Tijdschrift van het DEEL 29 No. 2 Nederlands Elektronica- en Radiogenootschap 1964 Symposium over plasma's en elektromagnetische golven D it symposium w erd georganiseerd in sam enw erking m et de sectie Toegepaste N atuurkunde van de N ederlandse N a tu u r­ kundige V ereniging en de Sectie voor Telecom m unicatietechniek van het Koninklijk In stitu ut van Ingenieurs. H e t w erd gehouden in U trecht op 9 mei 1963. In de symposiumcommissie hadden zitting: Prof. D r. C. M . B raam s Prof. Ir. M . P. B reedveld D r. K. van D uuren D r. H . G roendijk Prof. D r. D . Th. J. te r H o rst Prof. D r. G. }. Schölte H e t program m a w as als volgt: 10.15 u u r: O pening door de voorzitter van het N E R G 10.30 u ur: Prof. D r. N . G. van K am pen (R ijksuniversiteit, U trecht). Inleiding over plasm a's. 11.30 u u r: D r. Ir. M . T. V laardingerbroek (N at. L ab. Philips, Eindhoven). Versterking van golven door wisselwerking van een elektronenbundel met een plasma. 13.30 u ur: Prof. D r. C. M . B raam s (F O M -In stitu u t voor P las­ m afysica, Jutphaas). Microgolven bij het onderzoek van plasm a's in het laboratorium. 14.30 u u r: Prof. D r. C. de Jager (R ijksuniversiteit, U trecht). De elektromagnetische straling gepaard gaande met zonnevlammen. 15.40 u u r: Prof. D r. H . Brem m er (N at. L ab. Philips, E ind­ hoven). Radiogolven in de atmosfeer. 64 Summary The general introduction a t the Symposium on plasm as and electrom agnetic w aves w as given by N . G. van Kampcn. M . T. Vlaardingerbroek lectured on the subject of amplification. W h en a directed stream of charged particles moves in a plasm a, density variations in this stream can give rise to growing w aves a t frequencies below or equal to the plasm a frequency. Although this phenomenon is of interest in many fields of physics, we shall mainly discuss the application of grow ing w aves in beam -plasm a system s for m icrow ave amplification. A theory treating coupling betw een a beam -plasm a system and a slow -w ave circuit is given. An amplifier tube for the 7-cm band using beam -plasm a in ter­ action as the amplifying mechanism w ill be discussed. The overall gain of this tube is more than 60 dB. Its non-linear behaviour a t high input pow er levels opens possibilities for the experim ental study of non-linear phenom ena in plasm a physics. C. M . Braams paid attention to the application of m icrow aves in the investigation of plasm as in the laboratory. M icrow aves are applied to m easure the density and tem pe­ ratu re of ionized gases (plasm a diagnostics). They are also applied in the production of plasm as. Several m ethods will be discussed to obtain d ata about plasm as by means of the reflection and transm ission of travelling w aves and from the detuning of a cavity containing plasm a. Furtherm ore, some experim ents have been described, in which high frequency fields are used for the plasm a containm ent (radiation pressure), or for obtaining high tem ­ peratures. C. de Jager lectured on solar flares which are short-tim e local compressions of the gas of the chrom osphere or corona of the sun. P robably under the influence of a change of the magnetic fields the gas is suddenly com pressed a hundred to a hundred thousand times; the plasm a attains a tem perature of IO 4 to IO 5 °K. A m atter of im portance is the so-called flash phase, which is reached already after some minutes and is apparently connected w ith the largest compression of the gas. D uring this phase p a r­ ticles are accelerated to speeds betw een 100 and 300,000 km/sec. The electrom agnetic spectrum of solar flares is very broad. In the visual spectral range particularly the emission lines of the B alm er series of hydrogen are of im portance: they are 65 strongly w idened probably owing to the interatom ic S tark effect and perhaps p artly owing to fiercely turbulent motions. They are difficult to in terp ret because of the ra th e r strong deviations from local therm odynam ic equilibrium appearing in the plasm a of the flare. The observed röntgen radiation accom panied by solar flares m ust be attrib u ted to tw o effects. A pparently a field with tem ­ peratures up to several million degrees is form ed in the sur­ roundings of the flare. This o is the source of a ra th e r soft röntgen radiation (about 10 Angstrom s), which rem ains observable for some tens of m inutes. M oreover, short-tim e bursts of hard röntgen radiation are em itted. This radiation (iO 5 e l ) originates from the „B rem sstrahlung” of particle stream s which are decelera­ ted in the gas of the photosphere. There are no clear indications for the presence of gamma radiation connected w ith nuclear reactions in the flare. In the range of radio w aves a complicated radiation spectrum is observed, which is caused by particles, accelerated in or by the flare phenomenon. The radio bursts of the types II and III are caused by plasm a oscillations; those of the types IV and V are probably caused by synchroton radiation. Finally a survey of the properties of the ionospheric plasm a w as given by H. Bremmer. The role of three fundam ental fre­ quencies, viz. the plasm a frequency, the collision frequency and the electronic gyro frequency, is emphasized. The first one d eter­ mines the conditions for possible geometric optical propagation, the second the transition from the predom inant behaviour of the ionosphere as a dielectric for short w aves to th a t as a conductor for long w aves, while the gyro frequency constitutes a m easure for the earth 's magnetic field. The complicated influence of the la tte r is first illustrated for an infinite field. Some effects due to the actual finite m agnetic field, connected w ith double refrac­ tion, are briefly mentioned. The last section deals w ith scattering effects depending on irregularities in the density of the ionos­ pheric plasma. Deel 29 - No. 2 - 1964 67 Inleiding over Plasma's door N. G. van Kampen *) Plasm a is een gas van geladen deeltjes, of althans een gas d a t zo sterk geïoniseerd is, d at daard o o r zijn gedrag m erkbaar w o rd t beïnvloed. V oorbeelden uit de astronom ie: sterren, zonnecorona, krabnevel. A ardse voorbeelden: ionosfeer, aardkern, blik­ sem. In het laboratorium : gasontladingen, elektronen in m etalen en halfgeleiders. D ichtheid, sam enstelling, tem peratuur, afmeting, m agnetische veldsterkte enz. lopen zeer uiteen; m aar algemeen geldt d a t wegens de vrije ladingdragers plasm a's zeer goede ge­ leiders zijn. D aard o o r treden geen grote ladingsdichtheden of elektrische velden op, m aar w el sterke elektrische strom en en m agneetvelden. D e w aarnem ingen in de natuur en in de lab o rato ria bieden w ei­ nig houvast. M en p robeert daarom de theorie uit de vanouds bekende n atuurw etten op te bouw en en resultaten te krijgen die gecontroleerd kunnen w orden. Form eel kan men de bew egings­ vergelijkingen voor alle deeltjes en het elektrom agnetische veld opschrijven, m aar er is natuurlijk geen sprake van ze op te lossen. M en m oet dus drastische vereenvoudigingen toepassen (die op­ tim istisch „benaderingen" genoemd w orden). O m die realistisch te kiezen, m oet men fysisch inzicht gebruiken. D e gewone kinetische gastheorie is gebaseerd op het beeld, d a t elk deeltje het grootste deel van de tijd vrij voortvliegt en slechts af en toe even in w isselw erking kom t m et een ander deeltje (botst). D it is niet van toepassing op een plasm a, ten eerste om­ d a t de C oulom b-potentiaal een lange d racht heeft, ten tw eede om dat het elektrom agnetische veld ook eigen vrijheidsgraden heeft. In p laats daarvan m aakt de plasm atheorie hetzij de m ag­ neto-hydrodynam ische benadering, hetzij de V lasov-benadering. D e magneto-hydrodynamica (M H D ) v at het plasm a op als een geleidend fluïdum (gas of vloeistof). Een voorbeeld is kw ik d a t stroom t in aanw ezigheid van een m agneetveld; inderdaad zijn d a a r experim enten mee gedaan. H e t fluïdum heeft op elk punt een m assadichtheid p, stroom snelheid v, en druk p. V erd er is er een stroom dichtheid j, een elektrische veldsterkte E en een mag- *) Rijksuniversiteit, U trecht. 68 N. G. van Kampen netische veldsterkte H. Deze grootheden zijn in de M H D ver­ bonden door de volgende vergelijkingen. -b div q v = o DV 7 Q---= - g ra d ƒ> + - I j AAHx-r Dt c P = f(s) j = o (E + ‘ v A H ) c (m assabehoud) (im pulsbehoud) (toestandsvergelijking) (w et van Ohm ) rotH = div H = O rot E = — I <LH c iït Opmerkingen. l°. In de w et van Ohm s ta a t niet zo m aar E , m aar het getransform eerde elektrische veld, d at een w a a r­ nem er die m et de vloeistof m eebew eegt voelt. 2°. In de verge­ lijking voor rot H is de M axw ell-term m et dD/'dt w eggelaten, om dat de M H D toch alleen voor langzame verschijnselen geldt. 