Jakob Lorber

advertisement
WEG TOT GEESTELIJKE WEDERGEBOORTE
Een Brevier
door het innerlijk Woord ontvangen door
Jakob Lorber
Uitgeverij De Ster - Breda
Ginnekenweg 124 - 4818 JK Breda.
Druk: ICG-Printing, Dordrecht
Oorspronkelijke titel: Weg zur geistigen Wiedergeburt, Ein Brevier. LorberVerlag - 7120 Bietigheim, 1979.
Vertaling: J.E.Bos
Ontwerp omslag: Usanne Franken
Foto omslag: T.Janzen
Copyrights @1986 Uitgeverij De Ster - Breda ISBN 9065563113
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/ of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch,
elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photoprint,
recording, or other means, either chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher.
Inhoud
Voorwoord 9
Verklaring van de titelafkortingen
1. Grootste en laatste getuigenis over de Heer door Johannes de Doper
Joh.3, 34 - 36; Gr.Ev.Joh. 1/24 (12 - 18)
2. Het nachtelijke gesprek van Jezus met Nicodemus Jeu. 25 - 26; Gr.Ev.Joh.1 /18,19,20,21 en 22;
Joh.3, 1 - 21 18
3. Uit de levensschool van de Heer - Motto Gr.Ev.Joh.IX/155 (9)
a) De basis van de Leer van de Heer - Gr.Ev.Joh.III /53 (6 - 16)
b) Zelfbeschikking en liefde van de daad - Gr.Ev.Joh.III /241 (2 - 10)
c) De poort van de zelfverloochening - Gr.Ev.Joh IV/1 (4 - 6, 9 - 12)
d) Het geloof als voorafgaand gegeven - Gr.Ev.Joh. V/213 (8 - 9)
e) Zelfkennis en Godskennis - Gr.Ev.Joh. V/215 (1 - 7)
f) Het geweten en de invloed van de engelen - Gr.Ev.Joh. III /232 (1 - 14)
g) Vermaning tot verzoenlijkheid Gr.Ev.Joh. V/250 (4), Gr.Ev.Joh. IV/78 (1 - 5)
h) De vrije wil is steeds te respecteren - Gr.Ev.Joh. VIII /43 (7)
i) Naastenliefde - Gr.Ev.Joh. VII/94 (17), Gr.Ev.Joh. VII/140 (1,3,11 - 12) Gr.Ev.Joh. IV/39 (1),
Gr.Ev.Joh.IV/79 (5 - 9), Gr.Ev.Joh. V/126 (9), Gr.Ev.Joh. VIII /120 (6,7), Gr.Ev.Joh. XI/75, blz.213
j) Over het bidden Gr.Ev.Joh. IX/87 (4 - 6)
k) Over de wetenschap van de beeldspraak - Gr.Ev.Joh. IX/93 (4 - 7)
I) Deemoed en zelfrespect - Gr.Ev.Joh. VII /141 (4 - 12)
m) Wellust verhindert de geestelijke ontwikkeling - Gr.Ev.Joh. VIII /41 (8 - 13)
n) Weten en wijsheid - Weten en geloof - Gr.Ev.Joh. VII /183 (13 - 14), Gr.Ev.Joh.IX/132 (11-13)
o) Het onderscheid tussen zaligheid en verdoemenis - Ed.58, (10 - 12), GS 11 /106 (8)
p) Wat is dan de Geest? - GS 11 /79 (12 - 13), GS 11 /71 (9 - 14, 8)
4. Uit de leer van de ziel - Motto Gr.Ev.Joh. VI /133 (3)
a) Het Wezen en doel der materie in het proces van de ontwikkeling van de ziel –
Gr.Ev.Joh.VI /133 (3 - 6)
b) Ontwikkelingsfasen van de ziel - Gr.Ev.Joh.X/21
c) Het vormingsproces van de ziel - Gr.Ev.Joh.X/184 63
d) Voorbeeld van een vereniging van dierzielen tot een menselijke natuurziel - Gr.Ev.Joh.X/185 (4 - 7)
e) De twee principes in de mens: materie en geest - Gr.Ev.Joh.XI/75 (2 - 27)
f) De leiding van de menselijke ziel naar voleinding - Gr.Ev.Joh.IX/171 (4 - 10)
g) Leiding van het leven hier en in het hiernamaals - Gr.Ev.Joh.VII /156 (7 - 12)
h) De ziel in het hiernamaals - Gr.Ev.Joh.VIII /17 (5 - 7); Gr.Ev.Joh.IX/142(2)-143(8)
5. Het drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in het hart van de mens – Motto
Gr.Ev.Joh.II /217 (5)
a) Het visioen van Oalim - Hil/72 (9 - 26); 74 (2 - 3, 24 - 32)
b) Lichaam, ziel, geest - Gr.Ev.Joh.II /217 (5), Gr.Ev.Joh.IX/174 (9 - 12),
Gr.Ev.Joh.IX/176 (2 - 4, 7 - 9), Ed.51 (5 - 7)
c) De drie-eenheid in God en mens Gr.Ev.Joh.VIII /24 - (1,4- 14); 25 (1 - 15), Hil/S 55 (12 - 13)
d) De opstanding van het vlees (Gr.Ev.Joh.V/238 (1,3,6) 89
e) Het Godsrijk in het hart van de mens - Gr.Ev.Joh.IX/72 (11 - 15), GS II /10 (14), Ed 70 (2 - 4, 13,
15,21, 24 - 25)
f) f) God als Vader van Eeuwigheid Gr.Ev.Joh.III /225 (6 - 9) 92
6. De verlossing (Eigen tekst, ontvangen op 14 juni 1840)
7. De weg tot geestelijke wedergeboorte - Motto (tekst van 15 Aug. 1840)
a) Noodzakelijke gedragsregels (eigen tekst, door Jakob Lorber ontvangen op 15 en 18 Aug. 1840)
b) Dat is de kortste weg tot wedergeboorte (ontvangen door Jakob Lorber op 18 Aug. 1840)
c) Zelfbeschouwing (meditatie) Gr.Ev.Joh.I/224 (8,e.v.), Gr.Ev.Joh.I /226 (1 - 4)
Gr.Ev.Joh.II/166 (18, 19), HII /242 (3 - 13)
d) Zelfontwikkeling Gr.Ev.Joh.II /75 (7 - 9), - Schrft Hfst 5, GS II/44 (16, 17)
e) Geestelijke beschouwing van een zonsopgang: over de ware Sabbatrust in het hart –
Gr.Ev.Joh.II /148 (8 - 15)
f) Het denken in het hart Gr.Ev.Joh.II /62 (1 - 10)
g) Tweevoudig vermogen om tot kennis te komen = RBI I /35 (2 - 6, 8)
h) De wedergeboorte van de ziel Gr.Ev.Joh.XI /50 (1 - 14) - Gr.Ev.Joh.XI/52 (1 - 7),
Gr.Ev.Joh.VIII /61 (9 - 14), - Gr.Ev.Joh.VIII /57 (12), RBI.II /278(4,6),Jeu 298(8 -13)
i) Het geestelijke gezicht Gr.Ev.Joh. XI /53
j) Vergeefse moeite Gr.Ev.Joh.V/160 (1 - 6)
k) "Het Rijk Gods geweld aandoen" - Gr.Ev.Joh.VII /127 (3 - 7, 9)
l) De weg tot het een worden met de Geest - Gr.Ev.Joh. VIII /150(14 - 16), Gr.Ev.Joh.IX/103 (5 - 6)
8. De Wedergeboorte van de Geest - Motto Hl/Voorbericht van de Heer, blz.7 (1)
Gr.Ev.Joh.I /2 (14 - 16), Joh.1, 13
a) Verdere toelichtingen Gr.Ev.Joh.I /161 (1 - 6) -Gr.Ev.Joh.I /214 (10 - 11), Gr.Ev.Joh.II /41 (5),
Gr.Ev.Joh.IV/220 (6 - 8, 10), Gr.Ev.Joh.IV/225 (5,6,8), Gr.Ev.Joh.VII /54 (11 - 13),
Gr.Ev.Joh.VII/69 (6 - 7), Gr.Ev.Joh.IX/102 (8), Gr.Ev.Joh.IX/108 (4 - 5) –
Gr.Ev.Joh.IX/141 (3), GSI/164 (15)
b) Het wonder van Pinksteren maakte de geestelijke wedergeboorte pas mogelijk –
Hl/144 (2), Hl/46 (20 - 23), Gr.Ev.Joh.III /171 (4 - 8, 11 - 14), Gr.Ev.Joh.IIl/180 (3 - 8),
Gr.Ev.Joh.IV/133 (8 - 9), Gr.Ev.Joh.IV/217(9) - 218(1),
Gr.Ev.Joh.VII 142(8), Gr.Ev.Joh.VII /129(10), Gr.Ev.Joh.IX/56 (6 - 7)
c) De verhouding tussen ziel en geest Gr.Ev.Joh.VII /66 (5 - 8), Gr.Ev.Joh.IV/226 (1 - 4)
Gr.Ev.Joh.IV/228 (2 - 5), Gr.Ev.Joh.IV/256 (1 - 4), Gr.Ev.Joh.V/211 (3 - 7)
d) De juiste kennis van de Goddelijke wijsheid - Gr.Ev.Joh.VII /55 (3 - 12)
e) Het levenskamertje in het hart in overeenkomstige zin - Gr.Ev.Joh. VIII/57 (10 - 14)
g) De drie graden van levensvoleinding Gr.Ev.Joh. VII/155 (1 - 13), Gr.Ev.Joh.I/3(1), Joh.l,16 174
Epiloog - Gr.Ev.Joh.III/224 (12 - 14)
Jakob Lorber en de werken van de nieuwe openbaring
Literatuur 186
Voorwoord
Over de leer van de Wedergeboorte van de Geest publiceerde voor de eerste maal, reeds tijdens het
leven van Jakob Lorber (1800 - 1864), zijn eerste uitgever Johannes Busch uit Dresden in 1856 een
boekje, waarvan het titelblad hier in facsimile is weergegeven. Een daarna verschenen werkje 'Der Weg
zur Wiedergeburt' werd diverse keren herdrukt, doch is reeds lang niet meer verkrijgbaar. Het boek dat
thans voor U ligt komt daarvoor in de plaats en bevat een aanzienlijk uitgebreider en tevens op hetzelfde
onderwerp betrekking hebbende keuze van teksten uit de geschriften van Jakob Lorber.
De geestelijke wedergeboorte moet niet verwisseld worden met reïncarnatie, waarvoor in het 'Grose
Evangelium Johannes' VI /61 (3-4) gezegd wordt: "Het verre morgenland gelooft nog heden ten dage
(tijdens Jezus' leven op aarde) vast aan de zielsverhuizing; maar dat geloof is bij hen zeer verontreinigd,
omdat zij de menselijke ziel weer in een dierlijk lichaam laten terugkeren. Maar terug verhuist geen
enkele nog zo onvolmaakte ziel meer".
Veeleer gaat het bij de geestelijke wedergeboorte om de voleinding van de mens, dus om het eigenlijke en
hoogste doel van alle geestelijke inspanningen van de mens, ja om het 'mens' zijn als zodanig. Dat is in
alle geschriften van Jakob Lorber ook te bespeuren als steeds aanwezige grondgedachte, zoals die ook op
honderden plaatsen in directe belering en vanuit telkens weer nieuwe aspecten wordt uiteengezet.
Dit brevier tot geestelijke wedergeboorte zou kunnen dienen als een soort leidraad om als het ware van
buiten af, namelijk vanuit het ons zo gewoon geworden diep ingewortelde materiële denken, geleidelijk
gevoerd te worden in het geestelijk centrum van ons eigen Zijn. Dat betekent: uit het donker van ons
aardeleven tot het stralende licht van de Liefdewijsheid uit God in ons eigen hart.
Zelfs de kortste weg tot geestelijke wedergeboorte hoeft echter beslist geen korte te zijn, maar kan vaak
ook betrekkelijk lang en moeizaam zijn. Maar de Heer laat er ons nergens over in twijfel dat dit in elk
geval de beste weg is, die de mens kan kiezen.
H.E.Sponder
Het lichaam van de mens weet in het geheel niet wat er allemaal in de mens verborgen is; want het heeft
geen oog om te zien wat in zijn binnenste leeft. De geest echter die in zijn binnenste woont, deze alleen
ziet en weet alles wat in de mens is. Laat daarom ieder streven naar de ware wedergeboorte van de geest,
want zonder deze kan niemand het Rijk Gods binnengaan.
(Gr.Ev.Joh.VI /158 (12))
Titel-afkortingen van aangehaalde werken van de Nieuwe Openbaring door Jakob Lorber.
(door het Innerlijk Woord ontvangen van 1840 - 1864)
Ed
= Erde und Mond
Gr.Ev.Joh. = Das grose Evangelium Johannes (11 banden; de 11e band door Leopold Engel)
GS
= Die Geistige Sonne (2 banden)
H
= Die Haushaltung Gottes (3 banden)
Hi
= Himmelsgaben (2 banden)
Jeu
= De jeugd van Jezus (uitgave Ankh-Hermes)
RBI
= Robert Blum; nieuwe titel: "Von der Hölle bis zum Himmel" (2 banden)
Schrft
= Schrifttexterklärungen
Bij bovengenoemde afkortingen geven de romeinse cijfers de betr. band, de arabische cijfers het
hoofdstuk, resp. de bladzijde, en de tussen haakjes ( ) geplaatste arabische cijfers het onderhavige vers
(alinea) aan.
1.
Grootste en laatste getuigenis over de Heer door Johannes de Doper
Joh. 3,34-36: » Want hij, die God gezonden heeft, die spreekt Gods woorden. Want God geeft zijn Geest
niet met mate. De Vader heeft de Zoon lief en heeft hem alles in zijn hand gegeven. Wie in de Zoon
gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien,
maar de toorn van God blijft op hem!«
Gr.Ev.Joh. 1/24, 12 - 18.
. . . »Alzo is het ook met Hem, die van God is gekomen, om te getuigen van God en te spreken het zuivere
Woord van God. Hij Zelf is de mateloze zee (Gods Geest). Zo Hij iemand dus Zijn Geest geeft, dan geeft
Hij hem niet naar de eindeloze maat, die slechts alleen in God in alle volheid kan zijn, maar naar de maat
die in de mens is. Wanneer de mens de geest wil ontvangen, mag zijn eigen maat niet schadelijk zijn en
open blijven staan, maar die maat moet vast gebonden en goed verzegeld zijn!
Hij echter, bij Wie u was en aan Wie u gevraagd hebt of Hij Christus is, heeft, hoewel uiterlijk ook een
mensenzoon, de Geest Gods niet naar de maat van een mens, maar naar de eindeloze maat van God Zelf
ontvangen reeds van eeuwigheid her; want Hij Zelf is de mateloze zee van de Geest Gods in zich! Zijn
liefde is Zijn Vader van eeuwigheid, en deze is niet buiten de zichtbare mensenzoon, maar in Hem Zelf,
die het vuur is, de vlam en het licht van eeuwigheid in en uit de Vader.
Deze liefdevolle Vader heeft Zijn eeuwige Zoon boven alles lief, en alle macht en geweld ligt in de
handen van de Zoon, en alles wat wij in de juiste mate hebben, hebben wij geput uit Zijn mateloze
volheid. Hij Zelf is door Zijn eigen woorden nu een mens van vlees onder ons, en Zijn Woord is God,
geest en vlees, dat wij de 'Zoon' noemen. De Zoon is derhalve ook in zich eeuwig het Leven van alle
leven.
Wie dus de Zoon aanneemt en in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven reeds in zich; want zoals God
Zelf in elk woord Zijn eigen meest volkomen leven is, alzo is Hij ook in elk mens, die Zijn levensvolle
woord in zich opneemt en dat bewaart. Wie echter het Godswoord uit de mond van de Zoon niet
aanneemt, dus de Zoon niet gelooft, die zal en kan ook het Leven niet ten deel vallen, noch zien en in zich
voelen, en de toorn Gods - wat betekent het gezicht der dingen die geen leven hebben buiten dat van de
eeuwig onveranderlijke wet van het moeten uit hun aard - zal over hem blijven, zolang hij niet in de Zoon
wil geloven.
Ik, Johannes, heb dat nu tot u gesproken en gaf U allen een volkomen geldig getuigenis. Ik heb u
gereinigd van het vuil der aarde door mijn eigen handen. Gaat nu heen, neem Zijn woord aan, opdat u de
doop door Zijn Geest ontvangt, want zonder deze is al mijn moeite met u nutteloos en zonder waarde! Ik
zou ook zelf graag naar Hem toe willen gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij door mijn geest, dat
ik moet blijven, daar ik reeds in de geest heb ontvangen wat u nog ontbreekt.«* (* Opmerking van de
Heer: "Dit is het laatste en grootste getuigenis van Johannes over Mij en behoeft geen verdere verklaring,
daar het zich in en uit zichzelf verklaart. De reden echter, waarom het in het Evangelie niet zo volledig is
gegeven, blijft steeds dezelfde: omdat ten eerste het destijds de noodzakelijke manier van schrijven was
om slechts de hoofdpunten op te tekenen, terwijl al het andere wat een pientere geest zonder meer vanzelf
gemakkelijk kan vinden, werd weggelaten; en ten tweede, opdat het levend heilige in het woord niet
verontreinigd en ontheiligd zou worden. En zo is dus elk vers een met een vaste huid omgeven zaadkorrel,
waarin de kiem tot een eindeloos leven en zijn onmeetbare volheid van wijsheid verborgen rust".)
2.
Het nachtelijk gesprek van Jezus met Nicodemus over de Wedergeboorte
(Hier volgt een gedeelte vooraf uit 'De jeugd van Jezus', 25 - 26:) Toen de heilige familie na de
ceremonie van de besnijdenis van het Kindje Jezus de Tempel verliet, was de vroege winternacht al
aangebroken, en daar het bovendien een voor-Sabbath was, was er nauwelijks nog een huis open, en zo
vonden Jozef en de zijnen eerst geen onderkomen in Jeruzalem. Tenslotte ontfermt zich een voorbijgaande
jonge Israëliet over hen: "Kom dan maar met mij mee, dan zal ik u voor een drachme of daaromtrent tot
morgen onderdak verlenen". Toen Jozef zich de volgende morgen al had klaargemaakt om te vertrekken
naar Bethlehem, kwam de jonge Israëliet het overnachtingsgeld innen. Toen hij de kamer betrad, overviel
hem een grote angst en hij bracht geen woord over zijn lippen. Maar Jozef zei tot hem: "Vriend, neem iets
van mijn bezit, dat u een drachme waard is, want ik bezit geen geld". Nu zei de Israëliet met bevende
stem: "Man van Nazareth, nu herken ik je pas, jij bent Jozef, de timmerman en dezelfde aan wie negen
maanden geleden Maria, de maagd des Heren, door het lot in de tempel werd toegewezen. Dit is hetzelfde
meisje. Hoe heb je op haar gepast, dat zij nu moeder is op haar vijftiende jaar? Wat is er gebeurd?
Jozef antwoordde toen: "Nu heb ik je ook herkend: jij bent Nicodemus, een zoon van Benjamin uit de stam
Levi! Hoe kom je erbij mij uit te horen? Dat past je niet! Ga maar naar de Tempel en de Hoge Raad zal je
een juist getuigenis geven over mijn hele huis!" - Door deze woorden werd Nicodemus zeer getroffen en
hij zei: "Maar om Gods Wil, zeg mij toch, hoe het gekomen is, dat dit meisje heeft gebaard! Is dat een
wonder, of is het op natuurlijke wijze toegegaan?" - Nu ging de ook aanwezige vroedvrouw naar
Nicodemus en sprak: "Beste man, hier is je overnachtingsgeld voor dit zeer armetierige onderkomen. En
houd ons niet langer tevergeefs op! Maar bedenk wel wie heden in je huis zo karig geherbergd werd voor
een drachme! Als vroedvrouw heb ik het oude recht, je toe te staan het Kindje aan te raken; doe het, opdat
de dikke schillen van je ogen vallen en je ziet, wie bij je op bezoek is geweest!" Nu raakte Nicodemus het
Kindje aan en het innerlijk gezicht werd hem voor een kort ogenblik ontsloten, zodat hij de Heerlijkheid
Gods mocht zien. En hij viel voor het Kind neer, aanbad het en sprak: "Hoe groot moet de genade en
erbarming in U zijn, 0 Heer, dat U alzo Uw volk bezoekt! Maar wat zal er nu met mijn huis gebeuren en
wat met mij, nu ik Gods Heerlijkheid zo heb miskend?" En Nicodemus gaf de drachme weer terug en ging
wenend naar buiten. Later liet hij deze kamer met goud en edelstenen versieren.
Gr.Ev.I/Hst.18 e.v.
. . . In de voorlaatste nacht van Mijn oponthoud in de nabijheid van Jeruzalem kwam een zekere
Nicodemus tot Mij, die een voorname man in Jeruzalem was; hij was een Farizeeër en als een rijk burger
van Jeruzalem ook de overste van de Joden in deze stad.
Joh.3, 1 en 2: Er was een mens onder de Farizeeën, Nicodemus genaamd, een overste van de Joden. Deze
kwam tot Jezus bij nacht en zei tot Hem: "Rabbi, wij weten dat U van God gekomen bent als leraar; want
niemand kan deze tekenen doen die U doet, tenzij God met hem is".
Deze Nicodemus kwam dus zelf in de nacht tot Mij en sprak: "Meester! Vergeef me dat ik zo laat in de
nacht tot U kom en U stoor in Uw rust; daar ik echter vernam, dat U deze streek reeds de volgende dag
zult verlaten, kon ik niet anders, maar moest U mijn U toekomende achting betuigen. Want ik en
meerderen van mijn ambt weten nu, nadat wij Uw daden hebben gadegeslagen, dat U als een echte profeet
door God gezonden tot ons bent gekomen! Want de tekenen die U doet, kan niemand verrichten, tenzij
Jehova in hem is! Daar U dus kennelijk een profeet bent en moet zien hoe erg het met ons gesteld is, maar
ons nochtans door Uw voorgangers het Godsrijk is beloofd, zeg mij, wanneer dit zal komen en als het
komt, hoe men dan moet zijn om daar in te komen?"
Vers 3: Jezus antwoordde en sprak tot hem: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand opnieuw
geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien".
Op deze vraag van Nicodemus antwoordde Ik zo kort als het vers aangeeft, namelijk: "Voorwaar,
voorwaar ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien en nog
minder daarin komen!" wat zoveel wil zeggen als: indien u uw geest niet langs wegen, die Ik u met Mijn
leer en daad toon, opwekt, kunt u het goddelijk levende van Mijn woord niet kennen, om niet te spreken
van het indringen in diens leven gevende diepten!
Dat Nicodemus deze uitspraak van Mij niet begreep en het niet tot hem doordrong, dat men van het
Goddelijk-Levende van Mijn woord helemaal niets kan begrijpen, als men geen gewekte geest heeft, toont
duidelijk het volgende vers.
Vers 4: Nicodemus zei tot Hem: "Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Kan hij soms voorde
tweede keer in de schoot van zijn moeder ingaan en geboren worden ?"
Nicodemus, verbluft door zo'n uitspraak van Mij, vraagt: "Maar lieve Rabbi, wat voor vreemde dingen
hoor ik nu? Hoe is het mogelijk dat een mens nog eens geboren wordt? Hoe zou een mens, die groot, oud
en stijf is geworden, door het enge poortje kunnen ingaan in het lichaam van zijn moeder en dan voor de
tweede keer geboren worden? Lieve Rabbi, dat is een onmogelijke zaak! Of U weet niets van het komende
Godsrijk of althans niet het rechte, óf U weet het wel, maar wilt het mij niet zeggen, uit vrees, dat ik U zal
laten oppakken en in de gevangenis werpen. . . U bent een grote weldoener van de arme mensheid en hebt
nagenoeg alle zieken van Jeruzalem genezen, verwonderlijk door de Kracht van God in U; hoe zou ik mij
dan aan U kunnen vergrijpen?
Geloof mij, lieve Rabbi, het is mij ernst met het Godsrijk dat zal komen! Daarom, als U daarvan iets meer
weet, zeg het mij op een manier, dat ik het begrijpen kan! Geef het Hemelse met hemelse en het Aardse
met aardse woorden, maar in goed te begrijpen beelden, anders baat mij Uw belering nog minder dan het
oud-Egyptische hiëroglyphenschrift, dat ik noch lezen noch begrijpen kan. Ik weet heel goed uit mijn
berekeningen, dat het koninkrijk van God er al moet zijn, alleen weet ik nog niet, waar en hoe men daar in
komt en er in wordt opgenomen. Deze vraag zou ik graag door U helder en duidelijk beantwoord willen
hebben".
Vers: 5: Jezus antwoordde: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit water en
geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan".
Op deze herhaalde vraag gaf Ik Nicodemus precies weer het antwoord, zoals dat in het bovenstaande Se
vers staat. Het onderscheidt zich van het eerste slechts daardoor, dat hier nader wordt aangeduid, waaruit
men eigenlijk moet worden wedergeboren om in het Godsrijk te komen, namelijk uit het water en uit de
Geest, wat zoveel zeggen wil als:
De ziel moet met het water van deemoed en zelfverloochening gereinigd worden (want water is het
oeroude symbool van deemoed, het laat alles uit zich maken, is tot alles dienstbaar en zoekt steeds de
laagste plekken van de aarde op en vliedt van de hoogten) en dan pas uit de geest der Waarheid, die een
onreine ziel nooit kan bevatten, daar een onreine ziel gelijk is aan de nacht, terwijl de waarheid een zon
vol licht is, die overal dag om zich verspreidt.
Wie dus in zijn door de deemoed gereinigde ziel de waarheid opneemt en deze als zodanig erkent, die
wordt door de waarheid in de geest vrijgemaakt. En deze vrijheid van de geest of het ingaan van de geest
in zo'n vrijheid is dan ook het eigenlijke ingaan in het Godsrijk.
Zulk een uitleg gaf ik weliswaar Nicodemus niet, omdat hij haar met de kennis en het inzicht dat hij bezat
nog minder zou hebben begrepen dan de korte, versluierde grondstelling zelf. Hij vroeg mij daarom ook
weer, hoe dat was te verstaan.
Vers 6: "Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest".
Ik gaf hem tot antwoord wat in het bovenstaande vers 6 staat geschreven: "Laat het u niet verwonderen,
dat Ik zo tot u spreek! Want ziet, wat uit het vlees komt, is weer vlees, dus dode materie of uiterlijke
omhulling van het leven; wat echter uit de Geest komt, dat is ook geest of het eeuwige leven en de
waarheid in zichzelf".
Nicodemus begrijpt de zaak nog steeds niet. Hij haalt zijn schouders op en verwondert zich steeds meer,
minder over de zaak dan wel, dat hij als een zeer wijze Farizeeër, die in de gehele Schrift goed thuis is, de
zin van zo'n woord niet in staat is te begrijpen. Want hij was erg overtuigd van zijn wijsheid en was ook
vanwege die grote wijsheid verheven tot overste van de Joden.
Daarom verwonderde het hem des te meer, dat hij nu in Mij geheel onverwacht een Meester had
gevonden, die hem zulke bijzondere noten van wijsheid gaf te kraken. Daar hij er helemaal niet uit wijs
kon worden, vroeg hij Mij opnieuw: "Hoe moet dat nu weer worden opgevat? Kan dan ook een geest
zwanger worden en zijnsgelijke baren?"
Vers 7: "Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: u moet opnieuw geboren worden!"
Ik zeg tot hem: "Ik heb u reeds gezegd u er niet over te verwonderen, dat Ik zei: u moet allen opnieuw
geboren worden".
Vers 8: "De wind waait waarheen hij wil, en u hoort zijn geluid, maar u weet niet waar hij vandaan komt
en waar hij heen gaat; zo is ieder die uit de Geest geboren is".
"Want ziet, de wind waait waarheen hij wil, u hoort zijn geluid, maar u weet desondanks niet, waar hij
oorspronkelijk vandaan komt; alzo is het ook met ieder, die uit de Geest komt en tot u spreekt. U ziet en
hoort hem wel, maar daar hij op zijn geestelijke wijze tot u spreekt, begrijpt en verstaat u niet, waarover
hij het heeft en wat hij daarmede zegt en bedoelt. Daar u echter een wijze bent, zal het u te rechter tijd ook
gegeven worden, dat u zulke dingen zult begrijpen en verstaan".
Vers 9: Nicodemus antwoordde en zei tot Hem: "Hoe kunnen zulke dingen gebeuren?"
Hier schudt Nicodemus bedenkelijk het hoofd en zegt na een poosje: "Ik zou van U graag willen horen,
hoe zulke dingen zouden kunnen gebeuren; want wat ik weet en begrijp, dat weet en begrijp ik in mijn
vlees. Wordt het vlees mij ontnomen, dan zal ik nauwelijks meer iets begrijpen en verstaan. - Hoe, hoe
word ik als vlees tot een geest, en hoe zal mijn geest dan een andere geest in zich opnemen en opnieuw
baren? Hoe zal dat toegaan?"
Vers 10: "Jezus antwoordde en zei tot hem: "Bent u de leraar van Israël en weet u deze dingen niet?"
Ik zei tot hem: "U bent een zeer wijze leraar in Israël en u
kunt zoiets niet vatten en begrijpen? Als u dat niet kunt vatten als een geleerde van de Schrift, hoe zal het
dan wel met die vele anderen gaan, die van de Schrift nauwelijks zoveel weten, dan dat er eens een
Abraham, Isaak en Jakob zijn geweest?"
Vers 11: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij (geestelijk) spreken (heel natuurlijk) wat Wij weten en Wij
getuigen (van dat) wat Wij gezien hebben; en u kunt ons getuigenis niet (begrijpen) en aannemen!"
"Voorwaar, voorwaar, geloof Mij! Wij, Ik en Mijn jongeren, die uit de Geest zijn gekomen, spreken hier
met u niet alleen maar zuiver geestelijk, maar geheel naar de natuur en maken u in natuurlijke beelden der
aarde dat bekend, wat wij weten en gezien hebben in de Geest, en u kunt dat niet begrijpen en aannemen?"
Vers 12: "Als Ik u aardse dingen heb gezegd en u niet gelooft, hoe zult u geloven als Ik u de hemelse zeg?"
"Als u echter reeds zo iets gemakkelijks in begrijpelijke taal niet kunt verstaan, waar Ik toch op aardse
wijze met u spreek over geestelijke dingen, die daardoor behoorlijk tot aardse dingen worden, dan zou Ik
willen weten, hoe uw geloof zich zou houden, wanneer Ik over hemelse zaken zuiver hemels tot u zou
spreken! - Ik zeg u: alleen de geest, die in en uit zichzelf geest is, weet wat in de geest is en wat zijn leven
is! Het vlees is echter slechts de buitenste schors en weet niets van de geest, tenzij de geest het openbaart
aan zijn omhulsel, de schors. Uw geest wordt echter nog te veel beheerst en bedekt door uw vlees en weet
daarom niets van hem. Maar de tijd zal komen, waarin uw geest, zoals Ik u reeds gezegd heb, vrij wordt;
dan zult u onze verklaring begrijpen en aannemen!"
Nicodemus zegt: "Liefste Rabbi, gij Wijste onder de wijzen! O zeg het mij duidelijk, wanneer, wanneer
die tijd zal komen, waarnaar ik zo vurig en smachtend verlang!"
Daarop antwoordde Ik en sprak: "Mijn beste vriend, dat ik u tijd, dag en uur kan aangeven, daartoe bent u
nog niet voldoende gerijpt. Ziet, zolang de nieuwe wijn nog niet behoorlijk uit is gegist, blijft hij troebel,
en al doe je hem in een kristallen beker en houd je de beker dan tegen de zon, toch zal haar machtig licht
nog niet door de vertroebeling van de nieuwe wijn vermogen door te dringen, en precies zo gaat het ook
met de mens. Voordat hij niet behoorlijk is doorgegist en door het gistingsproces al het onreine uit zich
heeft verwijderd, kan het Licht van de hemel zijn wezen niet doordringen. Ik zal u echter nu iets zeggen;
zult u dat begrijpen, dan zal u die tijd ook duidelijk zijn!"
Vers 13 -15: "En niemand is opgevaren in de hemel dan Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des
mensen die in de hemel is. En zoals Mozes de slang in de woestijn heeft verhoogd, zo moet de Zoon des
mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft".
"Ziet, niemand vaart op in de hemel, dan alleen Hij, die uit de hemel is neergedaald, namelijk de Zoon des
mensen, die gelijktijdig in de hemel is. En zoals Mozes in de woestijn een slang heeft verhoogd, zo moet
ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat allen die in Hem geloven nietverloren gaan, maar
eeuwig leven hebben. Zeg Mij, begrijpt u dat?"
Nicodemus zegt: "Lieve Meester! Hoe zou ik dat kunnen! In U is een bijzonder soort wijsheid. . . Als Uw
machtige daden mij niet aan U bonden, zou ik U voor een dwaas of grappenmaker houden, want op Uw
manier heeft nog nooit een mens gesproken. Maar Uw daden geven aan, dat U als een leraar van God tot
ons bent gekomen en in U een volheid van goddelijke macht en wijsheid moet zijn, zonder welke het
niemand mogelijk is, zulke daden te volbrengen. Waar dan het ene zuiver goddelijk is, moet ook het
tweede goddelijk zijn. Lieve Meester, Uw daden zijn goddelijk en dus moet ook Uw leer van het rijk Gods
op aarde goddelijk zijn, of ik het begrijp of niet! . . . Lieve Meester, sinds Henoch en Elias is nog geen
mens op aarde het geluk ten deel gevallen zichtbaar op te varen in de hemel; U kunt wellicht de derde
worden! En als dat zo zou zijn, zou dat dan andere mensen van nut kunnen zijn, die, omdat zij niet vanuit
de hemelen zijn afgedaald, ook niet ooit in de hemel kunnen komen?
Bovendien zegt U, dat Hij, die van de hemel is nedergedaald, eigenlijk slechts schijnbaar op aarde is, maar
in werkelijkheid nochtans gelijktijdig in de hemel is. Derhalve zouden aan het komende Godsrijk
voorshands slechts Henoch en Elias en naderhand wellicht ook U deel hebben, maar alle andere miljoenen
maal miljoenen mensen kunnen zich voor eeuwig in het donkere graf leggen en uit Gods genade en
barmhartigheid weer tot aarde en tenslotte tot niets worden.
Lieve Meester, voor zo'n Godsrijk op aarde bedanken de arme wormen der aarde. . . Wat had Henoch en
wat Elias gedaan, dat zij van de aarde in de hemel zijn opgenomen?
Nauwkeurig beschouwd niets, dan wat hun hemelse natuur eigen was. Zij hadden bijgevolg geen
verdienste en zijn volgens Uw nu gegeven uitleg slechts daarom in de hemel opgenomen, omdat zij
evenals U vanuit de hemel op aarde zijn gekomen!. . .
Wat U echter bedoelt met de verhoging van de Zoon des mensen, gelijk aan die van de koperen slang van
Mozes in de woestijn, en hoe en waarom allen het eeuwige leven zullen hebben, die aan deze verhoogde
Zoon des mensen geloven, dat gaat lijken op iets, wat klinkklare onzin is. Wie is deze Zoon des mensen? .
.Daarop antwoord Ik: "u heeft nu veel woorden gebruikt en hebt gesproken als een mens, die van hemelse
dingen geen weet heeft; maar dat kan ook niet anders, want u bent in de nacht der wereld en kunt het Licht
niet zien, dat uit de hemelen is gekomen, om de duisternis van de nacht van deze wereld te verlichten".
Vers 16: "Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat
ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft".
"Ik zeg het u: God is de Liefde en de Zoon is diens Wijsheid. God had de wereld zo lief, dat Hij Zijn
eniggeboren Zoon, dat wil zeggen Zijn uit Hem Zelf van eeuwigheid uitgaande Wijsheid, in deze wereld
gaf, opdat allen die in Hem geloven, niet verloren gaan maar eeuwig leven hebben! - Zeg Mij, begrijpt u
ook dit niet?"
Nicodemus zei: "Het komt me wel voor, als zou ik het begrijpen, maar eigenlijk begrijp ik het toch niet.
Als ik maar wist, wat ik onder de Zoon des mensen moet verstaan. U sprak nu ook van de eniggeboren
Zoon van God, die door Gods Liefde aan de wereld werd gegeven. Is de 'Zoon des mensen' en de
'eniggeboren Zoon' één en dezelfde individualiteit?"
Ik antwoord: "Zie hier! Ik heb een hoofd, een lichaam en handen en voeten. Het hoofd, het lichaam, de
handen en de voeten zijn vlees, en dat vlees is een zoon des mensen; want wat vlees is, komt van vlees.
Maar in deze Zoon des mensen, die vlees is, woont Gods wijsheid en dat is de eniggeboren Zoon van God,
maar slechts de Zoon des mensen zal gelijk de koperen slang van Mozes in de woestijn worden verhoogd,
waaraan zich velen zullen stoten. Zij, die zich echter niet stoten, maar geloven en zich zullen houden aan
Zijn naam, die zal Hij macht geven, kinderen Gods te heten en aan hun leven en rijk zal voortaan voor
eeuwig geen eind zijn".
Vers 17: "Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou oordelen, maar
opdat de wereld door Hem behouden zou worden".
"U moet nu ergens niet een gericht van deze wereld verwachten, zoiets als oorlogen, watervloed of een
alle heidenen verterend vuur uit de hemelen, want zie, God heeft zijn eniggeboren Zoon (de goddelijke
wijsheid) niet in de wereld (in dit mensenvlees) gezonden, opdat Hij deze wereld zou oordelen
(verderven), maar opdat zij door Hem ten volle zalig zal worden, dat wil zeggen, dat ook alle vlees niet zal
verderven, maar met de Geest opstaan tot eeuwig leven. (Onder vlees wordt hier niet zozeer het eigenlijke
vleselijke lichaam verstaan, maar veelmeer de vleselijke lusten van de ziel.) Maar, om dat te bereiken,
moet het geloof de materiële begeerten tot grootheid teniet doen, namelijk het geloof aan de Zoon des
mensen, dat deze van eeuwigheid her uit God geboren in deze wereld is gekomen, opdat allen het eeuwige
leven zullen hebben, die in Zijn naam zullen geloven en dat behouden!"
Vers 18: "Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft is al geoordeeld, omdat hij niet
heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God".
"Wie steeds, zij het Jood of heiden, in Hem zal geloven, die zal nimmer geoordeeld en verdorven worden;
maar wie zich aan de Zoon des mensen zal stoten en niet in Hem geloven, die is dan ook reeds geoordeeld.
Want juist het feit, dat hij niet geloven wil en geloven kan, omdat hij zich vanwege zijn gevoel van
grootheid aan de naam en het wezen van de Zoon des mensen stoot, is reeds het oordeel van zo'n mens.
Begrijpt u het nu?"
Nicodemus zegt: "Ja, ik begrijp tamelijk de zin van Uw zeer mystiek gehouden toespraak; maar zij schijnt
in zoverre als in de lucht gesproken, zolang de door U zo hooggeplaatste Zoon des mensen, waarin de
volheid van de goddelijke wijsheid woont, er niet is en U ook tijd en plaats niet nader bepalen kunt of wilt,
wanneer Hij zal komen en waar.
