Inleiding tot de internationale betrekkingen - Socio

advertisement
Inleiding tot de internationale
betrekkingen
Tom Sauer
Universiteit Antwerpen
Annelies Verijke/Charlotte De Vree/Ingeborg Deprez/Marij Nombluez/
Pieter Vermeyen/Yannick Lefever/Vincent Marain
1
1.1
INTRODUCING GLOBAL POLITICS
GLOBAL ACTORS
Niet-gouvernementele organisaties (NGO)
Een private organisatie, die het lijden in de wereld probeert te verlichten, de belangen van de armen
behartigt, het milieu beschermt, een basis legt voor sociale dienstverlening en de gemeenschap verder
ontwikkelt.
De eerste officiële erkenning van ngo’s gebeurde door de VN in ’48. Deze kregen een adviserende functie
mbt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (EVRM)
Er bestaan 2soorten NGO’s. De operationele NGO behartigt de algemene doelstellingen (zie eerste
alinea). De ‘advocacy NGO’ bestaat echter om één bepaalde zaak te verdedigen, ze behartigen vaak de
publieke opinie en de opinie van pressiegroepen.
Het aantal NGO’s is enorm gegroeid over de jaren.
Voorbeelden: Greenpeace, Amnesty International
Nadelen van NGO’s
Weinig economische invloed (<-> TNC’s)
Om media-aandacht te verkrijgen, maken ze vaak
overdreven beweringen, waardoor de publieke
perceptie en de politieke agenda verkeerd
beïnvloed wordt.
NGO’s zijn niet democratisch verkozen. Ze staan
vaak enkel maar voor de mening van een klein
groepje experten.
Ze maken vaak compromissen op hun principes,
waardoor ze minder radicaal en meer ‘mainstream’
worden.
1.2
Voordelen van NGO’s
Veel ‘soft power’:
- hoog publiek profiel waardoor ze veel mediaaandacht kunnen krijgen
-dmv hun humanitaire doelen krijgen ze veel
publieke steun en kunnen ze morele druk
gebruiken. (<-> politieke actoren)
NGO’s gericht op ontwikkeling en hulp kunnen
opereren in politiek gevoelige gebieden.
NGO’s verrijken globale politiek.
- Ze zijn een goed tegengewicht voor de macht van
het bedrijfsleven.
-Ze spelen in op de verantwoordelijkheidszin van
de burger dmv hun morele macht.
FOCUS ON
*International Relations: the ‘great debates’
Behaviouralists: mogelijkheid tot objectieve internationale wetten
Interparadigm debate: groot debat tssn liberalen, realisten en Marxisten)
Liberalen: mogelijkheid tot vreedzame coöperatie
Realisten: onvermijdelijke politiek van macht. Belangen van staten
*De vrede van Westphalia
Begin van moderne internationale politiek ( vanaf het einde van de 30jarige oorlog)
-> intern (binnenin staten) zorgde dit voor een soeverein rechtsysteem
-> extern (tussen staten) zorgde dit voor het algemeen accepteren van de soevereiniteit van andere staten.
*Definitions of globalization
Niet balangrijk (als je dit toch wil checken zie p11)
1.3
CONCEPTS
Kosmopolitisme
Het geloof in een wereldstaat.
Moreel kosmopolitisme
Het geloof dat de wereld bestaat uit een enkele morele gemeenschap, waarin
Globalisatie
Great power
Interdependence
International society
Politiek
Veiligheidsdilemma
Soevereiniteit
1.4
elke mens verplichtingen heeft tegenover zijn medemens ongeacht ras, religie
of nationaliteit. Dit geloof is gebaseerd op het principe dat elk individu
gelijkwaardig is op moreel vlak (= basis voor mensenrechten)
Politiek/legaal/institutioneel kosmopolitisme
Het geloof dat er globale politieke instituties of zelfs een wereldregering zou
moeten zijn.
Globalisatie behelst de opkomst van onderlinge afhankelijkheid, dit betekent
dat onze levens worden gevormd dmv gebeurtenissen en beslissingen die ver
van ons plaatsvinden.
-> geografische afstand en territoriale grenzen worden minder belangrijk
-> dit betekent niet dat ‘het lokale en nationale’ ondergeschikt wordt aan ‘het
globale’
-> dit betekent wel dat het politieke proces verbreedt en verdiept wordt
waardoor nationale en globale gebeurtenissen meer en meer interageren.
Een heel machtige staat, die hoog hiërarchisch staat aangeschreven qua
militaire macht, economische macht en globale interesses. Ook heeft deze
machtige staat een vooruitstrevende buitenlands politiek, waarmee ze grote
invloed kan uitoefenen op internationale zaken.
Wederzijdse beïnvloeding van staten: coöperatie en integratie op vlak van
wereldlijke zaken.
Complexe interdependentie:
-staten zijn niet autonoom
-problemen worden belangrijker op wereldlijk niveau
-leger wordt minder belangrijk en betrouwbaar
De relatie tussen staten wordt bepaald door bestaande normen en wetten.
De internationale gemeenschap is ‘een samenleving van staten’. Hierbij wordt
internationale orde gehandhaafd dmv internationale organisaties,
internationaal recht, diplomatie,..
Hoever deze sociale integratie gaat, hangt af van de culturele en ideologische
gelijkheid tussen staten.
De activiteit waarbij mensen de algemene regels waaronder zij leven maken,
bewaren en toepassen. Deze regels komen tot stand dmv conflict
(tegengestelde belangen en interesses) en coöperatie.
Acties van de ene staat om de nationale veiligheid te verbeteren, kan door de
andere staat als agressief of vijandig beschouwd worden. Hierdoor kan deze
2e staat militaire tegenbewegingen in gang zetten, wat de 1e staat dan als
agressief kan beschouwen enz.. (in een extreem geval kan dit leiden tot bv een
koude oorlog)
Interpretatie-dilemma
Wat zijn de motieven, intenties en mogelijkheden van een staat achter het
versterken van zijn militaire macht?
-> Blijvende onzekerheid of wapens defensief of agressief zijn bedoeld
Reactie-dilemma
Moet een andere staat militair confronterend reageren of moet ze
geruststellend reageren om de spanning te verminderen.
->misperceptie kan leiden tot een wapenwedloop of nationale ramp
De staat wordt als de allerhoogste, onbetwiste autoriteit beschouwd, die zelf
de regels binnen het grondgebeid bepaald.
-> externe soevereiniteit: alle staten zijn legaal gelijk
->interne soevereiniteit: locatie van de hoogste autoriteit binnen 1 staat.
FEATURED THINKERS
Thomas Hobbes
*realist & filosoof
*ontwikkelde theorie over de oorsprong van het menselijk gedrag “mens zoekt
steeds macht” -> legitimatie voor absolute overheid, als enige alternatief voor
anarchie (de natuurlijke staat, waarin het leven arm zou zijn)
*staat als essentiële garantie voor orde en veiligheid (revival 9/11/01)
Immanuel Kant
2
2.1
*criticus & filosoof
*”kennis is niet meer dan een verzameling van impressies”
*”kennis is subjectief afhankelijk van ieders begrip”
*belang van moraliteit en rede (gebruik van categorische imperatieven)
-> belangrijkste categorische imperatief: “andere mensen als doel ipv enkel als
middel gebruiken”
HISTORICAL CONTEXT
GLOBAL ACTORS
United States of America (USA)
Type: staat
Populatie: 309 605 000
Bruto Binnenlands Product (BBP)/hoofd: $47,702
Human Development Index (HDI) ranking: 13/182
Hoofdstad: Washington D.C.
De Verenigde Staten van Amerika werd opgericht als federale republiek in 1787 door middel van
goedkeuring van de Amerikaanse grondwet. VS werd gevormd door 13 voormalige Britse koloniën. Zij
hadden een confederatie opgericht na de onafhankelijkheidsoorlog van 1776. De 19 de eeuw werd
gekenmerkt door de oprichting van de territoriale integriteit van de VS zoals het vandaag bestaat. In 1912
waren alle 48 staten van de VS geschapen (Hawaï en Alaska werden toegevoegd in 1959). De VS is een
liberale democratie bestaande uit:
- Het Congres: bestaande uit het Huis van Afgevaardigden en de Senaat (twee senatoren
vertegenwoordigen elke staat, ongeacht de grootte)
- Het Voorzitterschap: die de uitvoerende tak van de overheid omvat
- De Hoogste Rechter: kan wetten vernietigen die indruisen tegen de grondwet
Het Amerikaanse systeem van overheid wordt gekenmerkt door een netwerk van constitutionele controles
en waarborgen die voortvloeien uit federalisme en een scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht). Toch kan de overheid ‘vastlopen’. Bijvoorbeeld: verdragen moeten worden
ondertekend door de president en geratificeerd door de senaat, hoewel de president opperbevelhebber is
van het leger, kan het Congres oorlog verklaren.
Betekenis:
De opkomst van de VS tot wereldwijde hegemonie begon als een economische opkomst in de 19 de eeuw.
Tegen 1900 had de VS het Verenigd Koninkrijk ingehaald als meest toonaangevend industrieland waarbij
zo ongeveer een 30% van alle vervaardigde goederen ter wereld werden geproduceerd. Die bloeiende
economische macht was slechts met mate assertief op internationaal vlak, een voorbeeld hiervan is stoppen
met het traditioneel isolationisme. Dit proces werd in 1945 voltooid, toen de VS uitbloeide tot een
supermacht. Het werd commandant van een onaantastbaar militaire en economische macht en kon invloed
uitoefenen op het hele kapitalistische Westen. Dat de VS een wereldwijde hegemonie werd, kwam
gedeeltelijk door de val van de Sovjet-Unie in 1991, maar ook omdat de VS nauw verband houdt met
versnelde globalisering (zozeer dat men soms als synoniem amerikanisering gebruikt). De macht van de
Verenigde Staten werd in het post – Koude Oorlog – tijdperk versterkt door enorm toegenomen defensieuitgaven. Hierdoor kreeg de VS een onaantastbare voorsprong in high-tech militaire uitrusting en in het
bijzonder vormde deze extra uitgaven een antwoord op 9/11. De VS is het enige land dat op hetzelfde
moment in verschillende delen van de wereld een militaire opdracht kan uitvoeren. De Amerikaanse macht
heeft een paradoxaal karakter. Een voorbeeld hiervan: hoewel we niet kunnen twijfelen aan de militaire
dominantie van de VS, haar politieke werkzaamheid is wel een open vraag. 11 september toonde de
vatbaarheid van de VS voor nieuwe bedreigingen inzake veiligheid (in dit geval door transnationaal
terrorisme). De lancering van de ‘war of terror’ als reactie op 9/11, heeft ook gewezen op de beperkingen
van de Amerikaanse macht en was in zekere zin ook contraproductief. Hoewel de invasies van Afghanistan
in 2001 en in Irak in 2003 al snel succesvol waren in het verwijderen van de beoogde regimes, beide
oorlogen ontwikkelde zich tot langdurige en complexe oorlogen tegen de opstandbestrijding die moeilijk te
overwinnen zijn. Bovendien is de algemene tendens van de Bush-regering er een naar unilateralisme en met
name de aanpak van de ‘war on terror’ beschadigde Bush de reputatie van de VS nl het hanteren van de
zachte macht, en zorgde hij voor gekweekte wrok binnen de moslimwereld. De noodzaak om binnen een
multilateraal kader te werken in een onderling afhankelijke wereld is erkend door de verschuivingen die
hebben plaatsgevonden in het Amerikaanse departement van buitenlandse zaken onder President Obama
sinds 2008. Voor de Amerikaanse macht is de opkomst van zogenaamde snelgroeiende landen een
belangrijke uitdaging. Hiermee wordt vooral China bedoelt maar even zeer een verzwakking van de
Amerikaanse hegemonie sinds de jaren ’70 en ’80. Dit komt mede door nederlagen in de oorlog in Vietnam
en een economische teruggang ten opzicht van Japan en Duitsland. De opkomst van China is toch wel
belangrijk omdat het misschien wel de opkomst is van een nieuwe wereldwijde hegemonie, al laat China
enkel blijken de VS te willen inhalen in economische termen rond 2020.
2.2
FOCUS ON
Hitler’s war?
Het debat over de persoonlijke verantwoordelijkheid van Hitler voor de Tweede Wereldoorlog, is
bijzonder intensief. Degenen die zich achter de ‘Hitler’s war’ thesis zetten, benadrukken de duidelijke
correlatie tussen de 3 doelstellingen die hij voor Duitsland stelde in Mein Kampf (1924) en het opkomende
nazi-expansionisme in de jaren 30. Hitler’s ‘oorlogdoelen’ ware, ten eerste het streven naar een GrootDuitsland (dat wordt bereikt door de integratie van Oostenrijk en de Sudetan Duitsers in het Derde Rijk),
ten tweede de uitbreiding van Oost-Europa op zoek naar Lebensraum (leefruimte) (bereikt door invasie
van Rusland) en ten derde een kans wagen op wereldmacht door de traditionele grote zeemachten (GrootBrittannië en de VS) te verslaan. Deze visie wordt ook ondersteund door het feit dat in Nazi-Duitsland (de
staat van Hitler) de macht geconcentreerd ligt in de handen van één enkele onbetwistbare leider.
Aan de andere kant hebben grote tegenstanders van deze visie de beperkingen van de theorie van Hitler
benadrukt. In deze visie wordt de geschiedenis gezien als gemaakt door leiders die onafhankelijk staan
t.o.v. een grotere politieke, sociale en economische kracht. Marxistische theoretici hebben de aandacht
gevestigd op de mate waarin de nazi-expansionisme samenviel met de belangen van de Duitse big business.
Anderen hebben dan weer de aandacht gevestigd op de misrekening van de kant van Hitler maar ook van
degenen die Nazi-agressie wilden. De belangrijkste boosdoeners zijn hier meestal geïdentificeerd als een
slepend geloof in het liberale internationalisme in grote delen van Europa, die staatslieden over het
algemeen blind maakten voor de realiteit van machtspolitiek en de Britse politiek (appeasement) die Hitler
aanmoedigde te geloven dat hij Polen kon binnenvallen zonder een oorlog met het UK en de VS.
2.3
CONCEPTS
Imperialism
Superpower
Imperialisme, in het algemeen, het beleid van de uitbreiding van de macht of
heerschappij van de staat buiten zijn grenzen, meestal door de oprichting van een
imperium. In zijn vroegste gebruik was imperialisme een ideologie die militaire expansie
en keizerlijke overname, door gebruik te maken van nationalistische of racistische
doctrines, ondersteunde. In de traditionele vorm, behelst imperialisme de oprichting van
een formele politieke overheersing (of kolonialisme) en weerspiegelt het de uitbreiding
van de staatsmacht door een proces van verovering en (eventuele) regeling. Moderne en
meer subtiele vormen van imperialisme kunnen economische overheersing betrekken
zonder de oprichting van politieke controle, of het zogenaamde neokolonialisme.
Supermacht werd als eerste gebruikt door William Fox (1944), de term staat voor een
macht die groter is dan de traditionele ‘grootmacht’. Voor fox, bezitten supermachten;
macht + grote mobiliteit van de macht. Omdat de term de neiging heeft om specifiek te
worden gebruikt voor de Verenigde Staten en de Sovjet Unie ten tijde van de Koude
Oorlog, heeft het meer een historische betekenis dan een conceptuele betekenis. Het
beschrijven van de VS en de US als supermacht impliceert dat ze een wereldbereik
hebben, een overheersende economische en strategische rol binnen hun ideologische
blok of invloedssfeer en een dominerende militaire capaciteit, in het bijzonder op het
gebied van nucleaire wapens.
Third world
The West
2.4
De term ‘Derde wereld’ vestigde de aandacht op de delen van de wereld tijdens de
Koude Oorlog. Hierbij was de ‘Eerste wereld’ de kapitalistische landen en de ‘Tweede
wereld’ de communistische landen. De minder ontwikkelde landen in Afrika, Azië en
Latijns-Amerika werden de ‘Derde wereld’ genoemd in die zin dat zij economisch
afhankelijk waren en vaak last hadden van een wijdverbreide armoede. De term ‘Derde
wereld’ betekent ook dat zij ‘niet-gebonden’ waren aan ofwel de eerste ofwel de tweede
wereld. Hierdoor werd dus de oorlog van de Eerste wereld en de Tweede wereld op het
grondgebied van de Derde wereld uitgevochten. Sinds de jaren ’70 is de term ‘derde
wereld’ niet zozeer meer bedoeld als een onderscheid tussen verschillende delen van de
wereld. Dit komt door de pejoratieve, ideologische implicaties, de teruglopende
belangen van een gedeeld koloniaal verleden en een economische ontwikkeling in Azië.
De term ‘het Westen’ heeft 2 overlappende betekenissen. In een eerste meer algemene
betekenis, verwijst het naar een culturele en filosofische overlevering van Europa. Deze
heeft vaak zijn cultuur verspreid via migratie of kolonialisme. De wortels van deze
overlevering liggen in de Joods-Christelijke religie en de studies van het Klassieke Rome
en Griekeland, gevormd in de moderne periode door ideeën en waarden van liberalisme.
In engere zin, gefavoriseerd tijdens de Koude Oorlog, betekent ‘het Westen’ de door de
Verenigde Staten gedomineerde kapitalistische blok met als tegenstander het door de
Sovjet-Unie gedomineerde Oosten. De relevantie van deze laatste betekenis werd na de
Koude Oorlog, sterk afgezwakt, terwijl de waarde van de vroegere betekenis in vraag
werd gesteld door politieke en andere verdelingen onder de zogenaamde westerse
grootmachten.
FEATURED THINKERS
E.H. Carr
E.H. Carr is een Britse historicus, jounalist en theorticus van de internationale betrekkingen.
Carr is lid van het ministerie van Buitenlandse Zaken en woonde de Vredesconferentie van
Parijs bij aan het einde van Wereldoorlog I. Woodrow Wilsong benoemde hem tot
hoogleraar in Internationale Politiek aan de University College of Wales in Aberystwyth in
1936, hij werd assistent redacteur van de Times van Londen voor hij terugkeerde naar het
academische leven in 1953. Carr is bekend van zijn The Twenty Years ‘Crisis, 19191939 (1930), het werk is een kritiek op de hele vredesregeling van 1919 en de bredere invloed
van utopisme op diplomatieke aangelegenheden, in het bijzonder internationale organisaties
zoals de liga van naties. Carr wordt vaak gezien als een van de belangrijkste realistische
theoretici die de aandacht vestigt op het omgaan met conflicten tussen ‘have’- en ‘have-not’staten. Hij veroordeelde de cynisch realpolitik omwille van gebrek aan moreel oordeel.
Andere werken van Carr zijn Nationalism and after en het quasi-marxistische 14-delige
A History of Soviet Russia (1950-1978)
3
3.1
THEORIES OF GLOBAL POLITICS
GLOBAL ACTORS
The anti-capitalist movement
Type: sociale beweging
Er bestaat algemene aanvaarding over het ontstaan van de antikapitalistische beweging (ook wel bekend als
antiglobalisering, antibedrijfsvoordelen, antineoliberaal, mondiale rechtvaardigheid, alterglobalisering
beweging) kan worden teruggevoerd tot de ‘Battle of Seattle’ in november 1999. Zo’n 50 000 activisten
forceerden een annulering van de openingsceremonie van de vergaderingen van de
Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze ‘coming-out party’ bood voor de antikapitalistische beweging een
model voor ‘nieuwe politiek’ gebaseerd op de theatrale politiek van activisten. Meestal tonen zij zich op
internationale toppen en wereldwijde conferenties. In sommige opzichten bestaat de antikapitalistische
beweging op 2 niveaus. Een eerste niveau is sterk activistisch georiënteerd zij bestaat uit een losse brei van
niet-hiërarchisch georganiseerde internationale coalities van (meestal jonge) mensen, sociale bewegingen,
studenten, anarchisten, revolutionaire socialisten, activisten voor rechten van de inheemse bevolking,… .
Op het andere niveau, is de antikapitalistische beweging eerder georiënteerd op expertise. Zij is gericht op
een aantal toonaangevende auteurs en belangrijke werken, waarbij door middel van hun invloed een veel
breder scala van mensen wordt betrokken. Zij zijn in principe niet direct betrokken bij activisme maar zij
sympathiseren over het algemeen de doelstellingen van de beweging. Leidende figuren (let op! Geen
leiders) zijn onder andere Noam Chomsky, Naomi Klein en Noreena Hertz (2002).
Betekenis:
Het is erg moeilijk om een oordeel te vellen over de impact van sociale bewegingen omwille van hun
typische brede, en soms vage, culturele doelen. Het zou bijvoorbeeld absurd zijn antikapitalistische
bewegingen af te schrijven als een mislukking omdat het kapitalistische systeem wereldwijd blijft overleven.
Voorstanders van de antikapitalistische beweging beweren dat het beste wat zij kunnen doen is hun rol
blootleggen en toespraken en praktijken van neoliberale globalisering betwisten. Het is terecht omschreven
als een beweging van verschillende bewegingen, omdat de ongelijkheid en asymmetrie die gegenereerd
wordt door ‘gemeenschappelijke’ globalisering, meervoudig is. De antikapitalistische beweging geeft een
middel ter beschikking waardoor de onevenwichtige verdeling van volkeren of groepen die zijn
gemarginaliseerd of die geen stemrecht hebben al gevolg van de globalisering, een politieke stem krijgen. In
die zin is de beweging een democratische kracht, het is een opstand van de onderdrukten en van de
schijnbaar machteloze. De antiglobalisering beweging kan worden nagegeven dat door het denken op een
andere manier over een breed scala van transnationale kwesties, het mondiale politieke agenda’s een nieuwe
vorm hebben gegeven. Dit kan worden gezien als een verhoogd bewustzijn van onder meer
milieuproblematiek, falen van op markt gebaseerde ontwikkeling en strategieën voor armoedebestrijding,…
De VN-conferenties en organen zoals de WTO, de Wereldbank en het IMF opereren nu binnen een
politiek en intellectueel klimaat dat verschillend is van de jaren ’80 en ’90, de antikapitalistische beweging
heeft hier aanzienlijk aan bijgedragen.
De kritieken van de antikapitalistische beweging zijn soms vernietigend. Zij worden hoofdzakelijk
veroordeeld voor het niet hebben van een systematische en coherente kritiek op de neoliberale
globalisering en zij hebben ook geen goed alternatief voor hoe het wel zou moeten. Dit weerspiegelt hoe
uiteenlopend de aard van de antikapitalistische beweging is en het feit dat zijn doelen niet algemeen
verenigbaar zijn. Terwijl een minderheid van de antikapitalisten behoren tot de groep die een marxistische
stijl gebruikt bij het analyseren van kapitalisme en bij het wijzen op gebreken, willen de meeste
antikapitalisten hoofdzakelijk dat de ergste buitensporigheden uit het kapitalisme verdwijnen. Ook de
antikapitalistische beweging is verdeeld over de globalisering zelf. Sommigen (bijvoorbeeld: nationalisten,
culturele activisten en campagnevoerders voor rechten van inheemse bevolking) verzetten zich tegen de
globalisering. Een ander groot deel wil enkel het verband tussen globalisering en neoliberalisme verbreken,
in een poging om een alternatieve vorm van globalisatie tot stand te brengen (ook wel alter-globalisering
genoemd). Een andere ernstige verdeeldheid binnen de antikapitalistische beweging is die tussen degenen
die globale rechtvaardigheid linken met versterking van de regelgeving op nationaal en mondiaal niveau. Er
is ook een ernstige verdeeldheid tussen anarchistische elementen die de overheid wantrouwen en het beleid
in al zijn vormen.
3.2
FOCUS ON
Neorealist stability theory: the logic of numbers?
Vanuit neorealistisch perspectief, neigen bipolaire systemen naar stabiliteit en versterking van de kans op
vrede. Dit gebeurt om volgende redenen:
 Het bestaan van twee grootmachten bevordert de drang om het bipolair systeem te behouden, in
feite doordat zij zichzelf proberen te behouden
 Hoe minder grootmachten er zijn, hoe minder de kans op een oorlog tussen grootmachten
 Het bestaan van slechts 2 grootmachten reduceert de kans op misrekening en maakt het
gemakkelijker om te opereren in een effectief afschrikkingsysteem
 Machtsrelaties zijn stabieler als elk blok verplicht is om te vertrouwen op binnenlandse bronnen
(economisch en militair) want middelen uit het buitenland om de macht uit te breiden zijn niet
altijd beschikbaar.
Aan de andere kant zijn multipolaire systemen ten alle tijden onstabiel, door de volgende redenen:
 Hoe meer grootmachten er zijn, hoe groter de kans op een conflict tussen grootmachten
 Multipolariteit zorgt voor een vertekening in het voordeel van vloeibaarheid en instabiliteit, als
het leidt tot wisselende allianties van grote mogendheden die over externe middelen beschikken
om hun invloed uit te breiden
 Als macht meer gedecentraliseerd is, dan zouden grootmachten misschien onrustiger en
ambitieuzer zijn, terwijl zwakke staten in staat zijn om allianties te vormen om de uitdaging aan te
gaan met bestaande grootmachten en hen misschien te verdringen.
Deze manier van denken was vaakvoorkomend tijdens de Koude Oorlog, het werd toen gebruikt om de
dynamiek van het grootmachtentijdperk uit te leggen. Sindsdien is het een minder populair, omdat het de
stabiliteit en het conflict alleen maar uitlegt in termen van structurele dynamica van het internationale
systeem.
Closing the realist-liberal divide?
Ondanks dat realisme en liberalisme gewoonlijk worden beschouwd als tegengestelde theorieën (realisme:
macht, egoïsme en conflict; liberalisme: moraliteit, vrede en samenwerking) is het verschil door de tijd heen
wat vervaagd. Eén van de karakteristieke eigenschappen van neoliberalisme is het aanvaarden van sommige
eigenschappen van het neorealisme. Neoliberalen stellen deze eigenschappen wel optimistischer voor dan
‘traditionele’ liberalen dat zouden doen. Zij verklaren het gedrag van een staat in termen van eigenbelang
en zij accepteren dat het internationale systeem in wezen anarchistisch is. Zo ook zijn moderne realisten
‘zwakke’ of ‘afgevlakte’ realisten. Dat is zo omdat zij accepteren dat internationale politiek niet kan worden
uitgelegd in termen van macht, eigenbelang en conflict. Het zogenaamde neo-neo debat is daarom een
enorm technisch debat en niet zozeer een fundamenteel debat.