3°. D e vergelijking die div D met de ladingsdichtheid verbindt is overbodig, om dat de ladingsdichtheid verder niet in de ver­ gelijkingen voorkom t. Tevens vervalt daard o o r de noodzaak een dielektrische constante in te voeren om een eventuele polariseerbaarheid van de moleculen of ionen in rekening te brengen. 4°. D e m agnetische perm eabiliteit is I genomen, om dat hij d aar nooit veel van afw ijkt. 5°* V oor het gemak w ordt de tem pe­ ra tu u r bekend verondersteld, anders zou die in de to estan d s­ vergelijking voorkomen, en zou er nog een stel vergelijkingen voor de energiehuishouding bij komen. D e algemene oplossing van deze M H D -vergelijkingen is on­ mogelijk, aangezien ze niet lineair zijn. M en pro b eert daarom inzicht te krijgen m et behulp van algemene eigenschappen en van speciale oplossingen. D oor j te elim ineren vindt men voor het im pulsbehoud Dv ,/ H + ( H . v) H e— -gr«*/ + M en zegt daarom , d a t het m agneetveld een magnetische druk Inleiding over Plasma’s 69 H*/8 n op de m aterie uitoefent. M en vergete echter niet, d at d a t niet de enige invloed van het veld i s : de term (H . v) H hoeft helem aal niet kleiner te zijn. H e t begrip m agnetische druk is echter nuttig om dat in eenvoudige veldconfïguraties (H . v) H vaak nul is (namelijk voor rechte evenwijdige veldlijnen). V erd er volgt uit de vergelijkingen, d a t de verandering van H zo geschiedt, d a t men de veldlijnen aan de materie vastgehecht kan denken. D it geldt exact voor ideale geleiders, o = oo ; voor o <C oo diffunderen de veldlijnen enigszins door de m aterie heen. Een speciale oplossing van bovenstaande M H D -vergelijkingen w o rd t gevormd door een statisch plasm a m et j = v = O, in een homogeen m agneetveld H0. N aburige oplossingen kan men vinden door de afwijkingen slechts in eerste orde mee te nemen, m.a.w. de M H D -vergelijkingen te lineariseren. D eze oplossingen hebben de gedaante van vlakke golven; bijv. zijn gewone geluidsgolven mogelijk die zich in de richting van H0 voortplanten. E r is echter één essentieel nieuwe trillingsvorm : de Alfvén-golf\ In hun een­ voudigste vorm planten deze golven zich eveneens langs H0 voort, m aar zij trillen transversaal. D e veldlijnen trillen mee, en ver­ schaffen de voor een trilling noodzakelijke veerkracht. D e voort­ plantingssnelheid is (4 Ti q) 2 H 0 (Alfvén-snelheid). U itgaande van andere oplossingen dan deze statische homo­ gene kan men ook w eer naburige oplossingen zoeken. H e t kom t dan vaak voor d a t de gevonden frequentie im aginair is, hetgeen betekent d at de uitw ijking niet periodiek is m aar exponentieel groeit. D e uitgangsoplossing is dan instabiel en niet realiseer­ b a a r (tenzij de groeisnelheid van de uitwijking uiterst klein is). H e t onderzoek van deze M H D -instabiliteiten is van essen­ tieel belang als men een plasm a door geschikt gekozen m agne­ tische velden wil opsluiten (hetgeen de enige m anier van op­ sluiten is bij de tem peratuur die voor therm ofusie vereist is). Bijvoorbeeld is een gasontlading, die door zijn eigen m agneet­ veld van de w anden w ordt afgehouden („pinch”), instabiel t.o.v. sam ensnoeren en knikken. V oor de astronom en is van belang d a t een plasm a, d a t in een zw aartekrachtveld zwevende w o rd t gehouden door een uitw endig m agneetveld, instabiel is t.o.v. in wendig onderste-bovenkeren (,,interchange instability ”), D e M H D is gebaseerd op de veronderstelling d at de indi­ viduele bewegingen der deeltjes niet van belang zijn, en d a t de toestand in elk volum e-element adequaat w o rd t beschreven door q, v en j. D at is alleen te begrijpen indien er voldoende botsingen 70 N. G. van Kampen zijn (naast de expliciet in de vergelijkingen verdisconteerde w isselw erking via het elektrom agnetische veld). In de eerste p laats stellen botsingen tussen ionen lokaal een M axw ell-verdeling in, die eenduidig is beschreven door q en v (en de tem pe­ ratuur, die echter constant verondersteld is). In de tw eede plaats maken botsingen tussen elektronen en ionen d a t de w et van O hm geldt. D e M H D geldt dus alleen mits de vrije w eglengten klein zijn vergeleken bij de afstand w aarover de m acroscopische toestand m erkbaar verandert, en de vrije vliegtijden klein zijn vergeleken bij de periode w aarin ze veranderen. Zij gelden niet voor verdunde plasm a's, korte golven of hoge frequenties. Deze om standigheden zijn echter eerder regel dan uitzonde­ ring. D e w et van O hm geldt dan niet en er zijn nieuwe trillingsvorm en mogelijk, plasmagolven, w aarbij h et elektronengas zijn eigen trillingen uitvoert tegen een achtergrond van ionen. D it behandelt men m et de twee-compone?itentheorie. D aarin w o r­ den elektronen en ionen als tw ee fluïda opgevat, die m et elkaar w isselw erken via het elektrom agnetische veld, doch m aar Nauwe­ lijks m et elkaar botsen. D a t is echter moeilijk te rijmen m et de eis d at de elektron-elektronbotsingen voldoende m oeten zijn om het elektrongas m et een lokale dichtheid en snelheid te kunnen beschrijven. H oew el deze theorie thans erg populair is, zal ik er niet v erd er over spreken, w an t ze lijkt me slecht ge­ fundeerd. E en m eer realistische beschrijving van verdunde plasm a's lijkt me de Vlasov-theorie, w aarin de botsingen geheel w eggelaten w orden. D e toestand van het plasm a m oet nu beschreven w orden door verdelingsfuncties f v (r, v, i), die aangeven hoeveel deeltjes van de soort v op het tijdstip t zich te r plaatse r m et snelheid v bevinden. V oor het gemak veronderstellen we de ionen praktisch on­ beweeglijk, zodat alleen de f (r, v, t) voor de elektronen optreedt. D ie voldoet aan de Vlasov-vergelijking e V E + -l v A H j . m dt dv H e t veld E, H w o rd t bepaald door de M axw ell-vergelijkingen, w aarin stroom dichtheid en ladingsdichtheid gegeven zijn door j (r,t) = e j v ƒ (r, v, t) d 3 v . r (r, t) = e ƒ/ ( r, v, t) d3 v + r*ionen • Inleiding over Plasma's 71 O ok van deze niet-lineaire vergelijkingen zijn slechts enkele speciale oplossingen bekend. M en kan echter w eer lineariseren door te zetten ƒ (r, v, t) = f Q(|v|) + ƒ, (r, v, t) , / , klein. D e ongestoorde verdeling f Q is constant in ruim te en tijd en isotroop in de snelheid verondersteld. Als oplossingen vindt men longitudinale en transversale plasm agolven. D e longitudinale plasmagolven bestaan uit periodieke verdichtingen en verdunningen in het elektrongas, de veerkracht w o rd t geleverd door de Coulom b-afstoting. Bij benadering geldt, d at de cirkelfrequentie co en het golfgetal k — 2 jr/A verbonden zijn do or de dispersie-w et 4 n N e* CO2fi = -----------m H ierin is cop de zgn. plasm afrequentie, N de elektronendicht­ heid in evenw icht, <C v 2 hun gemiddelde snelheid. Frequenties kleiner dan cop komen niet voor; voor frequenties veel groter dan cop geldt deze dispersie-w et niet meer. Deze golven kunnen ge­ ëxciteerd w orden door inschieten van geladen deeltjes. V olgens de theorie m oet er een kleine demping zijn, m aar de realiteit van deze „Landau-dem ping” is nog tw ijfelachtig. Transversale plasmagolven zijn op te v atten als elektrom agne­ tische golven, die gemodificeerd w orden door de aanw ezigheid van geladen deeltjes. H un dispersie-w et luidt bij benadering CO2 = (Op2 + c2 k/2 . D o o rdat ze tran sv ersaal zijn, kunnen ze geëxciteerd w orden door op het plasm a vallende elektrom agnetische golven, mits de frequentie daarvan groter dan cop is. V oor co <C cop w orden de opvallende golven gereflecteerd (bijv. radiogolven tegen de ionosfeer of tegen de geïoniseerde lucht rond een in de dam pkring terugkerende ruim tecapsule). Als er een uitw endig m agneetveld H0 h eerst w o rd t het plasm a dubbelbrekend: in de richting H0 voldoen de links- en rechts-circulair gepolariseerde stralen aan verschillende dispersie-w etten. M en kan de dispersie-w etten ook uitdrukken door de brekings­ index n (co) = ck/co als functie van co te geven. V aak definieert men ook nog een diëlektrische constante ë (co) = c2 >t2/cü2, m aar d a t is misleidend. Im m ers, in de gewone theorie van M axw ell en Lorentz sta a t een e in de vergelijkingen, die de polarisatie CO2 co; + & < v 2 > , 72 N. G. van Kampen van de moleculen van het medium beschrijft. D oor deze verge­ lijkingen op te lossen vindt men voor de brekingsindex« = ^ e . In ons geval echter is deze polarisatie verw aarloosd, dus deze e = I verondersteld. V ervolgens zijn vlakke-golfoplossingen ge­ vonden m et een zekere n (co). Om nu ach teraf w eer een ë = n te definiëren is verw arrend. Als de ongestoorde snelheidsverdeling f Q niet m eer isotroop is, kan het voorkom en d a t bij reële k een complexe co hoort, zodat