Zo klinkt ook Uw oordeel, dat U alleen vaststelt aan het ongeloof, raadselachtig. . . Wat is dan eigenlijk
Uw 'oordeel', welke nieuwe zin verbindt U met dit begrip?"
Ik zeg: "Mijn vriend, Ik zou ook bijna tot u kunnen zeggen: Ik begrijp nauwelijks meer, waaraan het kan
liggen, dat u de geheel duidelijke zin van Mijn woorden niet in staat bent te bevatten! Het begrip 'oordeel'
kunt u niet begrijpen, en Ik heb het u toch overduidelijk gegeven en geheel uitgelegd".
Vers 19: "En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen en de mensen hebben de duisternis
meer liefgehad dan het licht, want hun werken waren boos".
"Ziet, dit is het oordeel, dat nu Gods Licht uit de hemelen in de wereld is gekomen; maar de mensen, nu
zij uit de duisternis zijn weggehaald en in het licht geplaatst, houden desondanks meer van de duisternis
dan van Gods nu volle Licht voor hun ogen! Dat de mensen het Licht niet willen, bewijzen hun werken,
die door en door boos zijn. . . "
Vers 20: "Want ieder die kwade dingen bedrijft, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken
niet bestraft worden".
"Wie van zulke werken houdt en die doet, is een vijand van het licht; hij haat het en zal alles doen om niet
met zijn daden in het licht te komen, opdat zijn kwade werken,
waarvan hij weet, dat zij in het licht ontoelaatbaar en geoordeeld zijn - niet in hun slechtheid herkend en
bestraft kunnen worden. Welnu, daarin bestaat het eigenlijke oordeel; wat u echter onder het oordeel
verstaat is niet het oordeel, maar slechts een straf, die op het oordeel volgt. Wanneer u ervan houdt in de
nacht te lopen, is dat reeds een oordeel van uw ziel, dat u meer van de nacht houdt dan van de dag. Als u
daardoor u gauw stoot en u pijn doet, of u valt in een greppel of een diep gat, is zo'n schok of zo'n val niet
het oordeel, maar slechts een gevolg van het oordeel in u, daar u van de nacht houdt en de dag haat!"
Vers 21: "Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden. Want zij
zijn in God verricht".
"Bent u evenwel een vriend van het licht en de dag, van de waarheid uit God, dan zult u ook
overeenkomstig de goddelijke waarheid handelen en zult vurig wensen, dat uw werken in het licht voor
allen zichtbaar mogen zijn en openbaar worden voor iedereen; want u weet dat uw werken, omdat ze
gedaan zijn in het licht der waarheid uit God, goed en rechtvaardig zijn en zodoende erkenning en openlijke beloning verdienen!
Wie een vriend van het licht is, zal niet des nachts, maar overdag gaan en zal het licht direct herkennen,
omdat hij uit het licht is en dit licht heet het geloof uit het hart. Wie derhalve gelooft aan de Zoon des
mensen, dat deze een Licht uit God is, heeft reeds het leven in zich, en het gericht is juist het ongeloof
zelf.
Ik denk, dat u Mij nu wel zult hebben begrepen".
Nicodemus zegt: "Nu is mij alles duidelijk op één ding na; en dat ene is juist de bijzondere Zoon des
mensen zelf. Wat baat mij het geloof of de beste, vaste wil om aan de Zoon des mensen te geloven, als de
Zoon des mensen zelf er niet is? Uit de lucht of uit een pure idee kan men geen Zoon des mensen
scheppen. Zeg mij daarom, waar ik deze eeuwige Godszoon aantref en wees er van verzekerd, dat ik Hem
met een volkomen geloof zal tegemoetkomen!"
Ik zeg: "Als Ik dat niet in u had gezien, zou u van Mij zo'n betoog niet hebben gekregen! Maar u kwam in
de nacht en niet overdag tot Mij, hoewel u veel van Mijn daden hebt gehoord en gezien! Omdat u echter in
de natuurlijke nacht naar de tijd, als ook in de met deze overeenkomende nacht van uw ziel tot Mijn
kwam, is het ook zeer begrijpelijk, dat u de Zoon des mensen nog niet duidelijk is.
Ik zeg u: als iemand de Zoon des mensen zoekt in de tijdelijke nacht, omdat hij bang is dat overdag voor
alle mensen zichtbaar te doen, opdat hij bij hen niet een slechte reputatie zal krijgen, die zal dat wat hij
zoekt niet goed vinden. Want dat zult u als wijze onder de Joden wel weten, dat de nacht, wat voor een het
ook is, het minst deugt om te zoeken en te vinden. Wie dus de Zoon des mensen zoekt, moet Hem overdag
en niet 's nachts zoeken; dan zal deze wel te vinden zijn.
Alleen dit zeg ik u: ga naar Johannes, die nu immers met water te Enon bij Salim doopt, die zal u zeggen
of de eniggeboren Zoon van God er al is of nog niet! Daar zult u Hem leren kennen!"
Nicodemus zegt: "Ach, lieve meester, dat zal moeilijk gaan. Want ik ben dagelijks overstelpt met allerlei
zaken en kan me daar niet gemakkelijk aan onttrekken! . .. Zo dikwijls U echter met Uw jongeren naar
Jeruzalem zult komen, kom dan bij mij en ik zal U een goed onderdak geven! In mij zult U met allen die
bij U zijn, steeds een oprechte vriend en beschermer vinden. . . Wat ook maar onder mijn gezag staat, zal
U steeds tot dienen bereid zijn!
Want ziet, in mij is een grote verandering gekomen. Ik heb U lief, goede Meester, meer dan alles wat mij
ooit dierbaar was en deze liefde zegt mij: U Zelf bent juist degene, voor wie U mij naar Johannes bij Enon
hebt verwezen. Misschien is het ook niet zo, als ik het in mij voel; maar het zij zoals het is, ik heb U van
gans er harte lief, daar ik in U een grote Meester van de echt goddelijke wijsheid erken. Hebben Uw
daden, die vóór U wel niemand heeft verricht, mij reeds met diepste verwondering vervuld, Uw grote
wijsheid heeft mij in mijn hart nog meer gevangen genomen voor U, 0 lieve Meester! Ik heb U lief! Zeg
mij toch, spreekt mijn hart een goed getuigenis over U uit?"
Ik zeg: "Heb nog een klein poosje geduld en alles zal u duidelijk worden. Binnenkort zal Ik weer tot u
komen en zal uw gast zijn, dan zult u alles te weten komen.
Doe maar wat uw hart u ingeeft, dat zal u in één keer meer zeggen dan alle vijf boeken van Mozes en alle
profeten samen. Want zie, in de mens is niets waar, dan alleen de liefde. Houdt u daarom aan haar, en u
zult in het daglicht wandelen".
3.
Uit de levensschool van de Heer
"Wie het van Mij leert en tot Mij komt in de levensschool door het geloof aan de enige, alleen ware God,
door de liefde tot Hem en daardoor de liefde tot de naaste en dan naar Mijn leer leeft en handelt, die is
een ware leerling van Mijn school En dit is de enig ware en goede levensschool voor elk mens, die in deze
school wil binnengaan en daarin onveranderlijk wil blijven tot aan het einde van zijn aardse leven. Alleen
in deze school zal hij het eeuwige leven in het hiernamaals voor zijn ziel vinden, en de dood en het gericht
van de materie zullen van hem wijken".
(Gr. Ev. Joh. IX/155 (9))
a) De 'fundamentele kern' van de leer van Jezus
Gr.Ev.Joh.III /53(6 - 16)) (De Heer tot Suetal) Zoals men al het goede alleen daarom moet liefhebben,
omdat het goed is en daarom waar, zo wil ook God dat men alleen van Hem houdt, omdat Hij alleen in
hoogste mate goed en waarachtig is. Je naaste moet je daarom evenzo liefhebben, omdat hij evenals jij het
evenbeeld van God is en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.
Zie, dat is welbeschouwd de fundamentele kern van de leer, en door deze nieuwe leer zo nauwgezet
mogelijk in acht te nemen, wordt de aanvankelijk zeer gebonden geest in de mens steeds vrijer, groeit en
doordringt tenslotte de gehele mens en trekt zodoende alles in zijn leven, wat Goddelijk leven is en
bijgevolg eeuwig zal duren en wel in de hoogst mogelijke zaligheid.
Elk mens, die zo in wezen in zijn geest wordt wedergeboren, zal nooit een dood zien, voelen of smaken en
het los worden van zijn vlees zal hem zalige vreugde zijn. Want de geest van de mens, die zo geheel een is
met zijn ziel, zal gelijken op een mens in zware gevangenschap, die door een heel klein venster kan
uitzien in de mooie landouwen der aarde en kan zien, hoe vrije mensen opgewekt daarin met allerlei
nuttige dingen bezig zijn, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij zal hij zijn, als de gevangenisbewaarder komt, de deur opent, hem van alle ketenen bevrijdt en tot hem zegt: "Vriend, je bent
vrij van alle verdere straf, ga heen en geniet nu de volle vrijheid".
Zo gelijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een embryo-vogeltje in het ei; als het door de
broedwarmte rijp is geworden in de schaal die hem omsluit, breekt hij die open en verheugt zich in zijn
vrije leven.
Dat kan de mens slechts bereiken door zich nauwgezet en oprecht te houden aan de leer, die de Heiland uit
Nazareth nu aan de mensen verkondigt. - En dan ontvangt de mens als hij in de geest steeds meer is
wedergeboren, ook andere volkomenheden, waarvan de louter natuurlijke in het vlees zijnde mens zich
geen voorstelling kan maken. De geest is dan een macht in zich, aan de Goddelijke gelijk; wat zo'n
voleindigde geest in de mens dan wil, dat gebeurt, omdat er buiten de levenskracht van de geest in de
ganse oneindigheid Gods geen andere macht en kracht kan zijn. Want alleen het ware leven is heer en
schepper, onderhouder, wetgever en bestuurder van alle creatuur, en daarom moet zich alles voegen naar
de macht van de eeuwig alleen levende geest.
b) Zelfbeschikking en liefde van de daad
Gr.Ev.Joh.III/241 (2 - 10) (Raphaël tot Mathaël) Je weet dat elk mens zichzelf uit vrije wil, geheel
onafhankelijk van de goddelijke wil, moet ontwikkelen en vormen naar de welbekende goddelijke orde,
om op die manier een vrij Godskind te worden. - Het krachtigste en dus meest werkzame middel daartoe is
de liefde tot God en in dezelfde mate de liefde tot de naaste. De ware deemoed, zachtmoedigheid en
geduld staan de liefde terzijde, omdat de ware liefde zonder deze drie naast zich in het geheel niet kan
bestaan en geen ware en reine liefde is.
Hoe kan nu de mens in zich gewaar worden, dat hij zich getrouw bevindt in de reine liefde naar de
goddelijke orde? De mens dient zichzelf te onderzoeken of hij, als hij een arme broeder of arme zuster ziet
of deze zelf tot hem om hulp komen, zich in zijn hart geheel liefdevol en zichzelf vergetend gedrongen
voelt, blijmoedig te geven. Voelt hij dat ernstig en levendig in zich, dan is hij als een waar Godskind reeds
rijp, en de gegeven beloften, die een Godskind heeft te verwachten, beginnen werkelijkheid te worden en
tonen zich op wonderlijke wijze in woord en daad, en daardoor wordt U gerechtvaardigd als leraar voor
Uw volgelingen te treden.
Die volgelingen echter, bij wie de beloften niet openbaar worden, zullen dat aan zichzelf moeten
toeschrijven, want zij hebben hun hart nog niet geheel geopend voor de arme naasten der mensheid.
De liefde tot God en het vrijwillig opvolgen van Zijn als waar erkende wil zijn het eigenlijke element van
de hemel in het mensenhart. Het is de woonplaats van de Goddelijke geest in elk mensenhart; de
naastenliefde echter is de poort tot deze heilige woning. Deze poort moet geheel geopend zijn, opdat Gods
levenskracht in zo'n woning kan binnentrekken, en de deemoed, zachtmoedigheid en geduld zijn de drie
ver geopende ramen, waardoor de heilige woning van God in het mensenhart door het krachtigste Licht uit
de hemelen volkomen helder wordt verlicht en met alle levenskracht uit de hemelen wordt verwarmd.
Alles ligt dus aan de vrije en vol vreugde vrijuit bedreven naastenliefde; de hoogst mogelijke
zelfverloochening is de openbaring van de beloften zelf. - Daar heb je nu het juiste antwoord op de
allerbelangrijkste levensvraag. Overdenk haar en doe daarnaar, dan zullen jullie gerechtvaardigd voor
jezelf, voor jullie broeders en voor God staan! Want wat nu de Heer Zelf doet, dat zullen ook de mensen
moeten doen, om Hem gelijk en dus Zijn kinderen te worden.
c.) De poort der zelfverloochening
Gr.Ev.Joh. IV/1 (4 - 6,9 - 12) (De Heer tot Mathaël)
Waarlijk Ik zeg allen: Niemand zal tot Mij komen, als de Vader hem niet tot Mij zal trekken! Gij allen
moet door de Vader, dus door de eeuwige Liefde in God, beleerd zijn, als gij tot Mij wilt komen. Ieder
moet volkomen zijn, zoals de Vader in de hemel volkomen is! Maar het vele weten, evenals de rijkste
ervaring, zal je daar niet brengen, maar alleen de levende Liefde tot God en in dezelfde mate tot de naaste:
daarin ligt het grote geheim van de Wedergeboorte van je geest uit God en in God.
Doch ieder zal van te voren met Mij door de enge poort der volle zelfverloochening moeten gaan, tot hij
wordt, zoals Ik ben. Een ieder moet ophouden, zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
God boven alles liefhebben, betekent: in God geheel opgaan en ingaan - en de naaste liefhebben betekent
eveneens: in de naaste geheel ingaan, anders kan men hem niet geheel liefhebben; een halve liefde baat
noch hem, die liefheeft, noch degene die men liefheeft.
Daarin ligt de hoogste wijsheid, dat men wijs wordt door de meest levende liefde. Alles weten is echter
zonder de liefde tot geen enkel nut! Bekommer je daarom niet zozeer om veel te weten, maar dat je veel
lief hebt, dan zal de liefde je geven, wat geen weten ooit kan geven.
Wat baat het jullie voor Mij, als je je bijna zou willen oplossen van verwonderen over Mijn macht,
grootheid en nooit te doorgronden heerlijkheid, - en buiten jullie huis zouden arme broeders en zusters
wenen van honger, dorst en kou?! Hoe ellendig en geheel nutteloos zou een luid jubel - en lofgeschal ter
ere en tot roem van God zijn, terwijl men op de ellende van de arme broeder geen acht gaf! Wat voor nut
hebben alle rijke en pronkvolle offers in de tempel, als voor diens deur een arme broeder versmacht van
honger?! - Daarom dient jullie onderzoeken vooral op de ellende van je arme broeders en zusters gericht te
zijn; breng die hulp en troost! Dan zul je in een broeder, die je hebt geholpen, meer vinden dan wanneer je
alle sterren zou hebben bereisd en Mij geprezen met tongen van de Seraphim!
Waarlijk, Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid kunnen je in
eeuwigheid niet geven, wat je bereiken kunt, als je een broeder, die er ellendig aan toe was, waarachtig
hebt geholpen met al je kracht en middelen! Niets staat hoger en dichter bij Mij dan alleen de ware liefde
van de daad!
d.) Het geloof gaat vooraf
Gr.Ev.Joh. V/213 (8 - 9) (De Heer tot Epiphan) Bij het aanhoren van een nieuwe leer mag men het geloof
tenminste in het begin niet missen. Men kan de leren en hun grondslagen wel goed onderzoeken, - maar er
behoort ook toe, dat men haar op grond van de autoriteit en waarachtigheid van de leraar als waarheden
van hoge waarde heeft aangenomen, ook zonder het direct tot op de bodem te begrijpen; want dat komt
pas met de vervulling van datgene, wat de leer als voorwaarde in zichzelf heeft opgesteld. Komt dat niet te
voorschijn, dan pas zou men schouderophalend kunnen zeggen: "Of de leer was uit de lucht gegrepen, of
de gestelde voorwaarden zijn nog niet geheel aan mij vervuld!" Dan is het tijd, met de meester eerst nader
te spreken en inlichtingen in te winnen, of het getrouw in acht nemen van de beginselen van de nieuwe
leer ook bij niemand anders de gehoopte werking heeft teweeg gebracht. Heeft zij dan bij iemand anders
wel gewerkt, alleen niet bij jou, dan zou de schuld toch blijkbaar alleen aan jou kunnen liggen en dan zou
je menig verzuim en nalatigheid ijverig moeten inhalen, om ook hetzelfde te bereiken, wat je buurman
heeft bereikt.
e.) Zelfkennis en Godskennis
Gr.Ev.Joh. V/215 (1 - 7) (De Heer tot Epiphan) Mijn doel en leer bestaat eenvoudig daaruit, de mens te
tonen, waar hij eigenlijk vandaan komt, wat hij is en waarheen hij moet komen en ook zal komen naar de
volle waarheid. Reeds de Griekse wijzen hebben gezegd: "Het moeilijkste, belangrijkste en hoogste weten
ligt in de naar mogelijkheid meest volkomen zelfkennis". Zie, dat nu is juist Mijn doel; want zonder deze
kennis is het onmogelijk, een allerhoogst Goddelijk Wezen als de grond van alle worden, zijn en bestaan
te kennen en te begrijpen. Wie dat echter niet inziet en zijn leven, denken en streven niet richt op het enig
ware levensdoel, zichzelf en een allerhoogst Goddelijk Wezen als de eeuwige, diepste grond van alle zijn
en worden geheel te kennen, die is zo goed als verloren.
Want elk ding, dat in zijn binnenste geen geheel en al opnemende en in al zijn delen vasthoudende en
steeds meer en meer onveranderlijke vastheid heeft, valt spoedig uiteen en gaat als dat, wat het was,
geheel te gronde. Zo ook de mens, die in en met zichzelf en in en met God niet geheel een is geworden.
Dat een worden kan de mens alleen daardoor bereiken, als hij zich en daardoor onvermijdelijk ook God
als de diepste grond van zijn bestaan volledig leert te zien en naar zo'n inzicht werkzaam wordt in al zijn
levenssferen.
Is een mens aldus in zich rijp en gedegen geworden, dan is hij dan ook een heer geworden van alle uit God
voortvloeiende krachten en daardoor ook een meester geworden van alle creatuur, geestelijk en materieel;
hij is absoluut door geen enkele kracht meer te vernietigen en heeft dan dus het eeuwige leven. - En ziet,
dat is nu ook het totale eigenlijke wezen van Mijn gehele nieuwe leer, die echter in de grond eigenlijk een
alleroudste leer vanaf het begin van de mens op aarde is! Zij is alleen door de traagheid van de mensen
verloren gegaan en wordt door Mij als het verloren gegane oeroude Eden (Je den = het is dag) aan de
mensen, die van goede wil zijn, nu weer als nieuw gegeven.
f.) Het geweten en de invloed der engelen
Gr.Ev.Joh. 111/232 (1-14) (Raphaël tot Mathaël) Meen je, dat wij talloze engelgeesten, en ik hier in het
bijzonder, de Heer alleen op deze heuvel ten dienste staan? Zie, zoals hier nu voor je ogen zichtbaar is,
staan wij de Heer steeds tot hoge dienst bereid en dragen Zijn wil van de ene oneindigheid naar de andere;
en wees er van verzekerd, dat wij je in je Pontus Iandstreek zeker zullen vinden en je steeds van alles in
kennis zullen stellen, wat je naar Gods orde moet weten. Er moge gebeuren wat er wil, als je wil blijft
zoals hij nu is, zul je van alles wat voor je nodig is om te weten in een oogwenk in kennis gesteld worden
en meer heb je ook niet nodig.
Zou je evenwel als koning in de gewoonlijke hoogmoed van de heerser vervallen en je zodoende
afwenden van de Heer en dus ook van ons, dan zou je zeker niets meer ervaren van Gods rijk en Zijn
onmetelijke genade! Maak je daarom om niets anders bezorgd, dan dat je blijft in de volle liefde en genade
van de Heer, - al het andere zal je vanzelf ten deel vallen!
Zou je je van alles, wat de Heer verder nog op deze aarde persoonlijk zal doen, zelf hebben kunnen
overtuigen, en je zou je dan toch nog op de een of andere manier door de wereld laten verleiden, dan zou
je al hetgeen je gezien en gehoord had even zo veel baten, als wanneer je niets gezien of gehoord had! Zo
je voortaan echter blijft in de genade en liefde van de Heer, doordat je je door de wereld niet laat
verblinden, maar de Heervoortdurend lief hebt boven alles en al je naasten als je zelf, dan zul je, al was je
ook in de meest vreemde en verst verwijderde wereld, nochtans in alles worden ingewijd wat de Heer zal
doen, - voorzover dat voor het heil van je ziel nodig is. Ben je daarmee tevreden?
Mathaël zegt: Mijn hoge vriend uit Gods hemelen! Ik ben daarmee geheel tevreden en heb niets meer
nodig behalve dit ene, dat ik door je word gemaand, indien ik door zo vele omstandigheden ook maar iets
afwijk van de Heer en van Zijn orde. Want zo'n por op het juiste moment is meer waard dan een wereld
vol met de grootste schatten!
Raphaël zegt: Ook dat zou zonder dat je het vroeg altijd zijn gebeurd. Want elk mens heeft een geestelijk
orgaan in zijn hart, dat voor ons engelen steeds open staat en ongehinderd toegankelijk is. Dit orgaan geeft
de eenvoudige begrippen weer: goed - slecht, waar - onwaar, recht - onrecht. Doe je meteen het goede,
ware en rechte, dan wordt door ons het bevestigende en goede deel aangeroerd, en in je ontstaat daardoor
het weldoende gevoel, dat je goed en juist hebt gehandeld en gesproken. - Maar heb je eens niet goed
gehandeld en gesproken, dan wordt door ons het tegengestelde deel van het orgaan opgewekt en een angst
zal je overvallen en je zeggen, dat je buiten de goddelijke orde bent getreden. En dit orgaan wordt in
morele taal heel treffend het geweten genoemd.
Je kunt je op deze stem getrouw verlaten, zij zal je nooit en nimmer bedriegen! Of het moest zijn dat
iemand dit orgaan zo liet afstompen, dat het tenslotte als een te materieel geworden orgaan de aanraking
door ons engelen geheel niet meer waarnam; dan zou het geestelijke deel van de mens zonder meer zo
goed als geheel verloren zijn! Maar dat zal bij jou zeker wel niet gebeuren, omdat je in de genade en liefde
van de Heer reeds een te grote vordering hebt gemaakt en de Heer jou met je metgezellen geheel heeft
veranderd en vernieuwd. Je ziel is weliswaar nog de oude, waarin de liefde van de Heer als Zijn Geest
reeds zeer sterk is beginnen te werken; maar je oude, verkeerde vlees is door de Heer omgevormd, zodat
het niet meer op je ziel drukt. - Binnenkort zal je liefde tot de Heer door de werkzaamheid van de
naastenliefde worden tot een intens gegeven en vaste vorm aannemen; dan zul je in Geest en Waarheid
wedergeboren zijn en de geestelijke verbintenis aangaan met de Oerliefde in God en daardoor ook daarmede één worden.
Daardoor zal dan Gods Liefde tegenover jou ook pas werkelijk in je beleefd worden en vorm aannemen,
en je zult dan God steeds kunnen zien en spreken en de Heer zal, zoals hier nu lichamelijk voor je
zichtbaar en voor je hart verneembaar, je Leider en Leraar zijn en blijven voor altijd. En er zal geen
mogelijkheid meer zijn je van de Heer af te wenden, want je zult in willen en erkennen als een echte en
ware zoon van de Eeuwige Vader volledig één met Hem zijn.
g.) Vermaning tot verzoenlijkheid
Gr.Ev.Joh. V/250 (4) (De Heer tot Petrus) Het spreekt vanzelf, dat in deze wereld voor grote en grove
misdadigers ten aanzien van de rechten van de mensen ook geweldige en grote wereldgerichten moeten
zijn en bestaan, daar anders tenslotte niemand meer zeker van zijn leven zou zijn. Maar wat betreft de
meer kleine afdwalingen, die niet zelden gebeuren onder de mensen, deze zullen voor de rechterstoel van
het barmhartige en verzoenlijke hart worden vereffend, opdat uit de kleine vergissingen van de mensen
onder elkaar geen grote en zware misdaden zullen voortkomen; want waarlijk Ik zeg: roof, moord en
doodslag zijn uiteindelijk toch niets anders dan gevolgen van aanvankelijk kleine afdwalingen der mensen
onder elkaar, uit louter kleine, wereldlijke overwegingen van eigenbaat en eigendunk en op zichzelf
gericht zijn.
Gr.Ev.Joh. IV/78 (1 - 5) (De Heer tot Zorel) Wie zijn gebreken berouwvol bekent en boete doet in de
ware, levende deemoed van zijn hart, die is Mij liever dan negenennegentig rechtvaardigen, die nog nooit
behoefte tot boete hebben gevoeld. Kom daarom nu tot Mij, boetvaardige vriend; want in je heerst nu het
echte gevoel van deemoed, dat Mij liever is dan dat van de rechtvaardigen vanaf het eerste begin, die in
hun hart roepen: "Hosannah, God in den hoge, dat wij Uw heilige Naam nooit hebben ontheiligd door een
zonde willens en wetens!" dat roepen ze wel en ze hebben ook recht daartoe, maar daarom zien ze ook een
zondaar met de ogen van een rechter aan en vlieden zijn nabijheid als de pest!
Kom daarom maar tot Mij, en Ik zal je de enige ware weg van het Leven en de Liefde wijzen en de ware
Wijsheid uit haar! - Kijk vriend, de weg die tot het leven van de Geest leidt, is doornig en smal. Dat
betekent zoveel als: alles, wat je ooit in dit leven aan erge, bittere en onaangename dingen kunt
ontmoeten, bestrijd dat met alle geduld en zachtmoedigheid; en wie je kwaad doet, doe hem niet hetzelfde
terug, maar het tegendeel, dan zul je gloeiende kolen op zijn hoofd stapelen! Wie je slaat, die vergeld je
niet leer om leer - neem liever nog een slag van hem in ontvangst, opdat er vrede en eendracht tussen jullie
mag zijn en blijven; want alleen in vrede gedijt het hart en groeit de geest in de ziel.
h.) De vrije wil is steeds te respecteren
Gr.Ev.Joh. VIII /43 (7) (De Heer) Laat ieder zijn vrije wil en leg niemand een verplichting op; want
jullie weten nu, dat iedere morele dwang geheel tegen Mijn eeuwige orde is! En wat Ik niet doe, doen
jullie dat evenmin!
i.) Naastenliefde
De ware naastenliefde bestaat daarin, dat men zijn naaste alles doet, waarvan men redelijkerwijs kan
wensen, dat hij het iemand ook doet.
Gr. Ev. Joh. VII/94 (17)
Gr.Ev.Joh.VII/140 (1,3,11 - 12) (De Heer tot Agrippa) In de dagen van deze duistere tijd lijdt het rijk
Gods geweld en die het willen bezitten, moeten het ook met geweld tot zich trekken, wat zoveel wil
zeggen, dat het nu een zware taak is, zich vrij te maken van alle oude en ingeroeste gewoonten, die door
de prikkelingen en verlokkingen van de wereld in de mens wortel hebben geschoten, dus de oude mens als
een oud, verscheurd gewaad geheel uit te trekken en uit Mijn leer een geheel nieuwe mens aan te trekken.
Mijn leer verlangt van de mens niets, dan dat hij in de ene, ware God gelooft en Hem als de goede Vader
en schepper boven alles lief heeft en zijn naaste als zichzelf. - Het is echter niet genoeg, dat men Mij kent
en gelooft, dat Ik de Heer ben, maar men moet ook doe n, wat Ik leer; want pas door de daad zal de mens
tot het volle evenbeeld van God kunnen geraken. Maar het doen naar Mijn leer zal zeker niet zwaar zijn
voor hem, die Mij goed heeft leren kennen en Mij meer lief heeft dan alles wat in de wereld is; wie Mij
alzo lief heeft, draagt Mij geestelijk ook reeds in zijn hart en zodoende ook de voleinding van het leven,
dus het evenbeeld van God, en in volle zaligheid het eeuwige leven.
Gr.Ev.Joh. IV/39 (1) (De Heer tot Cyrenius) Zie, daarin ligt praktisch de verklaring van alle wetten van
Mozes en alle profetie van alle profeten: Heb God als je eeuwige Vader boven alles lief en je arme en
vaak zieke broeders en zusters in alle omstandigheden als je zelf, dan zul je als ware, naar de ziel gezonde
kinderen van de eeuwige Vader in de hemel even volkomen zijn als Hij Zelf volkomen is,waartoe je
welbeschouwd bent geroepen! Want wie niet even volkomen wordt als de Vader in de hemel volkomen is,
zal niet tot Hem komen en voor eeuwig aanzitten aan Zijn dis.
Gr.Ev.Joh. IV /79 (5 - 9) (De Heer tot Zorel en anderen) Wie van jullie van harte een vriend der armen
zal zijn, die zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn voor tijd en eeuwigheid, en hij behoeft de
innerlijke wijsheid niet van een andere wijze te leren, maar Ik zal ze hem geheel in zijn hart geven. Wie
zijn naaste arme broeder zal liefhebben gelijk zichzelf en een arme zuster niet zal uitstoten, van welke
stam of leeftijd zij ook is, tot die zal Ik Zelf steeds komen en Mij getrouw aan hem openbaren. Tot zijn
geest, die de Liefde is, zal Ik het zeggen, en deze zal daarmede de gehele ziel en haar mond vullen. Wat
deze dan spreken of schrijven zal, dat zal door Mij gesproken en geschreven zijn voor alle tijden.
Maar de hardvochtige ziel zal aangegrepen worden door boze geesten, en deze zullen haar verderven en
haar aan een dierziel gelijk maken, zoals zij dan ook in het hiernamaals openbaar zal worden.
Geeft graag en geeft rijkelijk; want zoals jullie uitdeelt, zo zal je ook weer teruggegeven worden! Een
hardvochtig hart zal door Mijn genadelicht niet worden doorbroken, en in hem zal de duisternis en de
dood wonen met al haar verschrikkingen. - Maar een zacht en gevoelig hart zal door Mijn genadelicht, dat
van zeer tedere aard en uitermate rechtvaardig is, zeer spoedig en gemakkelijk doorbroken worden en Ik
Zelf zal dan intrekken in zo'n hart met de volheid van Mijn Liefde en Wijsheid. - Dat kun je zeker
geloven! Want deze woorden zijn leven, licht, waarheid en volbrachte daad, wier realiteit ieder moet
inzien, die zich daarnaar zal keren.
Gr.Ev.Joh. V/126 (9) (De Heer tot Mathaël) De ware, edele en verstandige naastenliefde is voor dit
aardse leven de meest betrouwbare peilstok, om te doorgronden, of en hoe rein het er in een ziel uit ziet.
Gebruik deze daarom vooral, dan zul je daarvan zeer spoedig de meest zegenrijke vruchten in je oogsten
voor de schuren van het eeuwige leven in het licht van Mijn Geest!
Gr.Ev.Joh. VIII /120 (7 en 6) (De Heer tot een herbergier) Een vreemde arme is honderd maal armer dan
een arme ingezetene, die bij al degenen, die zijn nood kennen, nog wel hulp kan vinden; maar de vreemde
arme lijkt op een onmondig kind, dat zijn nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve door te
huilen. Wees daarom barmhartig tegen vreemden, dan zul je ook in de hemel barmhartigheid en opname
vinden; want voor de hemel zijn jullie tot nu toe nog louter verongelukte vreemdelingen op de aardse tocht
daarheen! Waarlijk, wie zonder eigenbaat, uit puur zuivere naastenliefde een vreemde helpt, die is ook een
zeer grote vriend van God, is reeds op deze aarde aan de engelen des hemels gelijk en heeft de volheid van
het Godsrijk reeds in zijn hart.
Gr.Ev.Joh. XI/75 (blz.213) De naastenliefde is de weg tot de liefde tot God. Daar de mens Jezus dit
gebod uiterst nauwgezet vervulde, groeide in hem ook de liefde tot God, zodat hij tenslotte in haar kon
opgaan. De zonde had geen macht over hem; want zijn streven was, door de van aanvang af reeds
zichtbare weg der naastenliefde, die zich openbaart door uiterlijke werken, tot de innerlijke, onzichtbare
weg der liefde tot God te geraken.
j.) Over het bidden
Gr.Ev.Joh. IX/87 (4 - 6) (De Heer tot Zijn jongeren) De mensen moeten zich in het ware bidden steeds
oefenen en daarin niet traag worden; want een goed en vast vertrouwen wordt de mens ook eigen door
goede oefening, die de leerling nog steeds tot meester heeft gemaakt. – Een van alle aardse goederen
welvoorzien mens verleert al gauw het ware bidden vol geloof. Wordt hij tenslotte eens door nood
getroffen, dan begint ook hij wel door gebed bij God hulp te zoeken; maar inwendig heeft hij er te weinig
vertrouwen in, dat hij bij God verhoring zal vinden, en de oorzaak ligt blijkbaar in gebrek aan oefening in
het levende, volle vertrouwen in God. - Waardoor kan de mens dan zijn vertrouwen in God beter
versterken, dan door oefening, bestaande uit bidden en vragen zonder ophouden? !
k.) Over de wetenschap van het overeenkomende
Gr.Ev.Joh. IX/93 (4 - 7) (De Heer tot een schriftgeleerde) Het is met het horen, zien, voelen, denken,
spreken en de schrift van de geest anders gesteld dan hier bij de mensen in de natuurlijke wereld, want de
levensomstandigheden van de geest en de ziel zijn van geheel andere aard dan die van het lichaam. En
daarom kan dat, wat een geest doet of spreekt, alleen langs de weg van de oude wetenschap van het
overeenkomende voor de natuurmens begrijpelijk worden gemaakt. - Hebben de mensen deze wetenschap
door hun eigen schuld verloren, dan hebben zij zichzelf buiten het verkeer met de geesten van alle
regionen en hemelen gesteld en kunnen daarom het geestelijke in de Schrift niet meer vatten en begrijpen
en daarvan inzien, dat de letter dood is en niemand levend kan maken, maar dat het alleen de innerlijk
verborgen zin is, die, zelf leven zijnde, alles levend maakt.
Als je dat nu begrijpt, streef er dan ook in de eerste plaats naar, dat het Godsrijk in je levend en geheel
werkzaam wordt. Dan zul je ook weer tot de genoemde wetenschap van het overeenkomende tussen
materie en geest komen. Zonder deze zul je noch Mozes, noch enige profeet ooit in de diepte van de
levende waarheid kunnen begrijpen en daardoor zul je je genoodzaakt voelen in ongeloof en allerlei
twijfels en zonden te vervallen! - Streef er daarom vóór alles naar, dat je zo spoedig mogelijk in de geest
wedergeboren en ziende wordt, anders zul je duizenden gevaren die op je loeren en je dreigen te
verslinden, niet ontgaan!
l.) Deemoed en zelfrespect
Gr.Ev.Joh. VII /141 (4 - 12) (De Heer tot Agrippa)
Wanneer alle schepselen beslist Gods werk zijn, dan zijn het ook werken uit Zijn liefde. Je bent immers
zelf louter liefde uit God en in God en je bestaan is in wezen door de wil van Gods liefde zelf belichaamde
liefde van God! God heeft je zozeer lief, dat Hij Zelf in mensengestalte tot je is gekomen en nu de weg
leert tot het vrije en als uit jezelf voortkomend godgelijk zelfstandig leven!
God is van eeuwigheid een allervolkomenste meester, zowel in het grootste als in het kleinste. Hij is nooit
een knoeier en stumper geweest en hoeft Zich bijgevolg over Zijn werken niet te schamen. De mens nu is
het meest volkomen van de talloos vele, eindeloos verschillende schepselen, het culminatiepunt van
goddelijke liefde en wijsheid en ertoe bestemd, zelf een god te worden. Hoe zou God zich dan voor Zijn
zo voortreffelijke werk schamen en het onwaardig vinden, dat te benaderen? Zie, zulke louter uiterlijke,
wereldlijke ideeën van God moet je laten varen! Ze zijn verkeerd en zijn niet dienstig, dat je daardoor God
steeds meer naderbij kunt komen, maar zulke verkeerde ideeën zouden je slechts steeds meer van God
verwijderen, en mettertijd zou je zodoende, vanwege louter verkeerde eerbied, het helemaal niet meer
durven Hem lief te hebben.
Let wel! Ik alleen ben de Heer van Eeuwigheid, - hoe ben Ik dan nu onder jullie? Ziet, Ik noem jullie
kinderen, vrienden en broeders, en wat je bent tot Mij, dat is naar zijn bestemming elk mens, en er is geen
minder en geen meer! Want elk mens is Mijn volmaakte werk, dat zich als zodanig ook moet kennen en
gerechtvaardigd achten, maar niet geheel miskennen en zichzelf verachten; want wie zich, als toch
kenbaar Mijn werk, veracht, die veracht immers bijgevolg ook Mij, de Meester.
Vrienden, de deemoed in het hart van de mens is een der meest noodzakelijke deugden, waardoor men het
eerst tot het innerlijke Levenslicht kan komen! Maar deze deugd bestaat eigenlijk alleen in de ware liefde
tot God en tot de naaste. Zij is het zachte geduld van het hart, waardoor de mens wel zijn eigen
voortreffelijkheid kent, maar zich nooit overheersend boven zijn nog veel zwakkere broeders verheft. Hij
omvat ze slechts met des te meer liefde en tracht ze te verheffen tot zelf erkende hogere voleinding door
onderricht, raad en daad. Daaruit bestaat de eigenlijke en alleen ware deemoed; maar in de verachting van
zichzelf bestaat zij nimmer. - Wie zichzelf niet goed acht als een werk van God, die kan ook zijn naaste en
ook God niet naar waarheid achten, maar alleen maar een of andere totaal verkeerde motivering.
m.) Wellust verhindert de geestelijke ontwikkeling
Gr.Ev.Joh. VII/41 (8 - 13) (De Heer tot Agrikola) Een goed, met verstand, wijsheid en zelfverloochening
gepaard gaand huwelijk verhindert de geestelijke wedergeboorte niet, maar de wellustigheid maakt haar
onmogelijk. Vliedt deze daarom erger dan de pest!
Wellustelingen van beiderlei geslacht, zij het ook dat zij na enige tijd geheel tot inkeer komen en door
grote zelfverloochening een geheel kuis leven beginnen te leiden en door zo'n echte boete ook de
volledige vergeving van hun zonden verkrijgen, zullen toch de volledige geestelijke wedergeboorte
moeilijk of niet bereiken, maar slechts ten dele; want de ziel van zo'n mens heeft genoeg te doen zich zo
ver van haar vlees vrij te maken, dat zij de vermaningen van de Geest zoveel verneemt, als tot haar heil
noodzakelijk zijn. Zo'n mens kan weliswaar nog zeer goed en wijs worden en veel goeds doen; maar tot de
wonderbaar machtige daadkracht zal hij moeilijk in alle volheid komen. Dat kan zo'n ziel pas in het
hiernamaals verkrijgen.
Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die jarenlang ziek was en tenslotte door een zeer goed geneesmiddel
gezond is geworden. Zoals deze echter door gebrek aan inwendige ontwikkeling van spieren en zenuwen
en de oefening daarvan niet gemakkelijk tot de volle lichaamskracht van een kerngezond mens kan
komen, evenzo gaat het een lang ziek geweest zijnde ziel; ontbreekt van aanvang af de ware en zuivere
liefde tot God, evenals het geloof en de wil, dan ontbreekt haar nog meer de oefening daarin, en de kracht
van deze drie eigenschappen van het leven der ziel blijven bij een volledig gebeterde wellusteling toch
steeds achter, hoewel in de hemel over de algehele bekering van een zondaar meer vreugde heerst, dan
over negenennegentig rechtvaardigen, die nooit boete hoefden te doen. Want wil de liefde, het geloof en
de wil krachtdadig worden, dan moeten zij reeds vanaf de jeugd behoorlijk gevormd en dan goed geoefend
worden. - Wie kinderen heeft, die dient ze reeds vanaf hun prille jeugd te oefenen in deze drie delen van
de zuivere liefde tot God en eveneens van het geloof en de wil, en zij zullen dan met de overwinning van
de wereld veel minder moeite hebben.
n.) Weten en wijsheid - weten en geloof
Gr.Ev.Joh. VII /183 (13 -14) (De Heer tot Lazarus) Ik heb je al veel verklaard en je ziet ook al veel in;
maar hoofdzaak is en blijft het onophoudelijk streven naar de volle wedergeboorte van de geest in de ziel;
want alleen maar door haar wordt de mens pas in alle waarheid en wijsheid verheven en heeft dan een
volkomen, samenhangend licht van het aardse tot in het zuiver geestelijk hemelse, en met het licht ook het
eeuwige leven, wat dan oneindig meer is dan alle wetenschappen in alle dingen der natuur. - Wat zou het
ook een mens baten, al zou hij ook alle dingen en verschijnselen in de hele wereld der natuur tot in alle
bijzonderheden kennen en kunnen beoordelen, maar van de wedergeboorte van de geest in de ziel was hij
even ver verwijderd als deze aarde van de hemel?!
Gr.Ev.Joh. IX/132 (11 - 13) (De Heer tot Zijn discipelen) Het Rijk van God, dat in Mij in deze wereld is
gekomen, is de meest zuivere en volkomen waarheid, zoals ook Ik de weg, de waarheid en het leven Zelf
ben, waarvan Ik jullie toch zeker voldoende bewijzen heb gegeven. - Onthoudt echter goed, dat het steeds
gemakkelijker is, de mens een of andere zaak verstandelijk bij te brengen, dan zijn gemoed tot een vast en
onbetwist geloof te bewegen! Daarom dient men veel meer te streven naar het verkrijgen van het levende
geloof, dan naar louter kennis; want alleen in kennis en weten is het leven niet, maar wel in het zuivere en
door de werken der liefde levende geloof. - Het nog zo zuivere weten is een afbeelding der dingen en hun
orde van deze wereld, die, zoals zij nu is, vergankelijk is evenals alle dingen in, op en boven haar; maar de
zaken van het geloof zijn een Waar licht uit de hemelen, zijn een levend bestanddeel van het gemoed, de
ziel en haar geest en zijn onsterfelijk en onvergankelijk.
o.) Het verschil tussen zaligheid en verdoemenis
Ed 58 (10 - 12) Er zijn talloze bedrieglijke kunsten, die er op zijn berekend, een ziel steeds dichter bij het
eigenlijke wezen van de satan te brengen, opdat zij een met hem overeenstemmend deel zal worden. Dat
kan echter nooit geschieden, daar elke ziel reeds een eigen geest in zich heeft en daarvan niet los kan
komen, - welke geest het tegenovergestelde is van de satansgeest.
Wil zo'n ziel de satan benaderen, dan treedt de geest in haar steeds op als rechter en bestraffer en pijnigt de
ziel van binnenuit als een onblusbaar vuur, door welke pijn de ziel weer - zover als mogelijk - van de satan
wordt verwijderd, en vervolgens weer een betering ondergaat. Wil zij deze verbetering volgen, dan wordt
haar dat ook steeds gemakkelijker, hoe meer zij de reinheid van haar in haar wonende geest benadert.
En als deze verbetering steeds voortschrijdt, kan zij ook tot zaligheid komen, wanneer zij wordt als haar
geest. Want dat is het verschil tussen zaligheid en verdoemenis: in de zaligheid gaat de ziel geheel in de
geest over en de geest is dan het eigenlijke wezen; maar in de verdoemenis wil de ziel de geest uitstoten
en een andere, namelijk die van satan, aannemen. In dit geval wordt zij het meest ongelijk aan de geest,
tengevolge waarvan de geest in haar de volkomen tegengestelde polariteit in haar is. Als zodanig oefent de
geest dan die tegenkracht uit, die voortdurend allerhevigst van de satan afstoot; hoe meer een ziel het
wezen van de satan naderbij komt, des te heftiger is de reactie van de geest in haar tegen de satangeest.
Deze reactie is dan voor de ziel een zeer pijnlijke gewaarwording en daarvandaan komt ook het lijden en
de pijn van de hel, zoals deze reactie zich ook als het onuitblusbare vuur openbaart. En dat is ook de worm
in de ziel, die niet sterft en wiens vuur niet dooft; en dat is dan een en hetzelfde vuur, dat in de engel de
hoogste zaligheid en in de duivel de hoogste ongelukzaligheid teweeg brengt.
GS 11 /106 (8) Elke handeling heeft een door God dienovereenkomstig bepaald gesanctioneerd gevolg.
Dat gevolg is het onveranderlijke oordeel, dat uit elke handeling voortvloeit. Het is door de Heer zo
bepaald, dat elke handeling, hetzij goed hetzij boos, zichzelf oordeelt.
p.) Wat is dan de Geest?
GS 11 /79 (12 - 13) Wat is dan de geest? De geest is het eigenlijke levensprincipe van de ziel, en de ziel is
zonder de geest niets dan een substantieel etherisch orgaan, dat wel alle geschiktheid bezit tot opname van
het leven, maar zonder de geest niets is dan een substantieel geestelijk etherische poliep, die zijn armen
voortdurend naar het leven uitstrekt en alles inzuigt, wat met zijn natuur overeenkomt.
De ziel zonder de geest is dus alleen maar een stomme, polaire kracht, die de botte zin naar verzadiging in
zich draagt, maar zelf geen oordeelskracht bezit, waaruit haar duidelijk zou worden, waarmee zij zich
verzadigt en waartoe haar verzadiging dient.
GS 11 /71 (9 -14,18) Om de wedergeboorte van de geest te verkrijgen is het nodig acht te geven op die
heilige school van het leven, in al haar onderdelen, die de grote heilige Meester van alle leven uit Zijn
eigen heilige mond aan de mensen op aarde heeft gepredikt en heeft bezegeld met Zijn eigen bloed!
Wie niet krachtdadig aan zich wil werken, zoals in deze school is aangegeven, die moet het aan zichzelf
toeschrijven, als hij daardoor het leven van zijn geest verbeurt.Het is wel zeker, dat iedere nog zo
eenvoudige bezitter van een bepaald goed zal weten, wat hij bezit en wat voor waarde dat voor hem heeft.
Als iemand echter bezitter is van het eeuwige leven in de geest, zeg Mij, kan die dan wel vragen of zijn
ziel en zijn geest met het lichamelijke leven zullen vergaan of niet?
Maar diegenen, die ware leerlingen zijn of dat waren in de eeuwige levensschool van de Heer, verachtten
de lichamelijke dood en wachtten in grote vreugde en zaligheid slechts op de volledige verlossing van de
zware, uiterlijke levensbanden van de wereld. Zij getuigden van de waarheid van de levensschool in de
Heer - als martelaren met hun bloed.
Wie niet wordt wedergeboren in zijn geest, zal niet ingaan in het rijk der hemelen of het eeuwige leven.
4.
Uit de leer van de ziel
Alle materie van de hardste steen tot aan de ether hoog boven de wolken is ziele-substantie. En haar
bestemming is weer in het zuiver geestelijke Zijn over te gaan.
(Gr.Ev.Joh. VI/133 (3))
a) Wezen en doel van de materie in het proces van de ontwikkeling der ziel
Gr.Ev.Joh. VI /133 (3 - 6) (De Heer) Alle materie van deze aarde - van de hardste steen tot aan de ether
hoog boven de wolken - is zielesubstantie, maar in een noodzakelijkerwijze vastgestelde en daarmee vaste
toestand - Het is haar bestemming weer in het ongebonden, zuiver geestelijke Zijn terug te keren, wanneer
zij juist door deze isolering de levenszelfstandigheid heeft bereikt. Om deze evenwel door een steeds
grotere zelfwerkzaamheid te verkrijgen, moet de uit de gebonden materie vrijgemaakte ziel alle mogelijke
trappen van ontwikkeling in het leven doormaken; zij moet zich in elke volgende levensperiode weer
opnieuw met een nieuw, stoffelijk lichaam omhullen, waaruit zij dan weer nieuwe levens substantie tot
zich trekt, daarmede werkt en zich deze eigen maakt. Is een ziel - wat haar leidende geest uit God heel
duidelijk ziet - eenmaal in een lichaam (hetzij dat van een plant of van een dier), door de vereiste rijping
geschikt tot een hogere levensfase op te stijgen, dan zorgt de haar steeds verder vormende leidende geest
ervoor, dat haar het verder onbruikbare lichaam wordt afgenomen. Zij kan dan, waar zij reeds met hogere
intelligenties begiftigd is, zich een ander lichaam vormen. Daarin kan zij zich weer in korte of langere tijd
opwerken tot een grotere actieve levensintelligentie, en zo vervolgens steeds verder omhoog tot aan een
mens. Zo kan zij dan geheel vrij, in haar laatste lichaam tot volledig zelfbewustzijn, tot kennis van God,
tot liefde tot Hem en daardoor tot volledige vereniging met haar geest komen, welke vereniging wij de
nieuwe - of geestelijke wedergeboorte noemen.
Heeft een ziel deze levensgraad bereikt, dan is zij voleindigd en kan dan als een volkomen zelfstandig zijn
en leven niet meer door het allesomvattende goddelijke Alzijn en Alleven vernietigd of verteerd worden.
Het meest zekere teken van de reeds bereikte zelfstandigheid van het leven van de mensenziel bestaat
daarin, dat zij God kent en Hem zelfs boven alles zeer liefheeft. Want zolang een ziel God niet kent als
een Wezen dat buiten haar is, is zij nog blind en stom zijnde niet vrij van de dwingende macht van de
goddelijke Almacht; zij moet dan nog hevig strijden, om zich los te maken van zulke ketenen. Maar zodra
een ziel begint de ware God als buiten haar zijnde te kennen en Hem door het gevoel van haar liefde tot
Hem werkelijk goed waar te nemen, dan is zij reeds van de banden der goddelijke Almacht vrij. Zij
behoort dan geleidelijk steeds meer zichzelf toe en is derhalve zelf schepper van haar eigen zijn en leven
en daardoor een zelfstandige vriend van God voor alle eeuwigheden.
b) Trappen van ontwikkeling der ziel
Gr.Ev.Joh. X/21 (De Heer) Alles wat de aarde bevat, vanaf haar middelpunt tot ver boven haar hoogste
luchtstreken, is zielesubstantie, doch tot aan een zekere ontbindingstijd in een verschillend meer harde of
mildere vastgestelde toestand. Daarom wordt zij zowel voor het stoffelijk oog van de mens op deze
wereld, als ook voor zijn gevoel zichtbaar en voelbaar, hetzij als helemaal dode en harde of als een meer
weke materie. Daartoe behoren alle steensoorten, mineralen, soorten aarde, water, lucht en alle nog ongebonden stoffen in haar. - Dan komt het hele plantenrijk in het water op de aarde met zijn overgang in het
dierenrijk. In dit rijk doet het gericht zich reeds als milder kennen, en de zielesubstantie bevindt zich reeds
in de periode van het in meerdere mate los zijn, dan zij in haar vroegere harde gerichte toestand was. En
de scheiding en afzonderlijke vorming met betrekking tot het ontstaan van intelligentie van deze vroeger
als chaotisch gemengde zielesubstantie in dit tweede rijk, bevindt zich dan ook in een grote verscheidenheid.
Moest dan de zielesubstantie vanwege de bijzondere intelligentievorming in het tweede rijk aan een grote
afzondering onderworpen zijn, in het derde rijk van de dieren, dat nog een veel grotere verscheidenheid
vertoont, moet zij vanwege het tot nog meer volkomenheid brengen van nog lichtere en vrijere
afzonderlijke intelligenties, tot een steeds grotere éénwording gebracht worden. En daarom verenigen zich
dan daar ook zielesubstanties van talloze kleine diertjes van verschillende aard en soort in een grotere
dierziel, zoals bijvoorbeeld in die van een grotere worm en een insect. - Talloos vele van zulke
insectenzielen, weer van verschillende aard en soort, verenigen zich, na zich losgemaakt te hebben van
hun bindende stoffelijke omhulsels, weer in een dierziel van grotere en meer volkomen soort, en zo steeds
verder tot aan de grote en volkomen dieren van ten dele nog wilde en ten dele reeds zachtere aard; en uit
de laatste éénwording van deze dierzielen ontstaan dan pas de van alle mogelijke intelligentie
begaafdheden welvoorziene mensenzielen.
Wanneer een mens in deze wereld geboren wordt en vanwege zijn volkomen vrij worden nog een lichaam
krijgt te dragen, dan is dat in hoge wijsheid door God reeds zo ingericht, dat hij (de mens) als een
volledige ziel zich van alle noodzakelijkerwijs voorafgegane toestanden in hun overgang, maar nog steeds
in hun afzonderlijke staat, evenzo weinig kan en mag herinneren, als een oog de kleine aparte droppels
van een zee, waaruit deze bestaat, kan zien en onderscheiden. Want zou een mensenziel dat gegeven zijn,
dan zou zij deze éénwording uit zo oneindig verschillende zielesubstantie en intelligentiedelen niet
verdragen, maar zichzelf zo snel mogelijk trachten op te lossen, gelijk een waterdruppel oplost op
gloeiend ijzer.
Om de ziel van de mens te behouden, moet haar door de inrichting van het haar omsluitende lichaam elke
herinnering aan voorafgaande levensfasen volledig ontnomen worden tot aan de tijd van haar volledige
innerlijke éénwording met haar geest der liefde uit God; want deze geest is als het ware de kit, waardoor
alle oneindig verschillende intelligentiedelen van de ziel tot een eeuwig onverwoestbaar volmaakt wezen
bevestigd worden, zich in alle klaarheid doorlichten, kennen, begrijpen en als een voleindigd, aan God
gelijk wezen Gods liefde, wijsheid en macht loven en prijzen!
c) Het proces van de ontwikkeling van de ziel - ('zielsverhuizing')
Gr.Ev.Joh. X/184. (De Heer tot de stadsrechter Titus)
Je vraagt, waarom Ik zulke vijandigheden in de natuur op deze aarde toelaat. En Ik zeg je: Omdat de
mensen van deze aarde naar hun ziel en hun geest zo zijn gesteld, dat zij Gods kinderen kunnen worden,
waardoor zij dan tot precies hetzelfde in staat zijn, als wat Ik Zelf vermag te doen. Daarom is dan ook
reeds tot de ouden gezegd door de mond van de profeten: "Gij zijt Mijn kinderen en dus goden, zoals Ik,
uw Vader, God ben!"
Om echter een ziel zo te vormen, moet zij in een lange reeks van jaren uit een ontelbaar aantal
zielepartikelen uit het gebied van alle creaturen op deze aarde in zekere zin samengevoegd worden en dit
samenvoegen van de vaak oneindig vele creatuurzielen is nu datgene, wat de oude wijzen, die daarvan
kennis droegen, de 'zielsverhuizing' noemden.
De uiterlijke stoffelijke vormen van de creaturen worden wederzijds wel verorberd, maar daardoor worden
de in de creaturen wonende zielen vrij en verenigen zich met de gelijksoortigen en worden in een
volgende, hogere trap weer in een stoffelijke vorm verwekt, en zo voort tot aan de mens.
En zoals het met de ziel gaat, zo gaat het ook met haar geest in het hiernamaals, die de eigenlijke
verwekker, leider, vormer en onderhouder van de zielen is tot aan de mensenziel, die dan pas in haar volle
vrijheidssfeer overgaat en in staat is zichzelf in moreel opzicht verder te vormen.
Wanneer de ziel zich uit zichzelf tot een zekere graad van volkomenheid heeft verheven, dan pas verenigt
zich haar licht- en liefdegeest in het hiernamaals met haar en de gehele mens begint vanaf dat moment
God in alles geleidelijk steeds gelijkvormiger te worden; en wordt het lichaam dan van de ziel afgenomen,
dan is zij reeds een volkomen aan God gelijk wezen en kan uit zichzelf alles in het leven roepen en ook
wijs onderhouden.
Dat, wat Ik je nu heb gezegd, vindt echter alleen op deze aarde plaats, en op geen enkele van de talloze
andere hemellichamen dan juist op deze aarde, en wie verstand heeft, die versta het om deze grondige
reden: omdat juist deze aarde overeenkomt met Mijn hart, Ik Zelf echter ook maar één hart en niet
meerdere harten bezit, zo kan er ook maar één hemellichaam zijn, van Mij uit gezien, dat geheel
overeenkomt met Mijn hart en wel diens meest innerlijke levenspunt.
d) Voorbeeld van een vereniging van dierzielen tot een menselijke natuurziel.
Gr.Ev.Joh. XI 185 (4 - 7) (De Heer verder tot Titus) En nu wil Ik je tonen, wat uit de vandaag door je
gadegeslagen jacht is geworden wat de zieletoestand betreft. (Bij deze jacht schoten een gazelle, een
jakhals en een reuzenadelaar er het leven bij in.) Welnu, let op! Daar voor de deur staat reeds een
mensengestalte, als die van een kind, en wacht, bij een volgende verwekking in het lichaam van een
moeder te worden opgenomen. En achter deze zielsverschijning zie je een lichtgestalte; dat is reeds van
deze ziel de geest aan gene zijde, die er voor zal zorgen dat deze - momenteel nog - natuurziel bij
eerstvolgende gelegenheid in een moederlichaam wordt opgenomen. Dus heb je gezien, hoe uit de drie
laatste trappen van reeds volkomen dierlijk leven - weliswaar met vele duizenden voorafgaande trappen
van ontwikkeling - een mensenziel te voorschijn is gekomen.
Er zal daaruit een kind van mannelijk geslacht geboren worden, waaruit, zo het goed wordt opgevoed, een
groot man kan worden. Het gemoedelijke van de gazelle zal zijn hart regeren, het slimme van de jakhals
zijn rede en het krachtige van de reuzenadelaar zijn verstand, zijn moed en zijn wil. Zijn voornaamste
karaktertrek zal krijgshaftig zijn, dat hij evenwel door zijn gemoed en door zijn verstand kan matigen,
waardoor hij een zeer bruikbaar mens in wat voor stand ook kan worden. Wordt hij echter een krijgsman,
dan zal hij weliswaar door zijn moed ook geluk hebben, maar toch de prooi worden van andere
oorlogszuchtige wapens. - Opdat je dit kind nu dadelijk vanaf de geboorte kunt gadeslaan, zal je aardse
buurman reeds het volgende jaar als vader kunnen optreden.
e) De twee principes in de mens: materie en geest
Gr.Ev.Joh. XI/75 (2 - 27) (De Heer) Er is reeds vaker uiteengezet, dat Adam als eerste mens - in de zin
van de volledige geestelijke vrijheid - van deze aarde daartoe was geschapen, een vorm te ontwikkelen
van waaruit de materie weer tot het vrije geestelijk leven zou kunnen worden teruggebracht. Daartoe
behoorde echter voor alles de overwinning van de materie zelf, dat wil zeggen: er moest door een vrij
besluit een toestand worden geschapen, die enerzijds de overwinning van alle lagere, als aardse lusten,
begeerten en neigingen bekende eigenschappen opleverde, om anderzijds een vrij opstijgen tot het meest
volkomen zuivere geestesleven mogelijk te maken.
Het is reeds vaak genoeg gezegd, dat de menselijke ziel uitermate kleine beginpunten kent, die zich
voortdurend tot steeds hogere bewustzijnssferen ontwikkelen, om tenslotte in de mens weer die vorm te
verkrijgen, die dan als aardse vorm zich niet verder meer kan ontwikkelen, maar wel in die van haar ziel.
Derhalve ontmoeten elkaar in de mens twee principes: het einde van het stoffelijk leven als hoogste graad
van zelfbewustzijn en het begin van een onveranderlijk zieleleven in de hoogst verkregen voleinding van
vorm. Daarom kan de mens op deze messnede van het aardse leven zich niet afsluiten voor het bewustzijn
dat hij leeft - want daarvoor is hij zichzelf tot bewijs - maar nochtans er geen idee van hebben, dat hij op
de drempel van een geestelijk leven is aangekomen, dat nu zijn aanvang neemt in de onveranderlijk
blijvende menselijke vorm; met andere woorden: nadat hij vele lichaamsveranderingen heeft doorgemaakt
die de menselijke gestalte als einddoel hadden, blijft deze nu in haar algemene vorm onberoerd. Wel
begint nu een verandering naar de ziel, die tot doel heeft steeds meer de Geest Gods Zelf te benaderen en
met Deze in een gemeenschap te treden.
Wat kan er gebeuren, als deze overgang niet tot stand komt? Want hier staan materie en geest scherp
tegenover elkaar, die zich wel wederzijds steeds meer verfijnen, maar nooit - als polariteiten - elkaar
geheel kunnen raken.
Er moet hier echter in elk geval een weg gewezen worden, een brug geslagen, waarover het mogelijk is
van de materie tot de geest te komen! Deze weg moet een voorbeeld zijn, dat iedereen kan navolgen. Zou
deze weg niet gevonden worden, dat wil dus zeggen, zou een mens deze niet betreden, dan zou het
uittreden uit de materie om in een fijnstoffelijk leven over te gaan, onmogelijk worden.
Het streven van de Godheid Zelf moet dus zijn Haar schepselen, die Zij uit liefde en tot hun redding de
weg door de materie liet gaan - nadat deze de grens bereikt hebben van waaruit de geestelijke weg
mogelijk is -, ook tot Zich te trekken en zo te brengen in de verhouding van Vader tot kind. .
Adam moest deze brug in zichzelf bouwen en had het eigenlijk erg gemakkelijk, omdat de prikkelingen
van de materie zeer gering waren in vergelijking tot heden. Er was bij hem alleen maar de
zelfoverwinning, de gehoorzaamheid nodig, dan was de brug geslagen en kon in hem het geestelijk leven
bloeiend ontwaken, daar gehoorzaamheid aan God het enige middel tot beproeving is bij een mens, die
verder vrij van elke zonde is. Pas uit ongehoorzaamheid volgen alle andere overtredingen vanzelf. Nu viel
Adam en daarmede had een terugtreden in de materie plaatsgevonden, dat wil zeggen in die polariteit, die
zich evenzo ver van God kan verwijderen, als tot God Zelf kan opstijgen tot steeds hogere zaligheden.
Vaak werd nu door bijzonder sterke zielen geprobeerd, door dit bladerendak heen te breken om de zon er
doorheen te laten schijnen, en al naargelang dit ook op enkele plaatsen daarvan gelukte, bezit de mens
oeroude religies. Het gelukte echter deze sterke zielen niet de kern van de boom zo te treffen, zijn kroon
zo te breken, dat deze machtige boom moest sterven. Dat gelukte hen daarom niet, omdat zij zelf in hun
aardse leven niet zonder schuld waren, maar eerst van de wereld proefden alvorens zij dorst naar
waarheid, naar Godskennis kregen.- Het gelukte pas Jezus, niet alleen het bladerendak te doorbreken,
maar de boom der zonde te breken. Hij verwierf dus in zich de trap, die Adam niet had behaald en
verzoende zo in zich de Godheid, die in Zijn heiligheid door het niet achten van Zijn gebod was gekrenkt.
Daarin, dat nu deze weg die direct tot God leidt is geopend, en daarin, dat deze weg door de mensenzoon
Jezus, die daardoor tot Godszoon werd, werd vervuld, ligt de verlossing.
(De Heer) Zonder Mij kan niemand tot de Vader komen en zonder het geloof in Jezus heeft ook nog geen
enkele wijze ooit het almachtige Goddelijk Wezen als de oerbron van alle liefde, die zich persoonlijk kan
tonen, ervaren.
Het Onzichtbare werd zichtbaar in Jezus en deze vereniging van beide in de mensenvorm maakt het nader
treden mogelijk van het schepsel tot de Schepper, het opgaan van de materie in de geest, het terugvoeren
van de ontstane gevolgen der zonde opwaarts over de scheidingswand van materie en geest, over de
punten waar zij anders onmogelijk elkaar hadden kunnen raken. Brug zijn is het leven van Jezus.
f) De leiding van de menselijke ziel tot voleinding
Gr.Ev.Joh. IX/171 (4 - 10) (De Heer) De mens, zoals hij in deze wereld komt, wordt wat de ziel betreft
geheel van Gods Almacht gescheiden en wordt in alles overgelaten aan zijn eigen willen en kennen. Pas
wanneer hij door de belering uit de mond van zijn ouders en andere wijze leraren tot erkenning van God
komt, zich dan gelovig tot Hem wendt en Hem vraagt om Zijn hulp en bijstand, dan begint ook het
instromen van de zijde van God door alle hemelen heen, en de ziel van de mens gaat over in een steeds
duidelijker erkennen en eindigt in een steeds grotere liefde tot God en wordt daardoor langzamerhand
evenzo volkomen in en door de Geest van God in haar, als de Goddelijke Geest in haar zelf volkomen is,
en blijft daarbij nochtans in alles volkomen vrij en zelfstandig.
Elke voleindigde ziel is van een en dezelfde waarheid doordrongen, omdat zij voortvloeit uit het Licht van
haar liefde tot God en tot de naaste.
Zolang de mensen onder elkaar tot twist, strijd en oorlog kunnen komen, zijn zij ook ver verwijderd van
het Godsrijk en zullen daarin niet eerder komen, dan wanneer zij in alle geduld, deemoed,
zachtmoedigheid en ware naastenliefde onwrikbaar groot zijn geworden; maar zijn zij dat eenmaal
geworden en komen zij daardoor in zich tot de waarheid uit God, dan is het met alle twist, strijd en oorlog
ook definitief afgelopen.
g) Over de levensweg op aarde en in het hiernamaals
Gr.Ev.Joh. VII /156 (7 - 12) (De Heer tot de Farizeeën) De mens moet in de wereld werken en vrijwillig
de slechte verleidingen van de wereld weerstaan. Daardoor wordt zijn ziel sterk en de kracht van Gods
Geest zal deze doordringen. Maar door als een luiaard te leven komt geen mens ooit tot het ware, eeuwige
leven, dat afhankelijk is van volkomen werkzaamheid in al de talloos vele levenslagen en sferen.
Zulke mensen (die zich geheel van de wereld afzonderen, evenals de kluizenaars van de Karmei en Sion)
zondigen weliswaar even weinig als een steen zondigt; maar is dat soms een verdienste voor de steen? De
ziel zal echter haar lichaam moeten afleggen; wat zou zij in het hiernamaals kunnen doen met haar grote
zwakheid en haar volslagen niets doen? Want daar zullen toch ook beproevingen van allerlei aard over
haar komen, die de ziel tot algehele activiteit zullen aansporen. En deze beproevingen zullen voor de ziel,
die is toegerust met haar op aarde verkregen vermogens, geheel overeenkomen met die op deze aarde.
Alleen moeten zij voor de ziel als zodanig sterker zijn dan hier, omdat aan gene zijde dat, wat een ziel
denkt en wil, zich ook reeds als werkelijkheid aan haar voordoet. Hierop aarde heeft de ziel alleen te doen
met haar onzichtbare gedachten en ideeën, waar zij gemakkelijker tegen kan vechten en waarvan zij ook
gemakkelijker los kan komen; maar als de gedachten en ideeën tot een zichtbare realiteit worden - , hoe
zal de zwakke ziel daar dan haar zelfgeschapen wereld moeten bestrijden?
Daarom zullen in het hiernamaals de verzoekingen ook erger worden dan hier. En wat zal de ziel kunnen
doen, om zich uit de harde gevangenschap van haar eigen kwade hartstochten te bevrijden? En toch zal zij
aan de andere zijde tot veel grotere zelfwerkzaamheid moeten komen, om zich uit de dwaling van haar
eigen gedachten, ideeën en voorstellingen te bevrijden; want wanneer zij niet eerst zelf het werk ter hand
zal nemen, zal zonder overgang geen plotselinge hulp door erbarmen van God of van een andere geest tot
haar komen, evenmin als dat hier op aarde reeds meestal het geval is.
Want wie God niet ernstig zoekt, maar geheel de lusten van de wereld najaagt, die verliest God en God zal
hem geen tekenen geven, waaraan hij zou kunnen zien, hoe diep en ver hij reeds van God is afgeweken.
Pas wanneer hij uit eigen beweging en behoefte God weer zal beginnen te zoeken, zal God hem ook
beginnen naderbij te komen en Zich door de zoekende ook in zoverre laten vinden, als het de zoekende
ware ernst is God te vinden en te leren kennen.
h) De ziel in het hiernamaals
Gr.Ev.Joh. VII/17 (5 - 7) (De Heer) Elke ziel zal in het hiernamaals dat worden, wat zij wil. Is het iets
kwaads, dan wordt zij er van tevoren wel opmerkzaam op gemaakt, welke gevolgen dat noodzakelijk zal
hebben. Zal zij daardoor tot inkeer komen, dan kan zij gauw en gemakkelijk geholpen worden; komt zij
daardoor echter niet tot inkeer, dan wordt zij ongehinderd gelaten alles te hebben en te genieten, waar haar
liefde naar uitgaat.
Deze liefde nu, hetzij van goede of kwade aard, is in feite het leven van de ziel van elk mens, engel of
duivel; ontnemen wij de liefde aan de ziel, dan ontnemen wij haar ook het leven en het bestaan. Maar dat
kan nooit in de zuivere Goddelijke orde voorkomen, want zou ook maar het kleinste atoom in de
schepping vernietigd kunnen worden en volledig het bestaan verliezen, dan zou God Zelf daardoor een
atoom aan Zijn bestaan verliezen, hetgeen echter onmogelijk is.
En zo kan een mensenziel des te minder haar bestaan geheel verliezen; maar zij kan hoogst ongelukkig en
ellendig worden geheel door haar eigen wil en kan, als zij het maar ernstig wil, ook weer door haar eigen
vrije wil gelukkig en volkomen zalig worden.
Gr.Ev.Joh. IX/142 (2) - 143 (8) (Uit een belerend gesprek van de Heer met vissers aan het Witte Meer)
(De Heer) De ware zaligheid van het leven bestaat niet in het helder en duidelijk zien en kennen, maar
alleen in de steeds groter wordende liefdadigheid. Daarom moet elke ziel zich dat eerst tot haar enige
levenselement maken, alvorens zij ooit innerlijk tot duidelijk inzicht van het leven kan komen. Want de
liefdadigheid is een innerlijk vuur, dat door steeds levendiger te worden tot een heldere vlam moet
worden.
Is eenmaal dit levenselement in de ziel geheel gewekt, zodat de ziel zelf helemaal tot dit levenselement
wordt, - wat betekent dat de hele mens in de geest opnieuw, dus wedergeboren wordt - dan blijft de ziel
ongeacht haar innerlijke heldere inzicht vanwege haar tot in hoogste graad gegroeide liefdadigheid, ook in
hoogste mate werkzaam. Haar zaligheid en helder inzicht groeien naar de graad van haar liefdadigheid en
niet naar de graad van haar heldere inzicht, waartoe zij zonder de liefdadigheid zonder meer nooit kan
geraken; want het is reeds van eeuwigheid her zo door God bepaald, dat geen geest en geen mensenziel
zonder een overeenkomstige werkzaamheid ooit tot het Licht kan komen.
Hoe verkrijgen de mensen op deze aarde het licht? Wel, zij wrijven hout op hout, of steen op steen zo
lang, tot er vonken afvliegen; vallen die vonken op licht brandbaar materiaal - zoals hout, stro, zekere
harssoorten vermengd met zwavel en nafta -, dan zal al spoedig een heldere vlam oplaaien en het zal licht
worden in haar zelf en rondom haar naar alle richtingen.
Zie, zo blijkt reeds in de dode wereld der materie, dat aan het vuur - en licht maken een zekere
werkzaamheid moet vooraf gaan! En zo moet des te meer aan het levenslicht een zekere werkzaamheid
vooraf gaan; door deze wordt de liefde gewekt, die het levens element is, en uit haar verhoogde
werkzaamheid ontstaat dan pas het licht in de ziel, dat is de wijsheid, die zichzelf en alle dingen uit zich
kent, beoordeelt en ordent.
Zo is het gesteld met de dingen van het leven van de ziel en haar innerlijke heldere kennis en inzicht. De
wijsheid van een ziel is reeds hier en nog meer in het hiernamaals het gevolg van haar werkzaamheid; zou
deze ooit kunnen ophouden, dan zou bij de ziel ook de wijsheid en innerlijke helderheid van het leven
ophouden. - Heb je dat nu begrepen?
(Daarop een van de vissers) Ja, Heer en Meester. Maar nu zou ik ook nog graag willen weten, waarin de
werkzaamheid van een volkomen ziel in het grote hiernamaals bestaat. Op deze harde aarde is er voor de
mens zeer veel te doen, als hij wil leven - wat moet hij echter in het grote geestelijke hiernamaals doen?
Wordt daar ook geploegd, gezaaid en geoogst voor het levensonderhoud?
(De Heer antwoordt) Jawel vriend, ploegen, zaaien en oogsten, - maar wel op een andere manier en in een
andere zin, dan dat gebeurt op deze materiële wereld! Weet, dat zonder de grote werkzaamheid van de
geesten en in het bijzonder van de volmaakte geesten, op geen enkele aarde iets zou ontstaan! Er zou niet
alleen niets groeien en geen levend wezen op de grond rondwandelen, maar er zou ook geen zon en geen
aarde ooit zijn ontstaan en nog minder voortbestaan.
De mensen ploegen wel de aarde en strooien het zaad in de voren; maar het is aan de geesten opgedragen
het kiemen, groeien en rijpen van de vrucht te bewerkstelligen. In het bijzonder voor de volkomen geesten
is er zowel op deze aarde als ook op al de andere hemellichamen veel te doen; nog meer echter voor de
juiste ontwikkeling van de ziel en de vervolmaking van de mensen reeds aan deze zijde, en dan nog veel
meer in het hiernamaals. Want er komen immers steeds onvergelijkbaar meer onvolkomen zielen in het
hiernamaals dan volkomen, vooral van deze aarde. Deze onvolkomen en slechte zielen zouden echter de
gehele aarde met hulp van de onzuivere natuurgeesten spoedig dermate verderven, dat er geen gras, geen
struik, geen boom meer op haar zou groeien en geen dier en geen mens meer zou kunnen bestaan.
Alleen door de liefde, wijsheid en macht van de volkomen geesten worden de kwade en onvolkomen
zielen in het hiernamaals daaraan verhinderd, en dan ook geleidelijk verder ontwikkeld en
mogelijkerwijze ook van trap tot trap dichter bij het Godsrijk gebracht.
Hoe de volkomen geesten dat allemaal bewerkstelligen, laat zich niet met woorden beschrijven; maar
wanneer jullie zelf in de geest zijn wedergeboren, dan zal het je wel duidelijk en vanzelfsprekend worden,
hoe de geesten werken en doen in het grote hiernamaals. - Heb je dat ook begrepen?
(Spreekt opnieuw dezelfde visser) Ja, lieve Heer en Meester, en ik dank U voor Uw kolossale geduld met
ons zwakke en nog zeer domme mensen! Het zal zeker nog lang duren, tot wij, temidden van louter
wonderen levend, die wonderen zullen begrijpen! Wij zien en genieten van het water en weten niet in het
minst, wat het is. Wij zien eveneens het vuur en zijn licht, ondervinden zijn gloed en warmte, maar weten
ook helemaal niet wat het is en wat zijn eigenlijke ontstaansgrond is. Maar het zij, zoals het is, wij zijn nu
reeds bovenmate blij en gelukkig, dat wij door Uw overgrote genade en liefde nu de onbedrieglijke weg
naar de volle en levende waarheid hebben gekregen.
O, lieve Heer en Meester, wees ons nu ook met Uw genade behulpzaam, dat wij deze weg tot aan het
lichtende doel nooit moe, zwak en traag worden te bewandelen.
(Daarop antwoordt de Heer) Wie gelooft en de goede weg heeft, zal ook dat bereiken, waarnaar hij ernstig
streeft!
5.
Het drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in het hart van de mens
Bij de geboorte van het lichaam wordt de eeuwige levenskiem als een vonkje van de volkomen zuivere
Geest van God in het hart van de ziel gelegd.
(Gr.Ev.Joh. II/217 (5))
a) Het gezicht van Oalim
H 11 /72 (9 - 26); 74 (2 - 3,24 - 32) (Oalim) Het klonk mij aanvankelijk erg vreemd in de oren, dat ik mijn
hart zou hebben moeten zien. Toen ik echter zo nadacht over deze mogelijkheid of onmogelijkheid de
ogen in het lichaam te brengen, verloor ik plotseling het licht van mijn ogen; maar bijna op hetzelfde
ogenblik werd alles licht in mij, daarom zag ik mij innerlijk dus, zoals ik mij anders uiterlijk zie bij het
licht van de zon.
Ik kon niet begrijpen, hoe zoiets mogelijk zou kunnen zijn, maar daar begon ook al spoedig mijn hart
geheel doorzichtig te worden en ik zag weldra drie harten zó in elkaar steken, als er binnen de ruwe
kastanjevrucht drie kernen zijn: in de bruine schil de eigenlijke vleeskern en daarin pas de kleine
kiemkern, waarin het leven is besloten, en in deze de oneindige menigvuldigheid en eindeloze veelheid.
Het uiterlijke hart sprong spoedig uiteen en viel losgemaakt in de eindeloze diepte; en dat was het
uiterlijke hart van vlees van het lichaam. Het meer inwendige, substantiële hart bleef echter en verwijdde
zich voortdurend, omdat het binnenste, zeer sterk lichtende kiemhart daartoe dwong, daar dit zelf aldoor
groeide en steeds groter werd, evenals de kiem van een in de aarde gelegd zaad zich zo lang al maar
vergroot, tot daaruit een machtige boom is geworden.
Zo was het ook met mijn binnenste kiemhart het geval. Aanvankelijk zag het er slechts uit, als was het een
hart; toen het echter al maar groter werd, kreeg het ook steeds meer een menselijke gestalte en herkende ik
mij zelf in deze nieuwe mens, die is voortgekomen uit mijn meest innerlijke lichte kiemhart.
Bij de aanblik van deze mens kwam de gedachte in mij op: "Heeft soms deze nieuwe hartmens in mij ook
nog een hart in zich?" En ik werd gewaar, dat ook hij nog een hart in zich droeg. Maar dit hart zag er uit
als een zon, en haar licht was duizendvoudig sterker dan het licht van onze natuurlijke zon.
Toen ik dit hart aandachtig bekeek, ontdekte ik opeens in het midden van dit zonnehart een klein, aan U, 0
heilige Vader, volkomen gelijk, levend evenbeeld, - maar wist niet hoe dat mogelijk was.