Het idee dat internationale politiek het best kan worden uitgelegd in het licht van zowel een realistische als
een liberale visie, met de erkenning van een contrabalancerende kracht van conflict en samenwerking,
wordt sinds de jaren ’60 verdedigd door theoretici die geloven in de notie van een internationale
gemeenschap (ook wel Engelse school genoemd in de Internationale Betrekkingen). In deze visie legt de
realist de nadruk op de machtspolitiek en de internationale anarchie door te suggereren dat er een
statengemeenschap bestaat i.p.v. simpelweg een statensysteem. Dit houdt in dat de internationale
betrekkingen zijn regels beheerst en deze regels helpen om de internationale orde te handhaven. De
belangrijkste instelling die culturele cohesie en sociale integratie genereren zijn internationaal recht,
diplomatie en activiteiten van internationale organizaties. Hedley Bull (2002) ontwikkelde dus het idee van
een ‘anarchistische samenleving’ in plaats van de conventionele realistische idee van een internationale
anarchie. Internationale samenleving-theorie kan dus worden gezien als een vorm van liberaal realisme.
Structure or agency?
Is globale politiek het best uitgelegd in termen van structuren (de context waarbinnen acties gebeuren) of
in termen van intenties (de mogelijkheid van menselijke actoren om acties te beïnvloeden)? Verschillende
benaderingen van de globale politiek hebben een gestructureerd karakter; zij gebruiken een ‘outside-in’aanpak voor een relatie. De basis van deze contexten varieert wel. Neorealisten (ook wel realisten
genoemd) leggen het gedrag van staten uit in termen van structuur van het internationale systeem, terwijl
Marxisten hun sympathie uiten voor de cruciale impact van internationaal kapitalisme (soms gezien als
wereldsysteem door neo-Marxisten). Zelfs liberalen erkennen de beperkingen van individuele staten door
het complexe net van economische afhankelijkheid, waar de globalisatie ons toe heeft gedreven. Eén van
de voordelen van het structuralisme is dat zij door het uitleggen van menselijk gedrag in termen van
externe of exogene factoren, afziet van de grillen van de menselijke wil en zijn besluitvorming. Hierdoor
kunnen zij hun theorieën opleggen aan een wetenschappelijke precisie. Dit heeft ook een nadeel, het leidt
tot determinisme en dat leidt dan weer tot een totale uiting van de vrije wil.
Alternatieve theorieën die intenties boven structuren rankt, ondersteunen intentionalisme en voluntarisme,
die geven een doorslaggevende verklarende betekenis aan het eigenzinnige gedrag van de menselijke
actoren. Deze theorieën hebben een ‘inside-out’-karakter: Zij leggen het gedrag uit in termen van intenties
of neigingen van sleutelactoren. Deze theorieën zijn daarom endogeen. Voorbeelden zijn ‘klassiek’
realisme; zij geloven dat de sleutel naar een begrijpende internationale relatie het herkennen is dat staten de
eerste actoren op wereldniveau zijn en dat elke staat gebrand is op het nastreven van eigenbelang.
Liberalisme is ook een ‘inside-out’-theorie. Zij wijzen namelijk op de mate waarin het buitenlandse beleid
van een staat wordt beïnvloed door hun constitutionele make-up (en vooral of ze nu democratisch of
autoritair zijn). Ondanks dat het intentionalisme het voordeel heeft dat het de keuze en de rol van de
menselijke actor herintroduceert, heeft het toch het nadeel dat het wordt afgeschilderd als reduceerder. Het
reduceert de sociale verklaring over een bepaalde kernfeit over belangrijke actoren en zo onderschat het
dus de structurele factoren die het menselijk handelen vorm geven. In het licht van de nadelen van zowel
structuralisme en intenionalisme, hebben (in het bijzonder) kritische theoretici verder proberen te gaan dan
het debat over structuren versus intenties. Zij erkenden dat als er geen duidelijke afscheiding kan gemaakt
worden tussen het gedrag en de context dan kunnen we besluiten dat structuur en intenties in elkaar
vloeien (Hay 2002).
All in the mind?
Wat is de relatie tussen de theorie en de realiteit? Leggen theorieën enkel de wereld uit of bouwen zij op
een of andere manier de wereld? Conventionele benaderingen van globale politiek (bv realisme, liberalisme
en marxisme) is gebaseerd op het positivisme (ook wel naturalisme of rationalisme genoemd). Positivisme
is gebaseerd op de veronderstelling dat er zoiets bestaat als de realiteit (de wereld, daarbuiten) en dat onze
kennis (van de wereld) kan worden opgebouwd door vaak herhaalde experimenten, observaties en
gevolgen (door gebruik van de wetenschappelijke methode). De wereld is daarom een vloeibaar of concreet
karakter en de kennis kan objectief zonder gevoelens, waarden of gebreken opgebouwd worden.
Enthousiasme voor het bouwen van zo’n ‘wetenschap van de internationale politiek’ was zeer populair in
de jaren ’60 en ’70 met de opkomst (vooral in de USA) van het behaviorisme. Vanuit een positieve
benadering hebben theorieën een strikt verklarend doel: zij zijn apparaten voor het uitleggen van de wereld,
en ze kunnen aangeven of het waar of niet waar is, in de mate waarmee het correspondeert met de realiteit.
Hoewel sinds de jaren ’80 positivistische benaderingen over internationale politiek het onderwerp zijn van
kritiek van de zogenaamde postpositivistische benaderingen. Deze bevatten kritische theorieën
(constructivisme, poststructuralisme, feminisme) Wat deze benaderingen gemeen hebben is dat ze het
geloof in een aparte wereld daarbuiten zonder waarden, idealen en veronderstellingen van de observator in
vraag stellen. Als we de wereld observeren, zijn we op dat moment ook in het proces van het opleggen van
een betekenis, want wij zien de wereld alleen maar op de manier waarop wij denken dat de wereld bestaat.
Zulke benadering leidt tot een meer kritische en reflectieve visie van de theorie, dit kunnen we zien aan het
feit dat het niet enkel een verklarend doel heeft maar ook een oprichtend doel. Er wordt wel een grotere
aandacht gevestigd op de gebreken en de verborgen veronderstellingen van de theorie, zo bijvoorbeeld dat
een onpartijdige kennis, een onbereikbaar ideaal is. Postmoderne denkers gaan nog verder, zij suggereren
dat de zoektocht naar een objectieve waarheid helemaal moet worden afgeschaft, want alle kennis is
onvolledig en relatief.
3.3
CONCEPTS
Idealism
International regime
Idealisme (utopianisme) is een benadering van de Internationale Politiek dat
het belang van waarden en idealen boven macht en nastreven van nationale
belangen zet in het beleid van buitenlandse zaken. Idealisme is eigenlijk een
variant van liberaal internationalisme, het aanvaardt een sterke optimistische
visie over internationale vrede, meestal gerelateerd met de drang om het
internationale systeem de hervormen via bindende internationale wetgeving en
omarming van de cosmopolitaanse ethiek. We mogen echter niet zeggen dat
idealisme dezelfde uitgangspunten heeft als liberalisme: idealisme is breder en
vager dan liberalisme. Moderne liberale theoretici hebben zich vaak
losgekoppeld van de idealistische impuls. Realisten gebruiken de term
idealisme met een pejoratieve bijklank om misleidende moralen en een gebrek
aan nauwgezetheid aan te tonen.
Een regeling is een set van principes, procedures, normen of regels die
interacties tussen staten en niet-statelijke actoren beheerst binnen de
internationale politiek. Het zijn dus maatschappelijke instellingen met een
formeel of informeel karakter. Voorbeelden van regelingen zijn verdragen,
conventies, internationale overeenkomsten en internationale organisaties. Deze
werken in op verschillende domeinen; economie, mensenrechten, milieu,
vervoer, veiligheid, politie, communicatie,… . De ruimere betekenis van
regelingen komt sterk naar voren in de groei in onderlinge afhankelijkheid en
de erkenning dat samenwerking en coördinatie een absolute winst kan
opleveren voor beide partijen. Regelingen kunnen zelfs zorgen voor een
netwerk van wetgeving en rechtspraak, over het algemeen genomen kunnen we
spreken van een vorm van global governance.
3.4
FEATURED THINKERS
Antonio Gramsci
Niccolò Machiavelli
Karl Marx
Hans Morgenthau
Italiaanse Marxist en sociale theoreticus. Als zoon van een kleine ambtenaar
werd hij lid van de Socialistische Partij in 1913, maar veranderde naar de nieuw
gevormde Italiaanse Communistische Partij in 1921, hij werd in 1924 erkend als
leider. In 1926 werd hij gevangengenomen door Mussolini en bleef opgesloten
tot zijn dood. In Prison Notebooks (1970) (geschreven tussen 1929-1935),
heeft Gramsci getracht binnen het orthodoxe marxisme de nadruk op de
economische of materiële factoren te herstellen. Hij benadrukte dat door het
afwijzen van elke vorm van wetenschappelijk determinisme door middel van de
theorie van hegemonie, er een strijd is tussen het belang van de politieke en
intellectuele strijd. Gramsci drong erop aan dat de burgerlijke hegemonie alleen
kon aangevochten worden op politiek en intellectueel niveau door middel van
een counter-hegemonische strijd. Dit zou moeten worden uitgevoerd in het
belang van het proletariaat en op basis van socialistische principes, waarden en
theorieën
Italiaanse politicus en auteur. De zoon van een advocaat, Machiavelli’s kennis
van het publieke leven ontstond in het soms onzekere bestaan van het politiek
onstabiele Venetië. Als dienaar van de Republiek van Venetië, werd hij als
diplomaat op missie gestuurd naar Frankrijk, Duitsland en doorheen heel Italië.
Na een korte periode van gevangenschap en de herinvoering van de regels van
de Medici, zocht Machiavelli rust in het private leven. Hij legde zich toe op een
literaire carrière. Zijn grootste werk The Prince is geschreven in 1513 maar
werd pas gepubliceerd in 1531. Het wordt gezien als de klassieke realistische
analyse van machtspolitiek. Het werk leunde zwaar op zijn eerste waarnemingen
van het staatsmanschap van Cesare Borgia. The Disourses , geschreven over
een periode van 20 jaar, geeft een beeld van Machiavelli als republikeins. Het
adjectief Machiavelliaans (rechtvaardig of onrechtvaardig) betekent nu sluw en
onbetrouwbaar.
Duitse filosoof, economist en politicus, meestal afgebeeld als de vader van het
20eeuwse Communisme. Na een korte carrière als universitair leraar, werd Marx
erg betrokken in socialistische bewegingen. Uiteindelijk (in Londen) werkte hij
voor de rest van zijn leven als actieve, revolutionaire schrijver, gesteund door
zijn vriend en levenslange collega Friedriech Engels (1820-1895). In Marx’s werk
staat een kritiek op het kapitalisme centraal, hij bekritiseert dat in de
transitionaire natuur een systematische ongelijkheid en instabiliteit heerst. Marx
steunde de teleologische theorie die stelt dat de sociale ontwikkeling
onvermijdelijk zou uitmonden in de oprichting van het communisme. Zijn
klassieke 3-delige werk Capital ([1885, 1887, 1894] 1969); zijn bekendste en
meest geaccepteerde werk, met Engels, is The Communist Manifesto
([1848] 1967).
Geboren in Duitsland, Amerikaanse internationale relatie-theoreticus. Een
Joods vluchteling uit Nazi-Duitsland. Morgenthau kwam in 1937 aan in Amerika
en startte daar met een academische carrière die ervoor zorgde dat hij tot paus
van de internationale relaties werd bekroond. Morgenthau’s Politics Among
Nations (1948) was zeer invloedrijk in de ontwikkeling van de theorie rond
internationale relaties. Hij was voorstander van het opbouwen van een theorie
over machtspolitiek, gebaseerd op het geloof (herken Hobbes) dat wat hij een
‘politieke man’ noemt, een schepsel is met een aangeboren egoïsme en met een
onverzadigbare drang om de baas te spelen over anderen. Morgenthau verwierp
de moralistische benaderingen van internationale politiek. Hij pleitte voor een
nadruk op realistische diplomatie, op basis van een analyse van de
machtsverhoudingen en de noodzaak op het nationaal belang te bevorderen.
Zijn andere grote werken zijn Scientific Man Versus Power Politics
(1964), In defence of the National Interest (1951) and The Purpose of
American Politics (1960).
Kenneth Waltz
Alexander Wendt
Amerikaanse international relatie-theoreticus. Watlz’s initiële bijdrage aan de
internationale betrekkingen, terug te vinden in Man, The State, And War (1959),
neemt een conventionele benadering aan en blijft het basisstartpunt voor een
analyse van oorlog. Zijn Theory of International Politics (1979) is het meest
invloedrijke boek over de theorie van internationale betrekkingen van zijn
generatie, hierbij kunnen we vaststellen dat Waltz kan tellen als opvolger van
Morgenthau in deze discipline. Terwijl hij de menselijke natuur negeerde alsook
de ethiek van het staatsmanschap, gebruikt Waltz de systeemtheorie om uit te
leggen dat internationale anarchie wel degelijk bepaalt wat voor acties staten
stellen. Dit tesamen met veranderingen in het internationale systeem die gelijk
plaatsvinden met veranderingen in de verdeling van capaciteiten tussen en onder
staten. Waltz' analyse wordt sterk geassocieerd met de Koude Oorlog en het
geloof dat bipolariteit stabieler is en een grotere garantie op vrede en veiligheid
geeft dan multipolariteit.
Van Duitse afkomst, internationale betrekkingen theoreticus die hoofdzakelijk
werkte in de USA. Wendt is een metatheoreticus die constructivistische analyses
heeft gebruikt om tot een kritiek te komen op het neorealisme en neoliberalisme.
Hij aanvaardde dat staten de primaire eenheden zijn voor een analyse van
internationale politieke theorie, maar drong erop aan dat staten en hun belangen
niet als vanzelfsprekend mogen worden gezien. De sleutelstructuur van een
statensysteem is eerder intersubjectief dan materieel, aangezien staten
identiteiten en belangen hebben die sociaal opgebouwd zijn. Wendt
argumenteert daarom dat neorealisme en neoliberalisme gebrekkig zijn omdat ze
beiden geen rekening houden met de zelfinzichten van statelijke actoren.
Wendt’s grote werken zijn ‘The Agent-Structure Problem in
international Relations Theory’ (1987), ‘Anarchy is What States
Make of It’ (1992) en ‘Social Theory of international Politics’ (1999).
4
4.1
THE ECONOMY IN A GLOBAL AGE
GLOBAL ACTORS
Transnational corporations
Een transnationale onderneming, of TNC, is een onderneming die een economische activiteit heef tin twee
of meer landen. De moederonderneming is meestal opgenomen in één land (het thuisland), met
dochterondernemingen in andere landen (gastlanden), de dochterondernemingen kunnen echter ook
gelieerde ondernemingen zijn. Zo’n ondernemingen worden eerder transnationaal dan multinationaal
genoemd, om de omvang van hun ondernemingsstrategieën en –processen die grenzen overstijgen eerder
dan oversteken, te weerspiegelen. Integratie tussen economische sectoren en het groeiende belang van de
intra-bedrijf handel heeft toegestaan TNC's om te opereren als economieën in hun eigen recht, profiterend
van geografische flexibiliteit, voordelen in productinnovatie en de mogelijkheid om globale marketing
strategieën na te streven.
Sommige van de eerste transnationale organisaties waren ontwikkeld met de verspreiding van de Europese
kolonisatie, het klassieke voorbeeld is de Oostindische Compagnie, opgericht in 1600. Sinds 1945 groeiden
de transnationale ondernemingen enorm in getal als in grootte en wereldwijk bereik. Het aantal machtige
bedrijven met dochterondernemingen in verschillende landen groeide van 7 000 in 1970 tot 38 000 in
2009. Ten eerste de verspreiding van transnationale productie is grotendeels een Amerikaans fenomeen,
gelinkt aan bedrijven als General Motors, IBM, Exxon Mobile en McDonalds. Europese en Japanse
ondernemingen volgden snel, zodat het TNC fenomeen uitgebreid werd tot het gehele noorden. Ongeveer
70 procent van de 200 grootste TNCs ter wereld hebben een ouderbedrijf dat is opgericht in maar 3
landen, USA, Duitsland en Japan, en 90 procent is opgericht in het ontwikkelde Noorden.
Betekenis: TNCs oefenen enorme economische druk en politieke invloed uit. Hun economische
betekenis wordt weerspiegeld in het feit dat ze goed zijn voor ongeveer 50 procent van de industriële
productie ter wereld en meer dan 70 procent van de wereldhandel. Op gebied van economische grootte
zijn TNCs vaak groter dan landen. Wanneer bedrijfsresultaten vergeleken worden met het BBP van een
land, blijkt dat 51 van de 100 grootste economieën ter wereld bedrijven zijn, slechts 49 van de 100 grootste
economieën zijn staten. General Motors is ongeveer gelijk aan Denemarken; Wal-Mart is ongeveer gelijk
aan Polen; en Exxon Mobile kan vergeleken worden met het economische gewicht van Zuid-Afrika.
Economische grootte, echter, wordt niet vertaald in politieke macht of invloed; staten, per slot, kunnen
dingen doen waar TNCs enkel van kunnen dromen, bijvoorbeeld wetten maken en leger opstellen. Het
strategische voordeel van TNCs ten opzichte van nationale overheden is hun mogelijkheid om boven
grenzen heen te stijgen door de groei van grensoverschrijdende communicatie en interacties, weerspiegeld
in, voornamelijk, de flexibiliteit die ze hebben betreffende de locatie van productie en investering. TNCs
kunnen, in werkelijkheid, rondkijken zoekend voor omstandigheden die bevorderlijk zijn voor de winst. Ze
trekken vaak naar landen die, bijvoorbeeld, een stabiele politieke omgeving verzorgen of een weinige taxen
vragen (voornamelijk bedrijfstaxen), weinige economische en financiële regels, beschikbare goedkope of
gekwalificeerde arbeid, zwakke vakbonden en gelimiteerde arbeidsreglementering en toegang tot markten
met consumenten die hoge inkomens hebben. Dit zorgt voor een relatie van structurele afhankelijkheid
tussen staten en TNCs waarbij staten vertrouwen op TNCs om te zorgen voor werkgelegenheid en
kapitaalinstroom, maar dit kan enkel gebeuren als staten tegemoet komen op de wensen van TNCs.
Voorvechters van ondernemingen argumenteren dat ze enorme economische voordelen bieden en dat hun
politieke invloed vaak overdreven wordt: TNCs worden gedemoniseerd door
antiglobaliseringsbewegingen. Vanuit dit perspectief, TNCs zijn succesvol omdat ze werken. Hun twee
grote economische voordelen zijn hun efficiëntie en hun hoge niveau van consumenten responsiviteit.
Grotere efficiëntie is het resultaat van hun historisch ongekende vermogen om de vruchten te plukken van
schaalvoordelen en van de ontwikkeling van nieuwe productiemethoden en het gebruik van nieuwe
technologieën. De consumenten responsiviteit van TNCs kan worden teruggevonden door hun hoge
investeringen in onderzoek en ontwikkeling en productinnovatie.
Critici portretteren echter een eerder sinister beeld van TNCs, met het argument dat ze grote economische
macht hebben opgebouwd, ongeaccepteerde invloed hebben in politiek, en dat ze een ‘merk cultuur’
creëerden dat het openbaar leven vervuilt door de proliferatie van commerciële beelden en dat de
persoonlijke voorkeuren manipuleert.
4.2
FOCUS ON
A Chinese economic model?
Wat is de bron van het opmerkelijk economische succes van China sinds de invoering
van markthervormingen in de late jaren ‘70? Is er zoiets als 'kapitalisme met Chinese kenmerken'? Het
economische model van China heeft een aantal duidelijke kenmerken. Ten eerste, met een bevolking van
1,3 miljard, en met een historisch ongekende verschuiving van mensen op het platteland
naar snel groeiende dorpen en steden, voornamelijk aan de oostelijke kust, heeft China geprofiteerd
van een schijnbaar onuitputtelijke bron van goedkope arbeid. Ten tweede, zoals Japan en de
Aziatische 'tijgers' voordeden, nam China een door export gedreven groeistrategie aan gebaseerd op de
verwerkende industrie en het doel om de "werkplaats van de wereld” te worden.
Ten derde, de hoge spaarquota betekent dat, in tegenstelling tot de VS en veel westerse economieën, de
investeringen in China vooral afkomstig zijn uit interne middelen. Dit suggereert niet enkel dat het Chinese
banksysteem is robuuster dan die van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en andere
westerse staten, maar dat het ook mogelijk maakt voor China om massaal aan het buitenland te lenen.
Dergelijke leningen houden de Chinese munt goedkoop ten opzichte van de dollar, waardoor het
concurrentievermogen van de Chinese uitvoer wordt verstrekt. Ten vierde, het economisch succes is
gebaseerd op de interventionistische overheid die, onder andere, zwaar investeert in infrastructurele
projecten en stemt haar buitenlandse beleid af op het bereiken van resources veiligheid, het garanderen van
de levering van olie, ijzererts, koper, aluminium en vele andere industriële mineralen die een steeds
groeiende economie nodig heeft.
Niettemin is de legitimiteit van de Chinese markt stalinisme', en de loyaliteit van haar snel
groeiende middenklasse en zakelijke elite, nauw verbonden aan het vermogen van China om zijn BBP uit
te breiden. Verschillende factoren bedreigen het Chinese economische model, of dwingen China om
een nieuw economisch model te ontwikkelen. Deze omvatten het feit dat er sinds het midden van de jaren
2000 tekenen zijn van looninflatie in China, wat suggereert dat goedkope arbeidskrachten mogelijk niet
onuitputtelijk zijn en is mogelijk een risico voor China om de rest van de wereld in de productie
van goederen voorzien. Een te grote afhankelijkheid van exportmarkten creëert de behoefte om de
binnenlandse consumptie te stimuleren in China, in het bijzonder aangetoond door de wereldwijde
economische recessie in 2008-09. Echter, meer binnenlandse consumptie kan zorgen voor meer import,
waardoor op de dit moment sterk positieve handelsbalans van China vermindert. Een andere bedreiging is
afgeleid van het Chinese een-kind-beleid, dat contraproductief begint te worden als de omvang van de
Chinese beroepsbevolking sterk dealt, zoal verwacht in de komende decennia. De zwaarste uitdaging
voor China is, echter, dat misschien de fundamentele tegenstelling tussen de aard van het
economische systeem en het politieke systeem.
The Washington consensus
De term ‘Washington consensus’ werd bedacht door John Williamson (1990, 1993) ter omschrijving van
het beleid dat de internationale instellingen voerden, gevestigd in Washington, het IMF, de Wereldbank en
het Amerikaanse ministerie van Financiën, om de wederopbouw van economieën in de derde wereld te
begunstigen. De essentie van het Washington consensus is ‘stabiliseren, privatiseren en liberaliseren’,
gebaseerd op het orthodox model van ontwikkeling als modernisering, en de ideeën van het neoliberale
denken. In het lang en breed ging het hier over:
 Fiscale discipline (verminderde publieke uitgaven)
 Belastinghervormingen (verminderde persoonlijke en ondernemingsbelastingen)
 Financiële liberalisering (het dereguleren van financiële markt en controle van kapitaal)
 Vlottende en concurrerende wisselkoersen
 Liberalisering van de handel (vrije markt)
 Openheid naar buitenlandse investeringen
 Privatisering
Door verzet tegen zo’n beleid en soms het falen van het beleid, ontstond er een ‘uitgebreid Washington
consensus’ waarbij de nadruk licht op beleidsmaatregelen als legale/politiek hervormingen, anti-corruptie,
flexibele arbeidsmarkt en vermindering van de armoede.
A ‘knowledge economy’?
Hoe betekenis vol is het idee van een kenniseconomie? Een kenniseconomie (soms ook nieuwe economie
of zelfs gewichtloze economie genoemd) is een economie waarin kennis vermoedelijk een erg belangrijke
rol speelt in competitiviteit en productiviteit, voornamelijk door het gebruik van informatie en
communicatie technologie. Kenniseconomieën worden soms afgeschilderd als de economische uitdrukking
van de overgang van een industriële maatschappij naar een informatie maatschappij. Voorstanders van het
idee van een kenniseconomie argumenteren dat het op verschillende manieren verschilt van een
traditionele economie. Onder andere dat, omdat kennis (in tegenstelling tot andere middelen) onuitputtelijk
is in het gebruik, kenniseconomieën overvloedeconomieën betreffen en niet de economie van de schaarste.
Ze verminderen wezenlijk de impact van lokaliteit (en versnellen dus de globalisering), omdat kennis loopt
naar waar ze nodig is en waar de beloning het hoogst is, ondanks nationale grenzen. Tot slot impliceren ze
dat winstgevendheid en hoge productiviteit voornamelijk gelinkt zijn met bijscholing van de werkkracht,
eerder dan de verwerving van harde materialen.
Toch kan het beeld van een kenniseconomie misleiden. Ten eerste, de moderne technologische
vooruitgang gelinkt aan de ICT kunnen ook niets nieuws zijn: snelle en geavanceerde technologische
verandering was altijd een kenmerk van het industrieel kapitalisme. Bovendien werd de link tussen het
gebruik van ICT en de groei van productiviteit in vraag getrokken door sommige commentatoren.
Bijvoorbeeld, de boost in productiviteit in de VS vanaf het midden van de jaren 90 kunnen gelinkt worden
aan andere factoren dan de investering in ICT, en er is weinig bewijs dat het toenemend gebruik van ICT
de economische groei in andere economieën booste. Tot slot, op kennis gebaseerde productie kan
grotendeels beperkt worden tot het ontwikkelde Noorden, en het is moeilijk om een bredere toegang tot
ICT te zien als een belangrijk ontwikkelingsprioriteit in het Zuiden. Afrika, bijvoorbeeld, kent een
vertraging van 15 jaar op de VS op gebied van persoonlijke computer en internet, maar het ligt meer dan
100 jaar achter op gebied van basis geletterdheid en gezondheidszorg. Schoon water, anti-malaria
programma’s, goede scholen en een niet-corrupte overheid zijn veel hogere prioriteiten voor de armste
landen van de wereld dan verbeterde toegang tot GSMs en internet.
4.3
CONCEPTS
Economic globalization
Laissez-faire
Economische globalisering verwijst naar het proces waarbij alle nationale
economieën, in meerdere of mindere mate, verweven zijn in een globale
economie. De OESO (1995) definieerde globalisering als ‘een verschuiving
van een wereld met afzonderlijke nationale economieën naar een
wereldeconomie waarin productie geïnternationaliseerd wordt en financieel
kapitaal vrij en meteen stroomt tussen landen’. Maar, economische
globalisering moet onderscheiden worden van internationalisering. Deze
laatste resulteert in een ‘oppervlakkige integratie’, in dat een toename van
grensoverschrijdende transacties tot een intensere wederzijdse
afhankelijkheid tussen nationale economieën leidt, terwijl dat de eerste een
kwalitatieve verandering naar ‘diepe integratie’ benadrukt, wanneer
territoriale grenzen overschreden worden door de constructie van een
versterkte globale markt voor productie, distributie en consumptie.
Laissez-faire is het principe van niet interveniëren in economische zaken.