de am plitude van zo n golf exponentieel toeneem t. Instabiliteiten, die niet to t de M H D thuishoren heten „m icroinstabiliteiten” . H et onderhavige geval kan gerealiseerd w orden door tw ee strom en deeltjes door elk aar heen te sturen en heet dan ,,tw o-stream instability” . D e V lasov-vergelijking is niet exact, om dat alleen de gemid­ delde of uitgesm eerde velden in rekening zijn gebracht. Als bij­ voorbeeld tw ee elektronen extra dicht bij elkaar komen treed t een sterke C oulom b-afstoting op, die niet in het gemiddelde veld E verdisconteerd is. E r zijn dus nog botsingen, die in vol­ gende benadering in rekening gebracht m oet w orden. A nders gezegd: men is geïnteresseerd in de fluctuaties van het veld rond de gemiddelde E die in de V lasov-theorie optreedt. H ie r­ voor heeft L andau een vergelijking k la F okker-P lanck opge­ steld. Z oals te verw achten leiden deze botsingen to t een extra demping van de gevonden golven. V oor een system atische berekening van deze botsingen is een kinetische behandeling van plasm a's nodig, m aar een bevredigende theorie b e sta a t nog niet. Deel 29 - No. 2 - 1964 73 Amplification of waves by the interaction between an electron beam and a plasma by M. T. V la a rd in g e rb ro e k and K. R. U. W e i m e r * ) 1. Introduction In about 1925 Langm uir and M ott-S m ith1) discovered during their probe m easurem ents in a low -pressure cold-cathode dis­ charge th a t electrons can occur possessing a higher velocity than is to be expected according to the local potential. As the average free path extended too fa r beyond the discharge space these high velocities could not be explained as resulting from direct collisions. By coupling a lecher system w ith a m atched detection-crys­ tal to the plasm a, Penning2) could dem onstrate th a t oscillations of a very specific frequency can occur in a plasm a. Langm uir repeated these m easurem ents system atically, and together w ith Tonks published his famous article on plasm a oscillations in 19298). In this article it w as proved th a t the frequency of these plasm a oscillations depends on the density of the plasm a accor­ ding to 2 eQ m e0 in which e and m are the electron charge and mass respective­ ly, £0 the dielectric constant in a vacuum and q the space charge density of the electrons. If these oscillations are excited in a plasm a they w ill not extend (see fig. 1 ). It is, how ever, possible to imagine successive layers as excited sim ultaneously but w ith a certain phase difference. W e then perceive the phenomenon as a w ave, w ithout the electrons possessing an average drift velocity (fig. 2). This is analogous to w hat happens to w aves on a w a te r surface. As a result of these oscillations and the associated alternating fields an electron can, indeed, obtain a velocity deviating from the value corresponding w ith the local static potential. *) Philips’ N atuurkundig Laboratorium , Eindhoven. 74 M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer The question rem ained, how ­ ever, how and by m eans of w h at these oscillations could be generated. In 1948 H aeff4) dem onstrated th a t such oscil­ lations can be generated by a directed beam of charged particles in a plasm a. M odula­ tions of the density of such a beam ap p ear to undergo a selective am plification a t fre­ quencies in the vicinity of the plasm a frequency. The p la s­ ma then attains an oscillating condition as indicated in fig. 2. Fig. 1 H aeff assum ed th a t the same Longitudinal plasm a oscillation. If all electrons in a plane d have a deviation mechanism forms the base for x , the field lines run betw een the re ­ certain eruptions of electro­ sulting space charges, so that the m agnetic pow er5) rad iated by oscillation cannot extend (in a cold the sun. H e then says th a t the plasm a) density fluctuations, occurring in an ionized cloud discharged by the sun, undergo a selective amplification at the plasm a frequency of the corona, through which th a t cloud travels. O w ing Fig. 2 An apparent travelling w ave as a resu lt of os­ cillating electrons w ithout drift velocity to the discontinuities in the electron density of the corona the pow er of the amplified fluctuations in the beam can be conver­ ted into electrom agnetic pow er which can be received on earth. Beam-plasma interaction 75 To give an experim ental dem onstration of this amplification H aeff constructed an amplifying tube, in which the interaction took place betw een tw o electron beam s of slightly differing velocities6)* And, indeed, he found th a t ,,space-charge amplifi­ cation is a fact. Independently from him Pierce and H ebenstre it7) also found this am plification; they w ere w orking on the transm ission of noise fluctuations along beam s w ith velocity spreading and hence they arrived a t the same idea. In consequence of these experim ents w ith tw o beam s various efforts have been made to prove the existence of grow ing w aves travelling along such a beam by shooting an eletron beam into a plasm a (see for example ref. 8). The electrons escaping from the cathode drop and entering the plasm a of the column can in a sim ilar w ay give rise to growing w aves and, consequently, to plasm a oscillations. In general these experim ents w ere unsuc­ cessful as the oscillations found w ere by fa r closer related to the effects of tra n sit times and overtaking in klystron beams than to plasm a oscillations, in which case the density of the plasm a oscillates. Finally, in 1957, Boyd, Field and G ould constructed a tu b e9) in which the electron beam shot into the plasm a is first m odu­ lated a t a frequency in the vicinity of the plasm a frequency by means of a helix, then traverses the plasm a and subsequently passes a second helix used to pick up pow er from the beam a t plasm a frequency. The m odulation of the beam appeared to have increased by the interaction of a beam and a plasm a, consequently, the investigated grow ing w aves had been gene­ rated in a beam -plasm a system. I t w as im m ediately realized th a t the existence of growing w aves on a beam passing through a plasm a can be used to generate and am plify high-frequent pow er. A very im portant advantage over the w ell know n m icrow ave am plifiers, such as the travelling-w ave tube, is th a t the delay line to obtain the am plification has become redundant. If we can, therefore, suc­ ceed in producing a very dense plasm a it w ill be possible to am plify very high frequencies (of m illim etre-range). U nfortunately, how ever, there is one g reat difficulty appearing clearly from the historical developm ent described above; th a t is to say, the electrom agnetic w aves to be amplified m ust alw ays first be superim posed on the beam. The beam carries the w aves a t the beam velocity (= group velocity) as the w ave pow er in the beam mainly consists of kinetic pow er. Before the tw o 76 M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer forms of pow er can be coupled efficiently the electrom agnetic pow er m ust be slowed dow n to about the beam velocity by means of a coupling circuit in the form of a delay line. By doing so the advantage of an am plification w ithout a delay line is p artly obviated. H ow ever, as the beam -plasm a amplification is very high, we can make the compromise of coupling the delay lines ra th e r loosely w ith the beam. The next question is w hether it is possible to w ork w ithout a prem odulated beam and to superim pose the signal directly on the beam -plasm a system by means of a delay line. W e shall answ er this question by setting up a theory for a beamplasm a system coupled w ith a delay line. By assuming th a t the coupling is zero as a special case of this theory, we arrive a t the theory of beam -plasm a interaction. N ext we shall tre a t the experim ent in which we shall use this coupling in a m icrow ave amplifier. W e believe, how ever, th a t this coupling w ill also prove to be of g reat im portance in other fields of plasm a physics. Before em barking on this theory we should like to point out th a t we shall only discuss the space-charge interaction betw een beam and plasm a. In the case of space-charge w aves density m odulations occur in the beam and the plasm a, while the asso­ ciated fields m ainly b ear an electrical character and run parallel w ith the beam, same as the high-frequent motions of the electrons. O th e r kinds of w aves th at can occur on a beam are the tra n s­ versal cyclotron w aves. In the case of cyclotron w aves the electric and m agnetic fields are m ainly transversal, same as the motions of the electrons10). A p art from the forces the electric field of the w ave exercises on the