Doch toen ik daarover nadacht, kwam een onuitsprekelijke zaligheid over mij en Uw levende beeld sprak
tot mij uit het zonnehart van de nieuwe mens in mij het volgende: "Richt je ogen opwaarts en je zult
spoedig gewaar worden, waarvandaan en hoe Ik nu levend in je woon!"
En ik richtte aanstonds mijn ogen omhoog en aanschouwde meteen in een eindeloze diepte der diepten
van oneindigheid eveneens een onmeetbaar grote zon, en in het midden van deze grote zon al spoedig U
Zelf, o heilige Vader!
Van U uit gingen onnoemelijk veel ongekend lichte stralen, en een van deze stralen viel in het zonnehart
van de nieuwe mens in mij en vormde zo U Zelf levend in mij. Spoedig daarop strekte de nieuwe
kiemhartmens zijn arm uit en wilde mij uiterlijke mens gevangen nemen.
Ik schrok, en deze schrik wierp mij weer in mijn oude huis terug. - Het eerder ontweken vleeshart kwam
weer uit de diepte omhoog en legde zich meteen weer om de twee binnenste harten; toen dat gebeurd was,
werd de uiterlijke wereld mij weer zichtbaar en al het innerlijke verdween.
En dat is ook alles, wat ik in mij gezien, gevoeld en gehoord heb. (De hoge Abedam tot Oalim en dus ook
tot al de vaderen) Luister en laat eenieder in zich er acht op slaan, wat Ik je hier nu zal zeggen! . . . Jullie
zijn reeds bijzonder zwak geworden, hoewel al je oorspronkelijke leraren nog in leven zijn; hoe zal het
dan wel later diegenen vergaan, die zelfs over jullie huidige bestaan in hevige strijd zullen gewikkeld
worden?! Daarom zeg Ik jullie nogmaals, dat geen leer enig nut heeft, als haar bepalingen niet door Mijn
levend getuigenis in elk mensenhart konden bevestigd worden. In Oalim zelf hebben jullie dit levende
getuigenis geheel uitgebeeld gekregen. Dat moet nu zo genomen worden, dat jullie het niet bij de leer
alleen laten, maar er ijverig voor zorgt, dat deze bij hen die beleerd zijn geworden weldra overgaat tot de
volle, levende daad. Wees ervan verzekerd, dat een ieder die deze leer ernstig metterdaad zal opnemen,
spoedig het grote, levende, heilige getuigenis van Oalim in zich zal vinden, dat stralend lichtend zal
getuigen van de echtheid van Mijn aan jullie allen gerichte woord.
Zie, Oalim vond in het derde kiemhart, nadat het zich tot een mens had gevormd, nog een zonnehart en in
dit hart tenslotte Mij Zelf, zoals je het verwarmende beeld van de zon in elke dauwdruppel vindt; en dit
Mijn Beeld in hem sprak zoals Ik in hem, en diens woord maakte hem Mij duidelijk als de eeuwige heilige
Vader in de hoogte van Mijn oneindig heilige Goddelijkheid!
Deze innerlijke mens Oalim wilde reeds een worden met zijn uiterlijke substantiële, en ten dele ook met
diens geheel uiterlijke materiële mens; maar daartoe was Oalim nog niet rijp. Jullie zullen dat alles pas
ervaren als je de volle rijpheid hebt bereikt, maar dan blijvend en eeuwig.
Leer je nakomelingen evenzo daarnaar, dan zullen jullie hem een blijvend getuigenis overleveren van de
echtheid van Mijn leer. En wie dit getuigenis in zich zal vinden, heeft ook reeds het eeuwige leven uit Mij
ontvangen, dat hem nimmer meer zal worden ontnomen. - Zie, dat alles heeft het gezicht van Oalim jullie
te zeggen.
b) Lichaam, ziel, geest
(Gr.Ev.Joh. 11 /217 (5) (De Heer) Bij de geboorte van het lichaam uit het lichaam van de moeder wordt
de eeuwige levenskiem als een vonkje van de zuivere Goddelijke Geest in het hart van de ziel gelegd,
evenals bij de vrucht van een plant, wanneer zij de bloesem heeft afgeworpen en zichzelf begint te
wapenen en te consolideren. Is het lichaam eenmaal gevormd, dan begint de ontwikkeling van de geest in
het hart van de ziel. Hier moet dan de ziel al het mogelijke, doen, opdat de geest in haar begint te kiemen,
en moet hem daarbij nuttig zijn.
Gr.Ev.Joh. IX/ 174 (9 - 12) (Raphaël tot een arts) Het licht van de volle levenslamp in het leven hier op
aarde is een vol, levend geloof, die de dingen van het Godsrijk verlicht. Wie in dit licht blijft en zich niet
meer dan nodig bekommert om de dingen van deze wereld, die komt vroegtijdig tot het eeuwige
levenslicht in zich, en zo dan ook reeds hier in het zichtbare wezenlijke rijk van God en in zijn kracht en
macht. Want wie een is met de wil van God de Heer, die is ook een met Zijn eeuwig volkomen wijsheid,
vrijheid, zelfstandigheid, macht en kracht, en is daardoor dan ook voor altijd een waar kind van God.
Welnu, ik ben zo'n kind van God, ben dat echter niet pas in de reine wereld der geesten geworden, maar
nog in mijn aardse levens zodanig, dat de macht van de goddelijke geest in mij dat alles vermocht te
bewerken, waartoe zij nu in staat is. Ik ben dan ook niet op die manier wat het lichaam betreft gestorven,
zoals alle mensen sterven, maar de macht van de goddelijke geest in mij loste het plotseling zo volledig
op, dat er niet een zonnestofje groot van op deze aarde achterbleef; alles van het lichaam is tot mijn
eeuwig, onverwoestbaar kleed geworden, en je ziet me dan nu met lichaam, ziel en geest. Zou je dat
moeilijk zijn te geloven, voel mij dan maar aan, en je zult een mens met vlees en beenderen waarnemen,
zolang ik dat wil; wil ik evenwel alles weer in het zuiver geestelijke veranderen, dan zul je me weliswaar
ook nog precies zo zien als nu, doch niet met je vleselijke ogen, maar met de ogen van je ziel, die ik je kan
openen, wanneer en hoe lang ik dat wil. Kom nu naderbij en bevoel mij; want ook deze door jou aan mij
opgedane ervaring behoort tot het gebied van de joudoor mij gegeven uiteenzetting van het werkelijk
bestaan van het Godsrijk.
Gr.Ev.Joh. IX/176 (2 - 4, 7, 9) (Verder Raphaël tot de arts) Er is slechts één Zijn; maar een niet zijn is er
in de gehele schepping nooit. Het tijdelijk materiële bestaan is toch maar een proefbestaan om het ware en
onverwoestbare bestaan te bereiken. Nochtans is het echter in zich ook een geheel geestelijk bestaan, daar
op zichzelf beschouwd in de gehele sfeer van de oneindigheid onmogelijk een ander werkelijk en waar
bestaan kan zijn.
Zie, vriend, met al je griekse wereldwijsheid, daar zit nu de Heer onder ons! Hij geheel alleen is het ware
en eeuwig werkelijke Zijn in Zich Zelf; wij zijn slechts Zijn door Zijn wil van de kleinste tot de grootste
verwerkelijkte ideeën en lichtgedachten. Daar nu Zijn ideeën en lichtgedachten als de vrucht van Zijn
eeuwige, oneindige liefde (die Zijn Wezen en Zijn is), evenals Hij Zelf onvergankelijk en nooit te
verwoesten zijn, zo is immers ons bestaan ook eeuwig onverwoestbaar in het werkelijke geestelijke Zijn. Het is dus onmogelijk, dat ook maar een puntje van datgene ooit vernietigd zou kunnen worden, wat er
eenmaal is, omdat al het eenmaal bestaande in de oneindige volheid van gedachten en ideeën van onze
Heer en eeuwige Meester een niet te verdelgen realiteit is.
Wanneer de Heer ook maar een kleinste van Zijn scheppende, goddelijke gedachten en ideeën geheel zou
kunnen verdelgen en vernietigen, dan zou Hij immers van Zijn absoluut oneindige volmaaktheid iets
verliezen -, wat in zich echter de reinste onmogelijkheid zou zijn.
Ed 51 (5,7) (De Heer) Wanneer de vrucht ongeveer drie maanden levend in het lichaam van de moeder is
geweest, dan heeft het zielehart van de rustig geworden ziel een zekere soliditeit bereikt en wordt door een
engelengeest precies in het hart van de ziel een eeuwige geest gelegd onder zevenvoudig omhulsel.
Natuurlijk moet hier niemand aan een natuurlijk omhulsel denken, maar aan een geestelijk, dat veel
krachtiger en beter houdbaar is dan een stoffelijk -, wat ook reeds aan veel dingen op de wereld is te zien,
waar het eenvoudiger is een materiële kerker te doorbreken dan een geestelijke. - Na het inleggen van de
geest in het hart van de ziel, wat bij sommige kinderen vroeger, bij andere later geschiedt, bij velen drie
dagen voor de geboorte, groeit het lichaam sneller uit en de geboorte zal plaats vinden.
c) De Drie-eenheid in God en mens
Gr.Ev.Joh. VIII /24 (1, 4 -14); 25 (1-15) (De Heer bij Zijn opdracht aan de discipelen) . . . al degenen,
die Zijn levensleer geheel hebben aangenomen, door de oplegging van hun handen te dopen, dat wil
zeggen te sterken in de naam van de Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord, dat de Zoon is of
de wijsheid van de Vader, en in de naam van de Heilige Geest, die is de alles vermogende Wil van de
Vader en de Zoon.
Onder deze drie begrippen is het Wezen van God geheel verklaard en aan de mensen volledig uitgebeeld.
Het is waar, dat daarbij voor een mens met een zwak bevattingsvermogen een soort Goddelijkheid van 3
personen te voorschijn komt; maar men kan, om aan de diepste en in de grond meest innerlijke waarheid
in alles geheel getrouw te blijven, het immers toch niet anders voorstellen dan het is gedaan.
De mens is geheel naar het evenbeeld van God geschapen en wie zich zelf volkomen wil kennen, moet
weten en in zich erkennen, dat hij als een en dezelfde mens eigenlijk ook uit drie persoonlijkheden
bestaat! Je hebt ten eerste een lichaam, voorzien van alle nodige zintuigen en andere voor een vrij en
zelfstandig leven benodigde ledematen en bestanddelen van het grootste tot aan het kleinst denkbare. Dit
lichaam heeft, ten behoeve van de vorming van de geestelijke ziel in hem, een geheel eigen natuurlijk
leven, dat zich van het geestelijke zieleleven in alles streng onderscheidt. Het lichaam leeft van de
natuurlijke voeding, waaruit het bloed en de andere voedingssappen voor de verschillende
lichaamsbestanddelen worden gevormd. - Het hart heeft in zich een speciaal levend mechanisme en wel
zodanig, dat het zich voortdurend moet uitzetten en daarna weer samentrekken. Het drijft daardoor het het
lichaam levend houdende bloed met de andere daaruit ontstane sappen in alle lichaamsdelen en neemt het,
door het zich samentrekken, ook weer terug in zich op, om het met nieuwe voedingsstoffen te verzadigen
en dan weer opnieuw uit te drijven tot voeding van de vele lichaamsbestanddelen. Zonder deze
voortdurende eigen werkzaamheid van het hart zou de mens geen uur lang wat het stoffelijk lichaam
betreft kunnen leven.
Met deze leven gevende werkzaamheid van het hart, en evenzo ook met de eigen werkzaamheid van de
longen, de lever, de milt, de maag, de ingewanden, de nieren en zo nog talloos veel andere bestanddelen
van het lichaam, heeft de ziel helemaal niets te doen. Nochtans is het lichaam als een voor zich geheel
afgesloten persoonlijkheid een en dezelfde ene mens en doet en handelt zo, als waren beide een en geheel
dezelfde persoonlijkheid.
Beschouwen wij nu de ziel op zich, en wij zullen zien, dat ook zij voor zich een geheel volkomen mens is,
die substantieel geestelijk ook in en voor zichzelf precies dezelfde bestanddelen bevat als het lichaam en
zich daarvan in hogere geestelijke overeenkomst ook zo bedient als het lichaam van zijn materiële.
Hoewel dus enerzijds het lichaam en anderzijds de ziel voor zich twee heel verschillende mensen of
personen voorstellen, - waarvan elk voor zich een haar geheel kenmerkende werkzaamheid heeft,
waarover zij tenslotte niet eens rekenschap kan geven over het hoe en waarom -,zo vormen zij echter in de
grond van het eigenlijke levensdoel nochtans slechts één mens. Niemand kan dus beweren, dat hij niet één
mens is, maar een 'tweemens'. Want het lichaam moet de ziel dienen en deze met haar verstand en wil het
lichaam, waarom de ziel ook voor de handelingen, waarvoor zij het lichaam heeft gebruikt, evenzo
verantwoordelijk is als voor haar eigen handelingen, die bestaan uit allerlei gedachten, wensen, verlangens
en begeerten.
Als wij nu het leven en zijn van de ziel op zich nog nader beschouwen, zullen we ook gemakkelijk
ontdekken, dat zij, al is zij ook een substantieel lichaam van een mens, op zich niets hoger zou staan dan
mogelijk de ziel van bijvoorbeeld een aap. Zij zou wel een instinctmatig verstand in een iets hogere graad
hebben dan een gewoon dier, maar van een verstand of een hogere vrije beoordeling van de dingen en hun
samenhang zou nooit sprake kunnen zijn.
Dit hogere en eigenlijk hoogste en aan God geheel gelijkvormig vermogen in de ziel wordt veroorzaakt
door een zuiver essentieel geestelijke derde mens, die in de ziel woont. Door hem kan de ziel het ware van
het valse en goed van kwaad onderscheiden en kan zij vrij naar alle denkbare richtingen heen denken en
geheel vrij willen. Al naar gelang zij met haar door haar geest ondersteunde vrije wil besluit voor het
zuiver ware en goede, maakt zij zich geleidelijk aan geheel gelijkvormig, dus sterk, machtig, wijs en als in
hem wedergeboren, identiek aan de in haar wonende geest.
Is dat het geval, dan is de ziel zo goed als één wezen met haar geest, zoals ook de meer edele
lichaamsdelen van een volkomen ziel - welke lichaamsdelen eigenlijk bestaan uit de zeer verschillende
lichaams natuurgeesten - geheel overgaan in het geestelijk substantiële lichaam, dat men het vlees van de
ziel kan noemen. En tenslotte kan daardoor deze laatste dan ook overgaan in het essentiële lichaam van de
geest, waaronder ook is te verstaan de ware opstanding van het vlees op de jongste en meest ware
levensdag van de ziel; die volgt dan, wanneer een mens volkomen in de geest wordt wedergeboren, hetzij
reeds hier in dit leven of iets moeizamer en langduriger in het hiernamaals.
Alhoewel een in de geest volledig wedergeboren mens beslist slechts één volkomen mens is, bestaat zijn
wezen nochtans blijvend uit een goed te onderscheiden drieheid.
Aan elk ding is een te onderscheiden drievoudigheid op te merken: Het eerste waar het oog op valt is de
uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen ding denkbaar zijn en zou het ook niet kunnen bestaan. Het
tweede is duidelijk de inhoud van de dingen; want zonder die zouden zij er ook niet zijn en hadden ze ook
geen vorm en uiterlijke gestalte. Het derde voor het bestaan van een ding eveneens noodzakelijke is een
innerlijke, in elk ding aanwezige kracht, die de inhoud van de dingen in zekere zin samen houdt en het
eigenlijke wezen daarvan uitmaakt. En juist omdat deze kracht de inhoud en daardoor ook de uiterlijke
vorm van de dingen bepaalt, is zij ook de grondkern van al wat bestaat en zonder haar is er evenmin een
ding denkbaar, dan zonder een inhoud of uiterlijke vorm. Je ziet nu, dat de genoemde drie delen elk voor
zich wel zijn te onderscheiden, omdat de uiterlijke vorm niet haar inhoud is en de inhoud niet de
teweegbrengende kracht zelf is; en toch zijn zij volledig één.
Keren we nu terug tot onze ziel. De ziel moet nu eenmaal vanwege het bepaalde, voor haar bestemde
bestaan een uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens; de uiterlijke vorm is dus dat, wat wij het
lichaam of ook het vlees noemen, hetzij nog stoffelijk of vergeestelijkt substantieel, dat is enerlei. Bestaat
dan de ziel als een mens naar de vorm, dan zal zij ook een met de uiterlijke vorm overeenkomende inhoud
hebben. Deze inhoud of innerlijk lichaam van de ziel is haar eigenlijke wezen zelf, dus de ziel. Is dat alles
aanwezig, dan is ook de kracht aanwezig, die de hele ziel heeft veroorzaakt, en deze is de geest, die
tenslotte alles in allen is, daar zonder deze onmogelijk een massieve substantie en zonder die laatste ook
geen lichaam, dus geen uiterlijke vorm zou bestaan. Hoewel dus de drie goed te onderscheiden
persoonlijkheden in het geheel slechts één wezen zijn, moeten zij toch speciaal als te onderscheiden
genoemd en gekend worden.
In de geest of de eeuwige essentie woont de liefde als de alles tot stand brengende kracht, de hoogste
intelligentie en de levende vaste wil; dat alles samen brengt de substantie van de ziel voort en geeft haar
de vorm of het wezen van het lichaam. Is de ziel of de mens eenmaal aanwezig naar de wil en de
intelligentie van de geest, dan trekt de geest zich in het binnenste terug en geeft aan de nu bestaande ziel
een als van hem gescheiden vrije wil en een vrije en in zekere zin zelfstandige intelligentie. De ziel maakt
zich deze intelligentie eigen, ten dele door uiterlijke waarnemingszintuigen en ten dele door een innerlijk
gewaarworden, en vervolmaakt die dan, als zou de vervolmaakte vrije intelligentie haar eigen werk zijn.
Tengevolge van deze noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin de ziel zich als van haar geest
gescheiden voelt, is zij geschikt tot het waarnemen van zowel uiterlijke als innerlijke openbaring.
Ontvangt zij deze, neemt zij ze aan en handelt zij daarnaar, dan begint zij daardoor zich met haar geest te
verenigen en daardoor gaat zij ook steeds meer over in diens onbeperkte vrijheid, zowel wat betreft de
intelligentie en de vrije wil, als ook in de kracht en macht dat alles te kunnen bewerkstelligen, wat zij kent
en wil.
Daaruit kun je weer zien, dat de ziel als de in levende substantie omgevormde gedachte van de geest, die
in de grond de geest zelf is, toch in zekere zin als een tweede uit de geest voortgekomen iets is en
beschouwd kan worden, zonder daarom anders te zijn dan de geest zelf is.
Dat tenslotte de ziel als een individu zich ook met een uiterlijk lichaam vertoont, als in zekere zin de derde
persoonlijkheid, dat laat je de dagelijkse ervaring zien. Het lichaam dient voor de ziel als een uiterlijke
openbaring van haar innerlijke geest en heeft tot doel, de intelligentie en de vrije wil van de ziel naar
buiten te keren, te beperken en dan pas de innerlijke onbeperktheid van intelligentie en wil en zijn ware
kracht te zoeken en te vinden. Dan kan zij een verheerlijkte en volledig individueel zelfstandige eenheid
worden met de innerlijkste geest, die steeds zelf het enige Iets en krachtige Zijn van de mens is.
Tot slot van deze hoogst belangrijke uiteenzetting willen wij overgaan tot het drieënige wezen van God
Zelf, opdat jullie duidelijk mogen inzien, waarom Ik jullie vanwege de hogere, innerlijk levende waarheid
heb moeten aanbevelen, dat jullie de mensen, die in Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben
aangenomen, moeten dopen in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige geest, dat betekent
moeten sterken. Zie, de Schrift van de profeten zegt en verklaart, dat Ik, Jezus Christus - ook Mensenzoon
genoemd - de ware God ben, hoewel Hij onder verschillende namen, als Vader, Zoon en Geest wordt
aangeduid en genoemd! En toch is God slechts één persoonlijke Heerlijkheid in de meest volkomen vorm
van een mens.Zoals echter de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar binnenste geest zodanig zijn vereend,
dat zij slechts één wezen of slechts één individuele substantie uitmaken, maar onder elkaar een
onscheidbare drie zijn, alzo vereend zijn Vader, Zoon en Geest, zoals dat wordt geleerd in de geschriften
van de oude vaderen en de profeten.
Hi I /blz.55 (12 - 13) (De Heer) Weet dan, het is van geen belang hoe een ding is in ruimte en tijd; maar er
is alles aan gelegen, hoe jullie leven is buiten deze beiden (ruimte en tijd), dat wil zeggen in het eeuwige
Zijn. Met de ogen van het lichaam neem je de dingen waar buiten je; met de ogen van de ziel in je, en met
de ogen van de geest zie je vanuit het centrum van de dingen en zo ook van je wezen. Maar pas door het
toetreden van Mijn Geest krijgen alle dingen hun spraak en worden zij door en door levend. - Ziet, Ik,
jullie heilige Vader, verklaar jullie veel! Wees daarom ijverig in de liefde, opdat Mijn genade niet wordt
opgehouden! - Amen.
d) De opstanding van het vlees
(zie daarover ook voorafgaand onder c) bij Gr. Ev. Joh. VIII /24 (13))
Gr.Ev.Joh.V/238 (1,3,6) (De Heer tot Zijn discipelen)
Onder de opstanding van het vlees is te verstaan de goede werken van de ware naastenliefde! Deze zullen
het vlees van de ziel zijn en tegelijk met haar op haar jongste dag in de geestelijke wereld, naar het
waarachtige bazuingeschal van deze Mijn leer, als gedegen etherisch lichaam opstaan tot eeuwig leven. Al
zou je honderd maal op deze aarde een lichaam hebben gedragen, dan zul je in het hiernamaals slechts dit
ene, bovenomschreven lichaam hebben. - "In je vlees zul je God zien", betekent zoveel als: In je goede
werken naar de welgekende wil van God zul je je God aanschouwen, omdat het alleen de werken zijn, die
de ziel met haar lichaam (dat haar slechts tot een werktuig is gegeven) uitoefent, en die een ziel Of de adel
die voor God geldt, Of ook het tegendeel geven. Reine werken geven het reine, onreine het onreine.
Alleen het zuivere denken naar de zuivere wetenschap en het ook verder kuise en reine zich gedragen,
zonder werken der naastenliefde of met te weinig daarvan, verschaft de ziel nog lang geen geestelijk
lichaam en dus ook geen aanschouwen van God. - Ja, mijn geliefden, het nog zo zuivere weten en geloven
heeft geen vaste wanden, die jullie beschermen als het stormt; maar wel zijn en hebben dat de werken van
de ware naastenliefde. Zij zijn het ware, blijvende lichaam van de ziel, haar woonhuis, haar land en haar
echte wereld. Onthoudt dat goed, niet alleen voor jullie zelf, maar vooral ook voor diegenen, aan wie jullie
het evangelie zullen prediken na Mij! Zo zij eenmaal het woord van heil zullen weten en geloven,
vermaan ze dan, de ware werken te doen van de door Mij zo vaak geboden naastenliefde!
e) Het Rijk van God in het menselijk hart
(Zie ook: Hfdst.III b; Gr.Ev.Joh.III /241 (8 - 10))
Gr.Ev.Joh. IX/72 (11 - 15) (De Heer) Als de mens zonder twijfel begint te geloven en door zijn doen naar
de leer het geloof levend maakt, dan pas ontvouwt zich het rijk van God zó in de mens, als in het voorjaar
het leven in de planten door het licht van de zon worden beschenen en verwarmd en daardoor gedwongen
worden tot innerlijke werkzaamheid. - Wel wordt al het leven als van buitenaf komend gestimuleerd en
opgewekt, - maar het ontstaan, de ontwikkeling, het ontvouwen, de vorming en stabilisering gaat dan
steeds van binnen uit. Evenzo moeten ook dieren en mensen de voeding eerst van buitenaf komend in zich
opnemen; maar dat opnemen van spijs en drank is nog lang niet de echte voeding van het lichaam; deze
gaat dan pas van de maag uit naar alle delen van het lichaam. Zoals dan in zekere zin de maag het
voedende hart van het leven in het lichaam is, zo is het hart in de mens de 'voedingsmaag van de ziel' tot
opwekking van de geest uit God in haar, en Mijn leer is de ware levensspijs en levens drank voor de maag
van de ziel.
En zo ben Ik dan in Mijn leer voor de mensen een waar levensbrood uit de hemelen, en het handelen
daarnaar is een ware levensdrank, een beste en krachtige wijn, die door zijn geest de mensen opwekt en
door de helder oplaaiende vlam van het Liefdesvuur ook door en door verlicht. Wie dit brood eet en deze
wijn drinkt, die zal geen dood meer zien, voelen en smaken in alle eeuwigheid. - Doet daarnaar en Mijn
woorden zullen in jullie tot levende waarheid worden!
G.S.II 110 (14) Je weet, dat de geest van de mens een volkomen levend evenbeeld van de Heer is en in
zich de vonk of het brandpunt van het Goddelijk Wezen heeft. Maar als hij dat onloochenbaar in zich
heeft, dan heeft hij immers ook alles van de Heer in zich. Hij draagt dus het oneindige van het kleinste tot
het grootste geheel naar goddelijke wijze in zich, ofwel hij heeft alles van de Heer door zijn machtige
liefde tot Hem als in een punt in zich verenigd.
Ed 70 (2 - 4, 13, 15,21,24 - 25) Het rijk van God is inwendig in de mens. Zijn grondsteen is Christus, de
alleen enige God en Heer van hemel en aarde, voor tijd en eeuwigheid in de ruimte zowel als in de
oneindigheid. Aan Hem moet het hart geloven, Hem liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf.
Heeft de mens aan deze zeer eenvoudige eis in zijn hart geheel voldaan, dan heeft hij het Rijk van God al
gevonden. Om het overige behoeft de mens zich dan niet meer te bekommeren; dat wordt hem erbij
gegeven, als hij iets nodig heeft.
Want de wedergeborene leeft reeds voortdurend in zijn geest en beschouwt het afleggen van zijn lichaam
even zo weinig meer als een dood, als een mens dat voor een dood kan houden, wanneer hij 's avonds zijn
mantel uittrekt; of ais een lastdrager wiens last hem erg drukt, totdat hij eindelijk aan het doel gekomen
deze last aflegt.
Eveneens zijn ook de overige tekenen van wedergeboorte slechts inwendig in de mens en worden uiterlijk
alleen dan zichtbaar, als het nodig is. Dat is derhalve ook een teken van de eigenlijke wedergeboorte.
Daarom moet men ook als gevolgen van de wederge boorte geen onnozele wonderlijke dingen
verwachten, maar geheel natuurlijke vruchten van een gezonde geest en een door deze gezond geworden
ziel.
Liefde tot Mij, innige goedheid vanuit het hart, liefde tot alle mensen, dat is in het kort samengevat het
echte teken van wedergeboorte; waar dat ontbreekt en waar de deemoed nog niet voor elke schok sterk
genoeg is, daar baten noch aureool, noch habijt, noch geestelijke visioenen iets, en dergelijke mensen zijn
ook verder van het rijk van God verwijderd dan menig andere met een zeer wereldlijk uitziend gezicht.
Want het rijk van God komt nooit met uiterlijke praal, maar alleen innerlijk in alle stilte en onopgemerkt
in het hart van de mens.- Prent dit zo diep als je kunt in het gemoed, dan zul je het rijk van God veel gemakkelijker vinden, dan je denkt.
f] God als Vader van eeuwigheid
Gr.Ev.Joh. III/225 (6 - 9) (De Heer tot Murel) Ik ben in Mijn eeuwige Geest reeds van eeuwigheid her
jullie Vader; maar in dit Mijn vleselijk lichaam ben Ik nochtans gelijk
een bruidegom en jullie allen zijn gelijk Mijn lieve bruid en wel daardoor, dat jullie Mijn woord en Mijn
leer aannemen en vast in jullie hart geloven, dat Ik de Verlosser ben die zal komen om de mensen te
verlossen van de oude zonde, die een voortbrengsel van de hel is, en hen de weg te openen tot het eeuwig
leven en het ware kind schap van God.
Waarlijk, Ik zeg jullie: Wie in Mij gelooft en Mijn woord metterdaad houdt, die is als een hemelse bruid in
Mij en Ik in hem, die zal voortaan geen dood meer zien, voelen of smaken!
Wie in Mij gelooft en Mij liefheeft en daardoor Mijn lichte gebod van de zuivere liefde houdt, die is het,
die Mij ook in het volle licht van zijn hart als de Vader kent! En tot hem zal Ik Zelf steeds komen en Mij
hem openbaren, en hij zal voortaan door Mij geleerd en geleid worden. Ik zal aan zijn wil de kracht
verlenen, dat hem ingeval van werkelijke nood alle elementen zullen gehoorzamen!
In de eigenlijke wereld zullen de Mijnen geen glanzende triomfen vieren; want alle mensen van deze
aarde zijn niet enkel en alleen Mijn kinderen, maar kinderen van de vorst der leugen, nacht en duisternis.
Deze houden niet van Mijn licht en zullen evenmin van hen houden, die Mijn licht tot hen zullen brengen;
maar daaraan moeten de mensen zich niet stoten, want aan hen is de overwinning in Mijn Rijk
voorbehouden!
6.
De Verlossing
(Gegeven door de Heer op 14 juni 1840)
Wat is de verlossing?
Dat is een vraag aan Mijn kinderen, die zij, in diepe innerlijke bezinning en in alle rust van hun hart
moeten beantwoorden, opdat hen ook daarover een klein poortje wordt geopend in de geheime vertrekken
van hun liefde. Zo zullen zij zichzelf en Mijn liefde leren kennen en in machtige liefde tot Mij ontbranden,
- want Ik alleen kan de ziel verlossen door de wedergeboorte van de geest en daardoor de ganse
schepping.
De belangrijkste en grootste vraag is: hoe bepaalt de mozaïsche wet de vrijheid van wil door liefde, door
liefde de wedergeboorte en door wedergeboorte het eeuwige leven? Waarom was de verlossing nodig,
boven de mozaïsche wet, daar tot wedergeboorte niets dan het houden van de wet uit pure, reine liefde tot
Mij nodig zal zijn?
Wat is dus de verlossing - in hoever is zij voor de mens en hoe kan hij daaraan deelnemen?
De beantwoording van deze vraag zal iedereen moeilijk vallen, die alleen zijn verstand daaraan pijnigt;
maar wie zal ontbranden in liefde en deemoed tot Mij, die zal het hele antwoord getrouw vinden in het
binnenste van zijn hart. Ik wil Mijn arme zwakke knecht Jakob (Lorber) echter de volle beantwoording
geven, opdat jullie je eigen antwoord daarmee kunt vergelijken en je hart kunt onderzoeken in het
binnenste kamertje der liefde, dat daarin is. Ik, de grote Meester in alle dingen, Amen!
Dat is het volle antwoord op de door Mij aan jullie gestelde grootste en belangrijkste vraag, waarvan de
grootte en belangrijkheid pas in deze huidige beantwoording helder zichtbaar wordt.
Opdat het antwoord geheel kan worden begrepen is het nodig, dat het wezen van de mens in diens
natuurlijke en geestelijke sfeer wordt getoond. Zonder deze voorkennis zou het tevergeefs zijn te
prediken, daar alles alleen tot de geest is gericht, om weer levend te worden in de liefde, die haar moeder
is. En opdat jullie geest de eerste aansporing zou worden gegeven, stelde Ik ook boven deze vraag, waarin
het leven van de geest, diens wedergeboorte en vervolgens het eeuwige leven van de ziel in allerhoogste
vrijheid berust.
Zie, de mens bestaat uit een natuurlijk lichaam, dat een vat is, waarin zich door de verschillende organen
een levende ziel ontwikkelt; want in het ontstaan door de verwekking wordt uitsluitend het stoffelijk
lichaam gevormd. Pas in de zevende maand, wanneer het lichamelijke wezen organisch - zij het ook niet
geheel naar de vorm dan toch naar al zijn delen - is gevormd door het vegetatieve leven van de moeder,
wordt in de streek van de maagkuil een voor jullie ogen niet zichtbaar, van de verwekker stammend
blaasje geopend, dat de substantie van de ziel bevat. Dit gaat dan over in het gehele organisme door de
verbinding met de zenuwen, zet een in alle zenuwen aanwezig magnetisch fluïdum om in het hare en
dringt hierop al heel snel ook spoedig door in alle overige organen, het laatst in de hartspieren, wat
gewoonlijk pas op de zevende dag, bij sommigen wel eens iets later, geschiedt.
Dan begint heel langzaam het hart zich uit te zetten door het geleidelijk zich vullen met zielesubstantie, en
als het dan langzamerhand vol is geworden, gelijk een elektrische fles, dan ontlaadt het zich in de aderen
door een bovenste kamer. Dit ontladen fluïdum deelt zich aan alle zich daar bevindende sappen mee,
dwingt ze in alle vaten en zo ook de in het vatenstelsel zelf aanwezige sappen ter verdere beweging in de
aderen en door deze weer terug naar het hart. Intussen wordt het hart alweer geladen en transporteert het
de terugkomende sappen direct weer verder.
En zo begint dan de polsslag, de circulatie van de sappen en iets later die van het daaruit voortkomende
bloed. Vanwege de tot stand gebrachte voortdurende omloop en uitwisseling van de sappen en met name
door die van het bloed in de massa van het lichaam, vormt zich, door de zich in de fijne sappen
bevindende substantie, de soliditeit van de ziel elektromagnetisch. - En als dan de maag geheel gevormd
werd voor de opname van de grovere sappen uit het lichaam van de moeder ter ondersteuning van de voor
dit doel gebruikte sappen en van het bloed, dan wordt de mens los gemaakt van de voedende banden in het
moederlichaam en geboren in de buitenwereld. Hij is dan uitgerust met vijf natuurlijke zintuigen om de
zintuiglijke wereld op te nemen, of eigenlijk de verschillende substanties als van het licht, het geluid, de
smaak, het gevoel, de reuk en tenslotte van het algemene gevoel. Deze zijn alle bestemd om de ziel te
vormen en naar behoefte het lichaam te laten groeien, wat dan meerdere jaren achtereen geschiedt. En zo
zijn nu twee mensen in één, namelijk een stoffelijk en daarin een substantieel (en later nog een essentieel).
Let nu op! Ongeveer drie dagen voor de geboorte wordt uit de allerfijnste en tegelijkertijd meest solide
substantie van de ziel in de streek van het hart een ander, onnoemelijk fijn blaasje gevormd, en in dit
blaasje wordt een eenmaal gevallen geest, die in wezen een vonk van de goddelijke liefde is, gelegd. Om
het even of het lichaam mannelijk of vrouwelijk is, zo is toch de geest zonder geslachtelijk onderscheid en
neemt pas mettertijd iets geslachtelijks aan, wat door de begeerte tot uiting komt.
Nu is echter deze geest nog dood, zoals hij het reeds sinds zeer lange tijden was, gebannen zijnde in de
materie. Maar de ziel is een onweegbaar (imponderabel), substantieel wezen; dus gewoon onverwoestbaar,
evenals haar nu langzamerhand geheel gevormde zintuigen, zoals overeenkomen met de oren de rede, met
de ogen het verstand, met de smaak het behagen aan gekregen indrukken van geluid en licht, verder met
de reuk het waarnemen van goed en kwaad en tenslotte met het algemenere gevoel het bewustzijn van het
natuurlijke leven in haar, hetgeen wordt veroorzaakt door de voortdurende evoluties van de fijnste
substanties in haar met het lichaam overeenkomende organen.
Zoals dan tevoren de circulerende sappen van het lichaam het wezen van de ziel vormden, door de van de
buitenwereld naar haar toegevoerde substanties, evenzo moet en wordt door de circulatie van de fijnste
substanties in de organen van de ziel de in het blaasje ingesloten geest gevoed, zo lang, tot hij zelf rijp
wordt om het blaasje te doen springen. Hij zal dan langzamerhand alle organen van de ziel doordringen
en, zoals de ziel in het lichaam, zo zal ook de geest in de ziel een volkomen derde mens worden door de
voeding uit het denken van de ziel, wat op de volgende wijze geschiedt: De geest heeft ook, evenals het
lichaam en de ziel, overeenkomstige geestelijke organen, zoals overeenkomt met het gehoor en de rede de gewaarwording of waarneming, met het licht en het verstand - de wil, met de smaak en het behagen aan
ontvangen indrukken van geluid en licht - het opnemingsvermogen van al het wereldlijke in
overeenkomstige vormen, met de reuk en het waarnemen van goed en kwaad - het inzicht van het ware en
het valse, en tenslotte met het algemeen gevoel en bewustzijn van het natuurlijke leven in haar - de uit dit
alles voortkomende liefde.
En zoals nu de zintuigen van het lichaam geconditioneerd zijn door het voedsel, zo is het ook met die van
de ziel en tenslotte ook met die van de geest. Is het algemene voedsel slecht, dan wordt tenslotte alles
slecht en dus ook verwerpelijk; maar is het algemene voedsel goed en behoorlijk, dan zal tenslotte ook
alles goed en behoorlijk zijn. Welnu, dat is de natuurlijke samenhang tussen lichaam, ziel en geest. En nu
is de vraag, wat is slecht en wat is goed voedsel?
Ziet, al het wereldse is slecht, omdat het de geest weer naar de wereld wendt, uit wier zwarte nacht van de
dood Ik hem aan de stof ontrukte en hem heb gelegd in het hart van de ziel, opdat hij daar weer levend
wordt en gelouterd van al het zinnelijk natuurlijke en materieel wereldlijke en hij daarmede eindelijk
geschikt zou worden om het Leven uit Mij op te nemen.
Als aan de geest dus slecht voedsel wordt gegeven, dan wordt hij weer werelds, zinnelijk en tenslotte
materieel en daardoor dood als voor de geboorte, en ook de ziel met het lichaam, daar zij daardoor zelf
lichamelijk is geworden. Wordt aan de geest echter goed voedsel gegeven, - hetgeen is Mijn geopenbaarde
wil en volle bemiddeling door de werken van verlossing of van Mijn Liefde door het levende geloof, - dan
wordt in het hart van de geest een nieuw blaasje gevormd, waarin een zuivere vonk van Mijn Liefde wordt
ingesloten. En zoals het vroeger ging bij de verwekking van de ziel en uit haar die van de geest, zo gaat
het eveneens met deze nieuwe verwekking van het Heiligdom; wordt deze nu geheel rijp, dan verbreekt
heilige Liefde de losse banden van het omhulsel en stroomt, - evenals het bloed van het lichaam, of als de
fijnste substanties van de ziel, of als de liefde van de geest, - in alle organen van de geest over; deze
toestand wordt dan de Nieuwe - of Wedergeboorte van de geest genoemd, zoals het inleggen van dit
levensblaasje de geboorte wordt genoemd.
En zie, tegelijkertijd worden ook door de hel reeds bij de verwekking, vooral wanneer deze als zondig om
louter dierlijke bevrediging werd gedaan, een hoeveelheid helse liefde - blaasjes in de streek van de buik
en de geslachtsdelen gelegd. Die worden bijna gelijktijdig met Mijn Liefde voortgebracht als de rupsen in
het voorjaar, wanneer de warmte van de natuurlijke zon komt; zo komt ook dit gebroed door de opgaande
warmte van Mijn goddelijke zon in de geest van de mens. - Daar komen dan ook de verzoekingen
vandaan, daar elk van deze door de hel voortgebrachte wezens onophoudelijk pogingen doet, waar maar
ergens mogelijk in het leven van de ziel in te grijpen. En als de mens dan niet krachtig met de nieuw
geboren Liefde uit God uit eigen wil dit broedsel tegemoet treedt, stromen zij in alle organen van de ziel.