Het is de kern van de leer dat de economie het beste werkt als ze met rust
gelaten wordt door de overheid. De zin komt van de fysiocraten
(economische stroming in de 18e eeuw) in Frankrijk, die het motto ‘laissez
faire est laissez passer’ bedacht. De centrale veronderstelling is dat een
ongereguleerde markt naar een natuurlijk evenwicht gaat. Dit wordt meestal
uitgelegd door de theorie van perfecte mededinging. Vanuit dit perspectief
wordt de overheid als schadelijk beschouwd tenzij deze marktconcurrentie
promoot, door monopolies te controleren en het behoud van stabiele
prijzen.
Neoliberalisme (ook wel neoklassieke liberalisme) is een bijgewerkte
versie van het klassieke liberalisme en in het bijzonder de klassieke
politieke economie. Het centrale thema is de gedachte dat de economie het
beste werkt zonder inmenging van de overheid, als gevolg van een geloof in
de vrije markt economie en atomistisch individualisme. Terwijl het
ongereguleerde markt kapitalisme efficiëntie, groei en wijdverbreide
welvaart levert, tast de 'dode hand' van de staat initiatief aan en ontmoedigt
het onderneming. Kortom, de neoliberale filosofie is: ‘de markt:
goed; staat: slecht '. Het belangrijkste, neoliberaal beleid omvat onder
meer de privatisering van lage publieke uitgaven, deregulering,
belastingverlaging (met name bedrijfs-en directe belastingen) en
verminderde sociale voorzieningen. De term wordt ook gebruikt
om moderne ontwikkelingen beschrijven in de liberale theorie van de
internationale betrekkingen die van het liberale en realistische denken
mengt.
Neoliberalism
4.4
FEATURED THINKERS
Een Amerikaans economist en voorzitter van de Amerikaanse Federale
Reserve sinds 2006, Bernanke was een belangrijk onderdeel van het managen
van de reactie van de VS op de financiële crisis van 2007-09. Bernankes
academische geschriften focussen grotendeels op de economische en politieke
oorzaken van de Grote Depressie. Hierbij benadrukt hij onder andere de rol
van de Federale Reserve en de trend van banken en financiële instituties om
aanzienlijk te bezuinigen op leningen. Bernankes belangrijkste werk is Essays
on the Great Depression (2004).
Ben Bernanke
Amerikaanse wetenschapper en econoom. Een scherpe criticus
van Roosevelt's 'New Deal', en de naaste medewerker van Friedrich
Hayek, Friedman werd hoogleraar economie aan de Universiteit van
Chicago in 1948, en richte de zogenaamde Chicago School op. Friedman
werkte ook al een columnist van Newsweek en als adviseur van de president.
Hij kreeg de Nobelprijs voor economie in 1976. Als toonaangevend figuur op
gebied van monetarisme en de vrije markt was Friedman een geduchte criticus
tegen het Keynesianisme en het ‘belastingen en uitgaven’ overheidsbeleid. Hij
kon de economische prioriteiten verschuiven tijdens de jaren 70 en 80 in
Amerika en in het Verenigde Koninkrijk. Zijn belangrijkste werken zijn:
Capitalism and Freedom (1962) en Freedom tot Choose (1980, samen met zijn
vrouw Rose). Deze werken hadden een grote impact op het neoliberale
denken.
Milton Friedman
Brits economist. Keynes zijn reputatie werd opgericht door zijn kritiek op het
Verdrag van Versailles, beschreven in The Economic Consequences of the
Peace (1919). Zijn belangrijkste werk, The General Theory of Employment,
Interest and Money (1936, 1963), week aanzienlijk af van neoklassieke
theorieën, en kende een lange weg in de richting van de discipline van de
macro-economie. Door de laissez-faire economie uit te dagen, zorgde hij voor
de theoretische basis voor het beleid van het vraagbeheer, die op grote schaal
werd aangenomen door westerse regeringen in de vroege post-WW II periode.
John Maynard Keynes
De laatste jaren van zijn leven was hij toegewijd aan het vormgeven van de
naoorlogse internationale monetaire orde door de inrichting van het Bretton
Woods systeem, waaronder het IMF en de Wereldbank.
Een Amerikaans economist en politiek commentator, Krugmans academisch
werk focust voornamelijk op internationale economie. Als neo-Keynesiaans
ziet hij een expansief fiscaal beleid als de oplossing voor recessie. Krugman
bekritiseerd de belastingverlaging door de Bush administratie en het groter
wordende tekort beschouwt hij als onhoudbaar op lange termijn. Zijn beste
werken zijn onder andere The Conscience of a Liberal (2007) en The Return
of Depression Economics and the Crisis of 2008 (2008).
Paul Krugman
Schots econoom en filosoof, meestal gezien als de oprichter van de 'sombere
wetenschap' (economie). Nadat hij voorzitter was van logica en daarna van
morele filosofie aan de universiteit van Glasgow, werd Smith docent van de
Hertog van Buccleuch, waardoor hij Frankrijk en Genève kon bezoeken
en zijn economische theorieën verder kon ontwikkelen. The theory of Moral
Sentiments (1759) ontwikkelde een theorie van motivatie die probeerde de
menselijke zelf-interesse te verzoenen met een ongecontroleerde sociale orde.
Het bekendste werk van Smith, The Wealth of Nations (1776), was de
eerste systematische poging om de werking van de economie te verklaren in
termen van de markt, met de nadruk op het belang van de verdeling van
arbeid. Hoewel hij vaak wordt gezien als een vrije markt theoreticus, was
Smith zich toch bewust van de beperkingen van de markt
Adam Smith
Een Hongaars investeerder in aandelen, zakenman en mensenvriend, Soros
wordt gezien als criticus van het markt fundamentalistische geloof in een
natuurlijk evenwicht. Hij benadrukt vooral de rol van wederkerigheid (de
koppeling tussen oorzaak en gevolg, om acties terug te buigen tot zichzelf) om
aan te tonen waarom een rationeel-actor model niet werkt. Soros’ belangrijkste
werken zijn Open Society (2000) en The New Paradigm for Financial Markets
(2008).
George Soros
Amerikaans socioloog en pionier wereld-systeem theorie. Beïnvloedt door de
neo-marxistische afhankelijkheidstheorie en de ideeën van de Franse historicus
Fernand Braudel (1902-85), Wallerstein argumenteert dat het moderne
wereldsysteem wordt gekarakteriseerd door een internationale verdeling van
arbeid tussen de kern en de periferie. Kernregio’s profiteren van de
concentratie van kapitaal in zijn meest verfijnde vormen, terwijl perifere
gebieden zijn afhankelijk van de export van grondstoffen naar de kernregio’s
maar fundamentele tegenstellingen zullen uiteindelijk leiden tot de ondergang
van het wereldsysteem. Wallerstein leidt de opkomst en ondergang van de
heersende machten tot de veranderingen in het wereldsysteem na verloop van
tijd, met het argument dat het einde van de Koude Oorlog de afname, en niet
de triomf, van de Amerikaanse heerschappij heeft geleid.
Immanuel Wallerstein
5
5.1
THE STATE AND FOREIGN POLICY IN A GLOBAL AGE
GLOBAL ACTORS
Group of Twenty (G20)
Internationaal economisch forum opgericht in 1999, omvat 20 landen.
De Groep van 20 (G20) Ministers van Financiën en bestuurders van de Centrale Bank werd opgericht in
1999 als antwoord op zowel de financiële crisis op het einde van de jaren 90 als een groeiende erkenning
dat opkomende economieën voldoende vertegenwoordigd zijn bij de kern van de discussie rond
wereldeconomie en bestuur. Er zijn geen formele voorwaarden voor de lidmaatschap van de G20 en de
samenstelling van de groep bleef onveranderd sinds zijn ontstaan (Argentinië, Australië, Brazilië, Canada,
China, Frankrijk, Duitsland, Indië, Indonesië, Italië, Japan, Mexico, Rusland, Saoedi-Arabië, Zuid-Afrika,
Zuid-Korea, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten en de Europese Unie). De groep bestaat uit
veel van de belangrijke economieën, maar niet allemaal. Hierdoor omvatten ze ongeveer 90% van het
BNP, maar factoren zoals geografisch evenwicht (leden van alle continent) en de representatie van
populatie (ongeveer twee derde van de wereldpopulatie wordt gerepresenteerd) speelden ook een grote rol.
Zoals de G7/8 werkt de G20 als een informeel forum om de dialoog tussen Ministers van Financiën,
bestuurders van de centrale banken en regeringsleiders te promoten. De G20 heeft geen permanente
locatie en geen eigen permanent personeel. Dit ondanks dat op de top in Pittsburgh in september 2009
door de regeringsleiders besloten werd om de G20 in meer middelen en een permanent personeel te
voorzien. Binnen de G20 heeft elk lid één stom, ongeacht de grootte van zijn economie of populatie.
Betekenis
In zijn beginjaren was de G20 eerder een perifere institutie, zeker minder belangrijk dan de G8. Dit
veranderde echter met het uitbreken van de financiële crisis in 2007-09. Ontwikkelde landen wilden graag
meewerken samen met de ontwikkelingslanden, omdat ze beseften dat hun economische lot grotendeels
afhangt van een wereldwijd gecoördineerde aanpak van de crisis. Ze zagen de G20 als het forum om dit te
doen. De G8, in tegenstelling, leek plots verouderd, vooral omdat het opkomende economieën zoals
China, Indië, Zuid-Afrika , Mexico en Brazilië. Het groeiende belang van de G20 werd onderstreept door
het feit dat de wereldwijde aanpak uit de topconferenties in Washington en Londen voortkwam,
respectievelijk in november 2008 en april 2009. Centraal voor deze aanpak was de overeenkomst onder de
G20 leden om $500 miljard bij te dragen aan een plan voor de heractivering van de economie op
wereldniveau. Men is ook begonnen met de hervormingen van de instellingen die instaan voor het bestuur
van de mondiale economie, door de overeenkomst om het leningsplan van het IMF uit te breiden en door
aan te dringen dat de kieszetels in het IMF en de Wereldbank worden aangepast om de representatie van
de ontwikkelingslanden te boosten. Op de top in Pittsburgh werd beslist dat de G20 de G8 zou vervangen
als belangrijkste forum voor internationale economische coöperatie te promoten.
De opkomst van de G20 wordt uitgeroepen tot het teken van een mogelijke historische verandering. De
hoge graad van inclusie en representativiteit kan duiden op de opkomst van een nieuwe institutionele
wereldorde die beter de huidige economische realiteit reflecteert en krijgt hierdoor een grotere wereldwijde
legaliteit. Ter vergelijking, de G8, IMF, Wereldbank en de VN (door de Veiligheidsraad) herleiden
besluitvorming op wereldniveau tot enkele landen. De G20 kreeg ook kritiek. Ten eerste, zijn bekendheid
kan tijdelijk zijn en specifiek gelinkt aan de eigenaardigheden van de wereldwijde financiële crisis waarin
ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden erkennen dat ze in hetzelfde schuitje zaten. Het ontwikkelen
van een wereldwijd gecoördineerde reactie over zaken als klimaatverandering en wereldhandel, waar het
belang van de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden vaak verschillen, kan moeilijker zijn. Ten
tweede, de G20, ook als permanent orgaan, kent geen macht. Het kan landen die onverantwoord handelen
op het matje roepen, kan zwakke financiële regelgeving op nationaal en wereldniveau veroordelen, en kan
een standpunt innemen op zaken als bonussen voor bankiers, maar het kan zijn wens niet opleggen en kan
nog minder overtreders bestraffen. Ten derde, ondanks dat de G20 een betere representativiteit kent dan
de G8, is ook zijn lidmaatschap willekeurig gekozen en sluit het een aantal van de rijkste en een aantal van
de armste landen uit. De belangrijkste spelers van de G20 zijn zo innig verbonden aan de reguliere
economische filosofie die de markt en globalisatie promoot, zij het een eerder gereguleerde vorm van
globalisering.
5.2
FOCUS ON
Problems of state-building
Waarom is het proces van staatsvorming vaak zo moeilijk? Welke uitdagingen moeten worden overwonnen
om succesvolle staten te vormen? Minstens drie uitdagingen vallen op. Ten eerste worden nieuwe of
hervormde instituties en structuren opgebouwd in een context van diepe politieke en etnische spanning en
binnenlandse armoede. Bijvoorbeeld, in Afghanistan, waar geen interne of externe macht ooit lang stand
hield, zijn er 50 etnische groepen, 34 talen en 27 miljoen mensen, met moorddadige vetes en tegenvetes.
De opdracht van het ontwikkelen van een verbindende nationale bestuur in zo’n context is daarom
problematisch.
Ten tweede, autochtoon leiderschap en nieuwe instituties hebben behoefte aan maatregelen van
legitimiteit. Hierdoor wordt staatsvorming onveranderlijk gelinkt aan het promoten van ‘goed bestuur’, met
de uitroeiing van corruptie als doelstelling. De democratisering die ‘goed bestuur’ impliceert kan de
opdracht van staatsvorming bemoeilijken, niet in het minst omdat etnische en andere spanningen komen
boven drijven en door de gebreken en het falen van opkomende instituten bloot te leggen. Tot slot,
staatsvorming kan de oplegging van een westers model of politieke organisatie die niet past bij de noden
van ontwikkelingslanden die eerder aangepast zijn aan traditionele stammodellen qua bestuur waarbinnen
wederzijds afhankelijk groepen verenigd worden door een gedeelde etnische identiteit met zich
meebrengen. Als westerse veronderstellingen dat de staat een universele institutie is, het enkele geldige
alternatief voor chaos en brutaliteit, dan kan de opdracht tot staatsvorming gedoemd zijn.
Perception or misperception?
Hoe worden fouten in de buitenlandse politiek gemaakt? Meer bepaald, waarom misinterpreteren of
misverstaan de buitenlandse beleidsmakers de situaties waarmee ze te maken krijgen? Het
belsuitvormingsmodel van de rationele actor impliceert dat politieke blunders, wanneer ze zich voordoen,
voornamelijk een gevolg zijn van onvolledige of onvoldoende informatie zijn. Als beleidsmakers in de
mogelijkheid zijn om de kosten en baten van acties accuraat te beoordelen, dan zullen ze normaalgezien
kiezen voor de optie die richting het nationaal belang gaat. Spijtig genoeg, in de geschiedenis van
internationale betrekkingen, en vooral het frequent voorkomen van oorlog (wat het nationaal belang van
minstens één van de partijen schaadt), houdt het beeld van redernering en emotieloze keuze niet stand.
Verschillende factoren dien functioneren op individueel niveau of op niveau van kleine groepen kunnen de
kans op misinterpretatie verhogen. Bijvoorbeeld, tijdsdruk dwingt beleidsmakers vaak om overhaast te
oordelen, dit wil zeggen dat het zou kunnen dat ze niet geneigd zijn om nieuwe of moeilijke informatie
nagaan en dat ze onberedeneerd vertrouwen hebben in de informatie die een verkozen verloop van acties
ondersteund. Zo’n druk wordt verergerd in een wereld waarin 24u op 24, 7 dagen op 7 nieuws en lopende
zaken centraal staan, waarin politieke leiders verwacht worden om meteen een standpunt in te nemen
wanneer bij voorvallen. Crisissituaties verbinden ook zo’n problemen, wat wil zeggen dat beleid
geformuleerd wordt in een stressvolle en emotioneel geladen sfeer.
Nog een bron van misinterpretatie komt van vervormde beelden die actoren hebben over zichzelf en
anderen. Op een bepaald niveau wordt misinterpretatie onvermijdelijk verbonden met het
veiligheidsdilemma, dat beleidsmakers systematisch aanmoedigt om de agressie van potentiële vijanden te
overschatten en zo defensieve acties als offensief te interpreteren. Een overdreven of verkeerd beeld van
een conflicterende leider, regime, volk of ideologie kan het niveau van misinterpretatie versterken, wat kan
leiden tot een overreactie (bv de escalatie van de Koude Oorlog) of soms een onderschatting
(geruststelling). Minsinterpretatie wordt voornamelijk gezien binnen kleine groepen, waar het een
karakteristiek kan zijn van groepsdenken. Dit komt doordat leiders adviseurs selecteren met een mening
die overeenstemt met die van zichzelf, en zo een sterke in-groep creëren. Kleine groepen zijn gevoelig voor
het ontwikkelen van een gevoel voor eigen intellect en morele superioriteit, onderhouden door de
stereotypering van hun critici als zwak, kwaad, stom. Potentiële devianten binnen kleine groepen blijven
meestal stil, eerder dan hun twijfel of tegenargumenten te opperen, als gevolg van de sterkte van de groep
van een illusie van unanimiteit. Collectieve psychologie vraagt dus van leden om hun loyaliteit en
toewijding te tonen, eerder dan tegenstellingen te opperen.
5.3
CONCEPTS
Een mislukte staat is een land dat niet in staat is om zijn belangrijkste rol,
beschermer van de binnenlandse orde door de monopolie op geweld, te
verzekeren. Voorbeelden van recente mislukte staten zijn Cambodja, Haïti,
Rwanda, Libië en Somalië. Mislukte staten kunnen niet meer als werkbare
politieke eenheden werken, omdat ze geen geloofwaardig rechtssysteem
hebben. Er zijn vaak burgeroorlogen en krijgsheren. Ze kunnen ook niet meer
als werkbare economische eenheden worden beschouwd, omdat ze niet in staat
zijn om een werkende infrastructuur voor hun mensen te voorzien. Ondanks
dat er weinig staten in deze situatie terecht komen, zijn er veel staten die dicht
bij deze afgrond staan.
Failed state
Federalism
Foreign policy
Governance
National interest
Federalisme (van het Latijnse foedus = pact of overeenkomst) verwijst naar de
legale en politieke structuren die macht verdelen tussen twee niveaus van de
overheid, geen van beide is ondergeschikt aan de anderen. De centrale functie
is daarom het principe van gedeelde soevereiniteit. Er zijn maar weinig
‘klassieke’ federaties: USA, Zwitserland, België, Canada end Australië. Maar
veel meer staten hebben kenmerken van het federalisme. Meest federale, of
federaalachtige, staten waren gevormd door verschillende politieke
gemeenschappen; deze zijn vaak geografisch groot en kunnen een culturele
diversiteit kennen. Federalisme kan ook een internationale dimensie hebben,
die voornamelijk de basis vormt voor regionale integratie, zoals bij het
‘Europese federalisme’.
Het overheidsbeleid stippelt koersen van acties uit voor de regering en haar
verschillende instanties. Buitenlands beleid verwijst, ruwweg, naar de pogingen
van de regering om invloed uit te oefenen op gebeurtenissen in het buitenland
of om deze gebeurtenissen te leiden, meestal, maar niet enkel, door hun relaties
met buitenlandse regeringen. Het buitenlands beleid maken heeft betrekking
tot doelen stellen en het selecteren van middelen om deze doelen te bereiken.
In het licht van de toegenomen vervlechting van binnenlandse en buitenlandse
zaken in de moderne wereldpolitiek, wordt de term ‘externe’ politiek soms
eerder verkozen, waardoor acties op meerdere niveaus en meerdere actoren
kunnen verwikkelen. Op zijn minst kan het gebied van buitenlandse politiek
niet meer beperkt zijn tot enkel de relaties tussen ministers of ministeries van
buitenlandse zaken of tussen nationale diplomatieke diensten.
Bestuur is een breder woord dan overheid. Het heeft nog steeds geen
overeengekomen definitie, toch kunnen we zeggen dat het verwijst naar de
verschillende manieren waarop het sociale leven wordt gecoördineerd. Bestuur
is daarom een proces (of een geheel van processen), zijn belangrijkste functies
zijn markten, hiërarchieën en netwerken. Ondanks dat de overheid het bestuur
includeert, is het mogelijk om een bestuur te hebben zonder overheid. Bestuur
wordt getypeerd door de vervaging van het onderscheid tussen staat en
samenleving (private organen en instituties kunnen nauw samenwerken met
publieke) en de betrokkenheid van een aantal niveaus (mogelijks lokaal,
provinciaal, nationaal, regionaal en globaal). De processen waardoor
internationale betrekkingen worden gecoördineerd worden meer en meer een
globaal bestuur genoemd.
In de brede betekenis refereert het nationale belang doelen van buitenlands
beleid, doelstelling of beleidsvoorkeuren die ten voordele zijn van de hele
samenleving (het equivalent van het volksbelang binnen de buitenlandse
politiek). Het concept is echter vaak vaag en betwist. Het wordt meestal
gebruikt door realistische theoretici, voor wie het gedefinieerd wordt door de
structurele implicaties van internationale anarchie en zo nauw verbonden is
met nationale veiligheid, overleving en het nastreven van macht. Voor
theoretici van de besluitvorming refereert het nationaal belang naar de
strategieën en doelen die worden nagestreefd door zij die verantwoordelijk zijn
voor het beleid van de buitenlandse politiek, maar dit degenereert het begrip
Political globalization
The State
5.4
tot de retoriek. Een alternatieve verklaring is dat het nationaal belang refereert
naar de buitenlandse politieke doelen die bekrachtigd zijn door een
democratisch proces.
Politiek globalisering verwijst naar het groeiende belang van internationale
organisaties. Deze organisaties zijn transnationaal daar ze niet enkel invloed
uitoefenen binnen één staat, maar in een internationaal gebied dat over
meerdere staten verspreid is. De aard van de politiek globalisering en de zijn
implicaties voor de staat zijn echter afhankelijk van het model waarop het
gebaseerd is: intergouvernementalisme of supranationalisme.
Intergouvernementele internationale organisaties voorzien een mechanisme dat
het mogelijk maakt voor staten, toch in theorie, om gezamenlijk actie te
ondernemen zonder dat het ten koste gaat van de soevereiniteit.
Supranationale organisaties kunnen hun wil opleggen aan de staat. Meeste
critici accepteren dat politieke globalisering sterk achter ligt op economische en
culturele globalisering.
De staat is een politieke vereniging met een soevereine rechtspraak binnen
welbepaalde grenzen. In politiek theorie wordt de staat meestal gedefinieerd in
contrast met het maatschappelijk middenveld: het omvat instituties die
herkenbaar publiek zijn omdat ze zorgen voor de collectieve organisatie van
het maatschappelijk leven en betaald worden door belastingen
(overheidsinstellingen, rechtbanken, leger, nationale industrieën, sociale
veiligheid, …). In internationale politiek wordt de staat meestal gedefinieerd
door een extern perspectief en omvat zo ook het maatschappelijk leven. In dit
perspectief wordt de staat gekenmerkt door 4 elementen: een gedefinieerd
territorium, een permanente populatie, een werkende overheid en
soevereiniteit. Dit betekent dat een staat overeenkomt met een land.
FEATURED THINKERS
Canadese internationale politieke econoom en leidend figuur van kritische theorie. Cox
werkte in de International Labour Organization (ILO), voor dat hij in het begin van de jaren
70 aan een academische carrière begon. Cox paste de wederkerige aanpak van theorie aan,
waarin theorieën sterk gelinkt zijn aan hun context en onderwerp. In zijn eerste werk,
Production, Power, and World Order: Social Forces in the Making of History (1987),
onderzocht hij de relatie tussen de materiële krachten van productie, ideeën en instituties in
drie perioden: de liberale internationale economie (1789-1873), het tijdperk van strijdende
imperiums (1873-1945) en de neoliberale wereldorde (post 1945). Zijn werk bestudeert
onderwerpen als de implicaties van globalisatie en de aard van de Amerikaanse
heerschappij., ten dele om de vooruitzichten voor de contra-hegemonische
maatschappelijke krachten te benadrukken.
Robert Cox
6
6.1
SOCIETY IN A GLOBAL AGE
GLOBAL ACTORS
Google
*publiek bedrijf opgericht in ’98 in de VS
* de belangrijkste zoekmachine van de wereld, een wereldbekend merk
*gediversifieerde producten: email (gmail), kaarten (GoogleEarth), videosharing (YouTube),..
* bedrijf zet zich in voor het milieu, goede relaties tssn werknemers, liefdadigheid.
Google’s impact op de cultuur, maatschappij en politiek
Positieve impact
Negatieve impact
Makkelijker toegang tot alle websites, info en data
Te weinig kwaliteitscontrole van de informatie op
voor burgers -> versterking global civil society.
het internet. We weten niet welke info waar is.
Het cliché “kennis is macht” werkte in het
Het internet maakt geen onderscheid tussen goede
voordeel van de overheidsorganen.
en slechte ideeën. Er staat zowel objectieve als
subjectieve, extremistische of zelfs racistische info
op het net.
Doordat burgers over meer info beschikken en
Zoveel mogelijk data en info verzamelen is zelfs
deze soms in tegenspraak is met de info van de
een doel op zichzelf geworden. Hierdoor kunnen
overheid, kunnen burgers effectiever tegen de
mensen moeilijker onderscheid maken tuseen
acties en uitspraken van de overheid ingaan.
informatie (= 2e hand verkrijgbaar via opzoeking)
-> dmv google kan het internet als een
en kennis (= dmv zelf ervaring op te doen).
democratiserende kracht gebuikt worden
6.2
FOCUS ON
Consumerism as captivity?
Is consumentisme een bron van persoonlijk genot, zelfexpressie of is het een vorm van manipulatie en
sociale controle? Het idee van consumentisme als gevangenschap zal door vele mensen als grote nonsens
worden afgedaan, tenslotte is niemand verplicht om te kopen. De drang naar rijkdom en plezier afgeleid
van materiële verwerving, wordt wereldwijd bekeken als niets meer dan de expressie van de menselijke
natuur. Wat is meer, zo’n gedachtegang wordt ondersteunt door respectabele sociale en economische
theorieën. Utilitarianisme (nut), de meest geaccepteerde traditie van morele filosofie, veronderstelt dat
individuele gebeurtenissen zoals het maximeren van plezier en minimaliseren van pijn, worden berekend in
termen van nut of gebruikswaarde, meestal gezien als tevredenheid van materiële consumptie. De
wereldwijde verspreiding van consumentenethici is daarom slechts bewijs van een diepgewortelde materiële
lust van de mensheid. Niettemin kunnen kritieken van consumentisme teruggebracht worden tot de
marxistische notie van warenfetisjisme als een proces waarbij objecten invloed uitoefenen op mensen die
die objecten hopen te verwerven of al reeds in hun bezit hebben. Volgens Herbert Marcuse (1964), hebben
moderne reclametechnieken, die de manipulatie van behoeften door gevestigde belangen toestonden,
ervoor gezorgd dat we nu leven in een eendimensionale samenleving. Moderne marketingtechnieken
hebben voor een massieve uitbreiding van de manipulatiecapaciteit gezorgd, met name door de
merkencultuur (Klein 2000). Het hart van anti-consumentisme is dat reclame en marketing in zijn
verschillende vormen voor valse behoeften hebben gezorgd. Die valse behoeften zijn ten voordele van de
winsten van bedrijven. Valse behoeften worden meestal gecreëerd op basis van emotioneel en
psychologisch welzijn. Door het creëren van grotere materiële verlangens, laten ze de consument op elk
moment in een staat van ontevredenheid. Dit komt omdat, ondanks dat ze veel verwerven of consumeren,
ze altijd meer willen. Consumentisme werkt dus niet door de bevrediging van verlangens, maar wel door
het genereren van nieuwe verlangens. Zo houden bedrijven mensen in een staat waarbij ze constant
behoeftes hebben. Dit gegeven is geboren uit de noodzakelijke discipline van “happiness economics’, zij
stelden dat eens een consument over de grens van een redelijk comfortabele levensstandaard zit, meer
inkomen slechts tot een kleinere stijging van geluk leidt (Layard 2006).