electrons, the electrodynam ic force (L orentz force) generated by the transversal motions in a longitudinal externally applied m agnetic field is another im­ p o rtan t factor. A t low frequencies these cyclotron w aves change into the w ell know n Alv£n w aves. In the following we shall only consider the space-charge w aves and leave the tran sv ersal fields and motions out of the discussion. A lthough these fields occur more or less in practical system s it appears from a closer analysis of such system s, th a t the finite tran sv ersal dimensions, as long as they exceed or are equal to the w avelength on the beam and the cyclotron movement, hardly affect the space-charge interaction 10) n ). Beam-plasma interaction 77 2. Waves in a beam-plasma system in a delay line W e imagine a beam as travelling through a plasm a in the ^-direction w hile an infinitely strong magnetic field suppresses motions other than in the longitudinal (z) direction. This beamplasm a system is coupled to a delay line. In th a t case the following equations apply to the b eam : and — e (E b 4- Ep 4- Kd, E c) d v b = m (dv/, m -------- + u0 'dv^ dt \ dt c)z J E quation (2) is the equation of Poisson, in which E b represents the space-charge field generated by the beam, and Qlb is the m odulation of the space-charge density of the beam. E quation (3) is the continuity equation of the beam ; j lb is the m odula­ tion of the beam -current density. This current density is in the linear approxim ation given by the equation J\b Qob Ub “f“ Qib t (3 ) in which the products of alternating quantities are neglected. uQ is the velocity of the beam in the unm odulated condition, and i(Q 4- vb in the m odulated condition. E quation (4) is the motion equation for the beam electrons. A t the left the to tal force exercised on a beam electron, consisting of the res­ pective shares of E b, the space-charge field of the plasm a, Ep, and the field th a t the w ave along the delay line generates in the locality of the beam, K cb E c. The right hand m em ber of equation (4) is linearized. An analogous set of equations applies to the plasm a; they can be derived from the equations (2)-(5) by replacing the index b in each of them by p and assuming u0 = O; we shall num ber these equations (2 p) — (5 p). A third set of equations is required for the description of the delay line. If V and I be the voltage and the current in the delay line, we can use the telegrapher s equation extended 78 M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer w ith a term for the current z* induced by the beam -plasm a system : dV -jX I , dz dl = - jB V + dz in which j X is the series reactance and j B the parallel adm it­ tance per unit of length. The induced current consists of tw o p arts, th a t is to say, the m odulated image current, generated in the circuit by the m odulated beam current and by the oscilla­ ting plasm a. D epending on the geom etry the coupling betw een ii and / xj and j Tp w ill vary, so th a t we m ay w rite : ii = K bc o (J lP 4- j\i) , ( 8) in which o is the diam eter of the beam -plasm a system . The beam equations ( 2) — ( 5), the corresponding equations for the plasm a and the circuit equations ( 6) and (7) and equation ( 8) for the coupling w ith the beam -plasm a system form a complete set of sim ultaneous differential equations, which we shall elaborate for travelling w ave in the ^-direction: exp { j (cot - ft z)} The differentiations "dfdt and d/ds can be replaced by jco and If from the beam equations (2) - ( 5) we elim inate the quan­ tities j 1bf Qjb* vs, an equation in R c, Ej, and Ep rem ains. This also applies to the equations ( 2/ ) — ( 5/ ) standing for the plasm a, a fte r elim inating j xpt q^p and *>• B oth resulting equations can be used to express Ep and Eb in E c: if -O77'C— ^P j^cb CO (Op (Ob (D (Dp 2 (Op2 (Ob2 CD2 °>p2 79 Beam-plasma interaction In this the following apply 2 (Dp — ^ Qof> M Er -------- , 2 (Db ~ & Qob -------- m Er > (Op = p (D — p UQ The circuit equations ( 6) — ( 8) lead us to: - f ) Ec = pc Zc p a Ktc in which ( 11) + ^XBna d j,X Zc = B The connection betw een j xb and j xp on the one hand and E h and Ep on the other, can be found from the equations ( 2 ) and ( 3 ) and the corresponding equations for the plasm a: J\b J COEQEb — O } J ip J COE0 Ep O . (1^) A fter substituting (12) in (11) and combining the thus obtained equation w ith (9) and (10) we find : 2 2 (Dp (Db H--- 7 (13) ( £ - / o i i - -CD: - 4CDp/ = {]c Z c ff CDEo 0 K cb Kbc --T CD CD This is the dispersion equation for w aves in a beam -plasm a system coupled w ith a delay line, supplying all possible w ave num bers /? a t any frequency. The solution w ill tell us w hether or not it is possible to couple an electrom agnetic circuit, in this case a delay line, directly to a beam -plasm a system. By studying certain extrem e cases, we shall a t the same time get to know the dispersion equations of the constituent p a rts of a helix-beam -plasm a system. 3. Investigation of the dispersion equation W e shall first investigate the case w here K cb = Kbc = O. This implies th a t the delay line is not connected to the beam -plasm a system. As a result the dispersion equation splits up in tw o p a r ts : one for the delay line and one for the beam -plasm a system : f n - P = o; 1 - CD4 - 4(Dp = ° (14> If the delay line is a helix, which is usually the case, the phase velocity along th a t helix is constant, th a t is to say, the 80 M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer pitch divided by the circumference m ultiplied w ith the velocity of light. The dispersion equation then becom es: P=± (D ê fik ± Pc- (15) The dispersion diagram is represented in fig. 3 . slope of the lines is ± dph 3.1. Beam-plasma interaction This interaction is described by the second p a rt of equation (14). This equation can still be solved directly: 2 (Dp CD 1 9 /? = " ± ^ n (16) u0 u0 The dispersion diagram is given in fig. 4. G row ing w aves re­ sult w hen CO < (Dp 81 Beam-plasma interaction The greatest increm ent, Im f$, occurs w hen co = cop. It is then infinite. This disconuity in the theory is due to fact th a t in our model for beam -plasm a interaction no damping has been taken into account. This damping, wich in practice mainly results from the collisions of the plasm a electrons and the neutral particles can be accounted for by adding a friction term m vc vp to the right hand member of equation (4ƒ ). (See for instance ref. 11). The straight line for co cop is the real p art of the complex solution. The region under the im aginary p art of this solution is shaded. For co cop we recognize the fast and slow beam spacecharge w ave The maximum increm ent then becomes : i^I 1H /l )max t in which vc is the collision frequency of the plasm a electrons. F or co^> cop the dispersion diagram resem bles th a t of a beam while, if the frequency approaches the plasm a frequency from 82 M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer above the diagram is essentially still equal to th a t of a single beam, although the phase velocity of the fast and the slow space-charge w aves ]2) deviate more and more from the beam velocity. W e shall not give a physical description of the phenom ena in a beam -plasm a system here, as it w as already published be­ fore 13). 3.2. Interaction between a helix and a plasma The dispersion equation is again found from equation (13) by taking co^ = O . The equation is then of the second degree and hence solveable. W e find: P = ± P c ( i+ a > e apc Z c K c iK bco \ COp J —(JO / 2 (17) This equation is plotted in fig. 5. It appears th a t owing to the plasm a a stop-band occurs in the helix for COf, ( I - CD £0 Pc Zc Khc Kcb o ) < CD < (Dp The dispersion diagram in fig. 5 greatly resem bles the dispersion diagram of a waveguide filled w ith a plasm a and an infinite m agnetic field in the longitudinal direction 14). This resem blance beco­ mes clear w hen we re a ­ lize th a t the only diffe­ rence betw een the tw o system s is the „light velocity” in the ^-direc­ tion. 3.3. Interaction between a helix and a beam B y taking the plasm a frequency as 0, equation (13) supplies the disper­ action. The purely im aginary solution in the sion equation for the in­ teraction betw een a helix ,,cut-off” range has not been draw n. Beam-plasma interaction 83 and an electron beam. This interaction takes place in a trav el­ ling-wave tube and is explicitly described under ref. 15). The theory discussed here differs from the theory on the travelling-w ave tubes in 15) in the adding of term s describing the plasm a and the space-charge of the beam. The m ethod is, how ever, com pletely analogous. E quation (13) becomes equiva­ lent w ith the dispersion equation of the travelling-w ave tube by taking cop = o. 3.4. Helix-beam-plasma coupling The complete dispersion equation (13) for a helix-beam -plasm a system is of the fourth degree and therefore difficult to handle analytically. Exam ples of num erical solutions are show n in fig. 6. F or the calculation of these diagram s the same param eters have been chosen as those used in the calculations for figs. 3, 4 and 5. T hat m akes a com parison possible. In fig. 6 we find back the typical properties of helix-plasm a coupling, th a t is to say, the stop-band below the plasm afrequency and the resonnance a t the low er limit of th a t stop-band. In fig. 6b and 6c we also find the fast and slow space-charge w aves on the beam for co > com, com is the maximum frequency for which I m fi^ o . The slow space-charge w ave interacts w ith the helixwave a t co~ comAs a result we find growing w aves a t frequencies betw een the plasm a frequency and com• The maximum increm ent too lies in this frequency range. Fig. 6a follows from fig. 6b and 6c by increasing com to infinity, since com appearently depends on u ^ p h . The problem of w ave propagation in a system is not solved by m erely elaborating the dispersion equation. The boundary conditions m ust also be fulfilled. In our case it is required th a t the field strengh on the helix, the velocity m odulation and the convection current in the beam are m atched to the entrance of the system. These boundary conditions can be m et by 3 w aves in the positive direction. These three w aves are available exce pt in the stop-band below cop. W ith o u t dealing w ith the whole theory, including the boun­ d ary conditions, we can gain insight in the pow er exchange betw een a beam -plasm a system and a helix by investigating the pow er flow in the beam -plasm a system . This pow er flow P b is given b y : M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer 84 Fig. 6a Fig. 6b Fig. 6 D ispersion diagram for helix-beam -plasm a coupling. The param eters used for this cal­ culations are : Zc= 3 3 0 O , e0 = 8.85 X 10 -nAsec/V cm , o = 5 7 X 10-2 cm, co/>= 3 X 1010 sec-1, Kcb Kbc = 0 1, cob = 109 sec-1 and u0 = 0 20 —0.24—0.28 1010 cm/sec ; ftfih = 0.20 X 1010 on/sec. com is the maximum frequency for which Im /?=/=o. Beam-plasma interaction 85 co e0 uQ(Ob2 e Im 8 2 Re (co — uQ) E z E * z (cf. ref. 11) eq. (25), w here E z is the total space-charge field (Ep 4- Ei). The pow er flow along the helix Ph, is not included. As is w ell know n the to tal a.c. pow er flow in a helix-beamplasm a system (P i -f P j) is constant for longitudinal spacecharge w aves 1G), so th at, for energy tran sfer from the beamplasm a system to the helix P i should by a function of z. This is the case, when Im (3 7^ O and Re (co — ft uQ) 7^ O . According to the figs. 6b and 6c this applies, w hen cop <0 < COM and w hen uQ^> Oph , so th a t then an efficient coupling m ay be expected. W hen uQ = dph we find th a t a t all frequencies Re (co — /3u0) ^ 0 so th at, although growing w aves occur, a satisfactory coupling is not to be expected. Fig. 7 Sketch of a beam -plasm a interaction tube 4. Experiments A m icrow ave-am plifier tube using both beam -plasm a interac­ tion and helix-beam -plasm a coupling has been constructed. A sketch of this tube is given in fig. 7. It is essentially a trav el­ ling-wave tube in which a p a rt of the helix is rem oved. The length of the tube is 20 cm and the length of the cou­ pling helices is betw een 4,5 and 45 mm for the different tubes m easured. The gain of the travelling-w ave tube is equal or less than O d B . If m ercury vapour is adm itted into the tube, the beam produces a plasm a, owing to ionization by impact, which is sufficiently dense to cause beam -plasm a interaction in the M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer 86 f r e q u e n c y b a n d f o r w h ich the tu b e s w e r e c o n stru cte d (3800-5000 Me)s). T h e tube then b e h a v e s a s sh o w n in fig. 8, w here the output power is p lo tte d a g a in s t the in pu t p o w e r . figure w e re g io n s: 1 ) . The noise th an 2) . In this distinguish three region w h e r e the o u tp u t is h igh er the sig n a l output. Fig. 8 General behaviour of the output pow er as a function of the input pow er as m easured on 20 tubes T h e region w h e r e lin e a r am plification p r e d o m i­ n a te s. T h e o v e r a l l gain o f the tube is then o f the o r d e r o f 60 dB> ir r e s p e c t iv e length o f the coupling circu its. T h e maximum o utp ut p o w e r , h o w e v e r , d e c r e a s e s w h e n the coupling helices becom e s h o r t e r th an rv 15 mm. T h e 3 d B b a n d w i d t h is 300 M cjs f o r a single ad- 55 3 ). ju sm e n t o f a ll p a r a m e t e r s . A t 00 M cjs the g ain o f the tube is d e c r e a s e d to 30 d B due to r a d ia tio n o f the helix. T h e „ n o n - lin e a r " region. In this re g io n the n o n -lin e a r effects p red o m in ate and, w h e n the e le c tro n s o v e r t a k e e ach o th e r due to the high sig n a l level, even the fu n d a m e n ta l eq u atio n s no lo n g e r a p p ly . Amplification as a function of the frequency w ith the cur­ rent as a param eter Beam-plasma interaction 87 The ,,maximum output pow er of the tube lies betw een O, I and 0,3 W. These num bers do not involve a maximum ob­ tainable efficiency since about 60°/0 of the beam is lost in the ionising collisions. M ore efficient tubes coult be made by using low er gas pressure and higher beam -current. W e shall first discuss the linear region som ew hat more in detail. Since the beam produces the plasm a, the plasm a density and, therefore, the frequency of the optimum beam -plasm a in ter­ action increases w ith the beam -current. This is shown in fig. 9. w here the amplification of a tube is plotted as a function of the frequency w ith the beam current as a param eter. This shows th a t indeed beam -plasm a interaction m ust be the am pli­ fying mechanism. In fig. 10 the gain of a tube (this special tube Fig. 10 Amplification of a short tube, in which the beamplasm a interaction space is half the length of the tube used in the m easurem ent of fig. 8. The beam voltage is the param eter. The greatest amplification occurs at 1350 V ; this is higher than the synchronous voltage as predicted in the preceding paragraph is shorter than the tubes m entionned earlier so th a t the gain is less) is plotted against the beam -current w ith the beam velocity as a param eter. The maximum gain appearently occurs w hen the beam velocity exceeds the phase velocity of the helix (cor­ responding to a beam voltage of 1000 V). This seems to be in accordance w ith the theory of helix-beam -plasm a coupling. F or a m icrow ave amplifier the non-linear region is not of much in terest; for the study of non-linear effects, how ever, it may be of im portance. N on-linear effects a re : harm onics gene­ 88 M. T. Vlaardingerbroek and K. R. U. Weimer ration, frequency m ultiplication, heating of the electrons of the plasm a, the decreasing beam velocity. All these effects might be studied by using tubes of the type described above incor porating the necessary elem ents for m easuring of the special effects under study. An example of such a m easurem ent is shown in fig. 1 1 , w here a saturatio n curve for a short tube is shown sim ultaneously w ith the collector current a t a con­ stan t cathode current. W e observe a sharp de craese of the collector current near the sa tu ra ­ tion point (the difference betw een theinputpow ers a t which saturation and a current decrease occur might be due to the fact th a t both curves have been m easured a t diffe­ ren t places and th a t Fig. 11 beam -plasm a interaction O utput pow er and. collector current as a still takes place betw een function of the input pow er the output helix and the collector. This sharp de­ crease is probably due to the fact th a t the drift velocity of a beam suddenly vanishes owing to the excitation of strong os­ cillations in a beam -plasm a system . This effect has been inves­ tigated by Bunem an in ref. 18). The drift energy of the beam is then tran sferred to random energy which m eans th a t a hot electron gas is generated. Experim ents to study the heating of a beam -generated plasm a are described in ref. 17). Finally we should like to d raw the attention to anothor in­ teresting application of the coupling of electrom agnetic circuits and w aves in a plasm a. In this case the w aves are not the space charge w aves but the cyclotron w aves a t low frequencies (Alven w aves) and the coupling does not take place via the electric field as