Zij zetten zich dan gelijk zuigende poliepen vast op de plaatsen waar de geest in de ziel vloeit en zo
verhinderen zij de ziel het leven uit de geest op te nemen en eveneens door hem de opname van het leven
van de goddelijke Liefde. Als nu de geest ziet, dat hij zich niet kan uitbreiden om het nieuwe leven uit
God in volheid in zich op te nemen, trekt hij zich weer terug in zijn stille blaasje, en zo ook in hem des te
meer Mijn Liefde, die God in de mens is. - Heeft dat in de mens plaats gevonden, dan gaat hij weer louter
aards en bovenmatig zinnelijk worden en gaat ook verloren, omdat hij niet weet dat zoiets in hem is
gebeurd, daar het boze gebroed heel kalmpjes aan weldoend in het begin de zinnen van de mens voor zich
inneemt en hem zo langzamerhand geheel gevangen neemt, zodat hij van al datgene wat van de geest is,
niets meer weet, hoort, ziet, proeft, ruikt en gevoelt.
Dat is dan een ellende, zoals er vanaf de aanvang tot aan het tijdstip van heden niet was en ook in het
vervolg niet meer zal zijn, wanneer nu de mens zijn toevlucht tot God neemt, uiterlijk door bidden (met
name Mijn gebed), door vasten en lezen van het Woord uit de Schrift. Daardoor zal hij een sterk verlangen
krijgen, bevrijd te worden uit de grote droefenis.
Heeft een mens dat ernstig genomen, daar hij in zich zeer sterk de twijfel waarneemt, dan begin Ik van
buitenaf te werken als een overwinnaar van dood en hel door de werken van de verlossing en geef de mens
uit Mijn erbarmen kruis en lijden naar Mijn Wijsheid. Daardoor worden voor de mens de wereld en haar
vreugden zó bitter, dat hij er een afkeer van krijgt en vurig begint te verlangen naar de bevrijding uit het
leven van het lijden. En zie, daar nu dit gebroedsel daardoor in de ziel geen voedsel meer krijgt van de
zondige buitenwereld, wordt zij zwak en verdroogt bijna geheel in de organen van de ziel en geraakt
daardoor in een voor haar onbewuste toestand.
Doordat nu de van buiten werkende, zielsverlossende, erbarmende liefde van Jezus Christus begint te
vloeien in de zieke organen van zowel lichaam als ziel, de organen verlicht en als vermanend geweten aan
de ziel het zeer grote aantal in haar aanwezige zonde gebroedsel zichtbaar maakt, schrikt de ziel, wat zich
door beklemming van het hart en door een innerlijk ineenkrimpen van de borst in de maagstreek bekend
maakt. In deze deemoedige smart, die zich door echt berouw uitspreekt, smeekt de ziel dan tot
God in Zijn gekruisigde Liefde om genade en erbarming; en zie, dat wordt de geest dan gewaar en begint
zich weer te roeren in het blaasje, waarin het zich had teruggetrokken.
Nu worden door Gods erbarmende liefde aan de mens de wetten van Mozes vermanend in herinnering
gebracht van de eerste tot de laatste, en hem opgedragen zich streng daaraan te houden, opdat hij zich tot
in het diepst van zijn hart zal verootmoedigen en verloochenen. En wel om dezelfde reden als een
wasvrouw haar doek zolang boent en wringt, dat zelfs de kleinste vuildeeltjes door het ontwijkende water
worden meegenomen, hetgeen zo vaak wordt herhaald, als het water nog maar iets troebel blijft. Dan pas
wordt zo'n was onder de stralen van de zon gelegd, opdat deze het laatste spoor van vuil door verdamping
wegnemen, wat door de wind naar alle zijden wordt verwaaid.
Ziet, zo zijn de wetten van Mozes uit God in getale tien, wat een Goddelijk getal is. Zij geven aan dat de
mens als hij veel tegenspoed heeft, eerst moet geloven, dat Ik ben en dat hij dan voor mij de hoogste
achting heeft; ja dat hij zelfs gelooft, dat hij uit de zeven dagen de aanbevolen sabbat moet kiezen en deze
heiligen in rust als een ware rustdag van de Heer, opdat hij leert zicht te verloochenen en steeds diepere en
nog diepere blikken in zijn binnenste te werpen. Daardoor zal hij zijn inwoners leren kennen en zich dan
tot Mij wenden, opdat Ik ze op de genoemde manier vernietig en uitdrijf uit de organen van zijn ziel.
Heeft de mens zich tot zover diep onder Mijn grootheid, macht en sterkte verdeemoedigd, dan komt het nu
op het wassen en boenen aan, waaronder het precies houden van de zeven overige geboden wordt
verstaan, waardoor de mens zich zelfs diep onder zijnsgelijken moet vernederen. Hij moet al zijn kwade
begeerten gevangen nemen en zijn wil geheel en al breken en al zijn verlangens, ook de kleinste wens van
zijn hart, aan Mijn Wil onderdanig maken. Dan zal Ik komen in de liefde en de woonplaats van zijn geest
verwarmen als een hen haar nog niet uitgekomen kuikens. En ziet, dan wordt de geest, die al eerder was
begonnen in beweging te komen, door de warmte van de Goddelijke liefde weer nieuw geboren, stroomt
al spoedig weer in alle delen van de gereinigde ziel over en slurpt begerig de uitwerkingen van
erbarmende liefde uit de gereinigde organen van de ziel in zich op, waardoor hij dan sterker wordt. En als
dan de liefde van Mijn erbarming is binnengedrongen in de diepte van zijn hart, waar zich nog het zeer
bijzondere blaasje van de Goddelijke Oerliefde bevindt, dan springt het zuiver goddelijke blaasje waarin
het grote heiligdom van de Liefde van de eeuwige heilige Vader was besloten, weer opnieuw,
aangespoord door de liefde van de Zoon, die nu de ziel verlossend heeft gereinigd. Deze liefde verenigt
zich dan zeer innig met de geest, waarin zij dan spoedig in grote helderheid gelijk een opgaande zon
overstroomt en bijgevolg ook in de ziel en door deze ook in het afgestorven vlees.
Daarop wordt de mens door en door levend, en dit totale levend worden is dan de opstanding van het
vlees.
En wanneer dan alles wordt doordrongen van de Vader, dan wordt de Zoon door de Vader opgenomen in
de hemel, dat is: in het hart van de Vader; de Zoon nu neemt de geest van de mens, en deze de ziel, en de
ziel het lichaam, dat is het levenslichaam' (* Lorber schrijft hier: "Nervengeist". Deze verbindt het lichaam
met de ziel en is verwant aan de ziel.), want al het overige is slechts excrement daarvan.
Wanneer nu de Vader, dat is de Liefde van de Vader, in de mens gaat heersen, dan wordt het licht in de
mens, daar de Wijsheid van de Vader nooit gescheiden is van diens Liefde; zo wordt dan ook de mens vol
liefde, vol wijsheid en macht, en daardoor nu geheel wedergeboren in alle liefde en wijsheid.
Ziet nu, welk een moeite, lankmoedigheid en groot geduld het Mij steeds kost, uit duizenden nauwelijks
één te kunnen verlossen. Hoe vaak worden zelfs door zo iemand Mijn inspanningen miskend, veracht,
gevloekt en met voeten getreden; - en toch laat Ik nooit af jullie voortdurend toe te roepen: "Komt allen tot
Mij, die vermoeid en belast zijn, Ik zal je verkwikken!"
Doch tot doven en blinden is het moeilijk te prediken, daar zij zich in volle mate in de ellende van de
wereld hebben gestort en daardoor de aarde, hetgeen is hun vlees, hebben besmeurd met de vloek van de
stinkende hel, waarvan de stank een ware pest voor de ziel is. Zo moet Ik steeds weer een zondvloed uit de
hemelen laten regenen, waaronder de bittere werken van verlossing worden verstaan. Is daardoor dan het
met vloek bezoedelde aardrijk van de ziel weer gewassen en zijn de poelen en moerassen weer door de
winden van genade gedroogd, dan pas is het weer mogelijk om de weg tot het Leven uit Mij te prediken.
En daar Ik nu reeds geruime tijd tot jullie spreek, volg dan Mijn stem en keer terug in de stal van Mijn
geliefde lammeren, opdat Ik jullie leid als de enig goede herder op de levensweide en jullie Mij dan wol
geven, zo wit als sneeuw en Ik jullie daaruit een kleed vervaardig, dat je in alle eeuwigheid zal sieren!
Als de landman een kleine boomgaard heeft en ziet, dat de boompjes daarin louter wilde stammen zijn,
dan denkt hij bij zichzelf: wat moet ik doen? Trek ik ze uit de aarde, dan zal mijn tuin leeg worden, en al
zet ik er ook anderen voor in de plaats, dan zullen het aanvankelijk ook slechts wilde stammen zijn,
misschien niet eens zulke sterke als die er al staan. Daarom wil ik deze zorgvuldig reinigen van alle kwade
ongedierte en hun nesten en dan zal ik er op de juiste tijd edele twijgen van goede bomen op enten. Zo
zullen deze wilde stammen, die overigens groen en kerngezond zijn, met hulp van boven beslist allen nog
goed worden, en mij eenmaal zeker nog veel goede, zoete en edele vruchten opleveren.- En de verstandige
landman, die doet zoals hij wijs had gedacht, ontvangt daarvoor reeds na enkele jaren een rijke, veel
vreugde brengende oogst.
Welnu, jullie zijn als ouders louter zulke landslieden, op wier aardse of lichamelijke gronden door de
zorgeloze hoerachtige manier van leven in alle ontucht van Sodom en Babel, louter wildgroei is ontstaan.
Daarom moeten jullie later met verdubbelde ijver dit struikgewas reinigen van al het vele ongedierte,
hetgeen daarin bestaat, dat jullie de grootst mogelijke oplettendheid in acht nemen bij alle wensen en
begeerten, die alle hun oorsprong hebben in het inwonende helse ongedierte. Jullie dienen dat alles te verdelgen op de juiste door Mij aangeduide manier en ook van begin af aan de onnutte zijloten snoeien van
de vaak goed lijkende, maar toch steeds het leven in de stam verzwakkende eigen wil. Dan zullen jullie
spoedig een gezonde en krachtige stam opkweken. En als dan de tijd van het enten zal aanbreken - hetgeen
is het bekendmaken en inenten van de uit Mijn hoogste liefde voortvloeiende wet door Mozes, - dan
zullen jullie met Mijn krachtige hulp zeker kunnen verwachten, dat je op deze wijze gereinigde en
zorgvuldig verzorgde wilde stammen vast Mijn Wil aangrijpen, nadat hen van te voren de hunne geheel
werd weggenomen. Wanneer je deze bovendien nog ijverig zult begieten met het levende Water, opdat
hun hoofden spoedig recht omhoog naar de hemel opgroeien, zullen deze stammen in korte tijd zeer
weelderig de mooiste en heerlijkste vruchten brengen van allerlei soort. Daardoor wordt dan hun
geestelijke gezichtskring zalig en zij zullen steeds meer genadelicht kunnen inzuigen, dat in grote volheid
voortdurend uit de genadezon stroomt, die is ontstaan uit het verlossingswerk en uit wiens licht en warmte
alle creatuur pas opnieuw en geheel wedergeboren kan worden tot eeuwig leven.
En dit is de verlossing, dat de heilige Vader en de Liefde wordt gekend, die ter verzoening en opnieuw
heiliging van de gehele wereld aan het kruis bloedde en zelfs de misdadigers door de laatste lanssteek in
het hart van de eeuwige Liefde de heilige poort liet openen naar licht en eeuwig leven. En zoals er één
ziende werd en levend in geloof en in liefde, zo kunnen allen ziende en levend in geloof worden. Dat is
het ware deelnemen aan de verlossing, opdat dan het blaasje van de eeuwige liefde opnieuw bevrucht zal
worden door de stralen van de genadezon en in jullie de oude liefde van de Vader zal opgaan door de
werken van de Zoon, in alle kracht en macht van de allerheiligste Geest uit Beiden. Dat kan geschieden in
de zuivere liefde van jullie wedergeboren hart.
Wat het werk van Mijn verlossing betekent en is, daarvan zeg Ik: ten eerste is dit het allergrootste werk
van eeuwige liefde, omdat hierdoor Ik, de Allerhoogste, in alle volheid van Mijn liefde en in oneindige
volheid van Mijn Godheid Zelf mens, ja zelfs jullie allen tot broeder werd, de hele zondenmassa van de
wereld op Mijn schouders nam en de aarde reinigde van de oude vloek der onaantastbare heiligheid van
God. Ten tweede is het de onderwerping van de hel onder de kracht van Mijn liefde, die voorheen slechts
stond in de macht van de toornig en boos geworden Godheid en dus ver was van elke invloed van Mijn
liefde. Mijn liefde is nu het vreselijkste wapen tegen de hel, omdat zij het meest stralende tegendeel
daarvan is, waardoor deze ook reeds bij het liefdevol en aandachtig noemen van Mijn Naam wordt
teruggedreven in een hele oneindigheid. Ten derde is het werk van Mijn verlossing het openen van de
poorten van de hemel en van het eeuwige leven en de getrouwe wegwijzer daarheen, want zij verzoent je
niet alleen weer met Gods Heiligheid, maar toont je ook, hoe je je voor de wereld moet vernederen, als je
verhoogd wilt worden door God. Zij toont je verder, alle bespotting, lijden en kruis uit liefde tot Mij en tot
je broeders te verdragen in alle geduld, zachtmoedigheid en overgave van je wil; ja zij leert jullie, je
vijanden te zegenen met de goddelijke liefde in het hart.
Daar dus de wereld niets anders is dan alleen de uiterlijke vorm van de hel en daar de door de verlossing
weer gezegende aarde op deze wijze opnieuw tot drager van de hel werd, zo heeft de wereld zich van de
aarde meester gemaakt en woont in grote gebouwen, in de glans van zelfzucht, zelfbedrog, eigenliefde,
wellust, weelde, rijkdom, gierigheid, woeker en algemeen gangbare heerszuchtige eigenbaat. Opdat de
aarde echter niet weer schandelijk wordt bevuild, is zij geheiligd geworden door het bloed van de Eeuwige
Liefde. En als de slang zich ergens van zijn vuil ontlast, zij het door oorlogen of processen, door roverijen
of ontucht, hoererij, Godsloochening en velerlei echtbreuken, natuurlijk en geestelijk, dan werkt meteen
de verlossende zondvloed van de gekruisigde liefde door opwekking van godsmannen en zieners, die dan
weer het vuil van de slang van de aarde verdelgen, door het op te zoeken en in de voorraadkamers van de
groten der wereld te werpen. Dan verlustigt zich het hart van de wereld aan zo'n schat, maar Mijn kinderen
moeten een korte tijd nood lijden, omdat de aarde voor deze korte tijd onvruchtbaar wordt. Maar als zij
dan vluchten onder Mijn kruis en Mijn stem horen spreken van nieuw leven door de mond of sprake van
Mijn zieners, en zij begieten de schraal geworden aarde ijverig met het water uit de Bron van Jacob, dan
wordt de aarde meteen weer gezegend en draagt zij vruchten van de heerlijkste soort. Deze vruchten zijn
dan weer het aandeel aan het grote werk van mijn verlossing, volbracht aan het kruis.
7.
De weg tot geestelijke wedergeboorte
Gehoorzaamheid en deemoed zijn voedsel voor de wedergeboorte van de geest
(15 Aug. 1840)
a) Noodzakelijke gedragsregels
(Gegeven door de Heer op 15 Aug. 1840)
Hier geef Ik in het kort gedragsregels, die nauwgezet en goed in acht zijn te nemen, als je zeker wilt zijn
tegen alle vervolgingen van de wereld en ook de kortste weg wilt inslaan, om zo spoedig mogelijk in het
bezit van Mijn genade te komen en daardoor de volkomen wedergeboorte te verkrijgen.
Deze regels zijn gerangschikt de volgende:
Ten eerste moet ieder de staatkundige wetten naar hun uiterlijke bepalingen nauwgezet in acht nemen en
zich elke beproevende druk laten welgevallen; want er bestaat nergens een macht dan alleen in Mij en
door Mij. Alles is Mij onderdanig, hetzij (zelden) bewust of (meestal) onbewust; goede en harde vorsten
heersen al naar gelang de omstandigheden van de onderdanen, want dat alles hangt van Mij af. Wanneer
evenwel onder een volk alle zonden nog zeer gebruikelijk zijn, zoals het bij jullie het geval is, hoe zou Ik
dan onbaatzuchtige regenten moeten geven?
Wee daarom elke opruier! Die zal niet alleen met de tijdelijke, maar ook met de eeuwige dood bestraft
worden; want heersers staan te hoog, dan dat zij uit zichzelf zouden kunnen zijn, wat zij voor het volk
zijn. Niemand is iets zonder Mijn rechtvaardige wil en is voor de goede en zachte een troost en voor de
harde, hebzuchtige een gerechtvaardigde gesel in Mijn hand. Wie hem weerstreeft, verzet zich tegen Mijn
gesel en zal zijn verzenen hard tegen de prikkels slaan; maar wie in Mijn liefde en de daaruit
voortvloeiende genade leeft, diens rug zal nimmer onder de scherpe slagen van Mijn gesel bloeden, maar
hij zal zo sterk worden als een eik onder het harde waaien van de stormachtige winden. Gelukkig echter de
reine wedergeborene; want hij zal hoogste vreugde vinden in het grote uitstromen van Mijn liefde.
Mijn rijk is niet van deze wereld. Geef daarom aan de keizer wat van hem is, en aan Mij wat Mij
toebehoort, namelijk je hart in gehoorzame zuivere deemoed; bekommer je niet om al het overige, want
Ik, je Vader ben immers temidden van jullie! Wees daarom gehoorzaam aan je vorsten, neem gewillig
zonder morren het lichte kruis op je schouders en volg Mij na in alle liefde en zachtmoedigheid, dan
zullen jullie leven en levend maken in Mijn genade, wat je ook zult aanzien in Mijn naam! Amen.
Ten t wee de, wat de uiterlijke, heersende kerk aangaat, staat iedere tot haar behorende gelovige - zolang
hij met betrekking tot haar uiterlijke geloof onder al haar voorschriften staat - in dezelfde verhouding tot
haar als de onderdanen tot hun vorst, alleen met dit verschil, dat een zich afwenden van de kerk niet als in
de staat strafbaar, maar straffeloos moet worden geduld. Maar Ik voeg daar aan toe, dat Ik hem met
toornige ogen zal aanzien, die zijn aardse geloofsmoeder zal verlaten, en het zal hem eens niet veel beter
gaan dan een dwaze zelfmoordenaar. Want daar de mens toch een lichaam heeft, waardoor de eerste
indrukken bij de ziel komen en deze voeden, moet er immers ook een uiterlijke spijskamer zijn; dat is de
uiterlijke kerk, opdat door deze je boze lichaam wordt doorbroken en bewerkt gelijk een kind in het
moederlichaam! Welnu, wat wordt of kan uit iemand worden, die zijn moederlichaam te vroeg verlaat?!
Gehoorzaamheid en deemoed zij de voeding tot wedergeboorte van de geest. Als nu de roomse kerk jullie
dat leert, en dat zeer voortreffelijk, wat drijft je dan weg van het lichaam van jullie geloofsmoeder? - Laat
dan een ieder getrouw blijven aan zijn kerk, en een roomse is Mij negenennegentig maal gezegend als hij
beantwoordt aan de gehoorzaamheid van zijn kerk, en ieder ander slechts eenmaal, als hij een
eigengereide rechter is bij wie geen deemoed en slechts weinig liefde is te vinden! Wat nu de ceremoniën
betreft, daar dient niemand zich aan te stoten; want voor de levende is alles levend, voor de reine alles
rein, voor de gehoorzame alles goed en voor de deemoedige alles geheiligd. - Hoe kan iemand redetwisten
over de omstandigheden van kerk en staat, die meent in Mijn licht te zijn? Denkt hij dan, dat Ik niet zoveel
inzicht heb om omstandigheden te veranderen, als zij niet beantwoorden aan Mijn wil?! Oh, zulke rechters
staan ver onder een zwakke gelovige, als zij menen, dat Ik hun rechterlijke bijstand nodig heb! Waarlijk,
Ik zeg, dat zulke dingen Mij een gruwel zijn. Want alles geschiedt op de juiste tijd, en Ik alleen ben de
rechter over alle dingen en omstandigheden, want Ik alleen ben heilig en Mijn rechtvaardigheid is vol
liefde. Volg daarom je kerk in wat zij verlangt en laat je hart door Mij opvoeden, - dan zul je zeer spoedig
tot het genadevolle Leven komen en daardoor tot de geestelijke wedergeboorte, en je uiterlijke kerk
lichamelijk beleven! Amen.
Ten derde, wat de ceremonie betreft, daaraan is niets wat zalig maakt, noch iets wat doodt. Daar in de
wereld alles onder een zekere ceremonie geschiedt,- wat dan een proces wordt genoemd, - zo kan ook de
kerk in haar uiterlijke vorm heel goed ceremoniën hebben; alleen moet niemand daarin iets verdienstelijks
zoeken dat voor het eeuwige leven zou deugen, want daarvoor helpt niets dan een boetvaardig, deemoedig
hart, vol van Mijn liefde en genade. - Dat is dan de levende kerk in jullie, in en door welke pas de dode
kerk levend en vol diepe zin wordt. Hoe dan ook, het is van de dood opstaan, of van het leven tot de dood
terugvallen, dat wil zeggen: men kan óf door de gehoorzaamheid in zich in de deemoed en daardoor tot
genade en door de genade tot wedergeboorte komen, óf men kan zich in de dode ceremonie begraven
gelijk de heidenen en zo te gronde gaan in haar ijdele, hulpeloze geschitter.
Want zoals een boom groeit, takken en twijgen krijgt, dan knoppen, bladeren, bloesem met vrouwelijke en
mannelijke stampers en meeldraden, - wat mettertijd allemaal afvalt als verder nutteloos, opdat de vrucht
vrij en met goed gevolg krachtig zal uitgroeien volgens de daarin gelegde kern, - zo overeenkomstig is het
gesteld met de ceremoniële kerk. Zou iemand alles wat groeit eten, dan zou hij te gronde gaan door zo'n
onrijpe voeding. Alleen de rijpe vrucht is genietbaar en tot zegen, hoewel niet zelden zich ook in de
bloesem heilzame krachten bevinden, die in vele ziekten goed van pas zijn gekomen. Welnu, deze
vegetatieve processen zijn gelijk aan de dode ceremonie; maar moet niet gezegd worden: "zij zijn
vanwege de orde toch noodzakelijk; want wanneer de bomen niet bloeien, komen er ook geen vruchten
aan"?!
De joodse kerk was een voorbeeld van louter ceremonie, als bladeren en bloesem voor de levende vrucht
van het woord der eeuwige liefde. Nu vraag Ik: was zij niet goed als zij was, wat zij heeft moeten zijn?
Als jullie kinderen worden gegeven, waarmee willen of kunnen jullie deze Mij en Mijn wil beter doen
leren kennen dan juist met behulp van het ceremonieel aanschouwelijk maken?!
In het begin zijn jullie allen niets dan Joden en kinderen en kunnen daarom heel goed kerkelijke
ceremonie gebruiken, zolang jullie nog kinderen zijn, alleen moet het daarbij niet blijven; maar wie de
lagere klas heeft doorlopen, komt in een hogere klas en leert daar lezen en schrijven en tenslotte rekenen
in Mijn liefde en handelen in de genade van Mijn wijsheid. En wiens hart zuiver in de liefde is geworden,
komt dan op Mijn school, waar hij pas het eeuwige leven zal bereiken door de wedergeboorte. Wie
evenwel, zijn innerlijk buiten beschouwing latend, aan de ceremonie blijft hangen die op zichzelf dood is,
die zal zelf dood worden, daar hij zo dom was in uiterlijke zintuiglijke middelen het doel te zoeken. Als
iemand het kind met het badwater weg werpt, dan is hij een dwaas; maar wie het kind weggooit zonder er
op te letten en het bad behoudt, die is al dood vanwege zijn bijgelovige boosheid. De wijze echter houdt
het kind met het bad - het kind omdat het een levende vrucht is, en het bad, om het kind nog vaker te
kunnen baden - en werpt alleen het badwater weg.
Daarom, als jullie ware kinderen van Mijn liefde en genade willen worden, laat je dan niet door de
bloesem ergeren; want de bloesem mag er uitzien zoals zij wil, wat kan je dat deren? Denk aan de vrucht,
dan zal je ook de bloesem geheiligd zijn, daar jullie weten, dat het bij bladeren en bloesems niet blijft.
Maar wanneer iemand tot vrucht wil uitgroeien, dan doet hij er niet verkeerd aan geregeld om te zien en
dan het groeien van zijn geestelijk leven oplettend in het oog te houden; het is echter niet aangenaam, als
iemand, zijn kinderschoenen verachtend, zich als een gier trots verheft en dan van duizelingwekkende
hoogte moordzuchtig ziet naar de bescheiden duiventillen en gulzig op hun val neerziet, om daar iets beter
van te worden.
Denk eraan,dat zonder Mijn toelating niets gebeurt en nooit iets kan gebeuren, dan zal je ogenblikkelijk
alles heel anders voorkomen! Elk mens heeft weliswaar de volle vrijheid van zijn wil, maar de leiding van
de volkeren is Mijn werk. - Dit heb ik jullie gezegd, opdat je volledig rust moogt hebben in het hart,
zonder welke jullie tot niets hogers bekwaam kunt worden. De rust van de Sabbat mag voor jullie de
grootste zegen zijn; want de echte liefde is gelijk een zwangere vrouw, die rust nodig heeft tijdens haar
bevalling. Daarom zeg ik jullie dit, opdat je volle rust hebt in Mij, jullie Vader, die altijd heilig, heilig,
heilig is in alle eeuwigheid der eeuwigheden. Amen.
Ten vier de: Een andere zaak is het lezen van de zogenaamde verboden boeken. Hier zeg Ik niet, dat jullie
deze niet moeten lezen, als ze in je handen komen, evenmin als ik iemand verbied de naam van de vorst
der leugen uit te spreken en, als het nodig is, waarschuwend over hem te spreken. Maar vraag je nu zelf af,
waartoe al dat gelezene je dient! Wat staat er in de boeken, die uit het trotse menselijk verstand
ontspruiten? Ik zeg, niets dan onzin en alle perken te buiten gaand dwaas geklets, en het heeft geen nut,
maar heeft je hoofd volgepropt met allerlei dwaallicht en je hart met allerlei vuil en daardoor je geest vaak
gesloten en donker gemaakt. Zeg Mij, doet diegene niet beter, die volgt, wanneer Ik hem toeroep: "Kom
tot Mij, als je vermoeid en belast bent, Ik zal je verkwikken; bid, zo zal je gegeven worden; zoek en je zult
vinden, en klop aan, dan wordt je opengedaan!"; wanneer Ik hem verder nog toeroep: "Wat je de Vader in
Mijn Naam zult vragen, zal Hij je onverwijld geven; zoek voor alles Mijn rijk, - al het overige zul je als
vrije toegift ontvangen!"
Hoe komt het dan, dat jullie dit alles weten en toch niet tot Mij komen, om van Mij de grote weg van Mijn
genade te leren en van Mij het eeuwige Leven uit Mijn hand te ontvangen, - hetzij jullie houden Mij,
gelijk jezelf, voor een flinke leugenaar, óf jullie houden Mij voor te hardhorend en hardvochtig om je Mijn
levende woord te geven. Jullie laten je liever door de wereld iets voorliegen en verhongeren in haar
dwaasheid, dan dat je in vertrouwen uit ware liefde tot Mij zou komen om te ontvangen de waarheid van
alle leven en zijn uit de Oerbron, in plaats van het leven in de dood te zoeken. Oh, jullie dwazen! Ik geef
jullie het Levensbrood en jullie willen bijten in de harde, dode stenen; Ik roep jullie luid toe tot Mij te
komen, en jullie rennen dolle honden na en gedraagt je als zij. Ik schreeuw
luider dan een nachtwacht - jullie dag en nacht in de oren, maar jullie stoppen je oor vol met grote pakken
boeken vol vuil en drek, opdat je immers van Mijn stem niets meer wilt horen, en zoekt gelijk
slaapdronken mensen het leven op bezoedelde met lijm bestreken lompen (bedrukt papier).
Welke uitdrukking zou zo'n dwaasheid kunnen omschrijven? Oh, Ik zeg je, jullie zullen in de eeuwigheid
over jullie dwaasheid wenen, dat jullie, het goud miskennend, lood hebben gekozen, terwijl jullie zoveel
van het edele wordt aangeboden!
Leest daarom weinig, maar bidt des te meer, dan zal Ik tot jullie komen en je in een minuut meer geven,
dan alle bibliotheken in de hele wereld hebben aan te bieden. Bekommer je daarom ook weinig om het
verbod van de boekenvrijheid, want voor wie Ik het grote Boek van Mijn eeuwige genade heb
opengeslagen, die zal het lezen van verboden geschriften kunnen missen. Want Mijn Boek richt zich naar
geen wereldcensuur, - het wordt steeds in de harten van de getrouwen opengeslagen, waarin geen blik van
wereldcensuur vermag door te dringen, en waar ook nooit hekken worden geplaatst! Amen.
Ten vijfde: Wat evenwel de Heilige Schrift aangaat, daarin dient diegene te lezen, die eenvoudig van hart
is en een gehoorzaam en volgzaam gemoed heeft, maar hij moet niet lezen uit onbescheiden eigenwijsheid
of nieuwsgierigheid, want dan zal hij de dood aan elke letter vinden kleven. Maar wie de Heilige Schrift
leest, moet haar lezen als een wegwijzer naar het levende Woord en er naar handelen; hij moet er ook niet
over vorsen en piekeren, maar dadelijk ernaar leven en in de liefde tot Mij groeien. Dan zal hem te rechter
tijd het geheim van de erkenning en kennis worden gegeven en zal in zijn hart de hemelse zin van de geest
en van het eeuwige leven worden onthuld - precies zo als het bij jou, Mijn knecht, het geval is; jij hebt nog
nooit dit heilige boek helemaal doorgelezen en bent toch in elk punt daarvan een professor der professoren
geworden door Mijn genade! Maar dat, wat je bent en begrijpt, kan iedereen worden, als hij niet streeft
naar ijdel weten, maar alleen naar de kennis van Mijn liefde en de daaruit vloeiende genade in en door de
deemoedige eenvoud van zijn hart.
Zo is het ook gesteld met de mystieke geschriften, waarvan het lezen jullie evenmin zal bevruchten en tot
nut zijn als de een of andere roman, - als je daarvan innerlijk niet tot overtuiging kunt komen, want met
dat alles bezwaren jullie slechts je geheugen als de muil van jullie hoogmoedige verstand. In plaats van
dat voor liefde en wijsheid hongerig en dorstig te maken, voeren jullie het met allerlei weten en ontneemt
het daardoor de eetlust naar het levensvoedsel. O, jullie dubbele dwazen!
Ik ben de Heilige Schrift, levend en leven gevend. Ik ben de beste uitlegger daarvan en ben gelijktijdig de
allerdiepste Mysticus! Lees daarom weinig, maar handel ernaar, dan zal jullie alles geworden! Want het
mosterdzaadje is wel klein, maar er kan een groot gewas uit worden, onder wiens takken zelfs de vogelen
des hemels hun woning zullen kiezen. Amen.
Voortzetting op 18 Aug. 1840.
Ten zesde: Wat de priesters aangaat, zeg Ik: daarvan zijn er velerlei soorten. Er zijn er, die priester zijn om
het aanzien en de macht; deze verachten Mijn grote armoede en gehele machteloosheid in wereldlijke
zaken, want Ik wilde geen vorst, maar alleen Redder van de wereld zijn. En er zijn er ook, die zijn priester
vanwege de waardigheid van de geestelijke stand; deze matigen zich aan, alleen de kerk te zijn en
verdoemen dan uit jaloerse willekeur alles wat van Mij door een arme visser uitgaat en leren in strijd met
Mijn wil, dat Ik Mij aan niemand openbaar dan alleen aan de kerk - die zij wanen te zijn. Op deze manier
versperren zij dan ook vele duizenden en duizenden de deur tot Mijn levende Woord.
Waarlijk, Ik zeg jullie: deze zullen nooit een ander woord van Mij horen dan het grote: "ga van Mij weg,
want Ik heb jullie nooit gekend! Jullie waren altijd verachters van Mijn levende woord en hebt Mij tot
leugenaar gemaakt; want er staat geschreven: wie Mijn geboden houdt, die is het, die Mij liefheeft; en wie
Mij liefheeft, die heeft ook Hem lief, die Mij heeft gezonden, namelijk de heilige Vader en Wij zullen tot
hem komen en woning bij hem maken en Ons aan hem zelf openbaren!"
Maar dan zijn er ook priesters, die wel deze zegenrijke naam verdienen. Deze zijn vriendelijk en liefdevol
tegen iedereen. Wat zij hebben, geven zij aan de armen. Zij veroordelen niemand, maar zij zoeken slechts
zorgvuldig wat verloren is te redden. Zij troosten de bedroefden, zij verlenen de vreemden gastvrijheid en
geven hen een zacht bed en leggen zichzelf uit pure liefde een steen onder hun geheiligde hoofd. Zij laten
zich geen offers betalen, maar zeggen tot hem die dat wil doen: "Broeder, het offer is heilig en van
onschatbare waarde; want het geeft het grote werk van verlossing in geloof en in liefde levend weer.
Daarom kan het niet betaald en tot nut van een enkeling gedaan worden, maar zoals door de macht van de
grote verlossing allen wedergeboren kunnen en moeten worden tot eeuwig leven, alzo werkt ook de kracht
van het door Christus Zelf voor dit doel gebrachte offer. Offer daarom je gave eerst als hulp aan een arme
broeder en heb je dan nog wat over, dan breng het getrouwen leg het op het altaar van de Heer en bid voor
je vijanden; dan zal de grote Heer je offer als een heilig offer met welgevallen aanzien en je geven, wat je
nodig hebt!"
Ziet, dat is voor Mij een echte priester, wiens offer Mij zeer aangenaam is! Waarlijk, Ik zeg jullie: Ga daar
heen en luister naar zijn prediking, want geen enkel woord is van hem, maar levend van Mij. Oh, deze zal
spoedig ervaren, hoe groot het loon zal zijn, dat op hem wacht! Waarlijk, Ik zeg, dat hij bij Mij zijn heilige
Vader, voor altijd zal wonen! Meer behoef Ik jullie niet te zeggen: aan de werken zul je hen gemakkelijk
herkennen, zoals een boom aan zijn vrucht.
Daarom moeten jullie jezelf niet stoten aan de kerk vanwege de priesters. Nog minder moeten jullie je
stoten aan de een of andere bisschop. Daar zo iemand reeds hoger staat en een volk voorgaat, kunnen
jullie je indenken, dat hij niet alleen staat, maar dat elk van zijn schreden en woorden en daden door Mij
zeer nauwkeurig wordt geteld en door hem moet toch altijd de uiterlijke stand van zaken in goede orde
worden bewaard.
Doch wat jullie innerlijke aangaat weet je immers zonder meer, dat het steeds alleen op jezelf aankomt en
later op Mijn genade, die jullie noch een engel in de hemel, noch een bisschop, noch wie dan ook kan
geven, maar in de eerste plaats jullie jezelf door de ware liefde tot Mij en tot de naaste, door nauwgezet de
geboden te onderhouden, of als zondaar door ernstig boete te doen.
Want uit alles wat jullie doen dient de liefde tot Mij en de naastenliefde te stralen! Houdt broederlijke
gemeenschap onder elkaar in al het goede, dan zal Ik tot jullie komen en je door en door levend maken!
Heb lief, die je haten en vervolgen, en zegen hen door gebeden, die je vervloeken en verdoemen; dan
zullen jullie beginnen grote werkingen van Mijn Licht in jullie donkere harten te bespeuren! Amen.
Ten zevende, wat tenslotte nog de zogenaamde oorbiecht betreft en de zeven heilige sacramenten, zeg Ik
jullie en vraag jullie zelfs: Stoot je daar niet aan, gebruik alles juist en in de goede levende zin, dan zul je
leven! Want voor de redetwister is niets juist, maar voor de rechtvaardige is alles goed en heilig; zelfs het
nest van een vogel zal aan zijn hart een lofzang ontlokken en toch is het alleen maar het dode nest van een
vogel. Hoeveel te meer kunnen jullie je indenken, dat dingen, die zijn ingesteld voor jullie heiliging, niet
uit de lucht worden gegrepen, - maar het hangt altijd van jullie af, hoe je ze gebruikt!
Wie biecht en zijn zonden aan de priester bekent, heeft daardoor zijn zonden openlijk voor de wereld
bekend en door zo'n bekentenis zal hem eenmaal zijn schuld niet worden toegerekend, als hij voortaan niet
meer zondigt. Maar wie na de biecht nog evenveel zondigt als daarvoor, die heeft de biecht tot een zonden
spaarbank gemaakt, die hem eenmaal in de hel hoge rente zal opleveren. Daarom, wie biecht en echt boete
doet en voortaan niet meer zondigt, doet goed; maar wie dat alles voor nul en gener waarde houdt, zal zich
eenmaal sterk vergissen, want hij zal een kloof vinden, waarover hij moeilijk zal kunnen springen.
Waar Ik jullie dan nu regel, orde en systeem heb gegeven, gebruik het dan goed en let er op; want, zoals
gezegd, aan het uiterlijke is weinig gelegen, maar alles aan jullie, hoe je het neemt! Zo goed en waar het
kan zijn, het kan ook evenzo slecht en verkeerd zijn, al naar gelang je het gebruikt. Als er nu onder de zon
heilzame en giftige kruiden groeien, denk dan: het ligt niet aan de zon, zus of zo, maar steeds aan de
innerlijke natuurlijke gesteldheid van de planten, goed of slecht, of er zegen of gif uit voortkomt.
Daarom ligt het ook steeds aan jullie, of goed of slecht. Amen. Ik, je liefhebbende Vader. Amen.
b) Dat is de kortste weg tot wedergeboorte
(Gegeven door de Heer op 18 Augustus 1840)
Weliswaar staat het met de mens in dit opzicht als met een boom, wiens vrucht ook niet in een keer rijp
wordt, maar geleidelijk aan. Maar als de lente mooi en helder was en de zomer voortdurend warm,
afgewisseld met kleine regenbuien, dan zeggen jullie: "Dit jaar zullen we een vroege oogst hebben!"