6.3
CONCEPTS
Consumerism
Informatie en producten geproduceerd in een deel van de wereld verspreiden
zich globaal en wissen culturele verschillen uit tussen regio’s, naties en
individuen
-> zorgt zowel voor homogenisatie als diversiteit
-> sterke samenhang met economische, communicatie en info-revolutie
Economische, politieke en culturele transformatie van de moderne
maatschappij dmv de vorm en organisatie van productie te veranderen.
-> massaproductie dmv bandwerk & mechanisatie -> goedkope producten
-> consumptiemaatschappij
Postfordisme
Meer autonomie voor werknemers & innovaties dmv flexibele microelektronische machinerie.
-> decentralisatie in de werkplaats, sociale en politieke fragmentatie, belang
van het individu en keuzevrijheid.
Interactie van transnationale niet-gouvernementele organisaties. Deze zijn
vrijwillig en non-profit met humanitaire doelen en globale idealen. Deze
transnat. niet-gouv. org. zijn zowel sociale bewegingen & activisten met een
‘outsider’ status als NGO’s met een ‘insider’ status mbt het overheidsbeleid.
Het individu wordt als veel belangrijker beschouwd dan enig collectief
orgaan.
-> elk individu heeft een eigen unieke identiteit met persoonlijke kenmerken
(=individuality)
-> alle individuen hebben dezelfde morele status als persoon, ongeacht ras,
geslacht,.. (morele gelijkwaardigheid van mensen –> mensenrechten)
Een psychologisch, cultureel fenomeen waarbij persoonlijk geluk wordt
gelijkgesteld met de consumptie van materiële goederen.
-> sterke samenhang met:
-consumptiemaatschappij : een samenleving die georganiseerd is rondom de
consumptie van goederen ipv de productie ervan. Dit heeft een enorm
sociaal economisch gevolg, namelijk een waardeverschuiving van ‘hard
werken & discipline’ naar ‘materialisme en hedonisme’.
-cosumptiekapitalisme: dmv nieuwe reclametechnieken die gebruik maakten
van massamedia en de verspreiding van rijkdom.
Postmaterialisme
Postmaterialisme is een theorie die de aard van politieke belangen
betreffende economische ontwikkeling uitlegt.
-> gebaseerd op de ‘hiërarchie van noden’ waarbij zelfontwikkeling boven
materiële, economische noden geplaatst wordt.
-> “materiële schaarsheid brengt egoïstische waarden voort” dit betekent
dat in slecht tijden politiek gedomineerd wordt dmv economische zaken.
-> in tijde van goede welvaart zijn individuen echter meer geïnteresseerd in
postmateriële waarden zoals levenskwaliteit, zelfontwikkeling, morele zaken,
milieu,..
Cultural globalization
Fordisme
Global civil society
Individualisme
6.4
FEATURED THINKERS
Zygmunt Bauman
Ulrich Beck
* ‘de profeet van de moderniteit’
* poolse socioloog
* Hij bracht de aandacht naar: nieuwe patronen van deprivatisatie, sociale
uitsluiting, corruptie van de consumptiemaatschappij en het ‘vloeibare’ karakter
van sociale relaties.
*duitse socioloog
*globale economie zorgt voor meer onzekerheid en onveiligheid
*kritiek op het vrije markt individualisme
*de strategieën van kapitaal kunnen ondermijnt worden dmv ‘civil society
movements’
Naomi Klein
7
* activiste en schrijfster
* kritiek op de aard van het consumptiekapitalisme, de merkencultuur, globalisatie
en dominatie van het bedrijfsleven.
* trekt dmv media, aandacht naar de crisis-gevolgen van het neoliberalisme
THE NATION IN A GLOBAL AGE
7.1
GLOBAL ACTORS
Russia
Historische schets
- voordien, in de 18de eeuw was Rusland het derde grootste wereldrijk in de geschiedenis
- door de Russische revolutie (1917) en het ontstaan van de Sovjet-Unie (1922) was het de eerste
communistische staat.
- door de overwinning in WOII werd het sinds 1945 een supermacht met controle over de groeiende
communistische wereld.
- huidige ‘Rusland’ ontstaat op 31/12/’91 vanwege het uiteenvallen vd Sovjet-Unie vanwege het
opkomende nationalisme en de daarbijhorende val van het communisme. Een sterke overheid en
nationalisme waren kenmerkend
- economische revival vanwege de aanwezigheid van aardgas, olie, kolen en kostbare metalen werd gebruikt
als industriële en agriculturele investeringen.
- De invasie van Georgië in 2008 en het feit dat enkel Rusland Amerika nucleair kan vernietigen werd als
een heropkomst van Rusland als wereldmacht beschouwd. Dit moet gerelativeerd worden aangezien
Rusland vooral een ‘ressource superpower’ is en deze gelinkt is aan veranderingen in olie-, aardgas-, en
andere prijzen wat het land kwetsbaar maakt.
- Rusland is heeft dan ook relatief zware gevolgen gekent van de financieële crisis van ’07-’09, doordat o.a.
de olieprijzen daalden.
 Yeltsin had in de jaren 90’ drastische economische veranderingen doorgevoerd waardoor de inflatie
steeg, levensstandaard daalde, industrie verminderde en een financiële instabiliteit ontstond.
 Putin had sinds ’99 het politieke leiderschap verhoogd, economische revival veroorzaakt en was gekend
als voorstander van het ‘electoral authoritarianism’.
Rusland is een onliberale democratie met twee zeer belangerijke instituties.
 The State Duma: de federale raad + lagere wetgevende macht
 Een semi-presidentiële wetgevende macht + hoofd van de ministerraad
Bedreigingen voor Rusland?
1/
 een sterke overheid gaat ten nadele van economische flexibiliteit en modernisering
 als de druk voor liberale democratie dan uiteindelijk onweerstaanbaar groot word, zal
mogelijks een lange tijd van sociale en politieke instabliteit volgen
 ‘electrol authoritarianism’ vormt de basis van deze bedreiging
2/
 de veranderende politieke en economische complexiteit in Oost-Europa, deels veroorzaakt
door de uitbreiding van de NATO en de EU
 de strategie van Rusland zal zich dus meer regional dan wereldlijk richten, op landen als
Ukraine, Georgië of vroegere Sovjet-Unielanden
7.2
FOCUS ON
The two nationalisms: good and bad?
Elk nationalisme bevat een civiele en een etnische component. De eerste gaat over de gelijkheid tussen
burgers, respect voor culturele diversiteiten en is eerder de tolerante component. De tweede daarintegen is
meer gericht op onderscheiden, zich ‘lostrekken’ van andere staten en dus eerder ‘aanvallend’. Zo kan men
ook te ‘soorten’ nationalisme onderscheiden:
* Civiel nationalisme
- vooral gericht op politieke trouw en politieke waarden
- open en vrijwillig karakter (gebaseerd op de wijze dat een individu zichzelf definieerd)
- gaat gepaard met liberalistische ideeën en tolerantie
- toekomstgericht met ideën als etnische en culturele diversiteit
- critici stellen zich vragen omtrent het realiteitsgehalte van dit nationalisme. Men wordt altijd
voor een deel pregedefinieerd geboren. (taal, nationaliteit, …)
* Etnisch nationalisme
- is gebaseerd op de ‘predefiniëring’ of je bij de natie hoort of niet
- gesloten en vast karakter
- een homogeen wordend karaker wat schrik voor vreemden met zich meebrengt
- irrationeel en gaat de richting uit van ‘tribalisism’ (hard aan één stam vast houden)
- ze hebben vaak eenzelfde gemaanschappelijk doel (bv. ‘vrijheidsnationalisme’)
International migration: are people pulled or pushed?
Over het algemeen zijn er 2 stromingen, namelijk diegene die stelt dat migratie iets individueels is en
diegene die het belang van structurele factoren benadrukken.
De meer algemeen aangenomen opinie is de tweede.
Individuele stroming
- rol van individuele calculatie in migratiekeuzen
- ‘economisch model van migratie’ (kostenbatenanalyse)
Structurele stroming
- benadrukken de mate waarin economische,
sociale en poltieke factoren spelen in deze
beslissingen
- ze worden aangetrokkken (‘pulled’) door deze
‘betere situatie’
- door factoren als armoede, poltieke onvrede,
etc zullen ze hun land uitvluchten (‘pushed’)
- door de voordelen weg te nemen of de
migratiekosten te verhogen kan men volgens
deze theorie migratie bestrijden en voorkomen
- door de ongelijkheden te laten krimpen en de
regeringen te stabiliseren kan men volgens deze
theorie migratie bestrijden en vorkomen
7.3
CONCEPTS
- Het gevoel van loyaliteit (getrouwheid) aan een afzonderlijke populatie,
culturele groep of territoriaal gebied.
Ethnicity
Multiculturalism
- Het kent racistische en culturele zwaartepunten.
 De leden geloven al dan niet realiteitsgewijs in gemeenschappelijke
voorouders, wat verwijst naar een soort ‘uitgestrekt bloedverwantschap’
 Een vorm van culturele identiteit die tot op het emotionele niveau
gaat. Het omvat waarden, tradities, handelingen en het geeft mensen een
gemanschappelijke identiteit.
Het is zowel een normatieve als een decriptive term.
- 1. Descriptief: het beschrijft de groeiende culturele diversiteit waardoor de
collectieve identiteit van een staat aangetast (of verrijkt) geweest is.
Meestal verwijzend naar de etnische, taalkundige en rasgebonden
verschillen.
- 2. Normatief: omvat vaak een goedkeurende houding tov de groeiende
diversiteit. Het idee is gebaseerd op het respecteren en (h)erkennen van
de verschillende culturele groepen en de reeds beweerde voordelen
ervan.
Vanuit dit perspectief bevestigt het multiculturalisme het belang van
waarden, levenswijzen en overtuigingen voor het ontstaan en het blijven
bestaan zelfbegrip en zelfwaarde.
- Daar waar natie en staat samenvalt, een staat waar de politieke en
culturele identiteiten van de inwoners samenvallen.
Nation-state (natiestaat)
- Meeste moderne staten zijn natiestaten: dankzij nationalisme zijn vele
naties als onafhankelijke politieke eenheden geaccepteerd
* Meer een politiek ideaal dan realiteit: er zal steeds etnische
heterogeniteit zijn in vele landen
- Tegenwoordig vaak gebruikt als een synoniem van ‘staat’
Komt oorspronkelijk vn het Latijnse woord ‘nasci’ en betekent ‘geboren
worden’
The Nation
Racialism
Complex fenomeen ontstaan door verschillende factoren:
- 1. Cultureel: een groep mensen die ‘bij elkaar horen’ door een
gemeenschappelijk iets (taal, religie, geschiedenis, traditie, …)
desondanks elke natie een zekere vorm van culturele heterogeniteit kent.
- 2. Politiek: een groep mensen die zichzelf zien als een ‘natuurlijke
politieke eenheid’ met een wens om soevereiniteit te verwerven of te
behouden
- 3. Psychologisch: een groep mensen die zich onderscheiden vanwege een
gedeelde getrouwheid of genegenheid en dit uiten onder de vorm van
vaderlandsliefde. Een opmerking hierbij is dat ook mensen die dze
vaderlandsliefde niet zo uitdrukkelijk bezitten, zij ook tot de ‘natie’
behoren.
De overtuiging dat sociale conclusies getrokken kunnen worden
uitgaande van het feit dat de mens is onderverdeeld in verschillende
rassen.
Het is gebaseerd op twee assumpties:
- 1 er zijn fundamenteel genetische verschillen tussen de mensen
waardoor men deze kan onderverdelen in soorten (zeer in strijd met de
moderne wetenschap)
- 2 deze genetische verschillen worden weerspiegeld in culturele,
intellectuele en morele verschillen waardoor ze van politiek en sociaal
belang worden.
Deze overtuiging vormde oa de basis voor o.a. apartheid en
antisemitisme
- Een gemeenschap waarvan de culturele identiteit, politieke overtuiging
en psychologische orientaties de staatsgrenzen ‘overstijgt’. Dwz dat ze
tegen het idee van de natiestaat waarin elke natie een thuisland heeft.
- Ook ‘gedeterritorialiseerde naties’ of ‘global tribes’ genoemd.
Transnational community
- Toch zijn niet alle wereldwijd verspreide gemeenschappen
transnationale gemeenschappen omdat velen wel een ‘oorspronkelijk
land’ hebben en ze hier trouw aan blijven. Het is dus niet omdat er
wereldwijd Japanners in de wereld aanwezig zijn dat deze een
transnationale staat vormen: zij hebben nl. een thuisbasis.
7.4
FEATURED THINKERS
- zijn eerste publicatie over nationalisme in Imagined Communities (1983)
Benedict Anderson
- volgens hem is nationalisme een ‘cultureel kunstwerk’ omdat het een diepe,
horizontale kameraadschap onafhankelijk van de actuele ongelijkheden in die
natie vereist en omdat het hier geenszins face-to-face communicatie bevat.
- ook een natie beschouwt hij als slechts fictie
- het meest bekende figuur in de studie van nationalisme
Ernest Gellner
8
- hij verklaarde de groei van nationalistische ideën ahv industriële
gemeeschappen. Homogene taal en cultuur was volgens hem noodzakelijk om
efficiënt te werken.
IDENTITY, CULTURE AND CHALLENGES TO THE WEST
8.1
GLOBAL ACTORS
Al Jazeera
netwerk van sateliettelevisie – ontstaan in 1996 – in Qatar gelokaliseerd – letterlijk ‘het eiland’
Historische schets
- Ontstaan als het arabische televisiestation van BBC World Service gesloten werd. 24/24 wereldnieuws.
- Wordt genereus gesubsidieerd door de Qataarse overheid.
- Het werd snel het meest controversiële en het grootste Arabische televisienetwerk in het Midden-Oosten.
- Uitbreiding tot Israel met de ‘intifada’ (oorlog rondom grondgebied) plaatste de zender op de voorgrond
- Na nine eleven kreeg de zender wereldwijde erkenning, door de voorspellende videotaped van Bin Laden
en een interview met de 2 pallaners van nine eleven. Al reactie valt de VS Al Jazeerakantoren in
verschillende Arabische steden aan.
- In 2005 ontstond ‘Al Jazeera English’. Zij namen prominente journalisten van BBC, CNN, … aan in
steden als Londen, Kuala Lumpur, …
Belang
- Moet gezien worden in de context van algemeen groeiend mediabelang en –macht door de
technologische groei. ( ‘a secret superpower’)
- Het is de grootste en belangrijkste nieuwsbron in die streken. ( ‘CNN of the Arab world’ ) Bovendien
wordt het als vertrouwbaarder gepercipieerd dan CNN, Sky News, … en de Arbische staatstelevisie.
- Het is dus democratisch en een politieke ‘speler’ (enge impact)
 inwoners beter geïnformeerd
 inwoners worden politiek assertiever en minder tolerant tav authoritaire regimes
 wss wekt het meer nationalisme dan democratie op
- Versterken van intercultureel begrip (brede impact)
 voor Arabische wereld is het een meer gebalanceerd televisienetwerk om kennis te nemen
 voor de Westerse wereld is het een kans om de Islamitische visie op de dingen te waarnemen
Politieke veroordeling langs verscheidene wegen
- Westen: Een pro-Ba’athistische visie in Irak: anti-westers en als mondstuk voor ‘Al-Qaeda’.
- Radicale islamieten: pro-Israelisch en pro-VS
 belangrijk dat Al Jazeera niet ‘ook één van de vele grote zenders’ wordt.
8.2
FOCUS ON
Identity politics: who are we?
Meer een bundeling van ideën met een politiek praktisch karakter dan een coherente theorie.
Het vecht onderdrukking aan door de ‘identiteit’ (de perceptie) van een groep te veranderen
 deze aanvechting wordt gevoed door politiek-culturele geldingsdrang
 Dit kan op rond verschillende principes: geslacht, sexualiteit, cultuur, etniek, religie, …
Het kan leiden tot een 2de feministische golf, holebi-beweging maar ook tot multiculturalisme,
religieus fundamentalisme
2 uitgangspunten:
 de visie dat marginalisatie van groepen geen politiek of sociaal, maar een cultureel fenomeen is. De
dominantie groepen creëren stereotypen waardoor andere identiteiten zich als ‘anders’ en ‘minderwaardig’
gaan bekijken. Hierdoor ontstaat een diepgeworteld gevoel van minderwaardigheid
 de oplossing ligt in het geven van zelfrespect en trots aan deze groepen. Bv. Black is beautiful, gay pride
Groepssolidariteit zal hieruit volgen, aangezien dat mensen zich gaan identificeren met gelijken.
Kritiek:
 Het stelt de werkelijkheid eenvoudiger voor (‘miniaturizes humanity’) door mensen enkel in
groepsverband te bekijken.
 het cultiveert segregatie, door zijn ‘absolutistische’ opvattingen over personen.
 het kent contradicties als de vrijheid voor vrouwen en het patriarchale religieus fundamentalisme.
Cultural rights or women’s rights?
Feministische bewegingen zullen beweren dat vrouwenrechten algemeen geldend moet zijn, patriarchale
gemeenschappen eerder dat het een typisch westers concept is.
Zo omschrijft Ruthven het controleren en limiteren van vrouwenrehten als één van de basiskenmerken van
religieus fundamentalisme. Zo worden de ‘eermoorden’, polygamie, vrouwelijke kledingsvoorschriften
bekritiseerd.
 blokkeren de universele rechten van de mens
 houden economische en sociale evolutie tegen
 het verstoort de geslachtsrelaties
 verarming en groeiende gewelddadigheid
Enkele postkoloniale feministen hebben geargumenteerd dat vrouwenrechten in een culturele context
gezien moeten worden.
 Tergelijkertijd zorgen ‘geslachtsgelijkheid’ voor een verlies van de vrouw als rol van ‘home-maker’ en
‘moeder’.
Zo is er ook een vorm van ‘Islamitische feminisme’.
 Zij gaan terug naar de traditionele morele en religieuze principes betrekkende de status van de vrouw,
‘bedreigd door de verspreiding van de westerse waarden’
 de bescherming vande vrouw van het ‘publieke leven’ is voor sommige van deze moslims een symbool
van ‘liberatie’
Islamism: religion as politics?
een controversiële term met tal van definities
Vaak omschreven als politiek-religieuze ideologie
 om het geloven in de Islam te ‘simplifiëren’ (volgens de Islamitische machthebbers zelf gesteld)
 een ‘heilig’ moreel systeem dat het leven van mensen zowel in publieke als in private sfeer deels ‘regelt’
Verschillende interpretaties
 Sommigen linken Islam in het algemeen aan Wahhabisme of Salafisme. Dit zijn regimes die moderniteit
en westerse invloeden deed verdwijnen door de geschriften strict letterlijk te beginnen interpreteren.
 In Iran was er dan eerder een activistische interpretatie van de geschriften die streed om vrijheid.
Enkele gemeenschappelijke overtuigingen binnen de Islam
 Een maatschappij moet in samenhang met de Islamitische principes geherconstrueerd worden. Vandaar
het typische ‘politieke’ beeld van de Islam door de westerlingen.
 In een Islamtische staat moeten de ‘religieuze regels en zijn autoriteit’ als belangrijker beschouwd
worden dan de ‘politieke principes en zijn autoriteit’ . Vandaar de verwerping van de moderne staat.
 Het westen en de westerse waarden worden als corrupt en als een jihad (inspanning) tegen hen
beschouwd
2 tendenzen omtrent de Islam
 Het is een vorm van ‘identity politics’, gebaseerd op de zoektocht naar een politieke moslimidentiteit en
op het versterken van de ‘religieuze heropleving’.
 Het is theocratisch, antidemocratisch en het streeft naar de herinstelling van de ‘Caliphate’
(Islamistische republiek door representatieven geleid)
Promoting democracy: for or against?
Het promoten van democratie kan in minstens 4 gevallen als juridisch ‘goed’ beschouwd worden.
 obv waarden als menselijk zelfrespect, individuele rechten en politieke gelijkheid. Dit neemt met zich
mee dat er overal een ‘dorst’ naar een democratische overheid bestaat.
 als authoritaire regimes de oppositie tegenwerken en burgers het recht tot politieke participatie
ontnemen. Hierbij is externe hulp nodig, vaak ‘dwang’ omdat authoritaire regimes zich slechts zeer zelden
vrijwillig overgeven.
 in termen van vrede en coöperatie, waarden gesteund door de democratie
 ontevredenheid daalt en figuurlijke ‘affectie’ stijgt hierdoor, wat politiek extremisme en zelfs terrorisme
tegengaat.
Kritiek
 zelfvoorzienende, zeer juridische juist klinkende visie wat in praktijk imperalistische praktijken blijken.
 hoe universeel is deze westerse democratie? Sommigen zeggen dat landen Arabië hier simpelweg niet
klaar voor zijn, andere stellen dat deze democratie gewoon andere vormen zal aannemen.
Vanuit deze visie is een liberaal-democratische, door Europa gestuurde hervorming voorbestemd om te
mislukken.
 De link tussen democratie en politieke gematigdheid niet zeker.
(Voorbeeld van Algerije waar de militante Islamitische partij het won en dan later de bevolking
onderdrukte en terugging naar religieus fundamentalisme)
 Het idee van interventie om democratie te promoten kan moreel en politiek verwarrend genoemd
worden. De nationale autonomoteit aanvallen om dan politieke vrijheid aan te kaarten is contradictorisch
en kan de vijandigheid tov het Westen vergroten, wat het ‘democratie creëren’ dan weer zeer moeilijk
maakt.
8.3
CONCEPTS
Een vorm van imperialisme. Het omvat controle over vreemde landen,
meestal gekenmerkt door economische dominantie en nederzettingen van
het moederland in die landen. Bv. Afrika, Zuid-Oost Azië
 In Frans kolonialisme beschouwde men de kolonies als een deel van
het moederland, waarbij ze dezelfde rechten op burgerschap, … bezitten
Colonialism
 In neo-kolonialisme was er vaak sprake van economische
overheersing, directe politieke controle Bv. VS en Latijns-Amerika.
De wijze waarop mensen leven, hun overtuigingen, waarden en
gebruiken.
- bevat religie, tradities, sociale waarden en normen, morele principes,…
- onderscheid cultuur en natuur (al dan niet afhankelijk van biologische
factoren)
Culture
 ‘hoge’ cultuur: kunst en literatuur, welke als intellectuele en
persoonlijke ontwikkeling wordt beschouwd.
 ‘lage’ of ‘populaire’ cultuur: massaconsumptie, populistische instincten
Een combinatie tussen een liberalistische beperkte overheidsmacht en het
democratische principe
De kernfuncties zijn:
- Men kan ‘heersen’ mbv succes op de gereguleerde en competitieve
verkiezingen gebaseerd op het algemene kiesrecht voor 18plussers.
- beperkingen op de overheid door de grondwet, controlerende
instituties en bescherming van de rechten van de mens
- een sterk burgerlijke samenleving met een privatie
ondernemingscultuur, handelsorganen en vrije media.
Liberal democracy
 Sommigen noemen het een politieke uiting van de westerse waarden,
andeeren noemen het universeel bruikbaar aangezien het meeste
mogelijkheden aan opinies en geloof biedt.
Een literaire en culturele trend die zicht richt op typische culturele
condities in de nieuwe ‘autonoom verklaarde’ landen.
- Doel: ontmaskeren en omkeren van de culturele en psychologische
dimenses in et neokolonialistische landen, beamend dat de onderdanige
positie van de oorspronkelijke bewoners in die landen nog lang blijft
bestaan.
 zo richten ze zich op het legitimeren van niet-westerse en soms zelfs
anti-westerse politieke ideën en tradities.
Postcolonialism
- Toch zijn er verschillende vormen van postkolonianisme
 Bv. Gandhi die het nationalisme van Indië bekrachtigde zonder
geweld en zelfopoffering. Met roots in het Hindoeïsme en een evolutie
naar fundamentalistischere overtuigingen als de Islam als gevolg hiervan.
Een georganiseerde gemeenschap van mensen men eenzelfde geloof in
een soort van transcendente realiteit.
- Het kan verwijzen naar iets ‘anders’ dan de wereld, soms ‘God’
genoemd.
 Het kan ook naar iets ‘in’ deze wereld verwijzen, bijvoorbeeld
de ervaring van persoonlijke vrijheid. (Bv. Nirvana uit het Boeddhisme)
Religion
- Het kan een god bevatten (Monotheïsme) met een gelimiteerd aantal
heilige teksten en een duidlijke authoritair systeem.
 Het kunnen natuurreligies zijn die meer goden bevatten en een
gedecentraliseerde, gepluraliseerde structuur kennen.
letterlijk verwijst ‘fundamentalisme’ naar de ‘basis’, het fundament.
- religie kan niet beperkt worden tot de private sfeer, maar vindt zijn
beste expressie in de politieke van populatiemobilisatie en ‘social
regeneration’
 niet zoals vaak gedacht het literalisme.
- vaak een proces van ‘dynamische interpretatie’ door charismatische
leider
Religious fundamentalism
8.4
- ultra-orthodox
zich ‘isoleren van de corrupte seculaire wereld door zich in een
commune ‘op te sluiten’
FEATURED THINKERS
- Iraanse kerkelijke en politieke leider.
- Een van de belangerijkste geleerden het belangerijke theologische centrum.
- Uit Iran uitgestoten in 1964 en teurggekeerd in 1979.
- In dat jaar ontketende hij de Islamitische revolutie, waarin men zich afkeert an
de Ayatollah als uitverkoren leider van het land tot zijn dood.
 betekende het einde van de Shi’a traditie en het begin van een politiek die
buiten de religie stond
Ayatollah Khomeini
- Had een zicht op de wereld waarin hij de armen, de onderdrukten
onderscheidde van de ‘ontwikkelden’, de onderdrukkers.
 Deze laatsten werden als ‘satanistisch’ door hem beschouwd, zowel in het
Russische communistische geval als bij het kapitalisme in de VS.
 De islamitische wereld moest geregenereerd worden door de bezetting en
corruptie van buitenaf buiten te houden.
- Egyptische schrijver en religieuze leider.