in the tube described above, but via the m ag­ netic field. In this case too growing w aves are obtained w hen the plasm a has attain ed a d rift velocity19) and consequently a transform ation of d rift energy. In principle it is anologous to a travelling w ave tube for low frequencies. Such a system is regarded as a m agneto-hydrodynam ic generator. Beam-plasma interaction 89 Acknowledgement The autors gratefully acknow ledge the many stim ulating dis­ cussions w ith D r. G roendijk and the preparation of the com puter program by M r. W assch er and his co-w orkers. The autors are also grateful for the experim ents so skillfully carried out by M r. Bodt. REFERENCES 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. I. L a n g m u i r, Phys. Rev. 26, 585, 1925. P e n n i n g , Physica 6, 241, 1926. L. T o n k s and I. L a n g m u i r , Phys. Rev. 33, 195 or 990, 1929. A. V. H a e f f, Phys. Rev. 74, 1532-1533, 1948. A. V. H a e f f, Phys. Rev. 75, 1546-1551, 1949. A. V. H a e f f, Proc. I.R.E. 37, 4-10, 1949. J. R. P i e r c e and W . B. H. H e b e n s t r e i t , Bell Syst. Techn. J. 28, 33-51, 1949. D. H. L o o n e y and S. C. B r o w n, Phys. Rev. 93,965-969,1954. G. D.B o y d, L. M. F i e 1 d and R. W . G o u 1 d,Phys. Rev. 109, 1393-1394, 1958. M. T. V l a a r d i n g e r b r o e k and K. R. U. W e i m e r, Philips Res. Repts, 18, 95-108, 1963. M. T. V 1a a r d i n g e r b r o e k, K. R. U. W e i m e r and H. J. C. A. N u nn i n k, Philips Res. Repts. 17, 344-362 1962. H. G r o e n d ij k, Tijdschr. Ned. Radio Gen. 26, 51-64, 1961. M. T. V l a a r d i n g e r b r o e k and K. R. U. W e i m e r, Ned. Tijdschr. v. Nat. 27, 207-212, 1961. R. W . G o u l d and A. W. T r i v e l p i e c e , Electronic waveguides, Poly­ technic Press, New York 1958, page 218. P. H. J. A. K 1e y n e n, Tijdschr. Ned. Radio Gen. 24, 71-88, 1959. H. A. H a u s and F. N. H. R o b i n s o n , Proc. Inst. Radio Engrs. 43, 981 991, 1955. L. D. S m u 11 i n and W . D. G e t t y , Quart. Progress. Rep. 62, 35-42, 1961 and following numbers. O. B u n e m a n, J. of Nuclear Energy, C.2. 119-134, 1961. H. A. H a u s, J. Appl. Phys. 33, 2161-2172, 1962. Manuscript ontvangen 24 april 1963. Deel 29- No. 2-1964 91 De elektromagnetische straling gepaard gaande met zonnevlammen door C. de Ja g e r *) 1• D e zonnevlam D e vlam is een gebied op o f nabij de zon w a a r de s tra lin g k o r ts to n d ig en vrij p lo tse lin g snel toeneem t en la n g z a m e r afneem t. In het visuele s p e c t r a a lg e b ie d is de emissie v o o rn a m e lijk m ono­ ch rom atisch en w o r d t v o o r a l w a a r g e n o m e n in de B alm er-lijn en van w a t e r s t o f (vnl. H a ), die v o o r a l in s te rk e vlam m en intense em issiepieken ve rto n e n en s te rk v e r b r e e d zijn. D e me di ane le v e n s d u u r v a n een vlam is o n g e v e e r een h a l f uur, m a a r e r zijn e r die en kele uren d uren ; v a a k is de vlam dan com ­ p le x en b e s t a a t hij uit ve rsch ille n d e em issiepunten, die a c h te r e l k a a r oplichten (fig. ). D e g ro o tste held erh eid w o r d t d o o r g a a n s in enkele, gem iddeld in ca. v ijf minuten b e reik t. 1 V la m m e n g a a n g e p a a r d met de emissie v a n elektromagnetische stralin g in een g r o o t s p e c t r a a l g e b ie d : v a n ra d io g o lv e n in het d e k a m e t e r g e b ie d to t g a m m a k w a n t e n v a n enkele M e V . V e r d e r zijn vlam m en g e a s s o c ie e r d met de versnelling van m aterie: (a) Vlamtongen: lan gzam e w o lk e n g e d e e lte lijk n e u t r a a l p la s m a (7^ oK ) die zich met snelheden v a n tot 200 km/sec van 104 50 de zon ku nnen ve rh e ffe n , v a a k la n g s gebogen b an en g a an (m a g ­ netisch ve ld! ) en v a a k een p u lseren d e, heen en w e e r g a a n d e b e w e g in g besch rijven . (b) D e e l t je s w o lk e n die d o o r de in te r p la n e ta ir e ruim te lopen met sne lhed en v a n ca. 10 0 0 km/sec en één to t t w e e etm alen n a de vlam de a a r d e b ereik en . (c) E l e k t r o n e n w o l k e n die met snelheden v a n km/sec d o o r de zo n n ecoron a schieten. 60 000 tot 270 000 (d) W o l k e n s u b -re la tiv is tis c h e protonen, met p ro to n -en erg ieën in de orde van M e V , d u s: snelheden van de orde d e r 10-1000 lichtsnelheid, die o v e rig e n s p a s na 2 to t 20 u ur de a a r d e b e ­ re ik e n (de snelheid v a n de w o lk schijnt la n g z a m e r d an die d e r d eeltjes). *) S terrew acht Sonnenborgh, U trecht C. de Jager 92 (e) K o sm isc h e s tr a lin g s d e e ltje s , met en ergieën b o ven 109 e V , tot ca. I O 10 e V ; ook deze w o lk e n kom en op a a r d e n a d a t de vlam is gezien: de v e r t r a g in g is 10 min tot enkele uren. N i e t a l deze d e e ltje s en ook niet het hele e le k tro m a g n e tisc h e spectrum w o r d t d o o r de z ic h tb a re vlam z e lf geem itteerd . M e n H— 3X 10 KM 1827=20 183!: 30 Fig. 1: De ontw ikkeling van een kleine zonnevlam, gevolgd door een sterke vlamtong. O pn am e: Lockeed Solar O bservatory; G. M oreton h e e ft in de l a a t s t e ja r e n leren o n d ersch eid en tu ssen w a t men w e l noemt de optische vlam en de radio- (o f röntgen~)vlam ; v o o r de emissie van en e rg ie rijk e s tra lin g of d e e ltje s is l a a t s t e w e llic h t b e l a n g r ijk e r dan de e e rste . D e optische vlam t r e e d t nooit v e r b o ve n het z o n s o p p e r v la k op Elektromagnetische straling en zonnevlammen 93 en kom t gemiddeld voor in de chrom osfeer van de zon of in het overgangsgebied chrom osfeer-corona, op hoogten tussen enkele duizenden en tienduizenden km boven het zonsoppervlak. D e tem peratuur is van de orde io 4 to t IO5 °K, van dezelfde orde als die van de omgeving, m aar de dichtheid (ca. 10135 deeltjes/cm 3) is IO3 to t IO5 m aal groter dan die van de omgeving. H e t wezenlijke van de optische vlam is dus de grote en snelle verdichting: w aarschijnlijk het gevolg van een instabiliteit van het gas of het m agnetische veld, of van beide, die leidt to t com­ pressie, die w eer to t een grotere dichtheid en die to t een v er­ groting van de uitstraling en de afkoeling. D e optische vlam kan een oppervlak (io 4 km )2 beslaan en lijkt ook vrij dik; tóch blijkt de totale geom etrische dikte van het stralende gas niet groter te zijn dan 10 to t 100 km, w aaru it blijkt d at de vlam een zeer inhomogene structuur heeft, bestaande uit een groot aan tal kleine verdichtingen, — men kom t er toe te denken aan een ,,pinch”instabiliteit. D e radio- o f röntgenvlam is geassocieerd met de optische vlam m aar treed t w aarschijnlijk niet op precies dezelfde plaats op. D it deel van de vlam is verantw oordelijk voor de radio- en rö n t­ genstraling die tegelijk met de optische vlam w o rd t w aargeno­ men en m oet w el tem peraturen hebben van 2 x 106 to t IO7 °K of misschien nog meer. Een dergelijk heet gas zendt geen straling uit in het optische spectraalgebied. 2. Het optische spectrum Figuur 2 toont intensiteitprofielen van de spectraallijnen Ha to t H£ (zonder H d) van de B alm er-reeks van w atersto f en van de sterke resonantielijn van Ca+ bij 3968,5 ieder lijnprofiel w o rd t vergeleken m et het corresponderende spectrum van de ru s­ tige zon. O pvallend zijn de emissiepieken en de brede vleugels van de sterke lijnen; ook blijkt d a t een aan tal zw akkere lijnen w orden opgevuld of in emissie verschijnen. Een veel gebruikte formule voor de interpretatie van deze profielen is: I(AX) = I Z (AX) e ~ rsec{>+E ( i - e ~ zsec{>) (l) H ier is I : de w aargenom en stralingsintensiteit in de lijn; AX : de golflengte-afstand to t het lijnspectrum ; C. de Jager 94 Iz x : de s tr a lin g die g e ë m itte e rd w o r d t d o o r de ru s tig e zon; : de optische d ik te v a n de v la m ; dx = k ( zM) dz m et; (/U): z : ïï : a b s o r p t ie coëfficiënt bij AX> p e r cm; de hoogte b o v e n h et z o n o p p e r v la k : h oek tu ssen u ittre d e n d e s tra le n en de n o r m a a l op het E zo n so p p ervlak : de b ronfun ctie in de vlam (al of niet a fh a n k e lijk van de h : golflengte AX). D e u itd ru k k in g ( 1 ) is een b e n a d e rin g o m d at ze v e r o n d e r s t e lt d a t de u ittred en d e s tra lin g de som is v a n de b ijd ra g e v a n de vlam en v a n de d a a r o n d e r liggen de zon; de l a a t s t e b ijd ra g e w o r d t g e ­ d eeltelijk g e a b s o r b e e r d d o o r de vlam , m a a r men v e r o n d e r s t e lt d a t de o n d er de vlam liggende la g e n niet w e ze n lijk v e r a n d e r e n Fig. 2: Profielen van de waf erstoflijnen Ho. en van H(Ca+) voor de vlam van 30 juli 1958; 15*38**30* U .T. De onderste van ieder lijnenpaar geeft het lijnprofiel voor de ongstoorde zon, de bovenste