Welnu, zo is het ook met jullie, als men zijn jeugd opgewekt, in zachtmoedigheid en liefde tot Mij heeft
doorgebracht, dan zal ook de zomer alles levend makend warm worden, afwisselend met genaderegen van
de hemel, en jullie kunnen er van verzekerd zijn, dat de eeuwige, gouden herfst tot blijvende rijping van
de onsterfelijke vrucht niet meer ver zal zijn. Want voor zoveel iemand van Mij wedergeboren wil zijn,
dienovereenkomstig moet hij zijn zonden inzien en deze tot zijn verootmoediging openlijk bekennen, dat
is: uiterlijk ernstig door de biecht, en innerlijk aan Mij, en moet Mij om vergeving vragen, zoals het in
Mijn gebed is aangegeven; hij moet gelijk Petrus echt berouwen droefheid en angst ondergaan en wenen
om het zo onschatbare verlies van Mijn genade en hij moet zich zeer ernstig voornemen, beslist nooit
meer te willen zondigen. Dan moet hij vast besluiten geheel met de wereld te breken, zich geheel aan Mij
overgeven en in zijn liefde een groot verlangen naar Mij hebben; hij moet zich in dit grote verlangen
dagelijks van de wereld en alle zaken in zich terugtrekken en tenminste zeven kwartier lang met gesloten
deuren en vensters in volledige rust alleen maar in zijn binnenste met Mij bezighouden. En telkens, zo
vaak zich iemand in deze rust heeft begeven, dient hij in zijn hart het volgende kleine gesprek met Mij in
diepe ernst te houden en zeggen:
"Heer, hier ben ik! Ik liet U, o liefdevolle, heilige Vader, lang wachten, want U hebt mij reeds sinds mijn
kinderjaren voortdurend toegeroepen: "Kom tot Mij, - Ik zal je verkwikken!" Nu, Vader, is de tijd
gekomen, dat mijn oor is geopend en mijn anders zo starre wil U geheel is overgegeven in deemoed en
gehoorzaamheid, zoals ook volgens uw wil aan al mijn betere broeders. Daarom, kom tot mij, mijn
allerliefste Jezus, en verkwik mijn zieke ziel met de balsem van Uw oneindige liefde! Laat mij mijn grote
onrechtvaardigheid vinden in Uw bittere lijden en sterven; laat mij de heilige vijf littekens zien en daarin
mijn grote misdaad erkennen! O Jezus, Gij overwinnaar van dood en hel, kom tot mij en leer mij Uw wil
heel goed verstaan, leer mij inzien mijn volledige niets en Uw alles! O Gij mijn lieve, allerliefste Jezus.
Gij Heer van alle heirscharen, kom tot mij arme, kom tot mij zwakke, kom tot mij blinde, kom tot mij
dove, kom tot mij melaatse, kom tot mij verlamde, kom tot mij kromme, kom tot mij bezetene, ja, o mijn
allerliefste Jezus, kom, kom tot mij dode en laat mij slechts Uw heilig kleed aanraken, dan zal ik leven!
Heer, houd U niet op, want ik heb U heel erg nodig! Ik kan niet meer zonder U zijn, daar Gij mijn alles
zijt en al het andere uit liefde tot U nietig is geworden! Zonder U kan ik niet meer leven; daarom, o mijn
liefste Jezus, kom dadelijk tot mij! Maar zoals altijd, zo geschiede ook dit keer Uw heilige wil! Amen".
Kom daarna tot innerlijke rust en groei in het verlangen en de liefde tot Mij! Wanneer jullie dat een korte
tijd zullen oefenen, dan zeg Ik: jullie zullen spoedig bliksems zien en het horen donderen; schrik dan niet
en word ook niet angstig! Want Ik kom tot ieder eerst als rechter in storm, bliksem en onweer en daarna
pas in het zachte, heilige waaien als Vader!
Wie in de ware zin een zogenaamde totale biecht wil doen, die zal veel voor hebben, omdat daartoe meer
deemoed en zelfverloochening nodig is. Dat wil zeggen – let goed op - er moet daarbij een absoluut
voornemen zijn niet meer te zondigen en het heilig Avondmaal moet in levend geloof uit reine en zuivere
liefde tot Mij worden genomen; dan pas zullen de wonderbare werkingen daarvan onmiddellijk in je
bemerkbaar zijn, die zich al spoedig in overgrote, onbegrijpelijke vreugde en hemelse zaligheid bekend
zullen maken.
Ziet, dit is de kortste en meest werkzame weg tot zuivere wedergeboorte, waardoor alleen het eeuwige
leven is te verkrijgen. Elke andere weg duurt langer en is onzekerder, omdat er zeer veel sluipwegen zijn,
waar achter het struikgewas arglistige dieven, rovers en moordenaars loeren; wie daar niet goed
gepantserd en zwaar bewapend is, zal moeilijk het doel bereiken. - Bedenk goed, Wie het is, die jullie dat
zegt!
Daarom denk Ik, dat jullie in plaats van wereldlijke gezelligheden en gesprekken en zeer vuile partijtjes
beter Mijn rust - en Zondagsgemeenschap kunnen kiezen en je daar om niet, zonder entrée, met Mij kunt
onderhouden, en het entreegeld voor iets beters gebruiken! Wat denken jullie, wat zou beter en Mij
welgevalliger zijn? Want weet, wat Ik reeds tot de apostelen heb gezegd, dat niemand twee heren kan
dienen; bedenk daarom goed, wie jullie daartoe vermaant! Amen. Ik, jullie heilige Vader der Eeuwigheid,
ben het Zelf! Amen.
c) Zelfbeschouwing (meditatie)
Gr.Ev.Joh.I /224 (8 vlg.) (De Heer) Niets is voor de mens heilzamer dan van tijd tot tijd een innerlijke
zelf betrachting. Wie zichzelf en zijn krachten wil doorgronden, moet zich herhaaldelijk zelf onderzoeken
en innerlijk waarnemen.
Rust en denk in stilte diep na over je doen en laten, over de jullie welbekende wil van God en of jullie hem
zijn nagekomen in de verschillende tijden van je leven, dan hebben jullie je innerlijk zelf beschouwd en
daardoor steeds meer en meer het indringen van de satan in je de weg bemoeilijkt. Want deze zoekt niets
ijveriger, dan door allerlei uiterlijke, nietszeggende goochelarijen de mens in zijn innerlijke
zelfbetrachting te hinderen.
Als de mens eenmaal door oefening enige vaardigheid in het beschouwen van zijn innerlijk krijgt, dan
ontdekt hij in zichzelf ook gemakkelijk en spoedig, welke hinderlagen de satan hem heeft gelegd en hij
kan deze dan terdege te niet doen en alle toekomstige arglistigheden van deze vijand verhoeden. Dat weet
de satan maar al te goed en daarom werkt hij er zeer ijverig aan, door allerlei bedrieglijke verleidingen de
ziel naar buiten te trekken en bezig te houden. Hij heeft het dan achter de schermen erg gemakkelijk, ongemerkt de ziel allerlei valstrikken te leggen, waarin deze zich tenslotte zodanig moet verstrikken, dat zij
dan verder helemaal niet meer aan een zelfbeschouwing toekomt en dat is heel erg. Want daardoor wordt
de ziel steeds meer van haar geest gescheiden en kan deze niet meer opwekken, en dat is dan reeds het
begin van de tweede dood in de mens.
Nu weten jullie, waaruit de innerlijke zelfbeschouwing bestaat. Maak daarom zo'n oefening in stilte en laat
je dan door geen uiterlijke verschijning storen! Want de satan zal het zeker niet nalaten, jullie door het een
of andere uiterlijke spektakel daarvan af te trekken. Maar herinner je dan, dat Ik jullie dat vooruit heb
gezegd en keer weer snel in jezelf terug!
Gr.Ev.Joh.I/226 (1 - 4) (De Heer) Jullie hebben nu een nieuwe aard en wijze gezien, hoe de mens van de
materie in het steeds zuiverder en reiner geestelijke kan overgaan, en hoe hij langs deze weg een heer over
zichzelf en tenslotte daardoor ook over de gehele uiterlijke wereldse natuur kan worden. Bewandel
daarom deze weg van tijd tot tijd in Mijn Naam en jullie zullen een grote macht over je hartstochten
verkrijgen en daardoor over de gehele natuurlijke wereld en in het hiernamaals over alle creatuur. _ Maar
geloof nu niet, dat jullie nu reeds de boze moed van de satan geheel hebben afgekocht. Zo dikwijls jullie
weer zo'n oefening van plan zijn te doen, zullen jullie ook door hem onrustig gemaakt worden, zolang
jullie in de geest niet volledig worden wedergeboren. Zijn jullie evenwel eenmaal wedergeboren uit de
geest, dan heeft de satan voor eeuwig alle macht over jullie verloren, en jullie zullen zijn rechter zijn, en
eveneens over al diegenen, die hij tot zich heeft getrokken, en die jullie hem weer voor eeuwig zullen ontrukken!
Gr.Ev.Joh. II/166 (18,19) (De Heer) Nu willen wij gaan rusten en ons opnieuw oefenen in de innerlijke
zelfbeschouwing, wat een waarlijk vieren van de Sabbat in God is! Op deze woorden uit Mijn mond werd
alles stil in huis en wij zaten zo ongeveer drie uren. Na deze tijd sprak de Heer: Nu is de Sabbat volbracht
en kunnen wij ook onze ledematen de nodige rust geven.
HII /242 (3 - 13) (Henoch tot koning Lamech) Je moet eerst 's avonds naar de tempel gaan en daarin
zolang blijven, als een schaduw nodig heeft zich te keren. Je moet je mond niet gebruiken en evenmin je
handen, maar in alle rust moet je Gods Geest verbeiden en je dient Hem te verwachten in alle deemoed en
liefde van je hart. Je moet alleen in jezelf, levendig voelend, als volgt spreken tot God: "O Gij heilige,
liefdevolle Vader, wees mij arme zondaar genadig en barmhartig en vergeef mij, dat ik het waag U met
mijn onreine hart lief te hebben - en als een grove en grote zondaar U als Vader te roepen!
Heb je dat innig levendig in je gedaan, begeef je dan in een volledige rusten wacht op het woord en de wil
van de Heer. - Als het zal komen, geef er dan zeer zorgvuldig acht op,
schrijf het op platen en verkondig het dan aan het volk! Maar als het niet zal komen, geef dan de Heer in je
hart de eer, ga vervolgens vol eerbied uit de tempel en sluit deze weer gedurende eenennegentig dagen.
d) Zelfontwikkeling
Gr.Ev.Joh. II/75 (7 - 9) (De Heer tot Judas) Daarin ligt het grote geheim van de zelfontwikkeling van de
mens: Alles kan Ik voor de mens doen, en hij blijft mens; maar het hart is van hemzelf, dat hij volkomen
zelf moet bewerken, als hij zich zelf wil voorbereiden op het eeuwige leven. Want zou Ik Zelf het eerst de
vijl aan het hart van de mens leg gen, dan zou de mens tot een machine worden en kwam hij nooit tot een
vrije zelfstandigheid. Maar wanneer de mens de belering krijgt wat hij heeft te doen om zijn hart voor God
te vormen, dan moet hij deze leer ook opvolgen en zijn hart daar naar vormen.
Heeft hij zijn hart daar naar gevormd en het gereinigd en geveegd, dan pas trek Ik er in de geest in en
maak het tot Mijn woning, en de gehele mens is dan in de geest wedergeboren en kan verder voor eeuwig
nimmer verloren gaan. Hij is daardoor één met Mij geworden, zoals Ik Zelf één ben met de Vader van Wie
Ik ben uitgegaan en gekomen in deze wereld, om alle mensenkinderen de weg te wijzen en te banen, die
zij in de geest hebben te gaan om tot God te komen in volledige waarheid. Je moet daarom, evenals ieder
van jullie, de hand aan het bewerken van je hart slaan, anders ben je verloren - al had Ik je duizendmaal uit
de graven in het leven van het vlees geroepen.
Schrft. hoofdst.5 "Het is volbracht!" - Maar wat is volbracht? - Mijn eigen strijd om jullie; want meer kan
Ik als jullie Schepper, God en Heer en het eeuwige leven Zelf niet doen, dan jullie dood op Mij nemen.
Het is weliswaar volbracht; echter niet voor jullie, maar slechts voor Mij Zelf. Of: Ik heb voor jullie alles
gedaan, wat ook maar goddelijk mogelijk is; daarom heb Ik Mijn werk aan jullie volbracht. Maar doen
jullie er ook naar, dat dit werk in jullie volbracht zou zijn? - O ja, jullie lezen vlijtig, jullie schrijven ook
vlijtig, jullie spreken ook graag over Mij. Maar wanneer Ik zeg: "Wijd aan Mij, in plaats van aan zo vele
lustgevende zaken van de wereld slechts een vol uur per dag; heilig dit daarvoor, dat je je daarin met niets
dan alleen met Mij in je hart bezig houdt!" - O, dan zullen jullie honderd bezwaren in plaats van een
vinden, en honderd wereldse gedachten zullen zich om een enkele zwakke geestelijke draaien als een
wervelwind.
Allerlei wereldse bedenkingen zullen jullie naar voren brengen; en als iemand ook voor zo'n uur zou
willen besluiten, dan zal hij zich daar zeker niet al te zeer op verheugen, maar zal daar veelmeer een kleine
onbehaaglijke schroom voor hebben en hij zal daarbij ijverig de minuten van het uur tellen en niet zelden
met ongeduld wachten op het einde van het aan Mij gewijde uurtje. - En zou er maar een of ander
onbelangrijk werelds zaakje tussen komen, dan wordt het uurtje of helemaal opgeheven of tenminste naar
zo'n periode van de dag verzet, waarin gewoonlijk reeds de weldadige slaap over de sterfelijke mensen
zinkt. Ziet, dat alles is azijn en gal! En daardoor is in jullie niets volbracht, van wat Ik vanwege Mijn
oneindige liefde allemaal bedenk te doen, om jullie op de rechte weg van het Leven te brengen. Want om
het in jullie te volbrengen is nodig, dat een ieder zichzelf verloochent uit echte liefde tot Mij, zijn kruis op
zich neemt en Mij getrouw navolgt.
GS II/44 (16 - 17) Ieder, die in het leven van zijn geest wil gaan, moet zich dagelijks een tijd lang in de
volkomen rust begeven en moet daarin niet allerlei gedachten laten dwalen, maar hij moet slechts één
gedachte opvatten en deze als een bepaald object zonder afgeleid te worden overdenken, - de beste
gedachte is hier bepaald de Heer! En wanneer iemand dat met ijver en alle mogelijke zelfverloochening
aanhoudend zal doen, dan zal daardoor zowel het gezicht als het gehoor van zijn geest steeds meer aan
innerlijke scherpte winnen.
e) Geestelijke overdenking van een zonsopgang:
de ware Sabbatrust in het hart
Gr.Ev.Joh.II/148 (8 - 15) (De Heer tot Zijn discipelen) Denk en stel je de geestelijke zon als volgt voor:
Het licht dat van haar uit gaat, wordt door het steeds golvende oppervlak van de geschapen levenszee
opgenomen, en deze speelt met dat licht, en daaruit ontstaan allerlei karikaturen die nog wel de matte
glans terug stralen, maar daarbij elk spoor van de goddelijke oervorm vernielen. Zo is het gehele
heidendom en nu ook het Jodendom een daarmee vergelijkbaar vernietigen van al het zuiver goddelijke.
Maar wanneer jullie een volkomen rustige waterspiegel zien en de zon schijnt daarin, dan zal deze uit de
waterspiegel in dezelfde majesteit en waarheid terugstralen, zoals je haar ziet aan de hemel. En evenzo is
er een rustig, vrij van hartstochten geworden gemoed voor nodig, dat alleen door een volledige
zelfverloochening, deemoed, geduld en geheel reine liefde kan worden bereikt, om het evenbeeld van God
in de geest van de mens even zuiver en waar te doen terugstralen als de aardse zon uit een rustige waterspiegel.
Is dat bij een mens het geval, dan is in hem alles tot waarheid gegroeid en zijn ziel is dan in staat, haar blik
in de diepten van Gods schepping te richten en alles te kunnen aanschouwen in alle volheid van de
zuiverste waarheid. Maar zodra het in haar begint te golven, dan worden de oerbeelden verstoord of
vernield en de ziel bevindt zich dan al noodzakelijk op het gebied van bedrog en vergissingen van allerlei
aard en kan niet tot een zuiver aanschouwen komen, alvorens in haar de volkomen rust in God is
gekomen.
Dat is de ware Sabbatrust in God en het houden van de Sabbat is daarom door God verordineerd. De mens
dient dan elke zware, inspannende arbeid na te laten, omdat elke zware arbeid de ziel verplicht aan het
vlees haar kracht te verlenen en zodoende door deze geprikkeld wordt, waardoor de spiegel van haar
levenswater in sterke beweging wordt gebracht, zodat zij de zuiver goddelijke waarheid in zich nooit
duidelijk kan onderscheiden. - De echte Sabbatrust bestaat dus in een verstandig laten rusten van alle
zware werk; zonder noodzaak moet men dat niet doen, maar in geval van nood is elk mens verplicht zijn
broeder te helpen.
Maar meer nog dan zich te onthouden van alle zware werk, moet de ziel elke hartstocht vermijden! Want
de hartstochten zijn stormen van de ziel; zij woelen haar levenswater op en Gods evenbeeld wordt dan in
de ziel zo verscheurd, als het evenbeeld van de zon op de golven van de zee verscheurd wordt. Het beeld
van de zon schittert wel op de golven, maar hoe vervormd en verwrongen! En als de storm lang duurt,
stijgen uit de bewogen zee spoedig nevels omhoog en vullen de hemelse lucht van de ziel met zware
wolken; deze verhinderen dan het licht van de geestelijke
zon volledig bij het levenswater van de ziel te komen, - en de ziel wordt duister, kan het echte niet meer
van het valse onderscheiden en houdt het geschitter van de hel voor een hemels licht.
Zo'n ziel is dan ook zo goed als verloren. Er zouden dan sterke winden moeten komen, dat wil zeggen
sterke beproevingen van boven, opdat daardoor de vele wolken van de ziel worden verdreven, en de ziel
zou dan meteen in de echte sabbatrust moeten gaan en daardoor rust brengen in haar levenszee, - anders is
er voor haar geen redding!
Ziet, dat is de voor ieder bruikbare geestelijke zin, die ons deze mooie zonsopgang in zijn overigens
geheel natuurlijke verschijning laat zien. Wie hem voor zich in acht zal nemen, zal in de waarheid en in
het volle licht verblijven; maar wie deze leer in de wind zal slaan en er niet op zal letten, zal voor eeuwig
sterven.
f] Het denken in het hart
Gr.Ev.Joh.II /62 (1 - 10) Cyrenius zegt: "Heer, het denken in het hart wil bij mij helemaal niet lukken,
omdat ik al van mijn jeugd af aan gewend werd, in het hoofd te denken. Het schijnt mij bijna onmogelijk,
in het hart te kunnen denken. Hoe moet men er dan mee beginnen, om in het hart te kunnen denken?" - De
Heer zegt: "Dat is toch heel gemakkelijk en heel natuurlijk. Alles, wat je ooit kunt en wilt denken naar je
gevoel in de grote hersenen, komt tevoren uit het hart. Want elke nog zo kleine gedachte moet toch van te
voren de een of andere aansporing hebben, waardoor hij als noodzakelijk wordt opgewekt. Wanneer de
gedachte eerst in het hart vanwege een bepaalde behoefte wordt opgewekt en gevormd, stijgt hij dan pas
omhoog in de hersenen van het hoofd om door de ziel te worden beschouwd en deze daarop de leden van
het lichaam in de nodige beweging zet, opdat de innerlijke gedachte zo tot woord of daad wordt gevormd.
Maar dat ooit een mens louter in het hoofd zou kunnen denken, zou een volslagen onmogelijkheid zijn!
Want een gedachte is een zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan alleen
in de geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van daaruit de gehele mens levend maakt.
Hoe zou het ook mogelijk zijn, dat zich ooit een schepping uit een of andere nog zo subtiele materie zou
kunnen ontwikkelen, daar alle materie, dus ook de hersenen van de mens, niets dan pure materie is en
derhalve nooit schepper, maar steeds alleen maar iets geschapens kan zijn?! - Begrijp je het nu en kun je
aanvoelen, dat geen mens iets in het hoofd vermag te denken?"
Cyrenius antwoordt: "Heer, ja, ik begrijp het nu heel goed. Maar hoe gaat dat dan toe? Het komt me nu
werkelijk zo voor, dat ik van oudsher alleen maar in het hart heb gedacht. Merkwaardig! Hoe is dat dan?
Ja, ik voel gewoonweg woorden in het hart, en dat als uitgesproken woorden, en het komt me nu helemaal
niet meer voor, dat het mogelijk zou zijn in het hoofd een gedachte op te laten komen". De Heer zegt: "Dat
is het helemaal natuurlijke gevolg van je steeds meer gewekt wordende geest in het hart, wat is de liefde
tot Mij en door Mij tot alle mensen. - Bij de mensen echter, bij wie zo'n liefde nog niet is ontwaakt,
vormen zich weliswaar de gedachten ook in het hart, maar worden daarin niet waargenomen, omdat het
hart nog te materieel is. Men neemt ze pas waar in de hersenen, waar de gedachten van het hart, als reeds
meer materieel zijnde vanwege de prikkel tot handelen, een vorm aannemen en zich met de beelden
vermengen, die zich vanuit de buitenwereld door de uiterlijke lichamelijke zintuigen in de hersenplaatjes
hebben geprent. Zo gevormd worden zij voor de ogen van de ziel zelf materieel en slecht en zodoende
moeten zij ook als noodzakelijke grond voor de slechte handelingen van de mens worden aangezien.
Daarom moet elk mens van te voren in het hart en aldaar in de geest worden wedergeboren, anders kan hij
het Rijk van God niet binnengaan!" Cyrenius zegt tot de naast hem staande Petrus: "Begrijp jij dat goed
van de wedergeboorte van de geest in het hart en wat en waar nu eigenlijk precies het rijk van God is,
waarvan Hij en de beide engelen voortdurend spreken en dat als het toekomstige voor ons geloof
beloven?" Petrus zegt: "Zeker begrijp ik dat, en als ik het niet zou begrijpen, bleef ik niet hier, maar zou ik
thuis voor mijn gezin zorgen. Maar onderzoek, hoge heer, alleen in je eigen hart, dan zul je in korte tijd
meer vinden, dan wat ik je in honderd jaren zou kunnen verklaren. Kijk naar ons, die Zijn eerste discipelen
en getuigen waren, of wij veel met Hem uiterlijk spreken! En zie, toch spreken wij meer met Hem dan jij
en ook vele anderen het met de mond doen. Want wij spreken met Hem zuiver en alleen in het hart en
vragen Hem duizenden dingen en Hij antwoordt ons in heldere goed uitgedrukte gedachten, en zo krijgen
wij dubbel. Want een antwoord van de Heer in het hart van de mens is in zekere. zin reeds levend, terwijl
het uiterlijke woord pas door de daarop volgende daad vanwege de oefening van de ziel levend moet
worden. En zo, waarde heer, kun je derhalve in de bewuste zaak wat de satan betreft, immers ook in je
hart vragen en de Heer zal je dan wel het goede antwoord heel geheim en stil in je eigen hart leggen, zodat
de satan met zijn vele oren onmogelijk in staat zal zijn het te vernemen. En op dezelfde manier kun je de
Heer ook vragen over de wedergeboorte van de geest in het hart, en over het Rijk van God, en je zult het
meest duidelijke antwoord krijgen.
g) Dubbel bevattingsvermogen
RBU /35 (2 - 6, 8) Elk mens heeft een dubbel bevattingsvermogen: een uiterlijk, dat is het hoofd - of
eigenlijke uiterlijke zielsverstand. Met dit bevattingsvermogen laat zich nooit het Goddelijk Wezen vatten
en begrijpen, omdat het de ziel juist daarom werd gegeven, om de geest in haar voorshands van de
Godheid te scheiden en hem deze voor een tijd verborgen te houden. Wil nu een ziel alleen met dit
negatieve vermogen God zoeken en vinden, dan verwijdert zij zich steeds verder van het doel, naarmate
zij dat hardnekkiger langs deze weg probeert.
Maar de ziel heeft nog een ander vermogen, dat niet in haar hoofd, maar in haar hart woont. Dit vermogen
heet innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil, uit de liefde en uit een met deze beide
gemoedselementen overeenkomende voorstellingskracht. Heeft deze eenmaal het begrip van het bestaan
van God in zich opgenomen, dan wordt het dadelijk door de liefde omvat en door haar wil vastgehouden, welk vasthouden dan 'geloven' heet. Door dit geloof, dat levend is, wordt de ware geest opgewekt. Deze
beschouwt dan wie hem heeft opgewekt, kent en neemt hem dan direct op, richt zich daarna op als een
machtig licht uit God en doordringt dan de ziel en verandert alles in haar in licht. En dit licht is dan het
eigenlijke geloof, waardoor elke ziel zalig kan worden.
Heb je van dit alleen ware geloof iets vernomen? Je zegt in je zelf: "Neen, dit soort van geloof is mij
geheel vreemd; want een denken in het hart komt mij volledig onmogelijk voor". - Ja, zo is het ook. Deze
zaak moet je onmogelijk voorkomen.
Om in het hart te kunnen denken, moet men een zekere oefening hebben; deze bestaat in het steeds
hernieuwde opwekken van de liefde tot God. Door deze opwekking wordt het hart versterkt en vergroot,
waardoor dan de banden van de geest losser worden, zodat zijn licht (want elke geest is een licht uit God)
zich steeds meer en vrijer kan ontwikkelen. Begint dan het licht van de geest de eigenlijke levenskamer
van het hart te verlichten, dan worden ook de talloze oertypen in zuiver geestelijke vorm steeds duidelijker
aan de evenzo talrijke wanden van het levenskamertje uitgedrukt en voor de ziel aanschouwelijk gemaakt.
En zie, dit beschouwen van de ziel in haar hart is dan een nieuw denken. De ziel verkrijgt daardoor nieuwe
begrippen en grote en heldere voorstellingen. Haar gezichtsveld wordt verwijd met elke polsslag. De
stenen des aanstoots verdwijnen naar die mate, als het verstand van het hoofd verstomt. Er is dan geen
vragen naar bewijzen meer. Want het licht van de geest verlicht de innerlijke vormen zo, dat zij naar geen
enkele kant een schaduw werpen. Dus wordt ook alles, wat ook maar met een geringste twijfel zou zijn te
vergelijken, voor altijd verbannen.
En in dit geloof ligt dan ook die bijzondere kracht, waarvan in de evangeliën tweemaal sprake is.
h) De wedergeboorte van de ziel
Gr.Ev.Joh.XI /50 (1-14) (De Heer) De volgende dag kwam Simon Petrus tot Mij en zei: "Heer en
Meester, het is ons tot nu toe nog steeds iets onduidelijk gebleven, waarom Uw lichaam van tijd tot tijd in
een soort onafhankelijkheid van de innerlijke geest blijft, zodat het ook naar Uw spreken klinkt, als zou U
nu eens de eeuwige Geest Gods in persoon Zelf zijn, dan echter weer, als was Uw lichamelijke mens
geheel onafhankelijk en slechts van tijd tot tijd van Hem doordrongen! Wij komen steeds in een zekere
tweespalt in onze beschouwingen, wat U ons zeker zult vergeven, omdat wij immers vast aan U hangen en
in U geloven, maar toch U in Uw innerlijkste natuur nog niet zo helemaal begrijpen. Hoe is het dan
daarmee gesteld?"
Ik sprak tot hem: "Mijn lieve Petrus! Jij zowel als de broeders begrijpen daarom zoveel nog niet, omdat
jullie nog niet die geestelijke trap in je hebt beklommen, om dit op zich toch zeer eenvoudig gebeuren te
kunnen begrijpen, dat Ik jullie al vaak genoeg heb verklaard. Nu zijn jullie hier, om aan jezelf dat te
toetsen, wat je aan Mij nog onduidelijk is.
Wat baat het, jullie steeds op de verschillen van de Mensenzoon en de Zoon Gods te wijzen, als jullie in
jezelf niet het verschil van de geestelijke en de lichamelijke mens vermoogt te voelen? Pas de voleindigde
wedergeboorte, reeds in het lichaam, zal jullie die vraag oplossen naar volle tevredenheid, en jullie hebben
om die te verkrijgen ook reeds alle geschikte stappen gedaan, zodat voor jullie het doel niet meer ver af is.
Beantwoord Mij daarom nu enkele vragen, opdat jullie het begrip voor dit hoofdpunt dichterbij wordt
gebracht.
In de eerste plaats: Hoe worden jullie je denken en voelen gewaar? Is het uiterlijk of innerlijk? Kunnen
jullie een gestelde vraag alleen daardoor beantwoorden, omdat je door het geheugen het antwoord van je
leraar hebt geleerd, of beantwoordt jullie eigen innerlijke de vraag door gevolgtrekking?
Je zult zeggen: "Het kan allebei". Zou de mens alleen maar een machine zijn, zij het ook begiftigd met een
zelfbewuste ziel, dan zou deze slechts uiterlijk kunnen denken, dat wil zeggen door indrukken van het
geheugen zich een weten kunnen verwerven, dat alleen door belering is geleerd, ongeveer zoals men een
dier africht. De gevolgtrekking echter is een vragen van de ziel aan een in de mens levend, innerlijk
principe, dat antwoord geeft op gestelde vragen en als geest nog in de ziel leeft en als zodanig is
voleindigd. Zodoende kan ook in het innerlijk van de mens een regelrecht vraag en antwoordspel
beginnen.
Men zal zeggen: "Als dan de geest voleindigd is, waarom komen dan vaak zulke ongemeen dwaze
conclusies te voorschijn? Antwoordt de geest dan niet altijd juist?"
Dat doet hij wel; maar omdat hij allereerst in de mens het levensprincipe van de ziel voorstelt, kan deze in
haar zelfbewustzijn ook overeenkomstig haar wezen gelijk een spiegelbeeld handelen. Juist zo als een
goed spiegelbeeld niet zonder een aanwezig object kan ontstaan dat daaraan precies gelijk is, zo kan ook
de ziel haar oordelen alleen dan zelf geven, wanneer deze als reflex van de geest uitgaan. Zoals echter een
spiegelbeeld alles verkeerd toont, precies tegenovergesteld aan het object en nochtans waar is, zo gebeurt
het ook hier, zolang beide niet in elkaar zoeken op te gaan.
Alleen een mens, die de geest zover in zich heeft gewekt, dat de ziel geen aardse verkeerde reflexen
terugwerpt, heeft de wedergeboorte bereikt en staat in de volle waarheid. Het is natuurlijk niet
gemakkelijk deze grenzen te doorbreken, want vanwege het stoffelijk aardse lichaam heeft de aards
aangelegde ziel een grotere hang daarnaar, dan naar de zich slechts zwak voelbaar makende geest, wiens
werken de ziel zonder geleerd onderscheid graag als haar ei gen werken beschouwt. Deze grenzen te doorbreken is Mijn en jullie opgave en ook die van al Mijn navolgers, en de weg hiertoe vinden jullie door je
innerlijke geest, die jullie moeten leren aan het woord te laten. Alleen deze is de enige goede leraar, omdat
hij met de algemene Geest van God in verbinding staat en daarvan een evenbeeld in het klein is, dus alle
waarheid alleen uit hem put. Heeft nu de ziel zijn wezen geheel ondergeschikt gemaakt en is zij daardoor
zonder aardse wensen geworden, dan streeft zij nog enkel en alleen naar het geestelijke en is dus als
zelfbewuste ziel in het geestelijke opgegaan; de voleindigde mens heeft dan een trap bereikt, die door de
Indische wijzen als 'Nirwana' werd aangeduid, dus een toestand, waarin elke wil, die door vleselijk aardse
neigingen wordt veroorzaakt, is vernietigd en die elk leven in het vlees als stoffelijk bestaan uitsluit. Deze
toestand is in het aardse leven mogelijk, ja dient bereikt te worden, opdat de algehele vrede intrekt in het
hart van de mens.
Deze wedergeboorte van de ziel zijn jullie allen nabij. Boven in Mijn Rijk is echter, wanneer Ik zal zijn
opgevaren, nog een andere wedergeboorte; dat is de wedergeboorte van de geest, die bestaat in een
onoplosbare gemeenschap met Mij. Dan heersen de hoogste gelukzaligheid van de kinderen in het
Vaderhuis en vreugden, die geen mensenhart ooit kan vermoeden, omdat zij zuiver geestelijk zijn en
daarvan kan jullie van te voren ook niet de geringste weerschijn begrijpelijk gemaakt worden.
Streef er eerst naar, dat jullie ziel de wedergeboorte verkrijgt, opdat jullie ziel alleen nog door het
geestelijk oog leert te zien en daardoor zichzelf en haar oorsprong steeds meer bewust leert kennen!"
Gr.Ev.Joh.XI/52 (1 - 7) (De Heer) Al degenen, die reeds op aarde Mij en Mijn woord navolgen, zullen
dat doel bereiken, dat Ik jullie reeds zo vaak als de wedergeboorte van de ziel heb aangeduid: dat is dus
het doordringen van de geest in de ziel. Deze wordt daardoor geschikt, reeds in het lichaam in alle hogere
wijsheid van de hemelen door te dringen en niet alleen meester van haar zelf, maar daarmede ook meester
van haar omgeving te worden, ja zelfs van de natuur en van verborgen krachten, omdat zij er naar streeft
Mijn wil uit liefde en tot nut van de naaste te vervullen. De middelen om het doel te bereiken heten geloof
en ware liefde tot de naaste.
Zulke wedergeboren mensen kunnen en moeten ook zeer rechtvaardige mensen zijn, zoals er in alle tijden
zijn geweest, die deze uiterste voleinding van de ziel bereikten; maar zij hoefden daarom nog niet tot de
gemeenschap met de persoonlijk werkende Goddelijke Geest te zijngekomen. Ja, tot nu toe was dat ook
nog niet mogelijk, omdat buiten Mij (Jezus) de Godheid nog niet persoonlijk zichtbaar aanwezig was. Alle
rechtvaardigen, die voor Mij op aarde hebben geleefd en de wedergeboorte van de ziel hebben bereikt,
kunnen desondanks nog lang niet de Godheid zien, zoals jullie deze zien. Hun geloofsleer toont derhalve
ook aan, dat het indringen in de hoogste voleinding hen als een opgaan in de oneindigheid scheen te zijn,
omdat God Zelf, als onpersoonlijk Wezen, juist die oneindigheid betekent, waarin het Wezen van Zijn
kracht wel geestelijk kan worden ondervonden, maar toch niet aan de ziel aanschouwelijk in een persoon
kon worden getoond.
Pas na Mijn dood, wanneer dit Mijn lichaam zal zijn opgenomen als een kleed van de almachtige,
oneindige Godheid Zelf, zullen al diegenen, die voor Mijn tijd het lichamelijke leven hebben verlaten, ook
in staat zijn door het aanschouwen van de nu persoonlijke Godheid in eeuwige gemeenschap met Hem te
leven. Dat zal zijn in een stad, die Ik jullie reeds heb laten zien en die het hemelse Jeruzalem, de eeuwige
Godsstad voorstelt. Dit gemeenschappelijk eeuwig samenwonen van God met Zijn kinderen is de
wedergeboorte van de geest.
Zeker zullen na Mij nog velen de wedergeboorte van de ziel kunnen bereiken en daardoor ook zeer zalig
en gelukkig zijn, zon der deze hoogste en laatste trap te behalen. Vele afgezanten van Mijn Geest kwamen
op aarde neer en toonden aan de verdwaalde mensen de wegen, hoe zij tot vrede en tot innerlijke
verlichting konden komen, zonder evenwel in staat te zijn, de dir e c t e weg tot Mij te laten zien, omdat
deze immers nog niet was geopend. Allen, die de vroegere wegen willen bewandelen, kunnen dus zeer wel
de wedergeboorte van de ziel verkrijgen, maar niet tot gemeenschap met Mij komen.
Dat laatste is alleen mogelijk door geloof aan Mij, dat ik waarlijk ben Christus, de Gezalfde, aan Wie alle
kracht en heerlijkheid van de Vader is gegeven, opdat de mensen gelukkig en in hoogste mate zalig
worden door de Zoon. Ik ben de poort, - een andere is er niet! Wie de wegen naar de hemel wil betreden
zonder Mij te willen kennen, kan wel een hoge graad van volkomenheid bereiken, maar nooit de zuivere,
aanschouwelijke gemeenschap met God Zelf bereiken.
Gr.Ev.Joh. VIII /61 (9 - 14) (De Heer) Zeg zelf en denk er over na: Zou een koopman, die wist dat hij
voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste parels van onschatbare waarde zou kunnen kopen,
niet een grote dwaas zijn, als hij, indien hij niet zoveel (contant) geld zou bezitten, niet dadelijk goederen
van geringer waarde zou verkopen en daarvoor de onschatbare parel aankocht?
Zie, zo is het ook gesteld met de waarde van de wedergeboorte van de mensenziel in haar Geest van het
Oerleven uit Mij. Is deze niet waard, dat een oprecht mens van alle wereldse schatten afziet en met al zijn
krachten alleen er naar streeft de grootste parel van het leven te verkrijgen, namelijk de wedergeboorte van
de ziel in de Geest van het Oerleven! Of is het soms niet beter voor het eeuwige leven van de ziel te
zorgen, dan om alle vergankelijke schatten van de wereld, die vergaan en verteren en tot het eeuwige,
zuivere leven van hun zielen bijna nooit volledig weer terugkeren.
Het is wel zo, dat de ziel gedurende het leven op deze aarde zich uit haar vlees dat wat aan haar verwant is
eigen maakt, het in haar wezen verandert en zich na het volledig afvallen van het lichaam, en wel uit het
etherische rijk van de ontbinding' (* 'Verwesungsäther'), geleidelijk aan nog hetgeen haar ontbreekt voor
haar zielekleed toeëigent. Maar het is daarom geen verdienste van een ziel, doch alleen een in Mijn orde
vastgelegde eigenaardigheid van het leven van elke ziel, die nooit tot haar verdienste kan worden
gerekend, omdat het slechts voortvloeit uit Mijn voorzorg.
Daarbij kan men ook als zeker en waar aannemen, dat bij een reine ziel die naar Mijn wil heeft geleefd
meer van het aardse lichaam in haar zal overgaan, dan bij een onreine en zondige ziel; want was een kuis
lichaam hier reeds een sieraad van de ziel, dan zal het dat in een verheerlijkte geestelijke toestand zeker
nog des te meer zijn. - Maar ook zelfs dat behoort niet tot de eigenlijke levensverdienste van de ziel, maar
het is een de ziel belonende verordening van Mij; het zou zelfs een ijdele dwaasheid van een ziel zijn, als
zij zich om deze haar ook in het hiernamaals blijvende aardse schat, die toch tot haar Ik behoort, ook maar
een moment zorgen zou maken. Het zou te vergelijken zijn met de zorg van zeer dwaze ouders, die er zich
vooral om bekommeren of hun kinderen wel een heel mooie en bevallige gestalte krijgen en wat zij doen
moeten om die dwaze wens in vervulling te laten gaan, terwijl zij er niet aan denken, dat groei en uiterlijke
vorm alleen van Godswil afhankelijk zijn en geen mens daaraan iets kan veranderen.
Voor elke ziel is alleen maar dat ene noodzakelijk, dat zij Mijn levensrijk in zich zoekt en ook vindt in het
kleine kamertje van het hart, waarin zich het levensbeginsel bevindt; al het andere zal zij zonder meer als
een vrije toegift van Mij ontvangen.
Gr.Ev.Joh. VIII /57 (12) (De Heer) In dit kamertje woont dus de eigenlijke Geest uit God, en als de ziel
van de mens in dit hartkamertje door de echte deemoed, voegzaamheid en de liefde van een oprecht mens
ingaat tot de eeuwige, ongeschapen liefde van God, dan verenigt de ziel zich daardoor met de eeuwige
Geest uit God en deze met de geschapen ziel, en dat is dan de wedergeboorte van de ziel in de Geest uit
God.