- Soms gezien als de ‘vader van de moderne politieke Islam’
- Als zoon van een welgestelde landbouwer kon hij gedurende 2 jaar gaan
studeren in de VS, waar zijn mening sterk geradicaliseerd woerd. Hij kende een
groot misnoegen tov het materialisme, de ondeugd en de sexuele overdaad.
Sayyid Qutb
- Zijn visie, gekent als het ‘Qutbisme’ benadrukte het barbarisme en de corruptie
dat het westen over de hele wereld aan het verspreiden was. Hij pleitte voor een
stricte Islamitische praktijk in alle aspecten van het leven wat volgens hem de
enige mogelijkheid tot verlossing hieruit was.
- Zijn eerste ‘doelwitten’ waren de verwesterde leider van Egypte en andere
moslimstaten.
- Een Amerikaanse academicus en literaire criticus.
- Hij was de prominente advocaat van de Palestijnen in die zaak en een
‘founding figure’ van de postkoloniale theorie
- humanistische kritiek op Verlichting door te linken met kolonianisme en
onderdrukking te benadrukken. Men gaat de gekoloniseerden als ‘niet-westers’
berschouwen en ze zo onmachting maken.
Edward Said
- gekend voor zijn notie van ‘orientalism’, dat zicht situeert binnen een kader van
subtiele, maar blijvende Eurocentrische vooroordelen tov van ArabischIslamitische mensen en culturen.
Ook p 190, ‘clash of civilizations’ lezen
9
POWER AND TWENTY-FIRST CENTURY WORLD ORDER
9.1
GLOBAL ACTORS
China
Historie
- Het republiek is gesticht op 1 oktober 1949 door Mao Zedong.
- De CCP (Chinese Communist Party) heeft gedurdende de jaren ’50 de control over het hele land kunnen
handhaven. Dit zowel economisch en politiek, als ideologisch en cultureel.
- In ’66 lanceerde Mao de ‘Great Proletarian Cultural Revolution’, wat eindigte in een dramatische
zuivering van de CCP, zowel rond economische als culturele elites.
- Als gevolg van de dood van Mao en zijn plaatsvervanger in 1976 vonden dramtische veranderingen
plaats. Bv. economische hervorming gebaseerd op het marktsysteem, mede door de heropkomst van de
pragmatische Deng Xiaoping.
China is een communistische staat met 1 partij, gebaseerd op
 National People’s Congress: 3000 leden die enkel voor korte perioden samenkomen.
 State Council: met eerste minster aan het hoofd, wat eerder het ceremoniële hoofd van de staat is.
De politieke ‘change’ in het moderne China gaat veel trager dan de economische ‘change’.
 Dit komt door het meest kenmerkende fenomeen binnen de Chinese politiek: de leidende rol van de
CCP, die alle hoofdposities, media, internetcontroles en belangrijke politieke instituties in hun macht
hebben.
Belang van deze historie:
- De heropkomst van China als wereldmacht gaat terug tot in 1949 (Chinese Revolutie)
- De moderne opkomst van China is zonder twijfel aan de economische hervormingen sinds ’77 te wijden.
China is de tweede grootste economische en handelsstaat van de wereld, na VS. Ook zal zij de grootste zijn
rond 2020.
- Ook op andere facetten is de wereldmacht van China aan het groeien.
 China heeft het grootste leger en spendeert op VS na het meeste geld aan kracht.
 Haar invloed in Afrika is gegroeit door de gigantische investeringen daar vanwege energiebronnen.
 Grotere invloed in de G-20 en de WTO
- China’s ‘soft’ power is gelinkt door zijn associatie met antikolonialisme en zijn capaciteit om zichzelf als
de vertegenwoordiger van het Zuiden te schetsen.
- Toch moet de macht van China niet worden overschat.
 China is nog steeds relatief ver weg om de VS te overwinnen als wereldmacht
 China beaamt dat de VS-hegemonie een grote variëteit aan voordelen voor hen kent, zodat China
wereldmacht kan hebben zonder verantwoordelijk te zijn voor de hele wereld. Bv. China moest gee
internationaal antwoord geven op de financiële crisis.
 China is onwillig om zichzelf een duidelijke globale rol aan te duiden, ze houdt zich meer bezig met
samenwerkingen met andere staten. In deze zin in Chinese buitenlande politiek minder gestructureerd rond
wereldmachtprojectie en meer in voorwaarden handhaven die goed zijn voor een blijvend economisch
succes.
 Velen stellen dat door zijn interne contradicties Chinaa gelimiteerd is in zijn externe invloed. De
economische liberalisatie zal uiteindelijk onhoudbaar zijn met een éénpartijdig authoritair regime volgens
hen, wat betekent dat de monopolie van de CCP druk zal beginnen voelen voor een politiek hervorming
en dit waarcschijnlijk de val van de CCP zal teweegbrengen.
9.2
FOCUS ON
Elements of national power
Nationale macht (capaciteit dat een staat invloed op andere actoren kan uitoefenen) wordt vaak gelinkt met
de ranking van de hiërarchie van de staten
De 4 sleutelelementen van nationale macht:
 Military strength
Zeer realistische denkwijze. Militaire capaciteit zorgt voor de bescherming van het territorium en
mensen van externe agressie. Ook zorgt het voor intresten door expansie.
 meest geavanceerde wapenbeleid, discipline, leiderschap, training, moraal zijn afhankelijke
factoren hiervan

Economic development
Het gewicht van een staat in de internationale politiek is gelinkt met hun welvaalt en economische
bronnen. Een zeer welvarend land kan ook meer en beter wapens aanmaken.
Moderne technologie en geavanceerde industriële vestigingen geeft een staat ook politieke macht
ten aanzien van zijn handelspartners.

Population
Een grote populatie is gunstig materieel en economisch gezien.
Potentieel grote werkgelegenheid en groot leger. Hooewel ook vaardigheid, educatie en ICT-skills
ook van groot belang is voor economisch en militair succes.

Geography
Geopolitiek beklemtoont dit element.
Van groot belang zijn:
- waar het gelegen is
- het klimaat (aarbevingen)
- natuurlijke rijkdommen
- toegang tot de zee (militaire en handelstoepassingen)
- aanwezigheid van rivieren
- samenstelling van de grond (landbow)
- toegang tot mineralen en energiebronnen (olie, gas, ….)
Beyond ‘power over’?
Idee van macht vs dominantie en controle eigenlijk nog wel realistisch?
- Tot ’80 belang van militaire en economische kracht in de wereld te hebben. Te vergelijken met
billiardballen die tegel elkaar botsen (p.7).
- Dit systeem is minder relevant gwoden door een grote variëteit aan nieuwe ontwikkelingen.
(Bv. 9/11, het einde van de Koude Oorlog en de bipolaire wereld, gegroeide aandacht voor
mensenrechten, vormen van regionale en internationale overheden)
- Barnett en Duvall( (2005) pleitten voor een meer genuanceerde benadering voor ‘macht’ gebaseerd op 4
contrasterende concepten.
 Compulsory power: laat toe dat één actor direct controle heeft over een andere meestal omwille
van militaire of economische redenen
 Institutional power: houdt in dat actoren op een indirecte manier controle over andere
uitoefenen, waarbij staten bv. internationale instituties gaan oprichten om er voordeel op lange
termijn uit te halen.


Structural power: dit schept de belangen en capaciteiten van actoren tov andere actoren. Bv. het
globale kapitalistische systeem
Productive power: intersubjectieve macht; macht in de zin van de mogelijkheid hebben om elk
zijn eigen overtuiging, waarden en percepties te hebben of net deze op te dringen aan anderen.
The ‘war on terror’
ook gekend als GWOT (Global War on Terror)
- Verwijst naar de initiatieven die de VS heeft genomen om de groepen en krachten verantwoordelijk voor
terrorisme te vernietigen. Dit als antwoord op 9/11 en om de veiligheid te waarborgen.
- Het gaat om een nieuwe soort van bedreiging
 door niet-staat actoren en in het bijzonder door terroristische groupen (rogue states)
 masavernietigingswapens
 militante theorieën van radicale Islam
- Kritiek
 de inherente vaagheid van deze ‘war on terror’ legitimeert Amerika om een bijna ongelimiteerde reeks
van buitenlandse interventies uit te voeren
 doordat er een klimaat van angst te creëren kan Amerika de publieke opinie sterk manipuleren en
toestemming voor mogelijke imperialistische en illiberalistische politiek verkrijgen.
 Is het wel mogelijk om een oorlog te voeren tegen een zulk abstract begrip als terrorisme?
Pre-emptive attack
Een militaire actie die gebeurd omwille van het voorkomen van zeer waarschijnelijke agressie in de
toekomst. Een zelfdefensieve anticipatie dus. Een wijze van met potentiële agressors om te gaan.
Het heeft de aandacht getrokken sinds de jaren ’90 in verband met de mogelijke dreiging van ‘rogue states’
en terrorisme, vooral dan in het geval van Irak in 2003.
Het voordeel hiervan is dat men ingrijpt voordat de militaire actor te sterk geworden is, waardoor de kost
van de interventie gedrukt wordt.
Alternatieven zouden net de potentiële agressor kunnen helpen.
Net omdat het om potentiële verwachtinge gaat is het moeilijk om hiervoor internationale steun voor te
krijgen.
 Het is zo goed als illegaal in het VN-charter, waarin staat dat oorlog enkel goedkeurbaar is in gevallen
van individuele of collectieve zelfverdediging is.
Hegemonic stability theory
Overtuiging dat een dominante militaire en economische macht noodzakelijk is voor de stability en
voortzetting in een liberale wereldeconomie.
 Vooral beaamd door realisten en neoliberalisten
Het bevat 2 hoofdcomponenten:
- Het stelt dat de wereld in voortdurend gevaar leeft om ondermijnd te worden door het groeiende
nationalisme en protectionisme.
 Een set grondregels voor economische concurrentie is daarom noodzakelijk voor succes als men het
over vrije markt heeft.
- Het stelt ook dat een dominante macht bereid en gemachtigd is om zulke regels te handhaven en te
bekrachtigen.
 De bereidheid hiervoor vloeit voort uit het feit dat door de hegemonie, zijn eigen intressen met die van
het systeem zullen samenvallen. De dominante staat zal dus naar zijn eigen langetermijn belangen handelen
en handelt dus niet altruïstisch
De machtiging hiervoor vloeit voort uit het feit dat hij de capiteit heeft om publieke goederen te leveren.
 De hegemoon is dus machtig genoeg om in ‘algemene winsten’ en niet in ‘relatieve winsten’ te denken.
Als extra staving hiervoor stelt men het voorbeeld van een minder machtige staat die dus verplicht is om
naar nationale belangen te helpen.
Om een hegemoon te zijn moet een staat dus
 over voldoende macht beschikken om te regels te bekrachtigen
 over de wil beschikken om deze macht te gebruiken
 toegewijd zijn tot een systeem dat voordeel biedt voor de grote massa van staten ipv zijn eigen nationaal
belang
Offensive or defensive realism?
Moedigt onzekerheid en instabiliteit in het internationale systeem staten aan om ‘overleving’ als prioritair te
beschouwen of om naar overheersing te streven?
Zijn staten voldaan als ze hun veiligheid hebben verzekerd of willen ze gewoon steeds meer macht?
Zulke vragen worden behandeld binnen het neorealisme.
Offensieve realisten als Mearsheimer argumenteren dat het de combinatie van anarchie en onzekerheid
over de acties van andere staten, staten geen andere keuze laten dan hun macht te doen stijgen in de
machtshiërarchie.
 Vanuit deze opinie zouden alle staten ‘hyperpowers’ of ‘wereldhegemonen’ willen zijn met als gevolg
dat een grote machtscompetitie onvermijdelijk is.
Defensieve realisten als Mastanduno stellen dat ondanks men verwacht dat staten willen voorkomen dat
andere staten ‘winsten’ maken op hun ‘kosten’, niet noodzakelijk hun eigen ‘winsten’ willen maximaliseren.
De motivatie hierachter is hun eigen veiligheid garanderen.
 Bv. Reactie van de VS op de industriële groei van Japan na 1945.
De eersten suggesteren eindeloze oorlogen en geweld, de tweede dat internationale zaken gekarakteriseerd
worden door vrede en stabiliteit.
To balance or to bandwagon?
Neorealistische theoretici zien de huidige wereldmachtsbalans als een gevolg van structurele druk van
staten op die machtsverdeling.
Geconfronteerd met de onzekerheden en instabiliteiten van internationale anarchie, moeten staten kiezen
tussen
 Balanceren: een oppositie tegen een groeiende grote macht vormen door zich samen te ‘plakken’ met
andere zwakkere staten. Bv. EU.
Dit gebeurt in het meeste en verklaart de vele allianties tussen staten die in feiten politicel en/of
ideologische vrijanden zijn. Bv. VS en Sovjet-Unie tijden WOII.
 Bandwagoning: zich bij de groeiende of belangrijke macht ‘plakken’
Dit gebeurt omdat groeiende machten in een context van anarchie als iets angstig wordt aanzien door de
anderen, ook omdat er angst is om ze niet weten hoe deze staat hen (de zwakkere staten) zal behandelen.
 Simpel gezegd kan men grote machthebbende staten niet vertrouwen
9.3
CONCEPTS
Een internationaal systeem waar zich 2 belangerijke machtsblokken
bevinden (2 polen).
Wordt vaak in verband gebracht met de Koude Oorlog gekenmerkt
door de oost-west/communisme-kapitalisme rivaliteit.
Neorealisten beschouwen het als een periode van stabiliteit en
relatieve vrede.
Liberalen beschouwen het echter als een periode onzekerheid en
spanning, resulterend in hegemonische ambities en prioritaire militaire
macht.
Bipolarity
betekent letterlijk ‘leider’.
Hegemony
Zeer gesimplifieerd kan men stellen dat het de leiderschap of
overheersing van één element op een systeem van anderen is.
Wordt gebruikt om te verwijzen naar het ideologische leiderschap van
de bourgeoisie op de ‘onderstaande klassen’.
In internationale politiek is een ‘hegemoon’ een leidende staat binnen
een verzameling van staten, gebaseerd op ‘bezit’ of ‘structural power’ ,
meestal het bezit van economische en militaire rijkdommen.
Hij kan de wensen van andere staten vervullen door mee in te
stemmen en dit te promoten.
Volgens Gramsci neemt de term met zich mee dat internationaal of
globaal leiderschap eerder ideologisch is.
Internationaal systeem waarin er 3 of meer machtcentra zijn.
Dit kan variëren van tripolaire systemen (USA,Japan,EU) tot een nietpolair systeem waarin macht zo diffuus is dat geen enkele actor nog
als ‘pool’ beschouwd kan worden.
Neorealisten argumenteren dat multipolariteit voor vluchtigheid en
onzekerheid zorgt, wat enkel tot instabliteit kan leiden en de kans op
oorlog moet verhogen.
Multipolarity
Liberalen argumenteren dat dit systeem gekaraktiseerd wordt door
een tendens van multilateralisme, waardoor een grotere opsplitsing
van macht net voor meer vree, coöperatie en integratie zorgt.
(‘interdependet multipolarity’)
Een benadering in de in de buitenlandse politiek dat de VS weer zou
toelaten om van de voordelen te genieten van zijn ongekende
machtspositie en invloed uit te oefeen in een unipolaire wereld.
Het is een fusie tussen de 2 volgende stromingen:
 Neo-Reagansime: een wereldvisie waarbij ‘goed’ (VS) met de
slechten, ‘duivelsen’ (rogue states) geconfronteerd worden.
Dit brengt met zich mee dat de VS rivalen moet afschrikken en zich
in een onevenaarbaar militair krachtige positie moet bevinden.
Neoconservatisme
 ‘Hard’ Wilsonianism: de wens om de democratie in de stijl van de
VS in de wereld te verspreiden ahv een proces van ‘regime change’,
versterkt door militaire krachten indien nodig.
- De mogelijkheid om de uitkomst van gelegenheid te beïnvloeden=
‘de macht hebben om dat te doen’
- In de internationale politiek is dit de kracht om iets te doen, dat
betrekking heeft op eigen zaken zonder de tussenkomst van andere
landen. (Gaat richting ‘autonomie’)
- In termen van relaties is dit de mogelijkheid om het gdrag van
andere te beïnvoeden (macht over anderen). Dit kan bv. zijn als A B
iets laat doen dat B niet zonder A had gedaan.
- Verschillende karakteristieken: hard/zacht – potentieel/actueel –
structureel - …
Power
- Een staat waarvan de buitenlandse politiek een bedreiging vormt
voor de naburige landen vanwege zijn agressieve intenties, aangroei
van wapenbezit (vooral massavernietigings-) of in associatie met
terorisme.
Rogue state
- De term is controversieel, maar gebruikt door de VS in de vroege
periode na de Koude Oorlog om de ‘nieuwe mogelijke bedreigingen’
voor de wereld te benadrukken.
 Voorbeelden: Afghanistan, Iran, Irak, Libië en Noord-Korea
- Kritiek: term wordt selectief gebruikt en voor eigen voordeel.
 Bv. om de VS interventies te gerechtigen tov andere landen
- Toch is het zeer complex en kent een rogue state een zeer grote
verscheidenheid aan bestaansoorzaken
 bv. vervreemding van de internationale gemeenschap
Een internationaal systeem waar 1 prominente staat of ‘pool’ is.
Hij heeft dus geen potentiële rivalen
Hoewel het een soort wereldregering lijkt blijft de macht relatief en
niet absoluut.
Het systeem kan verdedigd worden doordat de éne dominante actor
over de mogelijkheid bezit om als ‘wereldpolitieofficier’ te dienen en
zo
 oorlog voorkomen. (Pax Britannicus, Pax Americana)
 gegarandeerde economische en financiële stabiliteit door
grondwetten hieromtrent door één actor opesteld
Unipolarity
9.4
Kritiek
 risico dat die actor aan grootheidswaanzin gaat lijden
 schrik voor vijandigheid van de andere actoren tov de dominante
actor
FEATURED THINKERS
Taalkundige theoreticus van de VS en radicale intellectueel.
Hij schreef ‘Syntactic Structures’. Hij vulde de studie van taalwetenschap aan met
die van ‘transformele grammatica’, wat inhield dat mensen een innerlijke capaciteit
hebben op taal te verweren.
Geradicaliseerd gedurende de Vietnamoorlog, werd hij de belangrijkste radicale
criticus omtrent de buitenlandse politiek van de VS.
Ook bekritiseerde hij radicale kritiek tov de massamedia.
Noam Chomsky
Een politieke wetenschapper uit de VS en theoreticus rondom internationale
relaties. Eén van de leidende personen van het offensieve realisme en een
sleutelpersoon in het ontwerpn van de ‘neorealist stability theory’.
- In ‘Back to the Future’ stelde hij dat de Koude Oorlog in grote mate
verantwoordelijk was voor de aanhoudende vrede in Europa.
- In ‘The Tradegy of Great Power Politcs’ argumenteerde hij dat aangezien het
onmogelijk is om te bepalen hoeveel macht genoeg is om te overleven, staten altijd
zullen trachten hegemonie te bereiken. Een agressieve houding als ze geloven om
hier een machtsvoordeel uit te halen is hier een voorbeeld van.
- Hij bekritiseert de VS-politiek rond China, omdat hij gelooft dat deze politiek
China net ‘krachtiger’ maakt, wat uiteindelijk in het nadeel van de VS zal spelen.
- Hij was tegen de Oorlog in Irak omdat dit volgens het het Anti-Amerikansieme
in de Arabierse en Islamitische landen zou vergroten.
John Mearsheimer
Amerikaanse academicus en analyticus van buitenlandse politiek.
- Eén van de leidende theoretici achter ‘complex interdependence’ wat een
alternatief vormde voor het realistische geloof in internationale anarchie.
- Hij benadrukte de noodzaak voor de VS om het nationaal belang te
herdefiniëren met zicht op globalisatie beseffende dat deze globalisatie een grotere
druk op multilaterlatie coöperatie teweegbrengt.
‘The USA can’t go alone’
- Word geassocieerd met het idee van ‘soft power’ (de mogelijkheid om aan te te
trekken en te overtuigen) en later met de notie van ‘smart power’ (combinatie
tussen soft en hard power)
Joseph Nye
Britse academicus en uitvoerend leider in de internationale politieke economie
Beschrijft zichzelf als een ‘nieuwe realist’
- Haar idee van ‘structurele macht’ hervormde het debat over de daling van macht
van de VS en zijn implicaties
 dit is de mogelijkheid om het ‘framework’ waarin globale actoren te opereren te
creëren, dus ‘how things shall be done’.
- Ze analyseerde de groeiende verhevenheid van de ‘markt’ boven de authoriteiten
waarin ze verklaarde dat de authoriteit van de staten daalde en het marktsysteem
zeer veel macht bezat.
Susan Strange
10
- Ze bestudeerde de instabiliteit en vluchtigheid van op de markt gebaseerde
economieën, met nadruk op de financiële markten.
WAR AND PEACE
10.1 GLOBAL ACTORS
North Atlantic Treaty Organization (NATO)
Type: Intergouvernementele militaire alliantie
Opgericht: 1948
Hoofdkwartier: Brussel
Lidmaatschap: 28 staten
North Atlantic Treaty Organization, werd opgericht in 1948. Origineel was de bedoeling om de sovjet af te
schrikken door sterk militair verbond te maken. Originineel met 5, nu met 26. Nu is de bedoeling om de
veiligheid van elkaar te garanderen.
Betekenis: De NATO is ’s werelds grootste militaire alliantie. Zoals eerder gezegd was het bedoeld om
tijdens de koude oorlog de Russen af te schrikken, die 7 jaar na de oprichting van de NATO zelf het
warshau pact oprichtte. “To keep the Russians out, the Americans in, and the generals down.” Na de
koude oorlog moisten ze een nieuw doel vinden. Ze definieerden zichzelf als een macht voor europese en
globale vrede te behouden. Ze betekende een belangrijke rol in het conflict in Bosnië in 1996 en richtte het
PFP (partnership for peace) op, zodat vorige communistische landen en anderen zich konden associëren
met de NATO. Na de aanslag op 9/11 trok de NATO voor de eerste keer in de geschiedenis artikel 5 in,
waarmee ze mogelijk een meer globale rol konden spelen. In 2003 nam de NATO het commando over van
het “International Security Assistance Force” in Afghanistan, wat de eerste missie van de NATO
betekende buiten hun noord Atlantische gebied. Een bijkomende verandering in focus kwam er in 2000
toen de NATO zich meer richtte op een uitbreiding naar het oosten toe (vorige sovjet landen). Dit bleef
relatief onschuldig maar de spanningen met de Russen liepen hoog op in 2008 toen Rusland Georgië
binnenviel, nadat Georgië en Oekraïne toenadering zochten tot de NATO. Rusland is ook niet echt zeer
blij met het rakettenschild die de V.S. nu wil plaatsen in Europa.
10.2 FOCUS ON
The Iraq War as a ‘new’ war?
De oorlog in Irak kan op verschillende manieren toch nog gezien worden als een oude oorlog
1. De oorlog was een interstatelijke oorlog tussen de “coalition of the willing geleid door de V.S.
tegen Irak.
2. Amerika rechtvaardigde zijn oorlog door te zeggen dat het uit zelf verdediging aanviel. Het doel
van de Amerikanen was om het regime in Irak te veranderen, want het vorig regime van Sadam
Hussein had mogelijk banden met al-qaeda en vormde dus een bedreiging voor de V.S.
3. Vele critici zien het als een klassieke imperialistische oorlog, die dient om de V.S. door middel van
olie te versterken.
Maar toch heeft deze oorlog ook kenmerken van een “nieuwe oorlog”. Nadat na 3 weken het regime van
Sadam was gevallen, monde het uit in een veel langdurigere complexere volksopstand. De volksopstand
had twee dimensies:
1. Enerzijds was er een conflict tussen de V.S. militaire troepen en de Sunni Guerrilla vechters (die
vroeger aanhangers waren van Sadam en ook veel radicalen van al-qaeda)
2. Aan de andere zijde een halve burgeroorlog tussen de Irakese Sunni’s en de Shia groeperingen.
De V.S. paste doorheen de tijd zijn tactiek aan. Vanaf 2007 waren ze vooral gericht op het voorkomen van
opstanden. naast hun aanwezigheid te verstevigen, zette de V.S. ook meer troepen in de straten van Irak in
de hoop de relaties met de lokale bevolking te verstevigen, en een alliantie tussen V.S. troepen en Sunni’s te
creëren.
Principles of a just war:
Principes van het “Jus ad bellum” (rechtaardigheid om ten oorlog te trekken).






Laatste optie: Alle andere niet gewelddadige opties moeten overwogen zijn vooraleer geweld kan
gerechtvaardigd worden.
Rechtvaardig Doel: Het doel van de oorlog is om een onrecht goed te herstellen. Vaak is het geval
van zelfverdediging na een aanval, gezien als een klassiek voorbeeld van rechtvaardiging van
oorlog.
Legitieme Authoriteit: Hiermee bedoelen ze vaak dat het een wettige constitutionele overheid van
een staat moet zijn, en niet een individu of groep.
Juiste intenties: Oorlog moet uitgevoerd worden op grond van doelen die moreel acceptabel zijn,
in plaats van wraak of gevoelens die kwade bedoelingen hebben.
Redelijke kans op succes: Als je geen kans maakt, is het onnuttig om levens te verspillen.
Proportionaliteit: Oorlog zou moeten uitmonden in meer goed dan kwaad, als in dat elke reactie
op een aanval in proportie moet zijn. Bv een volledige invasie van een land nadat er een grens
overtreding was is niet in proportie
Principes van het “jus in bello” (rechtvaardigheid bij het oorlog voeren).



Discriminatie: Geweld mag enkel gericht zijn op militaire doelen. Dood of verwonding van
burgers zijn enkel acceptabel wanneer ze onbedoelde en onvermijdelijke slachtoffer zijn van
rechtvaardige aanvallen. Vaak wordt dit beschreven als “collateral damage”.
Proportionaliteit: overlappend met “jus ad bellum”, wordt hiermee bedoeld dat het leger niet
groter moet zijn dan nodig om een acceptabele militaire overwinning te behalen, en mag niet
groter zijn dan de provocerende oorzaak.
Menselijkheid: Geweld mag nooit gebruikt worden tegen vijandelijke troepen als ze zijn gevangen
genomen of gewond zijn. Samen met de andere “jus in bello” principes, is dit doorheen de tijd
geformaliseerd als de zogenaamde “wetten der oorlog”.
10.3 CONCEPTS
Balance of power
War
10.4
De term “balance of power” is op veel verschillende manieren gebruikt geweest.
