de logische volgorde bij de bouw van een huis (vb. men kan bij zulke totaalprojecten onmogelijk beginnen met de constructie van het dak). Doorheen de twee jaren van de derde graad worden telkens vijf ruwbouwprojecten voltooid. Op die manier worden de technieken voldoende herhaald en kunnen de vaardigheden meermaals ingeoefend worden. Er zijn daarnaast zoveel projecten nodig om alle leerlingen voldoende te kunnen begeleiden en evalueren. Er wordt zoveel mogelijk gezocht naar evenwicht tussen enerzijds een zo realistisch mogelijke omgeving waarbij de leerlingen voldoende inspraak krijgen, maar ook verantwoordelijkheid moeten opnemen (vb. een echte opdrachtgever die wekelijks een controle komt uitoefenen) en anderzijds een veilig kader waarbinnen de leerlingen de kans krijgen om fouten te maken en hieruit te leren (vb. er worden geen strakke deadlines opgelegd voor het finaliseren van de opdrachten). Om de theoretische achtergrond zoveel mogelijk te integreren in de praktijk zorgt het bedrijf in kwestie voor een container op de werf dat dienst doet als leslokaal. Op het moment dat men op de werf geconfronteerd wordt met een probleem dat meer technische kennis vereist, wordt er meteen verzameld in de containerklas om hetzij het nodige opzoekingswerk te verrichten op de aanwezig computer met internetverbinding of om de leerkracht de kans te geven de nodige toelichting te geven bij de nieuwe materie. Deze geïntegreerde manier van werken is veel effectiever dan de vroegere opsplitsing in vakjes. Aan de hand van een activiteitenlijst per leerling behoud je als leerkracht een overzicht over de leerprestaties van alle leerlingen. Dit instrument zorgt er tevens voor dat alle leerlingen met alle leerinhouden en vaardigheden in contact komen. Het is tevens belangrijk om een degelijk en transparant evaluatiesysteem uit te werken voor de beoordeling van het werk van de leerlingen. Binnen dit project wordt er enerzijds gewerkt met een permanente evaluatie door de leerkracht aan de hand van de activiteitenlijst. Ook de andere leerkrachten brengen vaak bezoekjes aan de werf en nemen deel aan de evaluatie. Daarnaast moeten de leerlingen ook hun eigen werk evalueren. Bij het opstarten van het project moest men tevens een aantal belangrijke praktische regelingen treffen: o Er werd contact opgenomen met het ministerie van onderwijs om toestemming te vragen voor de opstart van het project. Het initiatief werd er heel positief onthaald en kreeg dan ook de zegen van de minister van onderwijs. o Er komt wekelijks een veiligheidsverantwoordelijke ter controle langs op de werf. Alle leerlingen die op de werf werken worden ook verzekerd via het bedrijf in kwestie. o Ook de sociale inspectie, de dienst belastingen en de confederatie bouw worden telkens op de hoogte gesteld van het feit dat de leerlingen samenwerken met de 2 o o bedrijven in kwestie. Hierbij wordt sterk benadrukt dat het leerproces van de leerlingen centraal staat in deze samenwerking en zij dus niet louter als ‘gratis werkkracht’ beschouwd mogen worden. De confederatie bouw voorziet dan ook de nodige toelatingen zodat zowel de school als het bedrijf in kwestie wettelijk in orde is met alle voorschriften. Dit project heeft inpakt op het volledige schoolrooster. Aangezien zowel het vijfde als het zesde jaar minstens twee dagen per week aan de slag gaat op de werf, moeten de andere vakken meer in blok aangeboden worden op de andere dagen. Het transport naar en van de werf wordt tevens door het bedrijf geregeld: er staat een minibus ter beschikking van de school. Hiermee kunnen slechts acht leerlingen vervoerd worden. Dit lukte tot nu toe elk jaar net voor de richting BSO-bouw. Deze praktische beslommeringen maken het moeilijk om zulke grootse projecten ook nog voor de andere praktijkvakken binnen dezelfde school op te starten. Vragen door de deelnemers aan de sessie Welk voordeel heeft het bedrijf aan deze samenwerking. In eerste instantie kan het bedrijf besparen op de loonkost voor het afwerken van de ruwbouwprojecten. Daarnaast krijgen de bedrijven een goed zicht op de kwaliteit van het werk van de leerlingen. Zo worden aan het einde van hun opleiding de beste leerlingen meteen gerekruteerd om in het bedrijf te blijven werken. De leerlingen weten op voorhand dat ze dit moeten verdienen, wat een extra motivatie voor hen inhoudt. Heeft dit voorbeeld al navolging gekend in andere scholen in Vlaanderen? Een school uit West-Vlaanderen heeft intussen een gelijkaardig project opgestart. Zij brachten ter voorbereiding hiervan een aantal bezoekjes aan de werven waar de leerlingen van het VTI te Beringen aan de slag waren. Kan dit project getransponeerd worden naar andere praktijkgerichte studierichtingen? Men kan bijvoorbeeld een gelijkaardig project ‘werkplekleren’ opzetten binnen de studierichting ‘land- en tuinbouw’ (vb. onderhoud en/of aanleg opnemen van openbare parken en domeinen). Moeten de leerlingen die deelnemen aan dit project ook nog een stage doorlopen? Uiteraard. Van bij het begin van het project werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het werkplekleren en de stage. Bij het werkplekleren staat het aanleren van theorie en praktijk onder begeleiding van de leerkracht als coach centraal, terwijl de stage de sturing in de handen van het bedrijf legt. De stage is onder meer van groot belang voor het kennismaken met de bedrijfseigen cultuur en de sociale aspecten van het werkleven. In het leerplan is daarenboven een verplichte stage opgenomen. Moeten de leerlingen ook naar de werf bij slechte weersomstandigheden? Het project tracht zo dicht mogelijk bij de realiteit aan te sluiten; dus ook bij barre weersomstandigheden worden de leerlingen op de werf verwacht. Bij vorst worden de werkzaamheden op de werf voor iedereen stilgelegd. Dan kunnen de leerlingen bepaalde werkjes binnen de school opknappen. 3 2. Analyse van het praktijkvoorbeeld Wat trekt mij aan in het voorbeeld? Wat is volgens mij een kwaliteit? (pro’s) Het project is heel praktijkgericht, de leerplaninhouden worden praktisch aangereikt. De leerlingen werken in een authentieke omgeving waarbij ze alle recente machines kunnen gebruiken. Dit staat in grote discrepantie met de kunstmatige praktijkomgeving waarin men vroeger op school les kreeg. De school heeft namelijk niet het budget om alle machines die in de realiteit gebruikt worden, aan te kopen waardoor men soms naar handmatige werktuigen moest teruggrijpen. Daarnaast werkt men in dit geval voor een echte opdrachtgever. Men werkt echt naar een blijvend resultaat in tegenstelling tot de vroegere oefenopdrachtjes binnen de school zelf die telkens weer moesten worden afgebroken uit plaatsgebrek. De leerlingen worden ook al van bij de start betrokken bij alle afspraken die met het bedrijf en de opdrachtgever worden gemaakt. Zo wordt hun verantwoordelijkheidszin extra aangewakkerd. Leerlingen leren zelfstandig werken en worden volledig klaargestoomd voor het werkveld. De leerlingen weten dat wanneer ze goed werk leveren, misschien zullen worden aangenomen door het bedrijf in kwestie. De transparante, permanente evaluatie zorgt ervoor dat de leerlingen langzamerhand ook hun eigen prestaties kunnen beoordelen. Dit zorgt voor meer begrip m.b.t. negatieve evaluaties. Men kan op deze manier ook zijn eigen werkwijze tijdig bijsturen. Door de intense samenwerking van de leerlingen voor het realiseren van een gemeenschappelijk project, worden zwakkere leerlingen gestimuleerd door de sterkeren. De samenwerking komt ook hun algemene sociale vaardigheden ten goede. Dankzij het herhalingsprincipe (leerlingen werken in totaal vijf volledige ruwbouwprojecten af) hebben alle leerlingen voldoende tijd om alle vaardigheden onder de knie te krijgen. Door de realistische omgeving en het nodige vertrouwen dat aan de leerlingen geschonken wordt, groeit hun motivatie enorm, wat de grootste drijfveer was voor het opstarten van het project! Wat houdt mij tegen? Wat zet bij mij knipperlichten in gang? (contra’s) Het opzetten van zulke projecten vraagt veel inzet en flexibiliteit van alle partners. Kanttekening: De visietekst omtrent werkplekleren die de school in lijn met de visie van de school heeft opgesteld is een handig instrument om alle partners met de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Het lijkt niet evident om de geschikte partnerbedrijven te vinden in de nabije omgeving. Men vreest ook voor een zekere afhankelijkheid van de bedrijven. De leerkracht die de leerlingen binnen het project begeleidt, moet voldoende ervaring en zelfvertrouwen hebben om zo’n project op te starten en te leiden (er is niemand van het bedrijf zelf aanwezig). Men vraagt zich af hoe men een beginnende leerkracht hier ooit op kan voorbereiden? Daarenboven geven de meeste directies de voorkeur aan leerkrachten met de nodige diploma’s (graduaat of bachelor) in plaats van de nodige ervaring. Leerkrachten van andere vakken voelen zich ongetwijfeld benadeeld, aangezien zij bepaalde opofferingen (klassen samennemen, in lange opeenvolgende blokken lesgeven) moeten doen om voldoende tijd vrij te maken voor de leerlingen om naar de werf te gaan. Men vreest daarnaast dat de motivatie voor de overige (theorie-)vakken nog meer zal afnemen in discrepantie met het werken op de werf. 4 Wat gebeurt er met leerlingen die de doelstellingen niet bereiken? Of leerlingen die hun verantwoordelijkheid niet opnemen? Er wordt namelijk op iedereen gerekend om het project te finaliseren. Kanttekening: door de zelfevaluatie en realistische context hebben de leerlingen veel meer begrip voor een slechte evaluatie. Ze voelen namelijk beter aan waarom ze slecht geëvalueerd worden. 5