RBI.II /278 (4,6) (De Heer) Mijn Rijk is dus in het kleine hart van elk mens gelegd. Wie daar wil
binnenkomen, moet dus in zijn eigen hart ingaan en zich daar een rustplaats maken, genaamd deemoed,
liefde en tevredenheid. Is het bij hem met dit plaatsje in orde, dan is ook zijn geluk voor eeuwig gemaakt.
- De weg daarheen is kort, hij is hoogstens drie handbreedten lang - het is de afstand van het hoofd tot in
het centrum van het hart. Heb je deze kleine afstand afgelegd, dan zijn jullie ook reeds in de hemel. Denk
maar niet, dat wij een tocht naar boven voorbij alle sterren maken, maar een tocht naar beneden alleen in
ons hart. Daar zullen wij onze hemel en het ware eeuwige leven vinden.
Jeu. 299 (8 - 13) Elk mens is behept met bepaalde zwakheden, die de feitelijke boeien van zij n geest zijn,
welke hem als een stevig omhulsel inkapselen. Deze boeien nu kunnen pas geslaakt worden, wanneer de
met het vlees vermengde ziel zich door de juiste zelfverloochening zodanig heeft versterkt, dat zij stevig
en krachtig genoeg is om de vrije geest aan te grijpen en vast te houden. Daarom kan de mens zijn
zwakheden pas leren kennen door allerlei verleidingen, die hem tevens doen ervaren hoe en waarin zijn
vrije geest is gekneveld. Als hij dan juist op deze punten zichzelf verloochent in zijn ziel, dan maakt hij
daardoor de boeien van zijn geest los, terwijl hij tegelijk daarmee zijn ziel aan banden legt. Is dan te
rechter tijd zijn ziel gebonden met al die banden die voorheen zijn geest vasthielden, dan gaat die geheel
ontkluisterde vrije geest op natuurlijke wijze over in de nu gave en krachtige ziel, die daardoor volledig in
de hemelse machtssfeer van de geest terecht komt en volledig één met haar wordt.
i) Het geestelijk gezicht.
Gr.Ev.Joh. XI /53 (De Heer) Er moeten nu enkele woorden gezegd worden over het geestelijk gezicht
voor hen, die Mijn wegen bewandelen en van zichzelf willen weten, hoever de ziel reeds in staat is zich in
het lichaam te ontwikkelen. Er wordt hier niet geleerd bijzonder wonderlijke of magische eigenschappen
te verkrijgen, of het recept gegeven hoe daarnaar te streven, maar de weg zal aangegeven worden hoe de
veelvuldige twijfel van het hart te overwinnen, die de ziel ondervindt zolang zij zich niet los heeft
gemaakt van het vlees. Dit nu is het ware doel: onafhankelijk te worden van het vlees met al zijn lusten,
twijfels en vergissingen, om zich thuis te gevoelen in de eigenlijke, echte en ware wereld, waarin de ziel
na de dood geheel vrij en onafhankelijk moet kunnen ingaan.
Het ligt voor de hand, dat het zieleleven zich geheel vanzelf laat zien, wanneer de insnoerende banden van
het vlees verslappen. Allen, die Mijn woord wel horen, maar verder niets van dit innerlijke zieleleven
bemerken, zitten nog helemaal vast in de banden van het vlees; zij zijn hoorders, maar geen daders van het
woord.
Ieder, die zich van zijn ketenen ontdoet, krijgt een heldere blik op mensen en natuur, eerst op die wijze,
dat hij meent dat zijn opmerkingsgave veel scherper is geworden; maar in werkelijkheid is dat het
levendig worden van de geest, die meer bewegingsvrijheid krijgt. Dan dient de mens het tot een gewoonte
te maken in zichzelf te blikken, dat wil zeggen de beelden te onderscheiden, die zijn geestelijk oog
onafhankelijk van zijn lichamelijke ogen ziet en kan gadeslaan; hij zal dan snel, als hij in de liefde tot Mij
staat en op deze grond voortbouwt, de eigenschappen van de geest verkrijgen, die men 'helderziendheid'
noemt. Dat is echter geen magische, maar een heel natuurlijke eigenschap van de ziel, waartegen zij zich
overigens evengoed kan afsluiten, als men zich in het vlees tegen het ontwikkelen van verschillende
talenten kan afsluiten.
Bij ziekten, waarin vaak een zich losmaken der ziel van het lichaam plaats vindt - die dan echter vanwege
de verzwakking van het lichaam een soort van ongezonde helderziendheid is, waardoor vaak veel
onjuistheden voorkomen -, is een leven van de ziel in haar voor het lichaam vreemde wereld niets
ongewoons. Veel fantasieën zijn verder niets dan overeenkomstige beelden van de wereld van de ziel, en
wel daarom, omdat de spraak van de geest waarmee hij tot de ziel spreekt, geen woorden, maar volledige
begrippen zijn, terwijl woorden eerst die begrippen moeizaam tot stand brengen.
Het ontwikkelen van de vaardigheid om de spraak te verstaan die jullie als beeldspraak of de spraak van
het overeenkomstige kennen, is in jullie aardse leven niet alleen nuttig, maar zelfs noodzakelijk. Anders
zou na de lichamelijke dood de ziel zich in het geestelijke rijk als een vreemde voelen, die in een hem
volslagen vreemd land komt, waarvan hij de spraak niet verstaat, zodat het hem slechts met de grootste
moeite gelukt zich verstaanbaar te maken, alleen met het verschil, dat de bewoners van dit land wel de
vreemdeling, maar deze niet de bewoners begrijpt. Deze moeten zich eerst weer voegen in de logge, zware
ketenen van het zieleleven, om de ongewoon geworden, plompe spraak van het lichaam weer aan te
nemen, door welke de omgang alleen door woorden, maar niet door gedachtenstromen tot stand wordt
gebracht.
Geestelijk gevorderde mensen betreuren daarom ook vaak de onmogelijkheid, hun gewaarwordingen
voldoende in woorden te kunnen uitdrukken, of de vlucht van hun gedachten even snel in woord of schrift
te kunnen vastleggen, als de geest het aan de ziel zeer snel laat zien. Dat zou alles niet mogelijk zijn, als
deze taal van de geest in zulke snelle beelden en opvolging van begrippen er niet zou Zijn.
Er is dus meer, dan wat woord en geschrift ons kunnen geven. Laat daarom niemand geloven, dat een
hoog ontwikkeld schrijftalent of redenaarstalent het mooiste zou zijn wat de ziel van een mens tot
uitdrukking kan brengen; want het zijn slechts zeer zwakke gevolgen van het innerlijke streven van de
geest om aan die ziel weer te geven, wat in de geest hoogst volmaakt is verborgen. Laat ook niemand
geloven dat hij iets bijzonders presteert, als hij voor een meester wordt gehouden in deze uiterlijke middelen. Hij is nog maar een arme stumper vergeleken met de rijkdom van de innerlijke meester, die zijn gaven
niet naar buiten kan ontplooien.
Toch betekent het streven van iemand om het in zich door Mijn kracht en de liefde tot Mij tot een
volmaakte spraak te brengen, dat hij Mijn wegen en Mij nawandelt; want Ik ging in Mijn aardse tijd in het
vlees dezelfde weg en moest moeizaam stap voor stap verder komen, evenals elk ander mens.
j) Vergeefse moeite
Gr.Ev.Joh. V/160 (1 - 6) Menigeen spant zich twintig jaren in en komt niet tot voleinding. Ja, waarom
kon deze eerlijk strevende mens niet de wedergeboorte van de geest bereiken? Dat komt daardoor, omdat
hij al het goede alleen deed om zich te verrijken. Wie God en de naaste uit andere motieven liefheeft dan
God om God en de naaste alleen terwille van de naaste, komt niet tot volle wedergeboorte, want dit laatste
is een directe verbinding tussen God en de mens. Door zulke motieven plaatst de mens een ook nog zo
dunne scheidingswand tussen zichzelf en God en kan daarom niet volledig één worden met Gods Geest.
En zolang dit één worden niet plaats vindt, kan van volkomen wedergeboorte geen sprake zijn.
k) "Het Rijk Gods geweld aandoen"
Gr.Ev.Joh. VII /127 (3 - 7, 9) (De Heer) Het volkomen opvolgen van de erkende wil van God is het echte
Rijk van God in jullie! Maar juist dat opvolgen van de erkende wil van God is niet zo gemakkelijk, want
de mensen van de wereld verzetten zich daartegen en vervolgen de echte strevers naar het Rijk van God.
Daarom moet hij, die het Rijk van God geheel tot zich wil trekken, geen angst hebben voor diegenen, die
alleen maar het menselijk lichaam kunnen doden, maar de ziel niet kunnen schaden; de mens dient eerder
God te vrezen, die naar Zijn eeuwig onveranderlijke orde ook de ziel kan verstoten in de hel.
Wie God meer vreest dan de mensen en ondanks de vervolging die de mensen hem kunnen aandoen, de
door hem gekende wil van God doet, die is het, die het Rijk van God met geweld tot zich trekt; en wie dat
doet, zal het ook onfeilbaar bereiken.
Daarbij komt nog iets, wat ook tot het met geweld tot zich trekken van het Rijk van God behoort, en wel,
dat de mens in alle wereldse zaken zo diep mogelijk zichzelf verloochent, al zijn beledigers van harte
vergeeft, tegen niemand wrok koestert en op niemand kwaad is, bidt voor diegenen die hem vervloeken,
goed doet aan degenen die hem kwaad doen, zich boven niemand verheft, de af en toe over hem komende
verzoekingen geduldig verdraagt en zich onthoudt van vraatzucht en zwelgpartijen, hoererij en echtbreuk.
Wie zichzelf zo'n uiterste zelfverloochening oplegt, doet het Rijk van God ook geweld aan en trekt het met
geweld tot zich.
Maar wie God wel kent, Hem boven alles acht en liefheeft en ook zijn naaste gelijk zichzelf, maar daarbij
toch ook de wereld acht en vreest en niet de moed heeft openlijk Mijn Naam te bekennen, omdat hem dat
een of ander wereldlijk nadeel zou kunnen brengen, die doet het Rijk van God geen geweld aan en zal het
zodoende op deze wereld ook niet volledig bereiken; hij zal dan in het hiernamaals nog menige strijd
hebben te doorstaan, voordat hij wordt voleindigd.
Wie dat nu weet en gelooft dat Ik de beloofde Messias ben, moet dat doen wat Ik hem leer, geleerd heb en
ook verder nog zal leren, anders is hij Mij niet waard en zal Ik hem bij de vorming van zijn innerlijk leven
niet bijzonder veel helpen. Ik ben het leven van de ziel door Mijn Geest in haar, en deze heet de liefde tot
God. Wie dus God boven alles lief heeft en daarom ook steeds Zijn wil doet, diens ziel is vervuld van
Mijn Geest en deze is de voleinding en het eeuwige leven van de ziel.
Wie, als het nodig is, Mij voor de wereld bekent, die zal ook Ik bekennen voor de Vader in de hemel;
maar wie Mij niet voor de wereld bekent, als het nodig is, die zal ook Ik niet bekennen voor de Vader in
de hemel.
I) De weg tot het één worden met de geest
Gr.Ev.Joh. VIII /150 (14 -16) (De Heer) Probeer allereerst jullie gevoelsleven naar Mijn leer te
ontwikkelen en te versterken, voel met de arme zijn nood mee en lenig die naar krachten vermogen, troost
de treurend en, bekleedde naakten, voed de hongerigen, geef de dorstigen te drinken, help waar je kunt de
zieken, verlos de gevangenen en predik de armen van geest Mijn evangelie, - dat zal je gevoel en gemoed
tot in de hemelen verheffen, en je ziel zal op deze goede, ware levensweg spoedig en gemakkelijk één
worden met haar geest uit God en daardoor ook al Zijn wijsheid en macht deelachtig worden. En dat zal
toch zeker meer zijn, dan veel in de wereld te weten, maar daarbij een gevoelloos mens ten opzichte van
zijn naaste te zijn en zichzelf door zijn te geringe gevoelsleven het getuigenis te geven, dat men nog zeer
ver af staat van het echte leven in de geest.
Ik zeg het jullie: Geest is pure liefde en het enig levende in de mens, en is haar zeer zachte en altijd
uitermate welwillende gevoel. Wie derhalve steeds meer zo'n liefde en zulk gevoel probeert op te nemen
in zijn ziel, die nog veel eigenliefde kent, en in die geestelijke liefde ook steeds sterker, krachtiger,
moediger en voegzamer wordt, die bevordert daardoor het volledige één worden van de geest met de ziel.
Wordt dan de ziel tot zuivere liefde en wijsheid in haar meest zachte en welwillende gevoel, dan is zo'n
ziel ook reeds volledig één met haar geest en is daardoor ook in het levende bezit van alle verwonderlijke
vermogens van haar geest. En dat is toch zeker meer waard, dan alle aardse scholen van wereldwijsheid te
hebben doorlopen en daarbij een streng en gevoelloos mens te blijven.
Laat daarom verder al het onnodige vorsen naar de stand van zaken van vele dingen en hun verschijnselen,
oorzaken en werkingen in de wereld na, want dat brengt de ziel zelf in honderd jaren nog niet een
haarbreedte dichter bij haar ware levensdoel. Want zij kan daardoor niet tot een waarachtig, innerlijk
erkennen komen, maar alleen tot een uiterlijk, oppervlakkig en gedeeltelijk weten en blind gissen, waaruit
nooit een geordend en samenhangend weten en kennen kan voortkomen. En zodoende bevindt de ziel zich
dan in een voortdurend angstig zoeken, waaruit voor haar weinig waarachtig levensgeluk voortkomt.
Gr.Ev.Joh. IX/103 (5 - 6) (De Heer) Al ziet de mens ook met zijn verstand al het goede en ware zeer
duidelijk in, maar zijn hart blijft nog vol van allerlei wereldse dingen, dan kost het de mens nog menig
harde strijd met zijn eigen wereld, totdat deze uit zijn hart en wil wordt verwijderd en de mens alleen nog
maar daarvan houdt en dat wil, wat hij als goed en waar erkent.
Pas wanneer de liefde, de wil en het met alle waarheid vervulde verstand daadwerkelijk geheel één zijn
geworden, dan is de mens ook tot de wedergeboorte van de Geest uit God in zijn ziel gekomen; hij heeft
dan de eerste graad van de macht van God In zich bereikt en kan in deze toestand ook reeds tekenen doen.
8.
De wedergeboorte van de geest
De schrijver (Jakob Lorber) van het voorliggende werk zocht ernstig en hij vond wat hij zocht. Hij bad en
het werd hem gegeven; en omdat hij aan de goede deur klopte, werd deze voor hem opengedaan en door
hem ook voor al diegenen, die een goed hart hebben en van goede wil zijn. Maar degenen, die niet met het
hart, maar altijd alleen maar met hun vermeende pure wereldverstand zoeken en onderzoeken en
kritiseren, en in plaats van aan te kloppen bij de levende Naam van de eeuwige Gever van alle goede
gaven, slechts kloppen aan de harde en dode schaal van de materie, zal niet gegeven en open gedaan
worden. Want de geest van de Heer openbaart zich nooit door het verstand van de verstandigen der
wereld, maar alleen in en door de eenvoud van het hart van diegenen, die voor de wereld der verstan-
digen als dwazen gelden; maar het verstand van de wijzen der wereld gaat nochtans na korte tijd teniet bij
de eenvoud van de dwazen.
(Hl. Inleiding van de Heer, blz. 8 (1))
Gr.Ev.Joh. 1/2 (14 - 16) De doop uit de hemelen echter is de volle overgang van de geest en de ziel met
al hun begeerten in de levende geest van de liefde tot God en van de liefde in God Zelf. Heeft zo'n
overgang eenmaal plaats gevonden uit vrije wil van de mens en is nu alle liefde van de mens in God, dan
is door die heilige liefde ook de hele mens in God en wordt aldaar tot een nieuw wezen uitgerijpt, krachtig
gemaakt en gesterkt en zo na het verkrijgen van de volkomen rijpheid wedergeboren in God. Na zo'n
tweede geboorte, die niet voortkomt uit begeerte van het vlees noch uit de wil tot voortplanting van de
man, is de mens pas echt kind van God; hij is dat geworden door de genade, die een vrije macht is van
Gods Liefde in het hart van de mens.
Deze genade is nu juist het machtige trekken van God in de geest van de mens, waardoor hij als van de
Vader wordt getrokken tot de Zoon, dat is tot het Goddelijke Oerlicht, of, wat hetzelfde is, tot de echte en
levende wijsheid van God komt.
("die niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn".
Joh.1 :13)
a) Verdere uitleggingen
Gr.Ev.Joh. 1/161 (1 - 6) (De Heer) Zolang de mens schepsel is, is hij tijdelijk, vergankelijk en kan niet
bestaan; want elk mens, zoals hij natuurlijk is geschapen, is niets anders dan een deugdelijk vat, waarin
zich pas een echt mens kan ontwikkelen door voortdurende Goddelijke medewerking. - Wanneer het
uiterlijke vat voldoende is ontwikkeld, waartoe God dat vat met alle nodige bestanddelen en eigenschappen meer dan voldoende heeft uitgerust, dan wekt of veelmeer ontwikkelt Hij Zijn ongeschapen
eeuwige geest in het mensenhart.
Dit eeuwige, ongeschapen, voor altijd levende Licht aan het uitspansel in de mens, is dan geheel en al de
echte regeerder van de waarachtige dag in de mens en leert het vroegere vat, zich volledig om te vormen
in zijn eeuwig ongeschapen Goddelijk wezen en zodoende de gehele mens tot een waarachtig Godskind te
maken.
Elk geschapen mens heeft een levende ziel, die weliswaar ook een geest is en het goede en ware kan
onderscheiden van het kwade en onware, het goede en ware zich eigen kan maken en het kwade en
onware uit zich kan verbannen; zij is echter desondanks geen ongeschapen maar een geschapen geest en
kan als zodanig voor zich nooit het kindschap Gods bereiken.
Wanneer zij echter naar de haar gegeven wet het goede en ware heeft aangenomen in alle deemoed en
bescheidenheid van haar hart en de haar door God ingeplante vrije wil, dan is zo'n deemoedige,
bescheiden en gehoorzame wil tot een echte hemelse kracht geworden. Want deze wil heeft zich dan
gevormd naar het in de ziel van de mens gelegde hemelse en is derhalve geheel in staat om het zuiver
ongeschapen Goddelijke in zich op te nemen.
Want de ziel van de mens als zodanig zou nooit God in Zijn zuivere essentie kunnen aanschouwen, en
omgekeerd zou de reine Geest van God nooit de materiële natuur kunnen zien, omdat er voor Hem geen
materiële natuur is. Maar in de bovengenoemde volledige verbinding van de zuivere geest met de ziel kan
de ziel nu door de verkregen nieuwe geest God aanschouwen in Zijn oergeestelijk reine Wezen, en de
Geest door de ziel het materieel natuurlijke.
Gr.Ev.Joh. 1/214 (10 - 11) (De engel tot Philopold) In het bijzonder moet elke geest, die in de ziel werd
geplaatst, eerst de ziel vormen door het houden van de hem gegeven uiterlijke wetten. Heeft daardoor de
ziel de juiste graad van rijpheid en ontwikkeling bereikt, dan gaat de geest geheel in de ziel over en
daardoor is de hele mens voleindigd en een nieuwe creatuur, weliswaar nauwkeurig beschouwd steeds uit
God, daar de geest in de mens eigenlijk niets anders is dan een God in de kleinste afmeting, omdat hij
volledig uit het hart van God is. De mens is dat evenwel niet door een daad van God, maar geheel uit
zichzelf en juist daarom een waarlijk Godskind. - En ik zeg het nogmaals in een paar woorden: de mensen
moeten helemaal zichzelf vormen naar de geopenbaarde ordening, daar zij anders onmogelijk kinderen
van God kunnen worden! En zo is een voleindigde mens op deze aarde als kind van God in alles aan God
gelijk; daarentegen is een onvoleindigd mens ook ver onder het dierenrijk.
Gr.Ev.Joh. II/41 (5) (De Heer tot Sarah) Wie de liefde tot Mij opwekt, die wekt zijn door Mij hem
gegeven geest op, en omdat deze geest Ik Zelf ben en moet zijn, omdat er buiten Mij eeuwig geen andere
levensgeest is, wekt hij daardoor dus Mij Zelf in zich; daardoor is hij geheel geboren in het eeuwig leven
en kan dan voortaan nimmer sterven en nimmer worden vernietigd - ook niet door Mijn almacht, omdat
hij één met Mij is. Denk daarom dus niet, dat je liefde tot Mij dwaas is; zij is precies zo, als zij moet zijn.
Volhard daarin, dan zul je eeuwig geen dood zien, noch voelen of smaken!
Gr.Ev.Joh. IV/220 (6 - 8,10) (De Heer) Daarom ben Ik in de wereld gekomen om de weg te wijzen tot de
juiste terugkeer in Mijn ordening en de rechte weg waarop je moet voort wandelen tot aan de nabij zijnde
wedergeboorte van de geest in de ziel, waarna geen boze terugval meer mogelijk of denkbaar is.
Deze weg moet nu bij jullie worden gebaand, omdat degenen die eenmaal op de verkeerde weg zouden
zijn geraakt, met een slechts gedeeltelijke ommekeer van de ziel weinig zouden zijn geholpen. De ziel
moet wel eerst geheel omkeren voordat de wedergeboorte van de geest in de ziel bereikt kan worden.
Maar een alleen maar opgelapte zielstoestand is niet houdbaar, omdat door de macht van de wereld en
haar tijdelijke voordelen zo'n ziel maar al te gauw bij een volgende, wat sterk lokkende gelegenheid, weer
in haar oude fout vervalt.
Om dat nu zo veel mogelijk te verhoeden heb Ik de nieuwe weg zo gebaand, dat Mijn geest, die Ik nu als
een vonk van Mijn vaderliefde in het hart van elke ziel leg en heb gelegd, in jullie ziel zal groeien door de
liefde tot Mij en die zal weer voedsel geven aan ware en daadkrachtige naastenliefde. Nadat de vonk van
Mijn geest de juiste grootte en kracht heeft bereikt, zal hij zich geheel met de gebeterde ziel verenigen en
één met haar worden, welke daad dan de wedergeboorte van de geest zal genoemd worden en ook
inderdaad zal zijn.
Deze vonk van Mijn liefde wordt echter pas dan ten volle in het hart van een mensenziel gelegd, als die
mens Mijn woord heeft vernomen en het in zijn gemoed gelovig en met volledige liefde voor de waarheid
heeft aangenomen. Zolang dat niet het geval is, kan geen nog zo volkomen mensenziel in de geest
wedergeboren worden. Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de vonk van Mijn liefde
niet in het hart van je ziel. En waar hij zich niet bevindt, kan hij ook niet groeien en in een ziel gedijen en
dus ook niet wedergeboren worden.
Gr.Ev.Joh. IV/225 (5, 6, 8) (De Heer) Als de grote voordelen die Mijn geest jullie langzamerhand zal
doen toekomen volgens Mijn ordening aangewend zullen worden, dan zullen ze in alles een
duizendvoudige zegening brengen; zal men ze echter in de toekomst ooit tegen Mijn ordening in
zelfzuchtig gebruiken, dan zullen ze voor de mensen tot broedplaatsen van alle mogelijk denkbaar aards
onheil worden.
Wat Ik jullie nu zeg, zeg Ik ook tegen allen, die een tijd van omstreeks duizend en nog eens duizend jaren
na jullie zullen komen. Daarna komt weer een andere aardlaag aan de beurt om doorgegist en bewerkt te
worden met en zonder mensen: want de aarde is groot en er zijn daar veel geesten die in het gericht op hun
verlossing wachten.
Door de wedergeboorte van de geest in de ziel wordt de ziel echter haar eigen vrije wil en haar uiterlijk
onderscheidingsvermogen niet ontnomen in de reeks van grote scheppingen, die aanhoudend uit Mijn
liefde, wijsheid, ordening, macht en kracht voortkomen.
Gr.Ev.Joh. VII/54 (11 - 13) (De Heer tot Nikodemus) In de geboden vinden we alle wijsheid uit God en
ze bevatten ook alle goddelijke macht en kracht en wel daarom, omdat in deze geboden de meest wijze en
machtige wil en door deze ook de hoogste vrijheid is vervat.
Degene derhalve, die door het houden van de geboden de wil van God tot de zijne heeft gemaakt, die heeft
ook de goddelijke vrijheid tot de zijne gemaakt en heeft de toestand van de ware wedergeboorte van de
geest bereikt en is als een waar kind van God net zo volkomen als de Vader in de hemel Zelf.
En Ik zeg nu tegen iedereen, dat je juist door het nauwgezet onderhouden van de geboden er vóór alles
naar moet streven om reeds hier op aarde zo volkomen te worden als de Vader in de hemel volkomen is,
dan zul je ook in staat zijn om dat, wat Ik Zelf nu doe, en nog grotere dingen te doen. En wanneer je dan in
deze toestand bent, dan zul je ook reeds bij voorbaat burger van het nieuwe Jeruzalem zijn.
Gr.Ev.Joh. VII /69 (6 - 7) (De Engel) De innerlijke geest werkt er weliswaar onophoudelijk aan de ziel
zo vroeg mogelijk rijp en volledig vrij te maken, maar toch kan en mag hij haar niet de minste dwang
opleggen, omdat een ziel op deze manier nog materialistischer en onvrijer zou worden, dan zij door alle
invloeden vanuit de buitenwereld ooit zou hebben kunnen worden. Daarom kreeg de ziel in haar lichaam
een eigen wil en een eigen verstand om, zelf beslissend, door belering van buitenaf ertoe te worden
gebracht zich door de eigen wil steeds meer en meer aan al het wereldse te onttrekken en om door in
zichzelf in te keren, de steeds zuiverder wordende geestelijke weg te betreden.
In gelijke mate als waarin de ziel die steeds zuiverder wordende geestelijke weg betreedt, verenigt zich
dan haar innerlijke zuivere geest van gene zijde met haar. En heeft ze door haar steeds meer gelouterde
verstand en door haar daardoor ook steeds vrijer geworden wil van de wereld afstand gedaan, dan is ze
gelijk aan haar geest en is dan één met hem geworden, welke éénwording wij de geestelijke
wedergeboorte noemen.
Gr.Ev.Joh. IX/102 (8) (De Heer) Waaruit bestaat echter deze macht van God in de mens? Deze bestaat
uit de ware en zuivere liefde tot God en diens alles overtreffende wijsheid en daardoor uit de ware liefde
tot de naaste en verder uit zachtheid en deemoed, als ook uit zelfverloochening tegenover de verlokkingen
der wereld. Wie in dit alles sterk is geworden, die heeft de macht van God al in zich, is door de vereniging
van de machtige geest van God met de ziel één geworden met God en heeft zich dientengevolge boven de
dwang van tijd en ruimte en daardoor boven het gericht en de dood verheven. Hij is in en uit God eigen
meester geworden en heeft de 'toorn Gods' (dat is diens almachtige en alles beheersende wil, wiens
onbuigzame ernst de vesting is voor alle schepselen in tijd en ruimte) evenmin meer te vrezen, als dat God
voor Zichzelf zou vrezen, omdat de mens één met God is geworden op de wijze, die je nu duidelijk werd
uiteengezet.
Gr.Ev.Joh. IX/108 (4 - 5) (De Heer) Altijd is het één en dezelfde Geest, die geheel alleen in staat is alles
op verschillende manieren te bewerken, omdat Hij van het oerbegin af het fundament van alles is en ook
altijd zal zijn; want alles wat bestaat is in de grond van de zaak slechts de macht, kracht, liefde, wijsheid
en wil van de Geest.
Ook elk mens bezit zo'n geest, die echter dan pas werkend in de mens optreedt, als hij geheel volgens de
erkende wil van God werkzaam is en zijn geest op de weg van de zuivere liefde tot God en daaruit tot de
naaste, zich met de ziel in de mens verenigt en daardoor zelf tot pure liefde en wil van God wordt. Heeft
dat in de mens plaatsgevonden, dan is hij ook aan God gelijk en kan werken verrichten van welker
grondslag geen puur uiterlijk mensenverstand zich enig begrip kan maken.
Gr.Ev.Joh. IX/141 (3) (De Heer) Een volkomen, in Mijn geest van liefde en waarheid wedergeboren ziel
zal door het afvallen van haar lichaam niet slechts niets verliezen behalve de zware last die haar aan deze
materiële wereld ketent, maar er nog onuitsprekelijk veel bij winnen. Want waarlijk, Ik zeg je: geen
lichamelijk oog heeft het ooit aanschouwd, geen oor gehoord en geen menselijk zintuig ooit ondervonden,
wat diegenen in het grote hiernamaals die Mij liefhebben en naar Mijn leer leven en handelen, alles voor
zaligheid kunnen verwachten.
GS I /64 (15) (De Heer) Op je 'jongste dag' zul je tevergeefs wachten; want die is er en is voor alle
mensen voortdurend aanwezig. Hij is voor de in de liefde gerechtvaardigden een dag van opstanding tot
het eeuwige leven, wat de volkomen wedergeboorte van de geest betekent. Hij is echter ook een dag van
gericht voor al diegenen, die Mij niet in de geest en niet in de waarheid en dus ook niet in alle liefde in
zich wilden opnemen.
b) Het wonder van Pinksteren maakte de geestelijke wedergeboorte pas mogelijk.
Ik, Emanuel Abba, heb geen welgevallen in dit brandoffer, maar wel in degene die het met een rein hart
voor Mij bereidde, - daarom zegen Ik het toch tot gedachtenis aan een offer dat eens gebracht wordt voor
het tot leven roepen van alle doden en levenden. En zo zal het dan ook voortaan tot aan het einde der
tijden bij het lam en het brood blijven! Amen.
(H II 144 (2))
H 1/46 (20 - 23) (De Heer) Zie, lang geleden was Ik er al bij het begin der wereld, om alle dingen voor
jullie te scheppen en jullie voor Mij. Weldra zal Ik in grote vloedgolven terug komen om de aarde schoon
te wassen van de pest: want de diepten der aarde zijn Mij tot een gruwel geworden vol vuile modder en
vol pest, die ontstaan is door jullie ongehoorzaamheid. Dan zal Ik terwille van jullie komen, opdat niet de
gehele wereld te gronde gaat en er een lijn zal bestaan waarvan Ik de laatste spruit zal zijn.
En Ik zal voor de derde maal vaak komen, zoals nu ontelbare keren tot jullie, nu eens zichtbaar en dan
weer onzichtbaar in het woord van de geest, om Mijn wegen voor te bereiden. En Ik zal voor de vierde
keer lichamelijk komen in de tijd van grote nood, dat is de grote tijd der tijden. En dadelijk daarna zal Ik
voor de vijfde maal komen in de geest van liefde en alle heiliging. Ik zal voor de zesde maal innerlijk
komen tot ieder, die in zijn hart een waar, ernstig verlangen naar Mij zal dragen en zal dan een leider zijn
voor degene, die vol liefde zich gelovig door Mij zal laten leiden naar het eeuwige leven. ,(* "'De
'Haushaltung Gottes' beschrijft het tijdperk van Adam tot aan de zondvloed.)
En Ik zal ook dan weer ver van de wereld zijn; wie echter dan opgenomen zal worden, zal leven en Mijn
rijk zal eeuwig met hem zijn. En tenslotte zal Ik, zoals reeds gezegd is, nog één keer komen; maar dit
laatste komen zal voor allen een blijvend komen zijn, hoe dan ook.
Luister en begrijp goed; verblijf in de liefde, want die zal jullie redding zijn! Heb Mij boven alles lief - dat
zal eeuwig je leven zijn; hebt elkaar echter ook lief, opdat het gericht je zal worden kwijtgescholden. Mijn
genade en Mijn eerste liefde zij met jullie tot aan het einde aller tijden. Amen.
Gr.Ev.Joh. III/171 (4 - 8, 11 - 14) (De Heer tot Jarah) Jullie allen zullen de nieuwe - of wedergeboorte uit
de geest en in de geest pas dan volledig begrijpen, als Ik als de Mensenzoon gelijk Elias onder jullie ogen
aan de aarde ontrukt zal worden! - Daarna pas zal Ik vanuit de hemel Mijn geest vol waarheid en kracht
over al de Mijnen uitstorten, waardoor dan de volle wedergeboorte van de geest en in de geest volkomen
mogelijk wordt en jullie ook pas dan en daardoor de wedergeboorte van je geest zullen kunnen begrijpen
en erkennen.
Tot aan die tijd kan echter niemand volledig nieuw geboren worden, zelfs Mozes en alle profeten niet. Maar door de daad die Ik nu jou en alle anderen heb aangekondigd zullen vanaf Adam allen aan de volle
geestelijke wedergeboorte deelnemen, die in de wereld werden geboren en in het leven op aarde tenminste
van goede wil waren, hoewel zij misschien niet altijd daarnaar handelden.
Want er zijn er immers nog velen die vast van wil zijn echt iets goeds uit te voeren; maar het ontbreekt
hen aan de middelen en de uitwendige kracht en bekwaamheid, die daarvoor net zo nodig zijn als de ogen
om te zien. Nu in zulke gevallen geldt bij Mij de goede wil altijd evenveel als de daad zelf.
Ik wil je een voorbeeld geven. Stel, je zou een heel arm mens, die naar je toekwam graag willen helpen.
Daar je echter zelf niet vermogend bent ga je naar de één of ander toe, die wel een vermogen heeft en
vraagt met je hele inzet om een goede hulp voor dit arme mens, krijgt die echter niet vanwege de hardheid
van die rijke en moet de arme zonder ondersteuning verder laten gaan; je weent om hem en beveelt hem in
Gods genade aan. - Zie, dan is je wil evenveel waard als de volbrachte daad zelf!
Zulke mensen waren er vroeger veel, zijn er nu nog en zullen er in de toekomst altijd zijn; zij zullen allen
de wedergeboorte van de geest in hun ziel deelachtig worden.
Als je derhalve zoals ook de anderen nog niet dadelijk begrijpen kunt hoe het precies staat met de
eigenlijke wedergeboorte van de geest, heb Ik je daarvoor de oorzaak nu zo duidelijk mogelijk
uiteengezet; als echter weldra de tijd komt dat je in de geest wordt wedergeboren, dan zul je pas ook
geheel inzien, waarom je het nu nog niet kunt begrijpen!
Gr.Ev.Joh. III/180 (3 - 8) (De engel tot Philopold) Hoewel God de Heer in Zijn wijsheid en
majesteitelijke macht oneindig is, toch is Hij hier echter in de liefde van de Vader als een begrensd mens
bij en onder jullie aanwezig. En juist deze liefde die Hem Zelf een mens voor jullie doet zijn, maakt ook
ons engelen tot mensen voor jullie, terwijl we anders slechts licht en vuur zijn, ons flitsend bewegend in
de eindeloze ruimten als grote scheppende gedachten, vervuld met woord, macht en wil van eeuwigheid
tot eeuwigheid.
De geest echter en nog meer de werkelijke vlam van de liefde uit het hart van God, waardoor je eigenlijk
pas werkelijk kind van God wordt, krijgen jullie aardemensen nu en jullie zijn daardoor onuitsprekelijk
boven ons bevoorrecht, en wij zullen ook jullie weg moeten bewandelen om aan jullie gelijk te worden.
Zolang wij engelen zo blijven als we nu zijn, dan zijn we alleen maar armen en vingers van de Heer en
slechts dan bewegen we ons en treden handelend op, als we door de Heer daartoe worden aangezet, net
zoals jullie je handen en vingers tot handelen aanzetten. Alles van ons behoort tot de Heer; niets is als iets
zelfstandigs van ons zelf en alles aan ons is eigenlijk de Heer Zelf.
Jullie echter zijn geroepen en bestemd in de volste zelfstandigheid dat te worden wat de Heer Zelf is; want
tot jullie zal nog door de Heer worden gezegd: "Weest dan volmaakt in alles, zoals jullie hemelse Vader
eindeloos volmaakt is!"
Als dit echter door de Heer tot jullie mensen zal zijn gesproken, dan zullen jullie daardoor pas geheel
inzien tot welke grote dingen jullie zijn geroepen en bestemd en wat voor een mateloos onderscheid er dan
tussen jullie en ons bestaat.
Nu zijn jullie nog maar embryo's in het moederlichaam, die met hun eigen kleine levenskracht geen huizen
kunnen bouwen; als je echter uit het ware moederlichaam van de geest wedergeboren wordt, dan zullen
jullie ook zo vermogen te werken als de Heer werkt!
Gr.Ev.Joh. IV/133 (8 - 9) (De Heer tot Mathaël) Om het geheim van Gods rijk in de diepste diepte te
vatten moet je eerst in de geest wedergeboren zijn, wat nu niet mogelijk voor je is. Pas als de Mensenzoon
daarheen zal zijn teruggekeerd vanwaar Hij is gekomen, dan zal Hij de geest van alle waarheid die heilig
is, tot je zenden; die zal je dan geheel opwekken, zal dan je hart voltooien en de geest van alle waarheid in
je wekken, dat wil zeggen in het hart van je ziel en door deze daad zul je wedergeboren zijn in de geest en
in het helderste licht geheel zien en begrijpen, wat de hemelen in hun diepte inhouden.
Hetgeen Ik je nu laat zien en uitleg, is echter maar een voorproef van dat wat je in alle volheid door de
geest zal worden gegeven. Ik zou je nog heel veel kunnen zeggen, maar je kunt het nu nog niet verdragen;
als echter de geest der waarheid zal komen, zal die je voeren en leiden in alle wijsheid!
Gr.Ev.Joh. IV/217 (9) - 218 (1) (De Heer) Wordt een mens geheel door of uit zijn geest wedergeboren,
dan is hij volkomen aan Mij gelijkwaardig en kan hij uit zichzelf in alle levensvrijheid willen, hetgeen hij
in Mijn ordening, die hij dan zelf is geworden, maar wenst en het zal geschieden en aanwezig zijn volgens
zijn vrije wil.
In zo'n toestand, waarin het leven voleindigd is, omdat het volkomen gelijk is aan het Mijne, is de mens
dan niet alleen een Heer over de schepselen en over de elementen en bestanddelen der aarde, maar zijn
heerlijkheid strekt zich dan, gelijk de Mijne, uit over de ganse schepping in de eindeloze ruimte. - Maar
deze graad van de allerhoogste levensvoleinding heeft niemand kunnen bereiken voor Mijn menswording;
en Ik ben daarom nu op deze aarde gekomen, om door de wedergeboorte van jullie geest in je ziel jullie tot
Mijn ware kinderen te maken.
Gr.Ev.Joh. VI/142 (8) (De Heer) Als Ik Zelf echter weldra persoonlijk deze aarde weer zal hebben
verlaten, dan zal Ik de heilige Geest van alle waarheid over al Mijn getrouwe discipelen en broeders
uitstorten. Deze zal hen allen dan in alle waarheid, wijsheid, macht en kracht sturen, leiden en verheffen
en zal hun zielen verenigen met de geest van gene zijde van de liefde uit God en zo de wedergeboorte van
de geest in hen tot stand brengen, zonder welke er geen waar en vrij eeuwig leven kan zijn, maar slechts
een gebonden en gericht bestaan, dat tegenover het ware vrije leven van de geest een ware dood is.