Als beleid verwijst het naar een opzettelijke poging om een machtsevenwicht te
promoten, door diplomatie of eventueel oorlog, om te voorkomen dat een staat een
te dominante machtsrol verwerft. Als een systeem, verwijst het naar een toestand
waarin geen enkele staat domineert over een andere, waarbij men een algemeen
evenwicht probeert te creëren en de hegemonische ambities van andere staten
probeert te verzwakken. Volgens neorealisten zou het internationale systeem op
natuurlijke wijze naar een evenwicht neigen, omdat alle staten in het bijzonder een
mogelijke hegemoon vrezen.
Oorlog is een toestand van gewapend conflict tussen twee of meerdere partijen
(meestal states). Het onstaan van de moderne vorm van oorlog als een
georganiseerde en doelgerichte activiteit stamt af van de ontwikkeling van het
Europese statensysteem in de vroege moderne periode. Oorlog heeft een formeel of
quasi legaal karakter en de zin dat een declaratie van oorlog niet per se gepaard gaat
met het uitbreken van geweld. In de post-koude oorlog tijdperk is het normaal
geworden te verwijzen naar “nieuwe oorlogen”. Deze zijn worden vaak gelinkt aan
binnen staatse etnische conflicten, het gebruiken van geavanceerde militaire
technologie, en de betrokkenheid van niet-staatse aktoren zoals terroristische
organisaties en guerrilla groeperingen.
FEATURED THINKERS
Thomas Aquinas
Karl van Clausewitz
Mohandas Karamchand Gandhi
Italiaanse Dominicaanse pater, theoloog en filosoof. Geboren nabij
Napels, ging Thomas, de zoon van een nobele familie, bij de
Dominicaanse orde, tegen de zin in van zijn familie. Zijn gigantisch
maar niet afgewerkt werk “Summa theologica” begon in 1265, en
behandelt de natuur ban God, moreel en wet, het eeuwige, het
goddelijke, het natuurlijke en het menselijke. Beïnvloed door
Aristoteles en Augustine, gaf hij 3 voorwaarde voor een oorlog om
rechtvaardig te zijn: 1. Oorlog moet verklaart worden door iemand
die de autoriteit heeft om dit te doen. 2. De oorlog moet een
rechtvaardige reden hebben. 3. De oorlogvoerders moeten de juiste
intenties hebben (de wens naar vrede hebben en het vermijden van
het slechte). Aquinas werd heilig verklaard in 1324, en in de 19 de
eeuw maakte paus Leo III de werken van Aquinas de basis van de
Katholieke Theologie.
Hij was een Pruisische generaal en een militaire theoreticus. Als
zoon van een Lutheraanse pastoor, voegde hij zich bij het
Pruisische leger op zijn 12 jaar, en kreeg de rang van majoorgeneraal op 38 jarige leeftijd. Nadat hij de filosofie van Kant had
bestudeerd en betrokken was bij de reformatie van het Pruisische
leger, gaf Clausewitz zijn ideeën over militaire strategie weer in zijn
boek “On war” (1832). Grofweg geïnterpreteerd als het idee dat
oorlog in principe een politieke daad is, een instrument van het
beleid, het boek beschrijft een drievoudige theorie over
oorlogsvoering die inhoud: 1. De massa die gemotiveerd is door
een gevoel van nationale samenhorigheid, 2. Het leger, die
strategieën ontwikkelt om onvoorziene gebeurtenissen in kaart te
brengen 3. De politieke leiders, die de doelen van de militaire acties
vooropstellen. Clausewitz wordt vaak gezien als de grootste
schrijver over militaire theorie en oorlog.
Indische spiritualist en politieke leider. Als advocaat opgeleid in
Groot Brittannië, werkte Gahndi in Zuid Afrika, waar hij protesten
organiseerde tegen discriminatie. Nadat hij terugkeerde naar India
in 1915, werd hij de leider van de nationalistische beweging, waarbij
hij onvermoeid pleitte voor onafhankelijkheid, die uiteindelijk
behaald werd in 1947. Gahndi’s ethiek van niet-gewelddadige
weerstand “satyagraha”, samen met zijn streng vrome levensstijl,
Mary Kaldor
Thucydides
Michael Walzer
11
gaf de beweging voor Indische onanfhankelijkheid een enorm
morele autoriteit. Afgeleid van het Hinduisme, was Gandhi’s
politieke filosofie gebaseerd op de veronderstelling dat het
universum geregeld is door algemeenheid van de waarheid (of satya)
en dat de mensheid uiteindelijk één is. Gandhi werd vermoord in
1948 door een fanatische Hindu, waarbij hij dus slachtoffer werd
van de gewelddadige Hindu-Moslim oorlog die volgde na de
onafhankelijkheid.
G.B. academica en internationale relaties theoretica. In haar boek
”nieuwe oorlogen en oude oorlogen” , linkt Kaldor de nieuwe
oorlogen aan de crisis bij staats autoriteiten die tot stand in
gekomen door de impact van privatisering en globalisering.
Gewelddadige gevechten om controle over een staat te krijgen
leiden naar massieve schendingen van mensenrechten, waarbij
geweld vaak wordt uitgevoerd in de naam van identiteit en
voornamelijk gericht op burgers. Nog werken van haar zijn “Global
society” en “Human Security”.
Griekse Historicus met filosofische interesses. Thucydides zijn
grootste werk “The history of the Peloponnesion war” vertelt
over de strijd tussen de Atheners en Spartanen over de controle van
de hellenistische wereld van 431-404 V.C., wat uitliep in de
ondergang van de Atheners, de bakermat van de democratie. Hij
legde het conflict uit in termen van dynamiek van de machtpolitiek
en de relatieve macht van rivaliserende stedenstaten. Zodoende
ontwikkelde hij de eerste onderbouwde realistische visie over
internationale conflicten en misschien ook wel de eerste theorie
over internationale relaties. Zijn donkere kijk op de menselijke
natuur beïnvloede Hobbes in de “Melian dialoog” (komt voor in
zijn boek), Thucydides toonde aan hoe macht politiek onverschillig
staat ten opzichte van morele argumenten, een les die soms
universeel genomen kan worden.
Als Joods Amerikaanse politieke filosoof, maakte Walzer grote
bijdragen tot het denken over de ethiek van oorlog. In “Just and
Unjust Wars”, ontwikkelde hij een rechtvaardige oorlog theorie
gebaseerd op het “legalist paradigm”, wat parallellen aankaart tussen
de rechten en verantwoordelijkheden van individuelen en staten.
Dit impliceert dat staten zichzelf mogen verdedigen tegen agressie,
mogelijk door een preventieve aanval (rechtvaardig), maar dat
agressie in de zoektocht naar zelfinteresses uitgesloten is
(onrechtvaardig). Walzer erkende dat een “supreme emergency”
(groot gevaar), (waarmee hij een imminente en belangrijke
bedreiging van een staat bedoelt) kan betekenen dat de regels opzij
moeten geschoven worden. Andere werken zijn “Spheres of
Justice” en “Arguing about War”.
NUCLEAR PROLIFERATION AND DISARMAMENT
11.1 FOCUS ON
North Korea: a rogue nuclear state?
Noord Korea wordt vaak gezien als een school voorbeeld voor wat er gebeurd wanneer een schurkenstaat
massavernietigingswapens in handen krijgt. Het creëert een vooruitblik van nucleaire avonturisme waarmee
niet alleen zuid Korea,maar ook Japan en zelf de V.S. bedreigd wordt. De gedachte dat een kern aanval
door Noord Korea een reële en imminente dreiging is komt door 3 redenen:
1. Noord Korea is uniek in het feit dat het zo goed als compleet afgesloten leeft van de
buitenwereld, het trekt zich niets aan van druk van andere landen en heeft lak aan multinationale
verdragen (zo trok het zich bijvoorbeeld terug uit het NPT: Non Proliferation Treaty: Het niet
verspreiden van kernwapens.).
2.
De leider van Noord Korea is excentriek en autocratisch: Kim Jong-il, is sterk verbonden met zijn
militaire tak en is doordrongen van een marxist-leninistische ideologie die overal ter wereld al is
opgegeven.
3. Het regime heeft het record van brutale interne onderdrukking, en toont daarmee aan dat het
bereid is om geweld te gebruiken om hun politieke doeleinden te verwezenlijken.
Maar zo’n denken toont een enge visie over Noord Korea. De agressieve houding van Noord Korea t.o.v.
de rest van de wereld komt van veel dieper en moet begrepen worden in de zin van Korea zijn positie als
een klein maar strategisch gepositioneerd land, die eeuwenlang door invasies en uitbuiting gekweld is
geweest. Harde Japanse koloniale heerschappij werd eindelijk omvergeworpen in 1945, alleen maar om
gevolgd te worden door een burgeroorlog met aan de ene kant de noorderlingen gesteund door de Sovjet
Unie, en aan de andere kant de zuiderlingen gesponsord door de V.S. Maar zelfs nadat er een
wapenstilstand werd afgekondigd (geen echte vrede) in 1953, bleven de noord Koreanen hiermee in hun
hoofd zitten. Na de val van Rusland en de geleidelijke liberalisering van China komt Noord Korea volledig
geïsoleerd te staan, terwijl ze zelf grote economische problemen hebben en staan tegenover een goed
uitgerust zuid Koreaanse leger, gesteund door de V.S. Als diplomatieke benadering moet je dus rekening
houden dat Noord Korea meer bang dan agressief is, en hun prioriteit is het behoudt van hun regime.
Nuclear ethics: indefensible weapons?
Moeten we kernwapens behandelen als eender welk wapen? Volgens de realisten zijn kernwapens gewoon
de volgende in het lijstje van wapen escalatie. Als men ze als normaal beschouwt, betekent dit dat men ze
mag opstapelen, en mag gebruiken wanneer nodig geacht. Dit was zeker actueel in de koude oorlog, en
vele realisten vonden toen dat kernwapens een legitiem wapen waren, op grond van afschrikking en de
MAD doctrine (als je niet weet wat MAD is zie naar concept hieronder.) Doch het moet gezegd worden dat vele
realisten hun steun aan kernwapens opgaven na de koude oorlog, aangezien het de afschrikkingstheorie
overbodig maakte. Maar, kernwapens worden algemeen gezien als incompatibel en moraalloos. Voor
pacifisten zijn kernwapens het perfecte voorbeeld van de gestoordheid van oorlog. Denken aan het
gebruiken van kernwapens staat voor hen gelijk aan denken over het einde van de mensheid. Verder is het
moeilijk te zien hoe je kernwapens verzoent met de theorie van een rechtvaardige oorlog (zie hfst 10),
wegens hun gebrek aan proportionaliteit, discriminatie en menselijkheid. De auteur Nye (1988) probeerde
toch deze twee te verzoenen door 5 ‘maxims of nuclear ethics’ te geven:
1. De enigste reden om kernwapens te hebben is zelfverdediging.
2. Kernwapens mogen nooit behandeld worden als ‘normale’ wapens.
3. Het doel van elke nucleaire strategie moet zijn het minimaliseren van kwaad aan onschuldigen.
4. We moeten eraan werken om in de nabije toekomst oorlog te vermijden.
5. We moeten eraan werken om op lange termijn onze afhankelijkheid van kernwapens af te
bouwen.
11.2 CONCEPTS
Arms race
Een wapenwedloop is een georganiseerde ophoping van militaire wapens die voorkomt
wanneer twee of meerdere staten wapens aanmaken om hun militaire capaciteiten als
reactie op de ander te verhogen. Voorbeelden hiervan zijn de schepen wedloop voor WOI
en de nucleaire raketten wedloop tussen de V.S. en Rusland tijdens de koude oorlog. Ze
kunnen aangewakkerd worden door defensieve berekeningen (denk aan security dilemma:
speciefiek: we moeten onszelf verdedigen: hoe gaan we dit doen? Meer wapens. De vijand ziet dit en denkt:
oei we moeten onszelf verdedigen tegen al die wapens. Hoe moeten we dit doen? Meer wapens…) Of
omdat de ene staat militaire overmacht wil behalen op de andere zodat een offensief beleid
(een aanval dus) kan volgen. Hoewel wapenwedlopen de kans op oorlog kunnen verhogen,
kunnen ze zeker ook de kans verkleinen door een machtsbalans te creeren. (denk in dit geval
specifiek aan MAD: Mutual Assured Destruction. Zowel de V.S. als Rusland hadden kernwapens en
konden dus elkaar platleggen maar het vernietigen van de ene betekende ook de ondergang van de andere,
aangezien beiden een First strike plan (om als eerste aan te vallen) en een second strike plan (om terug te
kunnen schieten ook al was hun land platgelegd, bv door nucleaire duikboten) hadden, vielen ze elkaar uit
schrik niet aan).
12
TERRORISM
12.1 GLOBAL ACTORS
Al-Qaeda
Type: Transnationale terroristisch netwerk
Ontstaan: 1988
Grootte: 500-1000 aanhangers
Al-Qaeda ontstond in Afghanistan in 1988 na de Russische interventie van 1979, maar het kreeg een
ideologische achtergrond mee die terug kan getraceerd worden naar Sayyid Qutb (zie p203) en de
Moslimbroederschap. Net als andere anti-sovjet bewegingen werd het ondersteund tijdens deze periode
door de V.S. met geld en wapens. De leider Osama Bin Laden, een rijk en invloedrijk man, creëerde
haatgevoelens ten opzichte van het westen en onislamitische leiders door de golf oorlog in 1991 en de
bezetting van V.S. troepen in Saudi Arabië, en de weigering van Saudi Arabia om te mogen helpen. Hun
hoofdkwartier lag in Suddan van 1992 tot 1996, daarna doken ze onder in Taliban bezet Afghanistan. Sinds
de omverwerping van het Taliban regime in 2001, wordt gedacht dat Al-Qaeda opereert vanuit stamlanden
(hier bestaat geen goede vertaling voor) aan de grens met Pakistan-Afghanistan. Buiten 9/11 zijn tal van aanslagen
opgeëist door Al-Qaeda.
Betekenis: Al-Qaeda wordt vaak geprezen omwille van het herdefiniëren van terrorisme and tijdens dit
proces ook bij te dragen aan een herconfiguratie van de grootmachten.
Dit gebeurde op 3 aspecten:
1. Op de eerste plaats heeft Al-Qaeda zich aangepast aan de nieuwe omstandigheden van globale
inter-communicatie, en opereren als een los netwerk in plaats van een strak georganiseerde
organisatie, en maken goed gebruik van moderne informatie en communicatie technologieën.
2. Al-Qaeda heeft een reeks nieuwe soorten terroristische technieken ontwikkeld, met onder andere
de zelfmoordaanslagen en meerdere simultane bomaanslagen op een aantal verschillende doelen.
Ook hebben ze een globale reikwijdte, waarmee ze kunnen opereren in het Midden-Oosten,
Afrika, Noord-Amerika, Europa en Azië.
3. Al-Qaeda dient als de militaire tak van de moderne Islamitische beweging, waarbij ze helpen aan
het verspreiden van de globale jihad. Zodoende heeft deze organisatie bijgedragen aan de
moderne problemen die voorkomen tussen de westerse wereld en de islamitische wereld. (Cf
11/9)
Of Al-Qaeda zo belangrijk blijft is betwistbaar. Sommige zeggen dat de rol van Al-Qaeda in de
toenemende spanningen tussen west en islam overschat wordt. (bv. De keuze van de V.S. om Irak binnen
te vallen is complex en niet eenzijdig.) Zeker het idee dat Al-Qaeda de islamitische wereld heeft
gemobiliseerd tot de jihad is betwijfelbaar. Bovendien zou Al-Qaede in dat geval een grote inschattingsfout
hebben gemaakt door de “twin towers” aan te vallen, waarna de Amerikanen alles inzette om Al-Qaeda uit
te roeien, waardoor ze onder andere hun vaste basis kwijt zijn en vele leiders zijn verloren. Kritische
theoretici hebben benadrukt dat de reikwijdte van het ‘catastrofale terrorisme’ dat Al Quada voorstelt niet
zo zeer gebaseerd is op basis van de soort en omvang van de dreiging en meer op basis van hoe de VS
besliste om te reageren op 9/11 door Al Qaeda zwart te maken en het te veranderen in een wereldwijde
merknaam.
12.2 FOCUS ON
Suicide terrorism: religious martyrdom or political strategy?
Hoe kunnen we zelfmoordaanslagen uitleggen? Hoewel ze niets nieuw zijn (cf. Kamikaze piloten WOII), is
er een significante toename van zelfmoordaanslagen in de laatste jaren. In de jaren 80 waren het er 3 per
jaar, in de jaren 90 een tiental per jaar, sinds de jaren 2000 een 100 tal per jaar. Deze trend wordt vaak
gewijd aan de toename van religieus-geïnspireerde martelaarschap. (e.g. Al-Qaeda en Hezbolla). In dit geval
is de verhoogde ijver en absolute toewijding die nodig is om mensen te overtuigen zichzelf te doden tijdens
hun aanslag om politieke doeleinden komt meer dan waarschijnlijk voor in een context van
fundamentalistisch religieus geloof, vooral wanneer dit geassocieerd wordt met leven na de dood. (cf de 70
maagden in de hemel. (Heb trouwens ooit gelezen dat “manden met dadels” hetzelfde woord heeft als “maagd”, en dat er
tijdens een vertaling iets mis is gelopen, en dat dus origineel een martelaar 70 manden met dadels op zich heeft staan wachten
in de hemel i.p.v. 70 maagden.)).
Maar, de auteur Pape (2005) concludeerde op basis van een aantal analyses dat er weinig bewijs is van een
link tussen het terrorisme en het fundamentalisme, of enig welke vorm van geloof. De meeste
zelfmoordaanslagen kwamen voor in een context van nationalisme of separatisme, waarvan het grootste
aantal bij de “Sri Lankan Tamil Tigers”, een nationalistische beweging gebaseerd op een profane ideologie.
In dit opzicht, kan zelfmoordterrorisme het best uitgelegd worden op basis van strategische overweging.
De strategische basis voor zelfmoordaanslagen is dat, omdat je er jezelf moeilijk kan tegen verdedigen, ze
een effectieve vorm zijn van terrorisme (Cf. definitie terrorisme bij concept.). Hierbij komt dat ze een
enorm morele kracht meebrengen, en demonstreren de wilskracht en overtuiging die hen inspireren en
doen het onrecht waartegen ze vechten uitvergroten.
12.3 CONCEPTS
Terrorism
13
Terrorisme, in de breedste zin van de betekenis, verwijst naar een poging om politieke
doeleinden door te drijven door geweld te gebruiken dat een klimaat van angst,
bezorgdheid en onzekerheid opbouwt. De meest voorkomende vorm van terrorisme zijn
onder andere sluipmoorden, bombardementen, gijzelnemingen en vliegtuigkapingen,
hoewel terrorisme met een globale reikwijdte, zoals gedemonstreerd op 11/9, dit fenomeen
kan herdefiniëren. De term is hoogst kleinerend en wordt vaak selectief gebruikt (de ene
terrorist is de andere z’n vrijheidsstrijder). Hoewel terrorisme vaak wordt afgeschilderd als
een anti-overheid beweging, kunnen overheden ook terrorisme gebruiken op hun eigen
bevolking, zoals in het geval van ‘staatsterrorisme’.
HUMAN RIGHTS AND HUMANITARIAN INTERVENTION
13.1 GLOBAL ACTORS
Amnesty International (AI)
Type: NGO
Opgericht: 1961
Hoofdkwartier: Londen
Leden: 2.2 miljoen
Medewerkers: ongeveer 500
Amnesty International is een internationale NGO die aandacht trekt naar mishandeling van mensenrechten
en campagnes voor volgzaamheid met internationale standaarden, waarbij ze een speciale nadruk leggen op
politieke gevangenen. Beginnend als een kleine groep van schrijvers, academici, advocaten en journalisten,
Amnesty International heeft zich wereldwijd ontpopt tot een internationale organisatie met in 2005, 52
sectoren wereldwijd met een aanwezigheid in een honderdtal meer. Een internationale raad
vertegenwoordigt verscheidene sectoren van Amnesty, internationale netwerken en bijhordende groepen.
Het verkiest de internationale uitvoerend comité, die de brede strategie voorlegt van de organisatie. Het
internationale secretariaat geleid door de algemene secretaris, is verantwoordelijk voor het leiden van de
alledaagse zaken van de organisatie.
Betekenis: Amnesty aast voornamelijk op overheden, waarbij ze politieke gevangenen en religieuze
gevangenen vrij willen krijgen, of verzekeren dat diegene die gearresteerd zijn een eerlijk proces krijgen, of
marteling uitsluiten, of de doodstraf en andere harde aanpakken uitsluiten, en zei die mensenrechten
misbruiken aanpakken. Z’n voornaamste wapens zijn publiciteit, opvoeding en politieke druk. Dit worden
voornamelijk uitgevoerd door het uitvergroten van een individuele zaak, waarbij Amnesty medewerkers
slachtoffers interviewen, hun “adoptie” (gewoon hen steunen) aanmoedigen bij leden en voorstanders die zich
inzetten in een brieven schrijven campagne, en het publiceren van gedetailleerde verslagen. Zulke
activiteiten worden gesteund door bredere acties. Sinds de jaren 70 is Amnesty meer en meer verwikkeld
geraakt in het voorstellen en optekenen van mensenrechten legislatuur, zoals de V.N.’s 1975 “declaration
on torture”. Amnesty wordt wereldwijd beschouwd als de enige dominante kracht op het gebied van
mensenrechten advocatie, waarbij ze meer invloedrijk zijn dan alle andere groepen tezamen. Ze hebben
ook al vele prijzen en titels gewonnen. Amnesty z’n kracht zit erin dat ze een globaal profiel hebben als de
organisatie met de langste geschiedenis en de grootste merk herkenbaarheid op het vlak van
mensenrechten.
Die reputatie wordt nog verstevigd door een nadruk op ijverige onderzoeken en onpartijdige verslagen. De
zelf opgelegde gelimiteerde mandaten van Amnesty heeft ook voordelen. Door zich voornamelijk op
politieke gevangenen te focussen kan de organisatie goed en specifiek werk leveren. Amnesty heeft daarom
een duidelijk doel en door het succes met individuele zaken, kan het vaak successen voorleggen aan zijn
leden. Toch heeft Amnesty kritiek gekregen op twee vlakken. Ten eerste, hun focus op misbruik van
mensenrechten ligt voornamelijk bij iets meer open en democratische landen, waarbij ze dus vaak ’s
werelds grootste mensenrechtenschenders uitsluiten. Amnesty zegt daarop dat ze helpen waar ze het
meeste kans hebben om effectief succes te boeken. Ten tweede wordt Amnesty beschuldigd van
ideologische voorkeur, vaak gelinkt aan verdere kritiek op de doctrine van mensenrechten. (met andere
woorden, landen zoals China en Rusland klagen dat ze in hun land niets te zoeken hebben en dat Amnesty heel partijdig is,
en ook landen zoals de V.S. klagen hier over (cf. Doodstraf)).
13.2 FOCUS ON
Democracy as a human right?
In hun eerste vorm waren mensenrechten grondig anti-democratisch. Dit was omdat het de bedoeling had
individuen meer macht te geven, en had tot gevolg een beperking van de autoriteit van de overheid,
ongeacht of de overheid democratisch of autoriteit was. Democratie dreigde soevereiniteit over te dragen
van het individu naar de mensen, waarbij een situatie werd gecreëerd waar democratie zou leiden tot
‘tirannie van de meerderheid’, ten nadele van de minderheid hun rechten en individuele vrijheden. Zo
genaamde liberale democratieën beschouwen mensenrechten liberaal in plaats van democratisch. Dit
impliceert dat in liberale democratieën mensenrechten voorrang krijgen over democratie. Maar, doorheen
de tijd zijn de spanningen tussen mensenrechten en democratie weggewerkt, zelfs tot het punt waar men
democratische promotie een sleutelelement in het moderne mensenrechten agenda. Dit zowel wegens
praktische als theoretische redenen. In praktische termen, democratie heeft vaak geleid naar betere (maar
nog niet perfecte) respect voor mensenrechten en post communistische of oud-autoritaire regimes. Op
theoretisch vlak, werd de verdediging van traditionele burger vrijheden steeds meer gezien als een
aanleiding tot het leggen van een basis van democratische gedachten.
13.3 CONCEPTS
Genocide
Genocide is een poging om in z’n geheel of gedeeltelijk, een nationale,
etnische, ras of religieuze groep uit te roeien. De U.N. Genocide
conventie (1948) identificeert 5 daden:
1. Leden van een bepaalde groep vermoorden.
2. Serieuze lichamelijke of mentale schade aan leden van een groep
veroorzaken.
3. Expliciet voor een groep levensomstandigheden uitdokteren om
hen fysisch geheel of gedeeltelijk te vernielen.
4. Maatregelen opleggen die bedoeld zijn om geboortes te
voorkomen binnen een bepaalde groep
5. Met geweld kinderen overbrengen van de ene groep naar een
andere.
Genocide moet een absolute beslissing, plan of programma bevatten om
een bepaalde groep mensen uit te roeien. Het kan overlappen met
etnische zuivering, hoewel die laatste ook inhoudt met geweld een
etnische groep verplaatsen.
Humanitarian intervention
Human Rights
Humanitaire interventie is een militaire interventie die uitgevoerd wordt
in naam van humanitaire redenen in plaats van strategische doelen. Maar,
de term is een twistpunt en diep controversieel, niet te min omdat door
een interventie als humanitair af te schilderen, het plots legaal en
verdedigbaar wordt. Het gebruik van de term moet daarom besproken
worden. Desalniettemin, sommige definiëren humanitaire interventies op
vlak van intenties: een interventie is humanitair als het primair
gemotiveerd is met het verlangen om schade te verkomen aan andere
mensen, accepterend dat er altijd gemixte motieven zijn voor de
interventie. Anderen definiëren humanitaire interventies op vlak van
resultaat : een interventie is humanitair, alleen als het resultaat een netto
verbetering is van omstandigheden en een vermindering van menslijk
lijden.
Mensenrechten zijn rechten waar mensen recht op hebben door
simpelweg mens te zijn; ze zijn de moderne en seculaire versie van de
‘natuurlijke rechten’. Mensenrechten zijn universeel (in de zin dat ze
behoren tot mensen overal, achteloos hun religie, sekse, ras en andere
verschillen. Fundamenteel (als in dat je ze niet kan verwijderen),
ondeelbaar (als in dat alle rechten onderling even belangrijk zijn) en
absoluut (als in dat ze niet beperkt kunnen worden). Internationale
mensenrechten zijn opgenomen in een verzameling van zowel verenigde
naties verdragen en conventies als in andere verdragen en conventies.