voor de vlam. Z. Svestka, Bull. Astron. Institutes Czechoslovakia 11, 169, 1960 Elektromagnetische straling en zonnevlammen 95 door het verschijnen van de vlam. Deze veronderstelling is w a a r­ schijnlijk niet juist, m aar een betere is moeilijk te vinden. Bij de interpretatie van vlam w aarnem ingen met behulp van vgl. ( 1 ) speelt het verbredingsm echanism e in de H-lijnen een be­ langrijke rol. D e kernen van de lijnen zijn verbreed door het therm ische dopplereffect en misschien door turbulente bew egin­ gen; de vleugels door stralingsdem ping en door het interatom aire Stark-effect. D e juiste uitdrukking voor de verbreding door dit laatste machanisme is nog niet gevonden; de oude theorie van H oltsm ark, die statistische verbreding aannam , is verbeterd door Kolb met m edew erkers, w aarbij de invloed van de elektronen­ botsingen in rekening w ordt gebracht. D e bronfunctie E(AX) is ongeveer gelijk aan de intensiteit van een zw arte straler met een tem peratuur van 5000° — 9000°, af­ hankelijk van de sterkte van de vlam, m aar d a t is niet de w er­ kelijke vlam tem peratuur: de afwijkingen van lokaal therm odynamisch evenw icht in de bezettingen der niveaus zijn belangrijk. D e meeste niveaus zijn overbezet (indien men vergelijkt met de bezetting berekend met de w etten van Saha en Boltzm ann), het grondniveau het meest, hogere niveaus minder. D it veroorzaakt een verlaging van de differentiële aanslagtem peratuur, vergeleken met de kinetische tem peratuur van het gas. Bew erkingen van lijnen zoals die van fig. 2 door Svestka, Suemoto, D e F eiter hebben to t het hierboven reeds beschreven mo­ del van de optische vlam geleid: kinetische tem peratuur 15 000° elektronendichtheid 2 to t 3 x 10I3cm ~3 totale dikte van het stralende gas 10 to t 100 km 3. Het radiospectrum van zonnevlammen Een voorbeeld van het gecompliceerde tijd-frequentie spectrum van de radiostraling gepaard met zonnevlammen w o rd t gegeven door fig. 3a, n aar dr. A. D. Fokker; fig. 3b toont een w erkelijk voorbeeld van zo'n spectrum , w aargenom en op 18 juli 1961 en verkregen door samenvoeging van de w aarnem ingen van 5 ver­ schillende Europese radio-observatoria. C. de Jager 96 W ij zullen ons hier alleen bezighouden m et tw ee facetten van dit radiospectrum : de radiostoten van type III en van type IV . Type III-radiostoten: H un optreden valt doorgaans samen met het begin van de radiovlam : een emissie begint bij hoge frequentie (ƒ"= 200 —600iVLH z) en schiet voort n aar lagere, m et d fld t ^ 20-200 M H z/sec. Type Ill-ra d io sto te n zijn w aarschijnlijk radio­ golven, geem itteerd door plasm atrillingen in de corona van de zon: dit volgt o.m. hieruit d at de interferom etrisch-bepaalde hoogte van emissie van bronnen van type III-stralin g blijkt sa­ men te vallen met de hoogte w aar de lokale plasm afrequentie gelijk is aan de frequentie van w aarnem ing. Freqfuency (MHz) 25 -------------- —------------ .~r : " " ; — . T—T — ----- 7 ~ •v,: •'*! ••'.vV V V ’ - 'i - v .............. 50 100 III 200 400 000 1600 3200 6400 12800 Tirae(minutes) Fig. 3a: Synthese van de vlam -geassocieerde radioverschijnselen 10"22Wnf2(c/a) MHZ 9400 9100 2980 2000 1500 808 HHI Ned Ned HHI HHI P ra 545 Ned 531 P ra 510 AOP 460 K ie l 240 K ie l 254 AOP 231 P ra 200 Ned 111 AOP 68 AOP 4 0 AOP 30 AOP 23 AOP Fig. 5b : Radiospectrum van de vlam van 18 juli 1961. A. Ü. to k k e r, U trecht Elektromagnetische straling en zonnevlammen 97 Fig. 3c: Deel van het radiospectrum , geassocieerd met de vlam van 11 augustus 1960, opgenomen op het Radio-observatorium te F ort D avis, Texas, A. M axw ell. Abscis is de tijd: \9 /l25m — \9 h27lUm U.T. O rdinaat is de frequentie: 580 M H z (onder) tot 25 M H z (boven) D it geeft ons het recht de frequentieschaal van de ordinaat te koppelen aan een hoogteschaal en zo duidt de frequentiedrift der type I II-radiostoten op een verplaatsing van een exitator door het plasm a van de zonnecorona. W ild en m edew erkers ])vonden snelheden tussen 0.2 c en 0.9 c, met een top bij 0.5 c (^^lichtsnelheid); H ughes en H arkness ~) vonden een gemiddelde snelheid van 0.4 c. G edetailleerde intensiteitsprofielen van type IJI-sto ten ver­ kregen door T. de G root, U trecht, (zie hg. 4) tonen m eestal een asym m etrisch profiel, met een exponentiele intensiteitsafnam e. De exponentiele sta a rt is te begrijpen: plasm atrillingen, door welke oorzaak dan ook opgew ekt zullen door botsingen met de ionen uit het plasm a gestoord w orden; dit geeft een exponentiele intensiteitsafval e~flT, met een uitdem ptijd x gelijk aan de gemidmelde tijd tussen tw ee botsingen r = 7^3/»/ 15 N e Z 9 J • F • 'W’ild, K. V. Sheridan en A. A. N eylan: A ustralian Journ. Phys. 12, 369, 1959 2) M . P. Hugh es en R. L. H arkness: A strophys. Journ. 1963 C. de Jager 98 T. de Groot. (B ijschrift: frequentie in M H z) D oor in te vullen: T = N = Z = c o r o n a t e m p e r a t u u r ^ I O 6 °K, e l e k t r o n e n d i c h t h e i d I O 8 c m -3, I (de c o ro n a b e s ta a t h o o ld z a k e lijk u it w a te rs to f), v in d t m en r ^ I seconde, w a t red elijk o v e re e n s te m t m e t de w a a rn e m in g e n . Een m eer gedetailleerd onderzoek van de profielen van type III-sto ten 3) leidde to t kinetische tem peraturen in het plasm a van 2 to t 7 miljoen graden Kelvin. Om de vorm van het hele profiel te bepalen moet men iets aannem en over de snelheid w aarm ee het exciterende front door de corona opw aarts bew eegt en over de dikte van het front en/of verdere frequentieverbredingsoorzaken. H ughes en H arkness vonden d at het front zich verdikt bij het opstijgen (fig. 5). Erickson vond radio-interferom etrisch d at de bron van de type IIIstraling gezien voor de schijl op lage frequenties (30-50 M H z) een uitbreiding heeft van dezelfde orde als de stra al van de zon. ') C. de Jager, F. van t V eer en Ch. L. Seeger: Recherches O bs.A stron. U trecht 14 (1), 1958 Elektromagnetische straling en zonnevlammen 99 D it bevestigt het beeld van fig. 5 : type 111-stoten 45 MC/S w orden veroorzaakt door w olken elektronen die, 65 MC/S (b) zich alzijdig uitbreidende, n aar buiten schieten met 120 MC/S ld snelheden van ongeveer de helft van de lichtsnel­ 450 MC/S heid. (D a t de w olk uit elek­ tronen moet bestaan en niet uit protonen of een neutraal plasm a, zal in par. 4 w orden getoond). De aanslag van de elektrom agnetische s tra ­ ling levert moeilijkheden op indien een homogeen Radiële uitgebreidheid van een type IIIplasm a verondersteld exciterende wolkdeeltjes. N aar H aw kins en H ughes, F o rt D avis, Texas w ordt: oneindig uitge­ breide longitudinale plasm atrillingen leiden niet to t de emissie van elektrom agnetische straling doordat de verschuivingsstroom de ladingsstroom com penseert. H e t is daartoe nodig een inhomogeen plasm a aan te nemen. ta) 1 4. Röntgenstoten samenhangend met zonnevlammen H et ruim teonderzoek gaf de mogelijkheid ook het ver-ultraviolette en röntgenspectrum der hemellichamen te onderzoeken en toonde d at er tw ee soorten röntgenstoten zijn die sam enhangen met zonnevlammen: (a) kortdurende stoten, die doorgaans in de eerste fase van zonne­ vlammen optreden en die in de tijd sam envallen met radiostoten in het cm-gebied (de z.g. type 1V -cm -stoten) en soms m et type 1 1 1 -stoten (fig. 6). D e radiostoten van type IV (cm en dm) w orden toegeschreven aan synchrotronstraling, van elektronen, gevangen in het mag­ netische veld van een complexe zonnevlekkengroep; de type IIIstoten, zoals we hierboven zagen, aan plasm atrillingen, veroor­ zaakt door snelle elektronenw olken die opschieten door de zon. necorona. (b) langerdurende stoten, die ongeveer even lang bestaan als de 100 C. de Jager type IV -dm -stoten en OCT 12,1960 als de optische vlam. D e energie van de röntgenstoten is van de orde van i 05^ F (d e golflengte van de s tra ­ ling is ongeveer O.l A) en w anneer men be­ denkt d at een elektro­ nenbundel m et een energie van l 05^ D e e n snelheid heeft van on­ geveer ]/s^> dan is het duidelijk d at de snelle elektronen die Fig. 6: ( 1 ) men a a n tre ft in de Sam enhang tussen röntgen- en cm -radiostoten voor de vlam van 12 oktober 1960 bundels deeltjes die 1720 1746 1730 1740 1750 1800 1750 UT Fig. 6 type 1 1 1 -radiostoten veroorzaken; ( 2 ) voorkomen m de korte röntgenstoten die gelijktijdig met type IV - of III-sto ten optreden; (3) nodig zijn om de synchrotronstraling van t 3rpe IV-cm - of dm -stoten te verklaren, alle versne ia moeten w orden in elektrische ve ia en van de orde van IO5 volt, om deze energieën te krijgen. H et voorkom en van dergelijke grote velden in de zonnecorona is nog een raadsel, in verband met het grote geleidingsverm ogen Elektromagnetische straling en zonnevlammen // ' •• '■ * • . • * * * • /' * •• /✓ TRAPPED ELEC TRO N S: TYPE E m BURST -----DIFFUSING ELECTRON CLOUD: TYPE 7 RADIOBURST ^ * / 101 / , OUTWARD MOVING SHOCKWAVE 1000 km/»ec / , TRAPPED FAST ELECTRONS: TYPE IV*-BURST // /t Schematisch beeld ter verklaring van de elektromagnetische en deeltjesstraling, waargenomen tijdens een zonnevlam 102 C. de Jager van het coronaplasm a, w aardoor een veld, indien het eenm aal gevormd zou zijn, zeer snel door geleiding w eer zou verdwijnen. M en verm oed d at deze velden ontstaan door inductie als gevolg van veranderende m agnetische velden in de buurt van zonnevlekken. 