Gr.Ev.Joh. VII/ 129 (10) (De Heer tot Johannes) Ik Zelf moet eerst geheel in Mij als God van eeuwigheid
zijn, opdat Ik jullie dan Mijn geest kan zenden en geven. Als die zal komen, dan zal Hij jullie in alle voor
jullie nu nog onbegrijpelijke waarheden leiden, en jullie zullen dan dezelfde en nog grotere dingen doen,
dan die Ik Zelf nu doe.
Gr.Ev.Joh./XI 56 (6 - 7) (De Heer tot de waard in Samaria) Mijn woord is reeds het leven zelf en maakt
een ieder levend die het met een gelovig hart hoort, - want het oerleven van alle leven gaat daar dadelijk in
het mensenleven over; het woord van de profeet echter is slechts een trouwe wegwijzer, die de mensen
wijst hoe ze het levende woord uit Mijn woord kunnen realiseren en daardoor in het leven in de geest
kunnen overgaan.
Ik zeg jullie allen: Tenslotte moet elk mens in zijn hart door God worden beleerd. Wie uiteindelijk niet
door de Vader of door Gods geest in Mij wordt onderricht over de weg van de zuivere liefde tot Mij en de
naaste, die komt niet tot Mij, de Zoon der eeuwige liefde, want Ik ben het eeuwige licht, de weg, de
waarheid en het leven zelf; Ik ben in Mij Zelf de wijsheid van de Vader. Dit begrijp je weliswaar nu nog
niet helemaal, maar je zult het begrijpen als je na Mijn hemelvaart in de geest wedergeboren wordt; want
dat is de eeuwig in zichzelf diepst levende Geest van alle waarheid en die zal je leiden in alle wijsheid.
(Zie ook Gr.Ev.Joh. XI/52 (1 - 7), geciteerd bij VII h)
c) De verhouding tussen ziel en geest
Gr.Ev.Joh. VII/66 (5 - 8) (De Heer tot Agrikola) De mensenziel is een zuiver etherische substantie, uit
zeer veel lichtatomen of zo klein mogelijke deeltjes door de wijsheid en de almachtige wil van God tot een
volkomen mensenvorm samengesteld, en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur van
de zuiverste liefde in God is. De reine geest is een gedachte van God, die van Zijn liefde en wijsheid
uitgaat en wordt tot waarachtig Zijn door de wil van God. Daar God echter op Zichzelf een vuur is dat
bestaat uit Zijn liefde en wijsheid, is datzelfde ook het geval met de in een eigen bestaan gerealiseerde en
als het ware uit God getreden gedachte. Daar het vuur een kracht is, is dus ook zo'n gedachte uit God een
kracht op zichzelf, is zich van zichzelf bewust en kan juist in dezelfde helderheid werken als waaruit hij is
voortgekomen. Als een zuivere kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar kan zelf niet door
de materie worden doordrongen, omdat de materie in de grond van de zaak alleen maar een naar buiten
gaande uiting van de geest uit God is.
De ziel is als het ware door de kracht van de geest weer opgeloste materie, die in de eigen oervorm van de
geest overgaat, door zijn kracht daartoe aangezet en dan met haar geest verenigd als het ware zijn
lichtetherische substantiële lichaam uitmaakt, net zoals de ziel uit de haar omgevende vleesmassa als deze
volledig vergaan en opgelost is, zich door de wil van haar zuivere geesteskracht haar toekomstig gewaad
vormt.
Dit is nu een zeer korte en ware uiteenzetting over datgene wat de werkelijke ziel in wezen is, en wat de
zuivere, reine geest in wezen is. Gr.Ev.Joh. IV/226 (1 - 4) (De Heer tot Cyrenius) De ziel zal zich altijd zo
tot de geest verhouden, zoals het aardse lichaam tot de ziel. Het lichaam van een nog zo volkomen ziel
heeft als het ware ook een eigen genotswil, waardoor de ziel verdorven kan worden als ze daarop ingaat.
Een goed opgevoede ziel zal wel nooit ingaan op de vraatzucht van het lichaam en zal steeds meester van
haar lichaam blijven; maar bij de misvormde ziel is het heel wel mogelijk.
Tussen ziel en geest heerst echter toch een zodanige verhouding als tussen een geheel volkomen ziel en
haar lichaam. Het lichaam kan begeren wat het wil en de ziel met dikwijls zeer scherpe stekels prikkelen
tot inwilliging en bevrediging, maar dan zegt de volkomen ziel daarop toch steeds een vastbesloten 'neen'.
En precies hetzelfde doet Mijn geest in de ziel waarin hij geheel is overgegaan. Zolang de ziel volkomen
in de wil van de geest opgaat, geschiedt alles op een haar nauwkeurig volgens de wil van de geest, die dan
ook Mijn wil is; als de ziel echter tengevolge van haar herinnering wat meer zinnelijke dingen wil, dan
treedt in dergelijke gevallen de geest terug en laat aan de ziel geheel alleen de uitvoering van de wens
over, waaruit dan gewoonlijk niets wordt, vooral als het willen volbrengen heel weinig of helemaal niets
geestelijks ten doel heeft. De ziel, die haar zelfzuchtige zwakte en onhandigheid weldra bemerkt, houdt
dan ook met haar lustdromen spoedig op, verenigt zich weer innig met de geest en laat diens wil
overheersen.
Dan is er weer orde en macht en kracht in overvloed.
Gr.Ev.Joh. IV/228 (2 - 5) (De Heer tot Cyrenius) Als bij het zien en waarnemen van de ziel gedurende de
tijd dat zij in het lichaam woont, de hersenen van het hoofd daaraan niet deelnemen, dan blijft de ziel geen
herinnering over, hoogstens een vaag idee; want voor datgene wat de ziel in de hersenen van haar hoofd
opneemt, heeft ze evenmin een gezichtsvermogen als het lichaam een gezichtsvermogen heeft, dat
inwendig zou kunnen zien wat allemaal door de ogen en oren op de vele hersenplaatjes als beeld wordt
afgedrukt. Dat kan alleen de ziel beschouwen, die van binnen in alle vlees is.
Wat dan echter overeenkomstig in de hersenen van de ziel blijft hangen, dat kan de ziel met haar ogen, die
evenals die van het lichaam slechts naar buiten zijn gericht, niet zien en met haar oren niet horen, maar dat
kan alleen maar de geest in haar; daarom kan een mens dan pas iets zuiver geestelijks volledig erkennen,
als de geest in de ziel geheel ontwaakt is en in haar is overgegaan.
Wat echter inwendig in de ge est is, dat ken Ik en uit Mij dan weer de menselijke geest, die met Mij of met
Mijn geest identiek is; want hij is Mijn evenbeeld in de ziel, evenals de zon haar beeld in een spiegel legt.
Zolang een ziel het lichaam bewoont, heeft ze dus goed gevormde lichaamshersenen onvermijdelijk nodig
om goed en duidelijk te zien; maar misvormde hersenen kan ze voor het geestelijk zien helemaal niet
gebruiken, evenmin als het kijken door de maag voor haar geen resultaat heeft, omdat ze daar geen
herinnering aan kan behouden. Want, hoewel alles ook in haar geestelijke hersenen voor eeuwig bewaard
blijft, heeft ze daarvoor toch geen oog of oor; dat heeft pas de in haar ontwaakte geest.
Gr.Ev.Joh. IV/256 (1 - 4) (De Heer) De aura'*'(fijnstoffelijk omhulsel; Lorber schrijft hier:
'Ausenlebenssphäre'.) van de ziel lijkt op de uitstraling van een aards licht. Hoe verder van de vlam
afstaand, des te matter en zwakker wordt ze tot tenslotte niets meer overblijft dan nacht en duisternis.
Maar dat is niet het geval met de aura, de uitstraling van de geest. Die is gelijk de ether, die de hele
eindeloze ruimte geheel gelijk verdeeld vervult. Als de geest dan, in de ziel vrij opstijgend, in beweging
geraakt, dan komt ook op hetzelfde ogenblik zijn aura ver naar buiten in beweging en zijn zien, voelen en
handelen gaat dan zonder de minste beperking zo eindeloos ver naar buiten, als de ether tussen en in de
scheppingen de ruimte geheel vult: want deze ether is eigenlijk geheel identiek aan de eeuwige
levensgeest in de ziel.
Het onderscheid tussen de aura van een nog zo volkomen ziel en de aura van de geest is dientengevolge
eindeloos en onuitsprekelijk groot.
Hoewel er door de inwoning in de zielen delen van de algemene geest afzonderlijk aanwezig zijn, toch
vormen ze dadelijk een volkomen eenheid met de algeest, zodra ze de ziel tengevolge van de
teweeggebrachte wedergeboorte geheel doordringen. Ze verliezen hun individualiteit daardoor beslist niet,
omdat ze als brandpunten van het leven in de mensenvorm der ziel ook dezelfde vorm bezitten en
daardoor met hun ziel, die eigenlijk hun lichaam is, als direct alles ziende en voelende geesten ook
noodzakelijkerwijs datgene voelen en zeer duidelijk waarnemen, wat er allemaal aan zeer individueels in
de hun omvattende ziel voorhanden is.
Dit is de reden waarom een ziel, die eenmaal door haar geest geheel vervuld is, dan ook alles zien, voelen,
horen, denken en willen kan, omdat ze geheel één is met haar geest.
Gr.Ev.Joh. V/211 (3 - 7) (De Heer tot Epiphan) Heb je wel eens de grens ontdekt tot waar een gewekte
ziel haar gedachten kan verheffen? Als de ziel dus al een eindeloos gedachtengebied heeft, wat kunnen we
dan wel van de eeuwig goddelijke ge est in haar verwachten, die in zich de kracht, het licht en het leven
zelf is?
Ik zeg je dit: Deze geest is het die alles in de mensen schept en ordent; de ziel is echter als het ware slechts
een substantieel lichaam, net zoals het lichaam de woonplaats der ziel is, zo lang, tot ze daarin een zekere
soliditeit heeft bereikt. Is dat gebeurd, dan gaat ze meer en meer in de geest over en daardoor ook in het
eigenlijke leven, dat uiteraard een ware kracht, een waar licht is en vanuit zichzelf de ruimte, de vormen,
de tijd en de duur van de vormen in zich schept en ze levend en zelfstandig maakt.
En omdat ze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het ware leven, hebben ze daaraan ook de
oneindigheid en eeuwigheid voor altijd voor en in zichzelf ontleend.
Niemand kan dus beweren, dat hij als mens een begrensd wezen is. Er zijn in zijn kleinste deeltjes nog
oneindigheid en eeuwigheid te vinden, en daarom kan hij ook het oneindige en eeuwige vatten. - Wie
denkt, dat hij maar een zeer begrensde tijd leeft, vergist zich geweldig. Niets aan de mens is vergankelijk,
hoewel het noodzakelijkerwijs wel wat betreft het materiele lichaam veranderlijk is, wat het gemeen heeft
met alle aardse materie; dat moet zo zijn, omdat het uit de macht van het zuivere leven haar toekomstige
bestemming is, zelf in het zuivere leven en verder in het onveranderlijke leven over te gaan.
Hoewel dus de vele verschillende delen en geledingen der materie en dus ook die van het menselijk
lichaam worden veranderd, daarom houden ze toch niet op te bestaan, maar bestaan eeuwigdurend in een
meer geestelijke en daardoor ook edeler vorm en soort.
d] De ware erkenning van de wijsheid van God
Gr.Ev.Joh. VII /55 (3 - 12) (De Heer tot Nicodemus) Mijn woord en Mijn prediking kunnen jullie niet op
de bepaalde verstandelijke wereldse manier van spreken der mensen en volgens hun wereldwijsheid
worden gegeven; ze bewijzen het bestaan van de jullie volledig onbekende geest en zijn kracht, opdat je
geloof en je toekomstig weten niet op de wijsheid van de blinde mensen berust, maar op de wonderbare
kracht van de geest uit God.
Nu, deze wijze van spreken en beleren schijnt inde ogen van de wereldwijzen een dwaasheid, omdat ze
van de geest en zijn kracht niets weten en met hun grove zintuigen niets waarnemen; maar toch is Mijn
leer de hoogste en diepste wijsheid, echter slechts in de ogen en harten van volkomen mensen, die van
goede wil zijn en de geboden van God altijd in acht hebben genomen. Maar voor de wijzen en machtigen
van deze wereld, die zullen vergaan evenals hun wijsheid vergaat, is Mijn leer dat niet.
Ik spreek tot je over de verborgen wijsheid van God, die Hij al voor de schepping van deze materiële
wereld tot jullie eeuwige levens heerlijkheid heeft ingericht. Wat Ik nu openbaar, dat openbaart Gods
geest aan jullie geest, opdat ook jullie geest die diepten in God doorvorst en erkent. Want slechts de geest
doorziet en doorvorst alle dingen en daardoor gelouterd, doorvorst hij ook de diepten in God. En dus
ontvangen jullie van Mij niet de geest der wereld die je nooit nodig zult hebben, maar de geest uit God,
opdat je door deze geest pas volledig zult kunnen vatten en begrijpen, wat je door Mij als van God is
gegeven.
Daarom kan Ik daarover niet met jullie spreken op de manier van menselijke wijsheid en daarom kunnen
jullie Mij ook niet geheel begrijpen, omdat jullie geest je ziel nog niet helemaal heeft doordrongen. Als je
ziel zich echter met alle liefde en vrije goede wil geheel in de geest uit God, die je nu zult ontvangen, zal
bevinden, dan zullen jullie ook vanuit jezelf alle dingen geestelijk kunnen beoordelen en alles wat je nu
nog donker en onbegrijpelijk voorkomt, zul je dan begrijpen en verstaan.
Je verneemt nu echter toch reeds iets van de eeuwig ware geest van God en kunt ook al heel veel
geestelijk beoordelen. Maar de geheel natuurlijke mens verneemt niets van de goddelijke geest in zich en
als men daarover tegen hem spreekt dan lijkt hem dat een dwaasheid toe, omdat hij datgene wat zijn ziel
zou kunnen richten op het geestelijke, niet in zich heeft. Want als een mens het geestelijke vatten en
begrijpen wil, moet zijn ziel van tevoren volledig geestelijk gericht zijn, want alle leven, al het ware licht
en elke ware kracht is slechts in de geest, die alleen alles richt en door niemand gericht kan worden.
De natuurlijke mens, nog zonder geest, is materie in het gericht en zijn natuurlijke leven is hem door Gods
geest slechts als een middel gegeven om daardoor het ware geestelijke leven in zichzelf op te wekken, als
hij dat wil. En zo kan hij dan met zijn natuurverstand wel Gods geboden als van Hem zijnde herkennen en
dan de wil opvatten ze ook in acht te nemen en naar hen te leven en te handelen. Doet hij dat, dan dringt
de geest van God in zoverre al zo diep in zijn ziel, als hij de opvolging van de ge boden in acht neemt en is
doorgedrongen tot een geloof aan en een liefde tot God. - Als de ziel het daarin zover heeft gebracht en zo
sterk is geworden, dat hij nooit meer terugvalt, dan is dat al een zeker bewijs, dat de geest uit God geheel
in hem is doorgedrongen en deze al zijn erkennen en weten geestelijk richt en zo'n ziel heeft daardoor haar
vroegere dode materie geheel overwonnen en is met de geest van God die haar doordrongen heeft één
geest, één kracht, één licht en één waar, onverwoestbaar leven geworden, dat door niemand meer kan
worden geoordeeld. Zoek daarom allen in de eerste plaats het ware rijk van God en zijn gerechtigheid, al
het andere zal je dan vanzelf toegeworpen worden; want dat zal dan de geest van God in je doen.
En Ik zeg je zoals het staat geschreven: Geen mensenoog heeft het gezien, geen oor gehoord en in geen
mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben en Zijn geboden
onderhouden.
e) Het hartkamertje waarin het leven woont in zijn overeenkomstige betekenis
Gr.Ev.Joh. VIII/57 (10 - 14) (De Heer) Het positieve levenskamertje in het hart is - wat het lichaam
betreft
zeker het onaanzienlijkste partikeltje van het hele lichaam, het is donker en wordt nooit door de stralen
van de zon verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan wie het toch hu_n leven geeft en verschaft,
helemaal niet erkend en geacht. Ja, als men daarover tegen de wereldwijzen zou spreken zouden ze
zeggen: "Hoe kan nu het machtige algemene leven van een mens van een nauwelijks zichtbaar puntje
afhangen?" Daar is echter duidelijk uit af te leiden, dat zelfs de grootste wereldwijzen bij lange na hun
eigen levensfundament niet kennen, zoveel te minder dat van een ander sterfelijk mens.
En toch moet elk mens, die zichzelf en God werkelijk wil erkennen, binnengaan in dit
alleronaanzienlijkste hartkamertje van het leven en wel op de weg van de uiterste deemoed en
voegzaamheid en hij moet het daar ontvangen leven geestelijk weer teruggeven. Als een mens dat doet,
dan vergroot hij het levenskamertje en verlicht het door en door. Is dat dan gebeurd, dan wordt het hele
hart en van het hart uit de hele mens, verlicht en kent zichzelf en daardoor ook God, omdat hij dan pas kan
ontwaren en zien hoe het leven in dit kamertje uit God naar binnen vloeit, zich daar verzamelt en tot een
vrij, zelfstandig leven uitgroeit.
In dit kamertje woont dus de eigenlijke geest uit God en als de ziel van de mens in dit kamertje door de
ware deemoed en voegzaamheid als de liefde van de ware mens tot de eeuwige ongeschapen liefde van
God binnentreedt, dan verenigt zich daardoor de ziel met de eeuwige geest uit God en deze met de
geschapen ziel en dat is dan juist nu de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.
Om te laten zien hoe een rechtvaardig mens moet doen om in zich tot de volle heerlijkheid van het leven
binnen te gaan, heb Ik Zelf aan allen het voorbeeld gegeven en ben tot een ware wegwijzer in de grote
scheppingsmens geworden, en ben daarom op deze aarde gekomen, omdat deze volgens Mijn eeuwige
ordening precies met het bevestigende hartkamertje overeenkomt, om zo tot Mijn eigen en daardoor ook
tot jullie grote heerlijkheid binnen te gaan in alle macht in de hemel en op alle hemellichamen.
Ik was al vanaf de eeuwigheid in Mijzelf in alle macht en heerlijkheid, maar toch was Ik voor geen enkel
geschapen wezen een zichtbare of begrijpbare God, ook niet voor een volmaakte engel. Als Ik Mij aan
iemand, zoals Abraham, Isaak en Jacob, enigermate zichtbaar wilde maken, geschiedde dat daardoor, dat
Ik een engel zodanig met Mijn wil vervulde, dat hij dan op bepaalde ogenblikken Mijn Persoon
uitbeeldde. Maar van nu af aan ben Ik voor alle mensen een zichtbare God geworden en heb voor hen de
grondslag gelegd voor een volkomen, eeuwig en zelfstandig vrij en dus waarachtig leven en daarin juist
bestaat Mijn eigen grote verheerlijking en zo dan ook die van jullie.
f] De drie graden van levensvoleinding
Gr.Ev.Joh. VII /155 (1 - 13) (De Heer) Jullie hangen nog teveel aan de wereld en aan je grote schatten,
waaraan veel bloed van weduwen en wezen kleeft. En dat is voor de wereldse mensen steeds een grote
kloof, waarover zij heel moeilijk heenkomen. - Maar omdat bij God alle dingen mogelijk zijn, is het ook
voor de nog zo verstokte wereldmens en zondaar mogelijk, zich snel en krachtig te veranderen, als zij
ernstig in het volle geloof en vertrouwen op God datgene doen, wat de goddelijke wijsheid hen aanraadt.
De mens moet dan in zichzelf door een plotselinge ommekeer van zijn wil een waar wonder bewerken, en
wel in totale zelfverloochening, ten opzichte van al zijn vroegere zwakke punten, gewoonten, lusten en
boze eigenschappen, die uit de ongelouterde en onzuivere natuurgeesten van zijn vlees in de ziel opstijgen
en haar verontreinigen en verminken. Nu tel eens op met hoeveel hartstochten van allerlei soort jullie zijn
behept! Vat de ernstige wil op, ze allemaal los te laten en dan Mij na te volgen! Kunnen jullie dat, dan kun
je ook spoedig tot een innerlijke levensvoleinding geraken; maar zonder dat is het erg moeilijk en
moeizaam.
Want de wil tot zonde wordt in de mens steeds ondersteund en wel door de prikkelingen en hartstochten
van zijn lichaam; maar voor de wil tot het goede vindt hij helemaal geen steun in zijn vlees, maar alleen in
het geloof aan een ware God en vooral in de liefde tot Hem, en daartoe ook in de hoop dat de hem door
God gedane beloften in vervulling zullen gaan.
Wie dus door het vaste en levende geloof, door de liefde tot God en de naaste en door de ontwijfelbare
hoop al de boze hartstochten van zijn vlees kan bestrijden en dus geheel meester over zichzelf is
geworden, die wordt dan ook weldra Heer over de gehele natuur. Hij bevindt zich juist daardoor, dat hij
volkomen meester over zichzelf is geworden, al in de eerste graad van de ware innerlijke
levensvoleinding, hoewel het dan nog vaak niet zal ontbreken aan allerlei verzoekingen, die hem tot het
begaan van de één of andere zonde zullen prikkelen.
Is hij nu ook in staat met al zijn zinnen een vast verbond te sluiten, zodat ze zich van alle aardse
verleidingen afkeren en zich alleen maar tot het zuiver geestelijke wenden, dan is dat al een zeker teken
vol van levenslicht, dat de innerlijke geest uit God de ziel geheel heeft doordrongen en de mens bevindt
zich dan in de tweede graad van de innerlijke, ware levensvoleinding.
In deze graad is de mens ook die kracht en levenswijsheid eigen geworden, dat hij, omdat hij in zijn ziel
geheel van de wil van God is vervuld, slechts naar deze kan handelen en derhalve nooit meer een zonde
kan begaan; want omdat hij zelf rein is geworden, is voor hem ook alles rein.
Maar hoewel de mens dan reeds een volkomen heer van de gehele natuur is en de duidelijkste overtuiging
in zich draagt dat hij onmogelijk meer kan falen, omdat al zijn handelen door de ware wijsheid uit God
wordt geleid, zo is en blijft hij daardoor toch slechts in de tweede graad van de innerlijke
levensvoleinding.
Maar er is nog een derde en hoogste graad van innerlijke levensvoleinding. Deze bestaat daarin, dat de
voleindigde mens, wel wetend dat hij nu als een machtige heer van de natuur zonder zonde kan doen wat
hij maar wil, nochtans zijn wilskracht en macht deemoedig en zachtmoedig in toom houdt en bij alle doen
en laten uit de zuiverste liefde tot God niet eerder iets doet, alvorens hij hiervoor direct van God opdracht
ontvangt. - Dat is juist voor de voleindigde heer van de natuur ook nog een behoorlijk zware opgave,
omdat hij in zijn volle wijsheid altijd beseft, dat hij volgens de in hem zelf wonende wil uit God slechts
goed kan handelen. Maar een nog dieper gaande geest erkent ook, dat tussen de bijzondere wil van God in
hem en de meest vrije en eindeloos algemene wil in God, nog een groot verschil bestaat, waardoor hij dan
zijn bijzondere wil geheel ondergeschikt maakt aan de volkomen algemeen goddelijke wil en slechts dan
uit toch altijd eigen kracht iets doet, als hij daartoe direct van de enige, volkomen eigen wil in God
opdracht heeft gekregen. Wie dat doet, die is in zich tot de innerlijkste en allerhoogste levensvoleinding
gekomen, die dan de levensvoleinding in de derde graad is.
Gr.Ev.Joh. 1/3 (1) Als de mens zo gevormd door de wedergeboorte tot een waarachtig kind van God
wordt, hetgeen hem door God de Vader of door de liefde in God formeel is ingeschapen, dan geraakt hij
tot de heerlijkheid van het oerlicht in God, dat eigenlijk de Oergrond van het Goddelijke Zijn Zelf is.
Dit Zijn is de eigenlijke eniggeboren Zoon van de Vader, evenzo als het licht in de warmte van de liefde
inwendig verborgen rust, zolang de liefde het niet tot leven brengt en het vanuit zichzelf laat stralen. Dit
heilige licht is dus ook de eigenlijke heerlijkheid van de Zoon van de Vader, waartoe elke wedergeborene
komt en aldaar zelf gelijk wordt aan deze heerlijkheid, die eeuwig vol genade is (Gods licht) en vol
waarheid, die de ware werkelijkheid is en het vlees geworden woord.
"Want uit zijn volheid hebben allen de ene genade na de andere ontvangen".
(Joh. 1 :16)
(Murel) O, gij Tijding der tijdingen, gij Stem der stemmen, gij Woord der woorden! Wie kan U weerstaan,
zodra hij U in zijn hart heeft herkend? O, hoe verheven, heilig, groot en lieflijk en hoe eigen en bekend
klinkt het uit de Vadermond in de oren van het zo lang uit het Vaderhart verbannen zwakke kind. Hoeveel
duizenden en nog eens duizenden zaligheden stromen mij met die ene ademtocht uit de mond van Diegene
tegemoet, die eens het 'er zij' in de eindeloze ruimte uitriep, waarop het in die oneindige ruimte, die door
geen eeuwigheid kan worden gemeten, noch ooit gemeten wordt, zich begon te roeren en te bewegen. Laat al hetgeen ooit zijn kracht tot zondige handelingen in mij legde trillen en beven; maar jij, mijn nieuwgeboren hart, verheug je en jubel luid! Zie, je Schepper, je God en Vader heeft je geroepen; daarom, volg
de roep van deze Stem, die in je vezels het leven blies. O, Vaderstem, hoe harmonieus klinkt U in de oren
van de kinderlijke liefde in het hart van een uit de doodsslaap ontwaakt kind!
Gr. Ev. Joh. III/224 (12 - 14)
Appendix
JAKOB LORBER (1800-1864) en de werken van de nieuwe openbaring.
De uiterlijke gebeurtenissen in het leven van Jakob Lorber, die op 22 Juli 1800 in Kanischa (Oostenrijk)
werd geboren en zich als muziekleraar, musicus en componist vestigde te Graz, bleven bescheiden
tegenover zijn roeping tot 'schrijfknecht van God', die hij in zijn veertigste levensjaar door het innerlijke
Woord ontving en waaraan hij vervolgens tot aan het einde van zijn leven in onwankelbare trouw
gehoorzaamde.
Op 15 Maart 1840, toen hij in zijn morgengebed was verzonken, hoorde hij een innerlijke stem, die uit
zijn hart scheen te komen en hem duidelijk toesprak: 'Sta op, neem je griffel en schrijf!' Lorber
gehoorzaamde deze geheimzinnige stem, nam zijn pen en schreef woord voor woord op wat hem innerlijk
gedicteerd werd. De eerste zinnen luidden: 'Zo spreekt de Heer tot iedereen en dat is waar, getrouwen
gewis. Wie met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het antwoord in zijn hart leggen. Echter
alleen maar de reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank van Mijn Stem vernemen.'
Er was hem juist een aanstelling als kapelmeester in Triëst aangeboden, doch hij wees deze af en volgde
zijn roeping door het opschrijven van het in zijn binnenste gedicteerde woord en dat deed hij tot aan zijn
dood in 1864.
Zijn biograaf en vriend gedurende tientallen jaren, Karl Gottfried Ritter von Leitner, bericht daarover: 'Het
gezicht rustig en luisterend, ononderbroken schrijvend, nooit stokkend, nooit zich bezinnend, gleed zijn
pen over het papier.' Zo ontstond in een tijdsverloop van 24 jaren een uniek werk, dat heden 25 boekdelen
van ongeveer 500 bladzijden vult, de kleinere geschriften niet meegerekend.
Er is voor deze stille, uitermate bescheiden en deemoedige man Jakob Lorber beslist geen voorbeeld te
noemen en geen 'categorie' te vinden, of we hem nu als mysticus of als ziener beschouwen, dan wel, zoals
in zijn tijd het geval was, als een mediamiek genie. De mensheid ontving middels hem een werkelijk
omvattend antwoord op haar duizenden jaren oude vragen naar het vanwaar, het waarheen en het waarom
van het leven. Lorbers door Goddelijke inspiratie ontvangen geschriften bieden een geestelijke
beschouwing der wereld, die niet alleen de christelijke vernieuwingstendenties, maar ook de wetenschap,
ja het hele levensgevoel van de hedendaagse mens verklaren. Zijn werken zijn even tijdloos als actueel.
Wij laten hier een korte samenvatting volgen, die Dr.Walter Lutz als inleidend overzicht publiceerde in
het tijdschrift 'Das Wort'.
Tien voornaamste punten uit De nieuwe openbaring door Jakob Lorber.
1. De grondslag der wereld
Volgens Lorber bestaat er geen stof in de betekenis die het materialisme daaraan geeft. Alles is energie,
namelijk Gods- of geestkracht, gesplitst in allerkleinste oerstofdeeltjes (oerlevensvonken). Ook het
vroeger als kleinste deeltje beschouwde atoom is een uit talloze deeltjes bestaand levend universum in het
kleinste formaat (vergelijk hiermee de nieuwste ontdekkingen der kernfysica). Uit de oergronddeeltjes
(tegenwoordig elektronen of kwanten genaamd) - die niets anders zijn dan zelfstandig gemaakte
gedachtenkrachten van God - is de hele wereldruimte planmatig opgebouwd.
2. Het wezen van God
God is de eeuwige oneindige geest, de oerkracht en het fundament van alle zijn. Zijn voornaamste
eigenschappen zijn liefde, wijsheid en wilskracht. Zijn heilige geest vult het heelal (de 'wereldziel' van de
antieken). Maar deze oneindige algeest heeft een innerlijk machtscentrum, van waaruit als uit een zon
gedachten en wilskracht in de schepping uitstromen, om na een grote kringloop tot levensvoleinding weer
terug te keren. In dit oermachtscentrum bevindt zich God als bestaand Wezen en wel in de hoogste van
alle levensvormen: als volkomen 'Geest-Oermens'. (God schiep de mensen naar Zijn beeld). Vanuit dit
oermachtscentrum is de geest van God eeuwig scheppend bezig. De hele schepping is een geweldig
ontwikkelings- en vervolmakingproces van de Goddelijke gedachten en ideeën. Het voltrekt zich onder
ontzagwekkende, door rustperioden gescheiden tijdperken ('scheppingsdagen, van eeuwigheid tot
eeuwigheid').
3. De geestelijke oerschepping
Aan de voor ons zichtbare stoffelijke schepping gingen geestelijke scheppingen vooraf. God heeft toen uit
de als het ware buiten zichzelf geplaatste oerlevensvonk grote geestelijke wezens geschapen volgens Zijn
beeld (oer-aartsengelen), die zelf meerdere aan hun gelijke geestelijke wezens in het leven konden roepen.
Zo ontstonden legioenen grote geestelijke wezens (engelen), die zich volgens het ordeningsgebod van de
Gods- en broederliefde zouden ontwikkelen, tot ze aan Godgelijk zouden zijn. Een deel van deze wezens
verviel onder leiding van hun hoofdgeest Satana (Lucifer) krachtens hun vrije wil in grenzeloze
eigenliefde en zelfverheerlijking. Volgens de eeuwige ordening moest echter de voedende levensstroom
uit God opdrogen voor degenen, die van God afvallig werden. Daardoor verstarden ze als het ware en
verdichtten ze zich tot hulpeloze massa's. Door verdichting van de geestelijk-etherische oeressenties
(materialisatie) ontstonden zo in de scheppingsruimte de oernevels van de materie of van de wereldstof.
4. De stoffelijke materiële schepping
Zouden de gevallen oerwezens eeuwig in de ban van hun gericht blijven of toch nog tot voleinding
teruggevoerd worden in Gods heilige levensorde? De goddelijke liefde erbarmde zich over de gevallen
geestenwereld. Met behulp van de trouw gebleven engelgeesten bouwde de Schepper het materiële
universum uit de oernevelen van de wereldstof, door deze in te lijven en tot nieuw leven te brengen; dit
beeldt in zijn geheel het verhaal van de 'verloren zoon' uit. (hiermee is het ontstaan van de wereld volgens
Kant-Laplace geestelijk verklaard). Hiermee begon God in de talloze wereldsystemen en op de
wereldgloben een verlossing van de in de materie gebonden wezens.
5. Doel van het natuurleven
Op alle hemellichamen worden door het Goddelijk bestuur de verstarde wereldstofmassa's meer en meer
losgemaakt. Deze losgemaakte luciferische levensvonken worden door de engelen, de dienaren van de
Schepper, naar diens liefdevolle en wijze heilsplan in de rijken van de natuurwereld gebracht en wel in
steeds nieuwe geestelijke louteringsscholen. Dit gebeurt doordat ze - tot steeds meer omvattende verbintenissen of 'zielen' verenigd - in steeds hogere levensvormen trapsgewijs door het mineraal -, planten - en
dierenrijk worden omhoog geleid. (Darwins ontwikkelingsleer vanuit een allesomvattend geestelijk
gezichtspunt). De 'natuurzielen' worden op deze geestelijk lichamelijke weg geleid tot de bouwen het
gebruik van hun tijdelijk levensomhulsel (alle scheppingen van de drie natuurrijken). Ze beginnen
daardoor hun tegen Gods ordening ingaande zelfzucht zo langzamerhand te overwinnen en zich tot de
hemelse ordening van dienen in wederzijdse liefde te bekeren (opbouw van gemeenschappelijke verbintenissen, organismen). Het evangelie predikt ook de verlossing van alle creaturen door de macht van de
liefde.
6. De mens - het einddoel van deze ontwikkeling
De op deze manier uit de luciferische materie opgestegen mensenziel moet - onder invloed van de haar
ingeblazen, goddelijke geest - of liefdesvonk - zich nu in het aardse leven waar maken. Door vrijwillig de
liefdesgeboden van God te gehoorzamen zal de mens zich steeds verder tot een waarlijk kind van God
ontwikkelen, om tenslotte als hij dat doel bereikt heeft, tot de ware vrijheid en zaligheid van het eeuwige
leven binnen te gaan.
7. Het wezen van Jezus
Toen de schepping zover was gerijpt dat ze de diepste onthulling van de goddelijke liefde - de Godheid als
'Vader' - kon begrijpen, koos God de naar het uiterlijk zo onaanzienlijke aarde voor de grootste liefdedaad
van Zijn erbarming uit. Hier, waar de innerlijkste geestkern van Lucifer in de ban wordt gehouden, hulde
God Zijn geestmenselijk oermachtscentrum in het gewaad van de materie ('en het Woord werd vlees'.). In
Jezus Christus trad God Zelf het mensenrijk binnen om deze en tevens alle geesten uit de oneindigheid te
onderrichten. Als machtigste getuigenis van Zijn liefde trok Hijzelf het kleed van de materie aan om de
gevallenen uit het gericht te verlossen en de gelouterden dan in het Vaderhuis terug te voeren (gelijkenis
van de verloren zoon).
De geest van Jezus, het heilig oermachtscentrum van God, is de 'Vader'. De ziel van Jezus (en zijn
lichaam), dat wil zeggen het menselijke, is de door de Vader geschapen 'Zoon'.
De in de oneindigheid uitstralende Godskracht, uitgaande van de Vader door de Zoon, is de 'Heilige
Geest'.
En zo zijn in Christus de Vader, de Zoon en de Heilige Geest verenigd (de oplossing van het drieeenheidvraagstuk). Jezus: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader', en: 'Ik en de Vader zijn één!'.
8. De heilsweg tot de geestelijke wedergeboorte
Als de enige tot de voleinding en eeuwig leven in God voerende weg predikte Jezus de grondwet van de
gehele schepping: 'Heb God boven alles lief en de naaste als jezelf. Noch uiterlijke goede werken
(ontvangen van het sacrament), noch uiterlijke geloofsgerechtigheid (geloofsbelijdenis), zijn voldoende;
ze zijn hoogstens hulpmiddelen op de heilsweg van de zuivere daadkrachtige liefde, de oergrond van alle
zijn. Is met behulp van Gods geest in de mens de zuivere hemelse liefde tot onbeperkt heerser geworden,
dan is de mens aan het gericht der materie ontgroeid en heeft hij de geestelijke wedergeboorte bereikt.
Dan vermag de gelouterde ziel, die met de haar ingeplante geest uit God dan volledig verbonden is, tot een
waar kind van God uit te groeien, één met haar Schepper en hemelse Vader en ze heeft dan eeuwig deel
aan de volheid van Zijn goddelijke levens - en werkingskrachten.
9. De verdere ontwikkeling in het hiernamaals
De meeste mensen van de aarde treden na de dood van hun lichaam nog onvolmaakt in de
fijnstoffelijke sfeer van het hiernamaals binnen. De goddelijke liefde biedt hen daar nieuwe
mogelijkheden om zich te scholen, zodat tenslotte allen -zij het vaak op moeilijker en pijnlijker manier toch nog tot voleinding komen. Want het goddelijk plan van een algemene verlossing kent geen eeuwige
verdoemenis!
Om dit einddoel te bereiken komen de nog onrijp uit het leven scheidende zielen aan 'gene zijde', dat wil
zeggen in de voor de aarde onzichtbare, geestelijke wereld eerst in een soort droomleven. Hier valt hen tot
hun belering een door hen beschermende machten geleid innerlijk geestelijk schouwen ten deel, dat al
naar gelang van hun goede of boze instelling een paradijselijke verrukking of een helse pijn bij hen
oproept. Hemel en hel zijn dus geen plaatselijke bepalingen, maar geestelijke ontwikkelingsstadia van de
ziel. Sterk op zichzelf gerichte, aardegebonden zielen worden ook wel verder opgevoed door opnieuw in
het leven geroepen te worden (reïncarnatie) op andere stoffelijke werelden of soms ook op deze planeet.
10. Het doel der voleinding
Zielen, die zich op aarde of in het hiernamaals tot zuivere Gods- en naastenliefde lieten louteren, geraken
in een steeds nieuwe en gelukkig makende werkelijkheid. Hun geestelijk zien en innerlijke kracht nemen
toe in de drie opeenvolgende hemelen, in overeenstemming met de zuiverheid en sterkte van hun liefde.
De eindeloze opklimming in gelukzaligheid van de voleindigde wezens bestaat uit een steeds dieper
erkennen van God, een steeds grotere liefde tot Hem en al Zijn schepselen, alsook in een steeds
intensiever medewerken aan het verheven werk der schepping als de openbaring van alle zijn en leven.
Deze korte aanduidingen laten al zien dat bij Lorber sprake is van een omvangrijke geestelijke religie,
logisch opgebouwd volgens een vastomlijnd plan. Ze brengt ons een verheven levensleer van de zuiverste
liefde en grootste daadkracht, waarvan de Godheid, de Vader in Jezus, de grondslag vormt. De volle
rijkdom en veelzijdigheid van de leer maakt zich evenwel pas dan kenbaar, als men de Lorberwerken
grondig bestudeert. Ze bieden juist datgene, waarnaar de hoogste geesten van onze generatie diep en
ernstig streven: een synthese te vinden tussen de Heilandsleer van de Bijbel en de ontwikkelingsgedachte
der wetenschap. Dat leidt tot een overeenstemmend, aan geen confessie gebonden Christendom, dat door
zijn karakter van liefde en de diepte van zijn erkenning alle mensen tot een edelgezinde geestes - en
levensgemeenschap vermag te verenigen.
Download