14
INTERNATIONAL LAW
14.1 GLOBAL ACTORS
International Court of Justice (ICJ): is het belangrijkste juridische orgaan van de VN. Het is opgericht in
juni 1945 in trad in werking in april 1946. Het moet de naleving van de internationale wetgeving
controleren, ruzies tussen staten oplossen en advies geven. Het bestaat uit 15 rechters verkozen voor 9 jaar
door de algemene vergadering en de veiligheidsraad. 1/3e van het Hof wordt elke 3 jaar verkozen, de
permanente leden van de veiligheidsraad hebben altijd een rechter. Er is een president en vice president
gekozen door de leden van het Hof (om de 3jaar). De voorzitter verdeelt het werk en heeft een extra stem
indien de stemmen ex aequo zijn.
Het ICJ is het orgaan met het meeste macht om toe te zien op de internationale wetgeving en ruzies. Het
heeft basislijnen uitgetekend ivm water, visrechten,… Het heeft een aantal successen gekend in het
oplossen van ruzies (El Salvador en Honduras in 1969, Kameroen en Nigeria in 2002) en het heeft een
aantal adviezen gegeven (De Zuid-Afrikaanse aanwezigheid in Namibië is illegaal onafhankelijkheid
Namibië in 1989)
Zwakheden: de jurisdictie van het Hof is beperkt tot staten. Zo kan het hof geen actie uitvoeren over
grotere zaken zoals mensenrechten, humanitaire issues,.. daarom moeten andere tribunalen en Hoven
worden opgericht om deze zaken op te lossen. Ten tweede mist het ICJ middelen om haar macht af te
dwingen, staten kunnen zichzelf zelfs ontheffen van hun verplichtingen. In theorie kan het ICJ beroep
doen op de veiligheidsraad om te zorgen voor de afdwinging van haar oordelen. Als laatste kritiek: het ICJ
is bekritiseerd geweest door ontwikkelingslanden omdat het handelde in de belangen van westerse staten
omdat het westen een sterke vertegenwoordiging heeft in het Hof en in de Veiligheidsraad. Deze kritiek is
minder belangrijk nu dat er meer diversiteit is in het Hof.
14.2 CONCEPTS
International law
Reciprocity
De internationale wet, is de wet die van toepassing is op staten en andere
internationale actoren. Enerzijds is er private internationale wet, dit verwijst naar
de regulering van internationale activiteiten uitgevoerd door individuen,
bedrijven en andere niet-staatse actoren. Het heeft betrekking tot de overlapping
van bevoegdheden met het binnenlandse rechtssysteem. Daarom wordt het soms
‘conflict of laws’ genoemd. Anderzijds is er de publieke internationale wet, deze
is van toepassing op de staten, die gezien worden als legale ‘personen’. Het
publieke deel heeft betrekking op de intergouvernementele relaties tussen staten
en internationale organisaties en tussen staten en andere actoren. De
internationale wetgeving verschilt van de binnenlandse in de zin dat het actief is
zonder wetgevend orgaan en dat het geen militaire middelen heeft of andere
hulpmiddelen om macht uit te oefenen.
Wederkerigheid verwijst naar de uitwisseling tussen twee of meer partijen tussen
welke de acties van elke partij contingent zijn aan elkaar. Goede dingen worden
beantwoord met goede dingen en slechte met slechte. Positieve wederkerigheid
verklaart hoe staten kunnen samenwerken zonder een handhavende centrale
autoriteit. Zoals het naleven van de internationale wetgeving en de vestiging van
internationale regimes.
14.3 FEATURED THINKERS
Hugo Grotius
Leefde in eind 16e, begin 17e eeuw, hij was een Belgische jurist, filosoof en schrijver.
Hij was een diplomaat en politiek adviseur en had een aantal politieke kantoren. In ‘On
the law of war and peace’ ontwikkelde hij een seculaire basis voor de internationale
wetgeving. Zijn uitgangspunt was dat de wet niet gebaseerd is op theologie, maar op de
rede. Dit bereikte hij door de ontwikkeling van de theorie van rechtvaardige oorlog, die
gebaseerd was op natuurlijke rechten. Er zijn vier redenen voor rechtvaardige oorlog:
zelfverdediging, je rechten af te dwingen, herstel voor gelede schade zoeken en om
iemand die fouten beging te straffen. Door staten te verbieden oorlog te voeren voor
politieke doeleinden, benadrukte Grotius de gelijke doelen en belangen van de
internationale gemeenschap en creëerde mee de idee van een internationale
gemeenschap door staten te beperken . (zoals verder ontwikkeld door de ‘neo-Grotian’
Englisch school.
15
POVERTY AND DEVELOPMENT
15.1 GLOBAL ACTORS
World Bank:
is een intergouvernementele organisatie, opgericht in juni 1944 na Bretton Woods. Het is een bank die
leningen en financiële hulp verschaft om ontwikkeling te steunen en armoede te verminderen. Er zijn 2
instituties binnen de WB, the international bank for reconstruction and development, verkrijgt haar
inkomen door het verkopen van obligaties en the international development association wiens middelen
komen van donaties uit landen(USA). De voorzitter van de WB is verantwoordelijk voor het algemene
management, de raad van bestuur bekijkt de aanvragen en goedkeuringen van nieuwe leningen en
beleidswijzigingen.
In het begin werd er voornamelijk gefocust op het promoten van naoorlogse reconstructie, nadien werd
het promoten van ontwikkeling het belangrijkste aspect(gebeurde in fases). 1e fase: ‘modernization without
worry’, het steunen van grote projecten in transport, energie, telecommunicatie,… 2e :tijdens jaren 70,
nadruk op daling van armoede door het promoten van projecten. 3e in jaren 80: door crisis en ideologische
verschuivingen naar de neoliberale economie (Washington consensus) werd er een strategie van ‘structural
adjustment’ toegepast, deze linkte het verkrijgen van leningen of steun aan een aantal condities(politieke en
markthervormingen) die vervult moesten zijn. 4e fase in jaren 90: door mislukkingen en kritiek ging men
minder nadruk leggen op macro-economische hervormingen en meer op de structurele, sociale en
humanitaire aspecten van ontwikkeling. Dit vond plaats dmv het Comprehensive Development
Framework dat in samenwerking met de OESO, het IMF en de UN 6 doelen ontwikkelde om de armoede
te verminderen tegen 2015, dit is de ‘post-washington consensus’.
De WB is de belangrijkste organisatie die zich bezig houdt met de armoede en ontwikkeling en is zeer
succesvol dankzij steun van rijkere landen. Men leert uit zijn fouten, is flexibeler geworden, het is de
grootste verzamelaar en verspreider van informatie over ontwikkeling. Kritiek: de financiering is
onvoldoende, armoede wordt niet genoeg gereduceerd, het is nog steeds neoliberaal en samen met het IMF
en het WTO houden ze de ongelijkheden in de wereld in stand.
15.2 FOCUS ON
Human development:
is een standaard van het menselijke welzijn dat rekening houdt met de mogelijkheid van mensen om hun
leven te ontplooien en te ontwikkelen in overeenstemming met hun noden en belangen. Het is vaak
gedefinieerd als het vergroten van de keuzes. ‘development as freedom’ wordt vertaald door de human
development index (HDI), deze wordt gebruikt om landen te rangschikken.
De belangrijkste indicators zijn: een lang en gezond leven leiden, kennis verkrijgen, toegang tot
levensnoodzakelijke middelen, de bronnen bewaren voor toekomstige generaties, veiligheid garanderen,
gelijkheid voor man en vrouw.
The North-South divide:
dit idee is gebaseerd op het feit dat de industriële ontwikkeling geconcentreerd is in het noordelijke
halfrond en armoede in het zuidelijke halfrond. De termen noord en zuid zijn eerder conceptueel en
theoretisch dan geografisch. Het richt de aandacht op de manier hoe hulp, schulden en TNC’s de
structurele ongelijkheid tussen hoge lonen en hoge investeringen en lage lonen en lage investeringen blijven
bestendigen. Er is interdependentie tussen het Noorden en het Zuiden, de welvaart van het Noorden is
afhankelijk van de ontwikkeling van het Zuiden. Sommige stellen de relevantie van de Noord Zuid
verdeling in vraag omdat er ook in het zuiden een steeds grotere ongelijkheid is tussen de landen.
The Zapatistas in Mexico:
alternative development in action? The Zapatista Army of National Liberation (EZNL) is genoemd naar
Emiliano Zapata, hij was een leidersfiguur in de Mexicaanse revolutie in 1910 en een voorstander van
agrarische hervorming. De hoofdspreker van de Zapatistas is Marcos (Delegate Zero). De populariteit van
de zapatistas startte in 1994 na de ondertekening van het NAFTA akkoord. Groepen studenten,
intellectuelen en radicalen verklaarden oorlog aan de Mexicaanse staat. Er is sinds 1994 een impasse tussen
de Mexicaanse staat en het EZLN. Met als gevolg dat er in bepaalde regio’s andere principes en normen
toegepast worden die in overeenstemming zijn met het Zapatisme. Het Zapatisme is gebaseerd op
anarchistische, liberalistische, socialistische en marxistische ideeën. Ten eerste is het bekend voor het
verwerpen van globalisering, kapitalisme en neoliberalisme.
Het is voor de formatie van zelf bestuurde coöperaties en raden. Het staat voor de revolutionaire kant van
de antikapitalistische beweging. Ten tweede, verschillen Zapatistas in het feit dat ze niet geïnteresseerd zijn
in het verkrijgen van macht om zo te regeren in de naam van het volk, ze willen geen wereldbeeld of
economische regels steunen. Het is een niet verticale en na-ideologische vorm van politiek in dewelke de
Zapatistas willen samen werken in groep ipv regeren van bovenuit. Als laatste hebben de Zapatistas de
nadruk leggen op het gebruik van nieuwe communicatiemiddelen om zo hun ideeën een hoog profiel te
geven binnen de antikapitalistische beweging en de wereld.
World-systems theory:
biedt een neomarxistische analyse van de oorsprong en werking van de globale economie. Het centrale idee
is dat de uitbreiding van het kapitalisme een globaal economisch systeem heeft gecreëerd dat afbreuk doet
aan 3vergrendelde delen: 1) de ‘core’ of kern gebieden die gekarakteriseerd zijn door relatief hoge lonen,
technologie, massa consumptie en gesofisticeerde agricultuur. 2)de ‘peripheral’ of perifere gebieden met
lage lonen, lage technologie, gewone goederen. 3) de ‘semi-peripheral’ gebieden met een mix van core en
peripheral kenmerken. Dit model benadrukt hoe staten oneerlijke ruil tussen sterke en zwakke gebieden
ondersteunen. De rijkere gebieden geven surplus af en de armere blijven afhankelijk.
De semi-perephiral gebieden zijn een buffer die ervoor zorgen dat de kern gebieden niet tegenover een
verenigde oppositie te komen staan. Deze relaties worden onderhouden door de politieke verschillen
tussen core en peripheral (democratie, welvaartstaat vs autoritaire staat en ineffectief staatsapparaat) om
een einde te maken aan armoede en ongelijkheden moeten we het kapitalistische systeem afschaffen.
Structural adjustment programmes (SAPs) & structural adjustment loans (SALs):
zijn apparaten ontwikkeld door het IMF en de Wereldbank om structurele inefficiënties die economische
groei verhinderen in de ontwikkelingswereld te overwinnen. Ze reflecteren een sterk geloof in het
liberalisme en de wil om de rol van de overheid te limiteren. SAPs hebben gelijkaardige doelen en
onderdelen voor de verschillende landen: 1) het verminderen van de overheidsuitgaven 2) verwijderen of
verminderen van subsidies aan binnenlandse industrieën 3) verminderen of verwijderen van quota’s of
tarieven die import en export belemmeren 4) de deregulatie van de economie en verwijderen van verbod
op buitenlandse investeringen 5) privatisering, verkoop van overheidsbedrijven 6) devaluatie van
wisselkoers om export aan te moedigen en de import te beperken
Millennium Development Goals: ending global poverty?
De millenniumdoelstellingen zijn middellange en lange termijn ontwikkelingsdoelstellingen goedgekeurd
door de Algemene vergadering van de VN in december 2000. Het doel was de noodzaak aan inspanningen
te benadrukken door uitdagende doelen op te stellen in verschillende gebieden. Ze zijn aangenomen door
189 landen tijdens de UN millennium top in 2000. De acht doelen zijn: extreme armoede en honger
uitroeien; zorgen voor universele educatie; zorgen voor gendergelijkheid en macht voor vrouwen;
kindersterfte verminderen; de gezondheid van moeders verbeteren; strijd tegen HIV/aids, malaria; de
duurzaamheid van het milieu verzekeren; een globale samenwerking creëren voor ontwikkeling.
15.3 CONCEPTS
International aid
Verwijst naar de transfers van goederen en diensten van 1 land naar een ander
land, om het land in nood te helpen= bilateraal. Multilaterale hulp wordt geleverd
door een internationale organisatie. Bij internationale hulp gaat het om het
voorzien in basisbehoeften. Bij humanitaire hulp gaat het over lange termijn
projecten. De term is controversieel want achter de altruïstische acties gaat vaak
een verborgen agenda van eigenbelangen. Met de hulp komen vaak verplichtingen
tegenover het hulpbiedende land.
15.4 FEATURED THINKERS
Jeffrey Sachs
Amartya Sen
Leider op vlak van duurzame ontwikkeling met nadruk op het einde van
armoede en honger, hij adviseerde te VN bij het steunen van de millennium
doelstellingen
Een indiaanse welvaart economist en filosoof. Hij heeft een grote bijdrage
geleverd en gezorgd voor een verschuiving over het denken over ontwikkeling,
weg van economische modellen en naar ideeën zoals capaciteit, vrijheid en
keuze.
16
GLOBAL ENVIRONMENTAL ISSUES
16.1 GLOBAL ACTORS
Intergovernmental Panel on Climate Change:
is een intergouvernementele organisatie bestaande uit wetenschappers en onderzoekers, gesticht in 1988
door de WMO en de UNEP. Ze geven advies over klimaatveranderingen, het is een objectieve bron van
informatie over een complex en controversieel onderwerp. Het onderzoekt niet zelf, maar beoordeelt de
nieuwste literatuur om zo beter de risico’s van antropocentrische klimaatverandering, de impact ervan en
de opties en mogelijke aanpassingen te beoordelen en te begrijpen.
Het belangrijkste werk van de IPCC is het publiceren van rapporten, het 1e (1990)speelde een belangrijke
factor voor de ‘Earth Summit’ in 92. Het 2e (1995) en 3e (2001) voor het Kyoto verdrag in 97 en de verdere
uitwerking ervan, het 4e bevatte bewijs van de link tussen klimaatverandering en het effect van
broeikasgassen. Het IPCC heeft een grote invloed en speelt een belangrijke rol in de politiek. De
internationale gemeenschap kan de klimaatverandering niet langer ontkennen. Kritiek: omdat de nadruk
ligt op het evalueren van gepubliceerde rapporten leidt ertoe dat de oordelen en besluiten vaak veel later
komen en te situatie van klimaatverandering onderschatten. ‘the summary for policy makers’ bevat de
samenvatting van andere documenten en er zijn vaak controversiële punten uit weggelaten. De basis voor
de conclusies van de IPCC wordt ook bekritiseerd. Een volgende kritiek is het feit dat ze vaak overdrijven
in hun claims en dat ze niet neutraal zijn (campagne voor vermindering in uitstoot)
16.2 FOCUS ON
The tragedy of the commons:
van Garrett Hardin, idee om parallellen te trekken tussen de globale milieu achteruitgang en het lot van
gemeenschappelijke grond voor de introductie van de ‘enclosure’. Hij was voor de gemeenschappelijke
grond, dit zou leiden tot beter beheer. Het zal tot problemen komen indien de draagcapaciteit van de
grond overschreden wordt = ‘tradegy of commons’ (elke herder zal meer vee toevoegen op het land om zo
meer opbrengst te hebben, de winst zal altijd opwegen tegen de negatieve impact op de weide). De
gemeenschappelijke bronnen kunnen hiermee vergeleken worden; de problemen zijn overbevolking,
vervuiling, overbevissing, vernieling,..Hardins oplossing bestond erin de bevolkingsgroei te beperken en
eventueel over te gaan tot een wereldregering. Volgens de liberalen bestaat de oplossing erin om de
gemeenschappelijke goederen af te schaffen en over te gaan tot meer private eigendommen om zo de vrije
markt te laten spelen. Volgens Ostrom zijn sommige gemeenschappen erin geslaagd om de
gemeenschappen te behouden door bottom-up en institutionele maatregelen in te voeren. Volgens
socialisten en anarchisten bestaat de ‘tragedy of commons’ niet, gemeenschapsgronden werden het best
beheerd door gemeenschappen. Volgens ecosocialisten is de zelfzuchtigheid een gevolg van het systeem
van privaat eigendom, gemeenschappelijk bezit zorgt voor respect voor de omgeving.
Sustainable development: reconciling growth with ecology?
Is er een onvermijdelijke spanning tussen economische groei en de bescherming van het milieu? Duurzame
ontwikkeling is belangrijk geworden sinds het Brundtland Report in 1987, duurzame ontwikkeling is
ontwikkeling die tegemoet komt aan onze huidige noden zonder de noden van de toekomstige generaties
in het gedrang te brengen. Het steunt op 2 basisconcepten: 1) het concept van noden, 2) beperkingen
opgelegd door de staat van technologie en de sociale organisaties en de mogelijkheid om huidige en
toekomstige noden elkaar te laten aanvullen.
Er bestaat debat over wat duurzame ontwikkeling nu juist betekent en hoe groei en ecologie kunnen
samengaan. Zwakke duurzaamheid: economische groei is wenselijk maart het moet beperkt worden om
ervoor te zorgen dat de ecologische kosten de lange termijn ontwikkeling niet bedreigen= trager rijk
worden. Voorstanders hiervan beweren dat menselijk kapitaal kan vervangen worden door natuurlijk
kapitaal (bv betere wegen in ruil voor verlies aan land) hier zijn de vereisten dat de netto som van het
natuurlijk en menselijk kapitaal gelijk blijven voor de toekomstige generaties. Sterke duurzaamheid: radicale
ecologisten, het focust op het belang van het behouden van het natuurlijke kapitaal, dit moet geëvalueerd
worden adhv de ecologische voetafdruk (dus iedereen gelijk voor de wet!).
Obligations to future generations?
Hebben wij verplichtingen tegenover de komende generaties? Onze huidige acties hebben pas binnen
aantal jaar een effect op de wereld (industrialisatie- beperkte natuurlijke bronnen).
We moeten dus nu rekening houden met de toekomstige generatie= ‘futurity’. Dit kan gezien worden als
een soort van natuurlijke plicht, morele bezorgdheid voor onze kinderen. Dit kan gelinkt worden aan
‘ecological stewardship’ = de huidige generatie is slechts een bewaarder van de rijkdom die gegenereerd is
geweest door vorige generaties en moet behouden worden voor de volgende. Kritiek: alle rechten hangen
af van wederkerigheid, dus het is absurd om ongeboren mensen al plichten op te dringen. Door de futurity
is het onmogelijk om te berekenen wat de lasten voor de toekomstige en huidige generatie (gaan) zijn. De
huidige generaties kunnen nu offers aan het brengen zijn voor de toekomstige die het dan veel beter
hebben of onze offers nu zijn komen niet tegemoet aan de offers die de toekomstige generaties zullen
moeten brengen.
The Gaia hypothesis: a living planet?
Ontwikkeld door J. Lovelock, de aarde wordt best gezien als levende entiteit die handelt om haar eigen
bestaan te onderhouden planeet Gaia. De basis voor de hypothese is dat de aarde hetzelfde
zelfregulerende gedrag vertoont als andere levende wezens, er is homeostase. (bv. opwarming van aarde,
maar gelijk blijven van temperatuur en samenstelling van aarde en atmosfeer) De hypothese is ontwikkeld
in een ecologische ideologie met als boodschap dat mensen het welzijn van de planeet moeten respecteren
en zo moeten handelen dat de bronnen intact blijven. Kritiek: de hypothese kan gezien worden als een
mensenhatende ecologie, want het welzijn van de planeet is belangrijker dan dat van de mens. (Lovelocks
reactie: elke soort die een bedreiging vormt voor de aarde zal worden uitgeroeid, soorten die Gaia helpen
voortbestaan zullen zelf overleven.)
The greenhouse effect :
de concepten warden in de 19e eeuw besproken door Tyndall en Arrhenius. De zon is de enige bron van
externe warmte op de aarde, door de broeikasgassen wordt de straling van de zon langer vastgehouden in
de lagere atmosfeer en warmt het oppervlak van de aarde op. Broeikasgassen zijn niet noodzakelijk
negatief, moesten ze er niet zijn zou er ook geen warmte zijn op aarde, maar door de stijgende uitstoot
ervan stijgt de temperatuur op aarde. De uitstoot van deze gassen is een direct gevolg van de industrie en
verbranding van fossiele brandstoffen, de koolstofdioxide is gestegen van 280 naar 384 deeltjes per
miljoen.
The paradox of plenty: resources as a curse? :
de beperkte beschikbaarheid van grondstoffen kan zorgen voor heel wat problemen en ongelijkheden.
Zoals verschillen in overheidsinkomsten, inflatie,. Er kan schade ontstaan aan economische sectoren als de
lonen en ruilvoeten stijgen. Er kan ook een gebrek aan economische diversiteit ontstaan als andere
industrieën zich niet kunnen ontwikkelen omdat ze niet zo winstgevend zijn als de industrieel die werken
met natuurlijke grondstoffen. Ten tweede kunnen grondstoffen een schadelijk effect hebben op de
kwaliteit van de overheid, want door de grote geldstromen ontstaat er corruptie en wordt er weinig
aandacht besteed aan de noden van de bevolking. Er is een link tussen autoritarisme en natuurlijke
grondstoffen. Ten derde kunnen natuurlijke grondstoffen zorgen voor conflicten over de exploitatie en
allocatie van de grondstoffen.
16.3 CONCEPTS
Ecology
Geopolitics
De term is bedacht door E. Haeckel in 1866 en is afgeleid van het Griekse oikos dat
habitat betekend. Hij gebruikte het om te verwijzen naar het onderzoek van de totale
relaties van dieren, zowel in de organische als anorganische omgeving. Ecologie
ontwikkelde in het idee dat planten en dieren ondersteund worden door zelfregulerende
systemen die bestaan uit levende en niet-levende elementen (ecosystemen). Alle
ecosystemen groeien naar een evenwicht door een stelsel van zelfregulatie= homeostase
Geopolitiek is een benadering van de internationale politiek die de acties, relaties en
belangrijkheid van staten ziet in geografische factors zoals locatie, klimaat, natuurlijke
bronnen, terrein en bevolking. A. Mahan werkte deze theorie uit, hij zei dat de staat die
die de zee controleert, de wereld controleert. Mackiner zei dat het beheer van het land
tussen Duitsland en Siberië de sleutel is tot controle van de wereldpolitiek. Kritiek:
verwerpen van geografisch determinisme (in internationale politiek is de geografie het lot)
door de globalisatie is geopolitiek verouderd en minder van toepassing.
16.4 FEATURED THINKERS
Thomas Malthus
17
Was een econoom en geestelijke in eind 18e en begin 19e eeuw. Hij baseerde zich
op de verlichtingsideeën van Rousseau en Hume, hij werd kerkelijke minister. In zijn
‘Essay on population’ is het belangrijkste argument dat de ongehinderde
bevolkingsgroei altijd gevolgd zal worden door een crisis van bestaansmiddelen. De
bevolking groeit exponentieel terwijl de bestaansmiddelen slechts lineair toenemen.
Het zou dus beter zijn om preventive checks in te voeren zodat de bevolking niet zo
sterk toeneemt. Kritiek op Malthus: hij hield geen rekening met toename in
technologie en verbeteringen op productiegebied en landbouw. Anderen zeggen dan
weer dat zijn voorspellingen gewoon zijn uitgesteld.
GENDER IN GLOBAL POLITICS
17.1 GLOBAL ACTORS
Women’s movement:
ontstaan in de 19e eeuw met campagne tegen het leed van vrouwen. Dit was de eerste golf van feminisme.
Tegen het einde van de 19e eeuw waren er in de meeste westerse landen feministische groepen actief, ze
hadden hun doelen grotendeels gerealiseerd. Door het invoeren van het stemrecht, daalde de macht van de
groepen omdat ze geen uniform doel meer hadden. In de jaren 60 ontstond ‘womens liberation
movement’ , dit wordt gezien als de 2e golf van feminisme. De status van vrouwen in de maatschappij
moest veranderen, het gezinsleven, politieke leven, persoonlijke leven. Sindsdien heeft de
vrouwenbeweging een sterke groei gekend en is ze prominent aanwezig.
De impact van sociale bewegingen is moeilijk in te schatten door hun verschillende doelen, invloeden,
strategieën. Maar bij de vrouwenbeweging zijn er de grote politieke en sociale wijzigingen verkregen door
verschuivingen in culturele waarden en normen doorheen de jaren. Door toegang tot onderwijs,
arbeidsmarkt, publieke leven, contraceptie, abortus kregen vrouwen steeds grotere legale en financiële
onafhankelijkheid. Er ontstonden grote verschuivingen in de familiesamenstellingen en op de
arbeidsmarkt. Op internationaal niveau zijn er ook gelijkaardige verschuivingen geweest, door de nadruk te
leggen op de emancipatie van de vrouw via ‘human development’ en een aanpassing van de
mensenrechten. Kritiek: 1) de vorderingen in gendergelijkheid zijn misschien minder het resultaat van de
beweging maar eerder van de druk die ontstaan is door de kapitalistische samenleving en de nadruk op de
waarden van individuen in term van hun bijdrage aan de productie. 2) de seksuele revolutie is incompleet,
the uitbreiding van onderwijs, carrière en politieke kansen heeft vooral plaatsgevonden in de westerse
wereld en er is nog steeds ondervertegenwoordiging van vrouwen in de hogere posities van het sociale en
politieke leven. 3)de vrouwenbeweging is sterk verdeeld doorheen de tijd, de kerntradities van het westerse
feminisme zijn aangevochten door het zwarte, postkoloniale, poststructuralistische, psychoanalytische,
lesbische,…feminisme 4) de conservatieven hebben de vrouwenbeweging beschuldigd van het bijdragen
tot de sociale afbraak, dit door vrouwen aan te moedigen om hun carrière en persoonlijke noden te
plaatsen voor de noden van de familie en hun sociale verantwoordelijkheid.
17.2 FOCUS ON
Human security: individuals at risk?:
in de breedste zin verwijst menselijke veiligheid naar de veiligheid van individuen (los van staat). In deze
zin conflicteert het met de nationale veiligheid die gelinkt is aan staten en militaire macht. De term
menselijke veiligheid was een poging om het idee van bedreiging uit te diepen. Menselijke veiligheid bevat
verschillende dimensies: economische-, voedsel-, gezondheid-, omgevings/milieu-, persoonlijke-,
gemeenschaps-, politieke veiligheid. Kritiek: het concept is te uitgebreid en omvangrijk dat het onbelangrijk
is geworden. Het creëert valse verwachtingen over de capaciteit van de internationale gemeenschap om
geweld en onveiligheid te bannen.
17.3 CONCEPTS
Gender
Patriarchy
18
Gender verwijst naar de sociale constructie van het seksuele verschil, dit verschilt van sekse,
wat wijst op de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Gender wijst op een
aantal culturele verschillen tussen vrouwen en mannen. Gender vindt plaats door
stereotypering of het is een uiting van structurele machtsrelaties. Dit is aangevochten
geweest door de ‘essentialist’ feministen die het onderscheid tussen sekse en gender
verwerpen, door de poststructuralistische feministen die de dubbelzinnigheid van gender
benadrukken en door de postkolonialistische feministen die benadrukken dat gender
identiteiten meervoudig zijn ipv enkelvoudig
Betekent dat de macht aan de vader is. Sommige feministen gebruiken de term in deze
strikte zin, om de structuur van het gezin en de dominantie van de vader te benadrukken.
Radicale feministen gebruiken de termen om te verwijzen naar het systeem van macht en
mannen in onze maatschappij, hier is patriarchaat = rule by men (macht aan de mannen).
Dit benadrukt de onderdrukking van vrouwen zowel in het gezin door de vader/man als in
het sociale en politieke leven. Volgens Millet heeft het patriarchaat 2 principes: ‘male shall
dominate female, elder male shall dominate younger male’ een patriarchale gemeenschap
wordt gekarakteriseerd door gender en generationele onderdrukking.
INTERNATIONAL ORGANIZATION AND THE UNITED NATIONS
18.1 GLOBAL ACTORS
United Nations (UN): De Verenigde Naties is een internationale organisatie, opgericht in 1945 na de
Tweede Wereldoorlog, door 51 landen. Momenteel zijn reeds 193 lidstaten aangesloten bij de VN Het is
een intergouvernementele organisatie die samenwerkt op het gebied van het internationale recht, mondiale
veiligheid, behoud van mensenrechten, ontwikkeling van de wereldeconomie en het onderzoek naar
maatschappelijke en culturele ontwikkelingen.
18.2 FOCUS ON
Relative or absolute gains?
Bij relatief voordeel (visie van de neorealisten) bekijkt men de eigen positie (of verbetering) ten opzichte
van andere actoren. Volgens deze visie zullen staten enkel bereid zijn om samen te werken als hun relatief
voordeel groter is dan dat van de andere actoren.
Bij absoluut voordeel (visie van de neoliberalen) kijkt men enkel naar het eigen voordeel, zonder dit te
vergelijken met voordelen voor andere actoren. Hierbij gaat men er vanuit dat men gerust is over het eigen
overleven waardoor men zich minder zorgen moet maken over anderen hun (over)macht.
How the United Nations works
Er zijn vijf bestuursorganen die de werkzaamheden van de Verenigde Naties aansturen: de Algemene
Vergadering, de Economische en Sociale Raad, het Internationaal Gerechtshof, het Secretariaat en het
meest dwingende en bekendste orgaan van de Verenigde Naties, de Veiligheidsraad.
 Veiligheidsraad: bestaat uit 15 leden (‘big five’ permanent + 10 verkozen) en staat in voor het
onderhouden van internationale vrede en veiligheid en is dus verantwoordelijk voor de VN’s rol
als onderhandelaar, observator, vredestichter en, ten slotte, vrede-afdwinger. Ze kunnen
economische en militaire acties ondernemen om de vrede te bewaren of te herstellen.
 Het Secretariaat: onderhoudt de voornaamste andere organen van de VN (UNESCO,
Wereldbank, WHO,..) en beheert het beleid en de programmas die voorgenoemde uitstippelen.
Ze hebben bureaus over de hele wereld bemand door 40.000 mensen met aan het hoofd de
Secretaris-Generaal.
 De Algemene Vergadering: Het belangrijkste overlegorgaan van de VN bestaande uit alle leden
van de VN (1 stem/lid). De Algemene Vergadering kan alle resoluties bespreken en stemmen en
heeft een specifieke verantwoordelijkheid bij de goedkeuring van het budget van de VN, de
bijdrage van haar leden en de verkiezing van de Secretaris-Generaal en de rechters voor het
Internationaal Gerechtshof. Belangrijke beslissingen vereisen een ⅔ meerderheid maar deze
beslissingen zijn aanbevelingen eerder dan afdwingbare wetten.

De Economische en Sociale Raad: bestaat uit 54 leden verkozen door de Algemene Vergadering.
De hoofdtaak is om het sociale en economische werk van de VN en de VN-familie (VN + IMF,
Wereldbank, WHO,….) te coördineren.
Reforming the UN Security Council?
De vraag naar hervorming van de VN Veiligheidsraad komt voort uit twee, onderling afhankelijke,
sleutelkwesties:
 Het vetorecht van de permanente leden: De Veiligheidsraad wordt gedomineerd door de
permanente leden en hun vetorecht, dit terwijl men in de VN ‘gelijkheid van haar leden’ nastreeft.
Hierdoor is de rol van deze raad gedeeltelijk geneutraliseerd.
 De identiteit van de permanente leden: De 5 permanente leden ( VSA, China, Rusland, Frankrijk
en VK) staat ook ter discussie. De aanwezigheid van de eerste 3 wordt zelden betwist, maar
Frankrijk en het VK horen hier vandaag de dag niet meer te zijn gezien hun gewijzigde status om
internationaal vlak. Bovendien is er een grote regionale ongelijkheid; Afrika en Latijns-Amerika is
namelijk niet vertegenwoordigd. Men argumenteert dat een representatievere en up-to-date
Veiligheidsraad meer ondersteuning en invloed zou genieten en dat hierdoor de VN effectiever de
vrede kan bewaren.
18.3 CONCEPTS
Collective security
International organization
Peace-building
Peacekeeping
Het idee of de praktijk van gemeenschappelijke verdediging waarbij een
aantal staten zich er toe verbinden om elkaar te verdedigen om zo
agressie te ontmoedigen of eventuele overtreders van de internationale
orde te straffen. 3 condities voor een succesvolle uitvoering:
1. De staten moeten ongeveer gelijk zijn, of ten minste geen
overwegende macht hebben.
2. Alle staten moeten de kosten en verantwoordelijkheden van
elkaar verdedigen willen dragen.
3. Er moet een internationaal orgaan zijn dat de morele autoriteit
en politieke capaciteit heeft om effectief actie te ondernemen.
Een internationale organisatie is een institutie met formele procedures,
bestaande uit minstens 3 staten. De organisatie wordt gekenmerkt door
regels die de relaties onder haar leden controleert. De formele structuur
voert de regels uit en dwingt ze ook af.
Men kan internationale organisaties zien als:
 Instrumenten: staten gebruiken het als instrument om hun eigen
belangen na te streven
 arena’s: ze bevorderen debat en informatie-uitwisseling
 deelnemer: ze bieden de mogelijkheid om gezamenlijke actie te
ondernemen
Een lange termijn proces waarbij de nodige condities voor duurzame
vrede worden gecreëerd door de diepgewortelde structurele oorzaken van
het geweld aan te pakken op een allesomvattende manier (economisch,
politiek, sociaal, militair,…)
Een techniek ontworpen om de vrede te bewaren als het geweld is
opgehouden, en om assistentie te verlenen bij de implementatie van de
overeenkomsten die tot stand gebracht zijn door de vredestichters
18.4 FEATURED THINKERS
Robert Keohane
Robert Keohane is een theoreticus in internationale betrekkingen uit de VS, hij
schreef hier reeds meerdere boeken over. Hij heeft oorspronkelijk een ‘theorie
van complexe onderlinge afhankelijkheid’ ontworpen als alternatief voor het
realisme, gebaseerd op de trends richting internationale samenwerking en het
groeiende belang van internationale organisaties. Later is hij hierop gedeeltelijk
teruggekomen door een structureel realisme en complexe onderlinge
afhankelijkheid te synthetiseren tot een ‘gewijzigd structureel realisme’.
Woodrow Wilson
19
Woodrow Wilson was President van de VS van 1913 tem 1921. Aanvankelijk
hield hij de VS uit WOI maar voelde zich in 1917 genoodzaakt om deel te nemen
om zo de wereld ‘veilig te maken voor democratie’.
Zijn idealistisch internationalisme (≈Wilsonianism) bevatte; nationaal
zelfbeschikkingsrecht, open overeenkomsten en een einde aan geheime
diplomatie, vrijheid van handel en verplaatsing, ontwapening en collectieve
veiligheid.
GLOBAL GOVERNANCE AND THE BRETTON WOORDS SYSTEM
19.1 GLOBAL ACTORS
International Monetary Fund (IMF)
Type: internationale organisatie
Ontstaan: 1947
Locatie: Washington D.C.
Ledenaantal: 186 staten
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werd opgericht in 1944 als onderdeel van de Bretton Woodsovereenkomst. De taak van het IMF was toezicht houden op het internationale monetair systeem om de
stabiliteit van de wisselkoersen te waarborgen en leden stimuleren om beperkingen op handel en valuta
wisselen op te heven. Deze taak eindigde bij de ineenstorting van het Bretton Woods-systeem in 1971. In
de volgende decennia hielp het IMF, landen die problemen hadden met de gevolgen van de zwevende
wisselkoersen en met de oliecrisissen in 1973 en 1979. Vanaf de vroege jaren ‘80 focust het IMF zich
steeds meer op het ondersteunen van ontwikkelingslanden die onder zware schuldencrisissen lijden en te
zijner tijd overgangslanden. In een meer bredere context is het IMF verantwoordelijk voor het beheer van
financiële crisissen en zorgt het dat nationale of regionale crisissen geen wereldwijde crisissen worden. Het
IMF is een gespecialiseerd agentschap van de VN, maar heeft zijn eigen charter betreffende structuur en
financiën. Het hoogste besluitvormende orgaan is de raad van bestuur, hierin is het stemrecht een
afspiegeling van de relatieve economische kracht van de lidstaten.
Betekenis: In haar eerste missie als de behouder van wisselkoersstabiliteit, was het IMF zeer succesvol voor
tenminste 2 decennia. Dit, door haar bijdrage aan de duurzame economische groei die de
geïndustrialiseerde wereld heeft ervaart in de vroege naoorlogse periode (na 1945). De ineenstorting van dit
systeem door de overgang van vaste naar zwevende wisselkoersen in het begin van de jaren ’70, had weinig
te maken met de ineffectiviteit van het IMF als orgaan. Het zou misschien wel het gevolg kunnen zijn
geweest van het op lange termijn niet-duurzame karakter van haar oorspronkelijke opdracht. Het IMF
werd een meer en meer controversiële instelling gedurende de jaren ’80 en later. Dit was omdat het IMF
werd gekoppeld aan het verstrekken van leningen aan ontwikkelingslanden en overgangslanden aan
voorwaarden van ‘structurele aanpassing’ die een sterk geloof in vrije markten en vrije handel
weerspiegelde. Voorstanders van het IMF stellen dat, ondanks de korte termijn instabiliteit en onzekerheid,
een aanpassing aan een open en een op marktgebaseerde economie de enige betrouwbare weg naar een
lange termijn economisch succes is.
Het IMF is echter vaak onderworpen aan ernstige kritiek. Radicalen en sympathisanten van
antikapitalistische bewegingen hebben het IMF en de mondiale economische regering in het algemeen,
altijd gezien als een tak van de neoliberale globalisering. Hierbij worden kwetsbare landen verplicht om een
Amerikaans zakenmodel aan te nemen dat beter tegemoet komt aan de behoeften van westerse banken en
bedrijven dan de behoefte aan een goede ontwikkeling op lange termijn. Het feit dat het IMF vaak meer
problemen veroorzaakt dan oplost, wijzen critici toe aan het gebrekkig ontwikkelingsmodel dat marktfalen
en de nadelen van economische openheid niet herkent. Het IMF wordt ook wel eens gezien als vijand van
de democratie en de mensenrechten. Het biedt namelijk hulp aan militaire dictaturen, vooral aan degene
die politiek dicht bij de VS staan of kunnen worden gelinkt met Westerse belangen. Vrije markt-economen
hebben kritiek geuit op het IMF, zowel dat het ‘structurele aanpassing’-programma kunstmatig is en geen
rekening houdt met de noodzaak van de ontwikkeling van een ondernemende cultuur en waarden, als het
feit dat bepaalde ‘remedies’ zoals devaluatie en lastenverzwaringen, de marktreacties kunnen ondermijnen.
In navolging van de financiële crisis van 2007-09 werd het IMF bekritiseerd voor het niet verhinderen van
de crisis door te wijzen op de instabiliteit en het onevenwichtigheid die leidde tot de crisis. Door deze
gebeurtenis werd opgeroepen tot een hervorming van het IMF, met name het versterken van zijn positie
binnen het wereldwijde financiële systeem en het vermogen om dit te kunnen reguleren. Dit heeft slechts
geresulteerd in een aanpassing van de stemrechten in het voordeel van de ontwikkelingslanden.
19.2 FOCUS ON
A welfare dilemma?
Waarom is het zo moeilijk voor staten om samen te werken over economische materie? Net zoals het
veiligheidsdilemma uitlegt waarom staten elkaar niet vertrouwen op vlak van veiligheid, zo legt het
welzijnsdilemma uit waarom staten elkaar niet vertrouwen op vlak van economische relaties. Het
welzijnsdilemma ontstaat in een internationale economie waarin elk land zijn eigen handel en monetaire
politiek kan bepalen zonder interventie van een centrale autoriteit. In deze context, kan elk land zijn stuk
van de taart vergroten, door bijvoorbeeld importtaksen te verhogen, importbeperkingen of devaluatie van
de munt (export goedkoper maken en import duurder maken). Zulke pogingen om te groeien door te
bedelen bij de buurlanden, geeft op lange termijn kosten als andere landen de economische taart kleiner
maken. Door het benadrukken van de tegenstellingen tussen belangen van individuele staten en het welzijn
van de statengemeenschap, lijkt het welzijnsdilemma op de gedachte achter de ‘tragedy of the commons’,
deze legt de belemmeringen uit waarmee we te maken krijgen bij internationale samenwerking op vlak van
milieu.
De uitdagingen die voortvloeien uit het welzijnsdilemma zijn, in zekere zin, minder ernstig dan die
voortvloeien uit het veiligheidsdilemma of de ‘tragedy of the commons’. Dit helpt te verklaren waarom,
sinds 1945, de internationale samenwerking vaak veel en snelle vooruitgang geboekt heeft in de
economische domeinen dan eender welk ander domein. Waarom gebeurt dit? In de eerste plaats zijn staten
doorgaans meer betrokken bij economische zaken met absolute winst in plaats van zaken met relatieve
winsten. Dit geldt omdat grotere economische ongelijkheid over het algemeen geen bedreiging vormt voor
het voortbestaan van de staat (dit tegenover grotere militaire ongelijkheid). Ten tweede zijn vertrouwen en
transparantie gemakkelijker te ontwikkelen op vlak van economische samenwerking. Tarieven en vormen
van protectionisme zijn moeilijker te verbergen dan de ontwikkeling van een nieuw wapensysteem. Ten
derde zijn de kosten van economische samenwerking relatief klein, dit in vergelijking met de kosten die
gepaard gaan met samenwerking op vlak van klimaatverandering en milieu (hoofdstuk 16).
The G7/8: an abandoned project?
Wat is de rol van de G-7/8 en waarom is het belang afgenomen? De groep van 7 (G-7) is ontstaan uit een
reeks informele vergaderingen tussen de ministers van financiën van de grootste geïndustrialiseerde landen
(VS, Frankrijk, Duitsland, VK, Japan, Italië en Canada) in 1973. Deze vond plaats, met de val van het
Bretton Woods-systeem en de oliecrisis van 1973 in het achterhoofd. In 1975 werden de vergaderingen
geformaliseerd en uitgebreid naar jaarlijkse topconferenties van regeringsleiders. Toen Rusland werd
opgenomen in de vergaderingen van 1997, werd het een groep van 8 (G-8). Rusland werd echter nooit
opgenomen in de vergaderingen voor de ministers van Financiën (hiervoor bleef de G-7 gelden). De
belangrijkste doelstelling van de G-7/8 was om de gehele coördinatie van het systeem van globaal
economisch beleid te verzekeren. In dit opzicht heeft de G-7/8 een aantal successen genoteerd.
Bijvoorbeeld: in de late jaren 1970 overtuigde de G-7/8, West-Duitsland en Japan van een herstelplan
voor hun economie in ruil voor de Amerikaanse goedkeuring om het fiscale beleid aan te scherpen en zo
de inflatie terug te dringen. Dit hielp om het doorbreken van dreiging van blokkades van de Uruguayronde van de WTO-onderhandelingen. In 2005 stemde de G-8 voor een gewaagde regeling voor de
schuldverlichting van de armste landen ter wereld.
Na verloop van tijd werd de G-7/8 minder effectief als mechanisme voor de coördinatie van het systeem
van mondiaal economisch beleid. Dit gebeurde hoofdzakelijk in de jaren 80, door de versnelde
globalisering in combinatie met de verschuiving van het Keynesianisme naar het vrije markt-denken. Het
liet ook weinig ruimte voor globaal macro-economisch beleid. De veronderstelling dat de G-7/8 niet in
staat was of niet bereid was om effectief om te gaan met kwesties zoals armoede en ongelijkheid, handel en
klimaatverandering, betekende dat de G-8 top een sterke anti-globalistische focus kreeg. Dit kwam sterk
tot uiting in Genua in 2001. De effectiviteit werd verder beperkt door meningsverschillen tussen de G-8leiders en de noodzaak te vertrouwen op een consensus. Ondanks dit alles was de grootste beperking van
de G-7/8 dat de verdeling van macht binnen de globale economie in de richting van de opkomende
economieën verschoof en de legitimiteit ervan was een dodelijk gevaar. Er werden pogingen ondernomen
om de ‘Outreach Five’ (China, Brazilië, India, Mexico en Zuid-Afrika) te betrekken bij de G-8, maar de
financiële crisis van 2007-09 heeft bevestigd dat de G-20, de G-7/8 heeft vervangen op vlak van dialoog
voor wereldwijde besluitvorming.
The BRICs: the ‘rise of the rest”?
Hoeveel invloed hebben de BRIC t.o.v. andere landen? Heeft de opkomst van de BRIC voor beslissende
verschuivingen gezorgd in de mondiale machtsverhoudingen en betekent het het einde van de
Amerikaanse hegemonie? De term BRIC werd bedacht in 2001 in een rapport van Goldman Sachs, de
investeringsbank, hierin gaf men een betekenis aan de 4 grote, snel groeiende economieën (Brazilië,
Rusland, India en China). De eerste voorspellingen suggereren dat de BRIC in 2021 (niet met zekerheid
maar laatste analyses zeggen 2021) de macht van de G-7 zal overschrijden. Naast deze verschuiving van
machtsverhoudingen waarbij de meeste productie uit ontwikkelingslanden komt, is er ook nog een
zogenaamde ‘opkomt van de rest’ (Zakaria, 2009) als politieke dimensie. Op initiatief van Rusland, komen
sinds 2006 de ministers van buitenlandse zaken en de staatshoofden van de BRIC landen bijeen. De
belangrijkste doelstellingen van deze vergaderingen gaan over de BRIC die de tegenhanger wil zijn van de
Verenigde Staten door te zorgen voor een betere vertegenwoordiging voor zichzelf door middel van
bijvoorbeeld de G-20 en Financial Stability Board, en door uitbreiding van de invloed van het Zuiden
waardoor de BRIC kan worden afgeschilderd als ‘hoeder van de belangen van de ontwikkelingslanden’.
Sommigen bekijken de BRIC als een belangrijke uitdaging voor de door de VS gedomineerde westerse
liberale landen.
De betekenis van de opkomst van de BRIC-landen is echter overdreven. Ten eerste is er geen concrete
agenda voor het veranderen van het mondiale economische beleidssysteem voortgekomen uit de
vergaderingen. Er is ook geen visie over hoe een post-westerse economische orde er zou kunnen uitzien.
We kunnen zien dat de BRIC-landen hun positie willen versterken zodat zij een partnerschap met de VS
kunnen aangaan dan dat zij de gevestigde orde willen omver werpen en een tegenpool voor de VS willen
vormen. Ten tweede wordt de capaciteit om als ernstige entiteit op te treden ernstig verstoord door
politieke, ideologische en economische verschillen. Brazilië en India zijn democratieën, terwijl China en
Rusland een autoritaire staatsvorm hebben en in de praktijk ook een vorm van staatskapitalisme toepassen.
Op dezelfde manier zijn Brazilië en Rusland exporteurs van grondstoffen, gespecialiseerd in respectievelijk
landbouw en natuurlijke grondstoffen. India, gespecialiseerd in diensten, en China, gespecialiseerd in
productie, zijn beiden grondstofimporteurs. Hardnekkige spanningen tussen China en Rusland en tussen
China en India, belemmeren de bouw van een anti-Amerikaanse alliantie. Ten derde, zijn de BRIC-landen
zeer ongelijke landen. Hoewel Rusland de meest assertieve politieke stem is, kunnen we besluiten dat China
eenvoudigweg de meest dominante economische macht is. De belangrijkste betekenis van de BRIC-landen
is niet dat ze gelijke belangen vertegenwoordigen maar wel dat China (verdoken) toch een tegenmacht kan
zijn voor de VS zonder directe confrontatie.
19.3 CONCEPTS
Global governance
Intergovernmentalism
Een globaal beleid is een breed, dynamisch en complex proces waarin
interactief beslissingen worden gemaakt op wereldniveau. Dit zijn zowel
formele als informele mechanisme en zowel overheids- als
niet-overheidsentiteiten. Staten en regeringen blijven de belangrijkste
instituties die de publieke belangen en de belangen van de globale
gemeenschap vertegenwoordigen. Een globaal beleid betekent dit alles maar
daar bovenop ook nog entiteiten opgericht tussen onderlinge staten en
entiteiten boven staten. In een globaal beleid wordt gewerkt met systemen van
horizontale en verticale interacties waarbij ambtenaren in verschillende takken
van de overheid samenwerken met collega’s in andere landen alsook met
wetenschappers, activisten, bankiers ea. De term globaal beleid wordt in een
nauwere betekenis gebruikt, als verwijzing naar de instituties waarin deze
samenwerkingsverbanden gebeuren.
Intergouvernementalisme verwijst naar de interactie die plaatsvindt tussen
staten op basis van soevereine onafhankelijkheid. Intergoevernementalisme is
meestal onderscheiden van supranationalisme, hierin is er sprake van een
autoriteit die hoger is dan de natiestaat. De meest voorkomende vorm van
intergouvernementalisme zijn verdragen en allianties, de eenvoudigste hebben
betrekking op bilaterale overeenkomsten tussen staten. De andere belangrijke
vorm zijn liga’s of confederaties, bijvoorbeeld de Volkenbond, de Olie
Producerende en Exporterende landen en de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In dergelijke organen wordt de
staatssoevereiniteit behouden door middel van een unanieme besluitvorming
waarin elk lidstaat vetorecht heeft over zaken die belangrijke nationale
belangen bevatten.
Multilateralism
Supranationalism
World government
Multilateralisme kan worden gedefinieerd als het proces dat gedrag coördineert
tussen drie of meerdere landen op basis van de algemene principes van leiding.
Een multilateraal proces voldoet aan 3 kenmerken. Deze kenmerken zijn:
- Niet discrimineren (alle deelnemende landen moeten gelijk behandeld
worden)
- Onzichtbaarheid (de deelnemende landen moeten zich gedragen alsof
ze een enkele entiteit zijn zoals in collectieve beveiliging)
- Diffuse wederkerigheid (verbintenissen tussen landen moeten een
algemeen en duurzaam karakter hebben, in plaats van een eenmalige
coördinatie)
Multilateralisme kan informeel zijn, als gevolg van de aanvaarding van
gemeenschappelijke normen en regels door 3 of meer landen. Meer formeel is
multilateralisme gelijk aan institutionalisme.
Supranationalisme is het bestaan van een autoriteit die hoger is dan die van de
natiestaat en die autoriteit is in staat haar wil op te leggen aan de natiestaat.
Supranationalisme houdt dus in dat de natiestaat soevereiniteit en
beslissingsbevoegdheden overdraagt aan een grotere internationale of regionale
organisatie. Dit kan gebeuren door de oprichting van een internationale
federatie, de soevereiniteit wordt gedeeld tussen centrale en perifere lichamen
(bundeling van soevereiniteit). De opmars van supranationalisme wordt gezien
als een onderdeel van een algemene trend naar integratie binnen de
wereldpolitiek. Critici, in het bijzonder realisten, beweren dat het niet alleen
een bedreiging voor de soevereiniteit is, maar dat ook de nationale identiteit en
de democratie. Het is zelfs mogelijk dat supranationalisme een eerste stap is
naar een wereldregering.
Een wereldregering is het idee dat de hele mensheid wordt verenigd onder een
gemeenschappelijke politieke autoriteit. Het is een onderliggende visie van
enkele kosmopolitische argumenten (hoewel de meeste kosmopolitanen dat
verwerpen). Alle opvattingen over een wereldregering zijn gebaseerd op de
centralisatie van gezag in een supranationaal orgaan dat de wetgevende en de
uitvoerende macht zou bezitten. Er zijn echter 2 heel verschillende modellen
van wereldregeringen. In het unitaire model, zou een ‘kosmopolis’ of
wereldstaat genieten van een monopolie op legitiem gebruik van geweld en een
strikte hiërarchische wereldorde. In het federale model, zou de centrale
autoriteit, autonoom gezag hebben over de rechtsstaat en de handhaving van
de orde, terwijl de samenstellende delen (de voormalige staten) de controle
behouden over de lokale en binnenlandse zaken.
19.4 FEATURED THINKERS
Joseph Stiglitz
Amerikaanse Nobelprijswinnaar. Voorzitter van de raad van economische adviseurs
van president Clinton (1995-97), hoofd van de Wereldbank (1997-2000). Maar Stiglitz is
vooral bekend om zijn kritische visie op de mondiale economische regeringen en
globalisatie. In Globalization and its Discontents (2002), stelt Stiglitz dat het IMF
een beleid heeft opgelegd aan de ontwikkelingslanden dat de situatie vaak verergerde.
Deze crisis rond het evenwicht van de betalingsbalans, ontstond eerder om de bank- en
financiële belangen te bevorderen dan om de armoede te verlichten in de
ontwikkelingslanden. In Globalization Work (2006), linkte hij globalisering aan
amerikanisering. De aantasting van het milieu, het terugdraaien van de democratie en
een vergroting van de verschillen in ontwikkeling, vragen voor sterkere en meer
transparante internationale instellingen om economische kansen uit te breiden en
financiële crisissen te vermijden. Andere belangrijke werken van Stiglitz zijn: Whither
Socialism? (1996), The Roaring Nineties (2003) en Freefall (2010)
Download