5. Synthese H e t — nog zeer schem atisch — beeld d at men zich heeft ge­ vormd over het ontstaan van zonnevlammen en de daarm ee ver­ bonden verschijnselen w ordt geillustreerd door de schetsjes van fig. 7. E r zijn drie fasen: 1. O n tsta a n van de vlam door een plasm a-instabiliteit sam en­ hangend met veranderende m agneetvelden. O n tstaan van elek­ trische velden, type III-elektronenbundels, röntgenstraling pro ­ ducerende elektronenbundels. O ptische emissie in de Balmer-lijnen. 2. H et schokfront, ontstaan bij de instabiliteit die to t de vlam aanleiding gaf plant zich voort met snelheden van ca 1000 km/sec (de type II-radiostoot). V oortduren van de emissie van röntgensynchrotronstraling door gevangen elektronen. 3. In een latere fase kunnen bij sterke vlammen onder om standig­ heden die we nog niet geheel begrijpen velden ontstaan van l 07—lOJ0eV, die de subrelativistische en relativistische deeltjes w olken doen ontstaan, die soms na zonnevlammen w orden w a a r­ genomen: uitzending van ,,kosmische stralen ” door de zon. Manuscript ontvangen 25 februari 1964. Deel 29 - No. 2 - 1964 103 Radiogolven in de atmosfeer door H. Brem m er*) 1. De hogere atmosfeer opgevat als plasma Radiocomm unicatie tussen aardse stations w o rd t sterk beheerst door de eigenschappen van het ionosferische plasm a, terw ijl de verbindingen m et aardsatellieten en ruim teschepen mede door de geladen deeltjes van de daarboven gelegen exosfeer beinvloed w orden. In beide gevallen heeft men te maken met een plasm a d at dubbelbrekend is door de aanw ezigheid van het aardm agneetveld. H e t ionosferische en exosferische plasm a w o rd t voorts gekenm erkt door een zeer lage ionisatiegraad, (voor de .Zf-laag zelfs slechts van de orde van io -11), een lage tem peratuur (hoogstens van de orde van I 500°K ) en een absorberend ver­ mogen voor de lagere frequenties. D e sterk dispersieve eigen­ schappen w orden hoofdzakelijk bepaald door de num erieke w a a r­ den van de volgende drie freq u en ties: 1 ) de plasm a frequentie, in M K S-eenheden gegeven door cOpi — (Ne*/m e0 )Ya, w aarin N de elektronendichtheid voorstelt, 2 ) de frequentie v die het gemiddelde aantal botsingen per se­ conde van een elektron m et de neutrale deeltjes aangeeft, 3) de gyrofrequentie coh — eH jm c die bepalend is voor de precessiebeweging van de elektronen rondom de aardm agnetische krachtlijnen. D e plasm afrequentie bepaalt in grote trekken (namelijk bij verw aarlozing van de invloeden van het aardm agneetveld en van de botsingen) de grens tussen de hogere frequenties (co co^/) die zich zonder verzw akking door het plasm a kunnen voort­ planten, en de lagere frequenties (co <C co//) w aarvoor slechts een staande-golfbew eging met een in de ruim te exponentieel afne­ mende am plitude mogelijk is. Een verticaal omhoog gezonden golftrein zal daarom in de ionosfeer niet verder doordringen dan het niveau w a a r de plasm afrequentie gelijk w ord t aan die van h aar draaggolf, om daarn a n aar de aarde terug te keren. H et m eten van de hiervoor benodigde looptijd als functie van ♦ ) N atuurkundig Laboratorium der N .V . Philips’ Gloeilam penfabrieken, Eindhoven. 104 H. Bremmer de draaggolffrequentie vorm t het klassieke m iddel om de hoogteafhankelijkheid van de plasm afrequentie, en daarm ede van de elektronendichtheid te bepalen. D eze bepaling vereist in zijn m eest strenge vorm het oplossen van een A belse integraalver­ gelijking, iets w aarop het eerst gewezen w erd door onze land­ genoot D e G root (L aboratorium N .V . Philips). D e botsingsfrequentie uit zich doordat in het bijzonder fre­ quenties in de buurt van v onderw eg gedeeltelijk geabsorbeerd w orden. D oor het m eten van de d aardoor veroorzaakte ver­ zw akkingen kunnen plaatselijke w aarden van v bepaald w orden. D it kan ook geschieden m et behulp van het Te liegenLuxemburg-tReck. H ieronder v e rsta a t men d a t de energie die door een sterke zender op de in zijn nabijheid gelegen ionosfeer overdragen w o rd t voldoende is om de therm ische beweging van de d a a r voorkom ende elektronen m erkbaar te vergroten. Bij een in eerste benadering gelijkblijvende vrije w eglengte zal de botsingskans dan evenredig aan de door de sterke zender toegenom en snelheid vergroot w orden. D e botsingsparam eter v zal daarom ter plaatse kunnen veranderen m et het ritm e van een door deze sterke zender uitgezonden m odulatie. Als gevolg hiervan w orden golven van een andere verbinding die het be­ treffende gedeelte van de ionosfeer m oeten passeren in ditzelfde ritm e afw isselend veel of weinig verzw akt, m.a.w. de m odulatie van de sterke zender w o rd t gedeeltelijk op deze andere ver­ binding overgedragen. O m uit de betreffende metingen een w aarde van v te kunnen afleiden m oet men echter ook nog w eten hoeveel energie een elektron gemiddeld bij iedere botsing a fsta a t w anneer het tem peratuurevenw icht met het omgevende neutrale gas verbroken w o rd t; hierbij kunnen laboratorium experim enten te hulp geroepen w orden. U it een en ander heeft men afgeleid d a t v op een hoogte van 90 km van de orde van IO6 m oet zijn. W a t de betekenis van de elektronische gyrofrequentie co// b etreft (deze is van de orde van 2 M H z) kan men opm erken d at de dubbelbrekende eigenschappen in het algemeen voor ö><Ccü// sterker op de voorgrond treden dan voor co^>a)//. D e lager gelegen gyrofrequentie voor protonen is slechts van geringe be­ tekenis. 2. Dc ionosfeer als reflector V oor aardse radiocom m unicatie is het ionosferische plasm a in de eerste plaats belangrijk als reflector. D e daarbij behorende 105 Radiogolven in de atmosfeer stralengang kan geom etrisch-optisch begrepen w orden met be­ hulp van de formule voor de brekingsindex rj. V oor deze laatste, die in verband met de absorptie complex is, kan bij vew aarlozing van de invloed van het aardm agneetveld genomen w orden COpi co (co + i v) H et gedrag is nu geheel verschillend in de belangrijke limietgevallen co . » v en co <C<C v. In het eerste geval (korte golven) kan men als verdere bena­ dering gebruiken n — (i — C0f*/co)lh zodat het ionosferische plas­ ma zich (althans voor co^> copi) gedraagt als een diëlektricum met een reële brekingsindex. H ierbij geldt n <C I , hetgeen ver­ band houdt met het feit d at de oscillerende component van de beweging van een vrij elektron (beschreven door een coördinaat die evenredig gesteld kan w orden aan de polarisatie) in tegenfase is met de krach t (evenredig aan het elektrische veld) die h aar opw ekt. Bij een norm aal diëlektricum daarentegen is de brekingsindex alleen kleiner dan de eenheid voor de hoogste frequenties, in het bijzonder die welke boven alle resonantiefrequenties gelegen zijn. De hier zo belangrijke eigenschap n <C I voor plasm a’s zoals ook in gasontladingen voorkomen, w erd empirisch het eerst in 1920 aangetoond door V an der Pol en beschreven in diens proefschrift; zij heeft to t gevolg d a t een van onderen op de ionosfeer invallende radiogolf niet steeds door deze heenschiet, m aar bij gunstige nevenvoorw aarden n aar de aarde teruggebogen kan w orden. In dit laatste geval w o rd t het hoogste baanpunt bereikt op het niveau alw aar (bij benadering, verw aarlozing aardkrom m ing) geldt n = sin xa of copi — cd cos xa; hierbij is xa de hoek tussen de invallende radiogolf en de onderrand van de ionosfeer. D e baan dringt dus door to t een niveau onder d a t van de grootste elektronendichtheid, w elk laatste niveau slechts door een verticaal omhooggeschoten signaal (xa — o) bereikt w ordt. H etgeen in deze gevallen als reflectie tegen de ionosfeer ge­ ïnterpreteerd w ordt, is feitelijk een geleidelijke refractie in de ionosfeer. V olgens de W .K .B .-benadering van de strenge golftheorie w o rd t de fase van de uittredende straal dan bepaald door de optische w eglengte van de afgelegde baan, verm inderd m et een extra faseverschuiving n / 2, terw ijl de in het algemeen 106 H. Bremmer zeer geringe am plitudeverandering met de toenam e van de d w ars­ doorsnede van een bundel naburige stralen sam enhangt. D e ,,terugkaatsing tegen de ionosfeer, indien mogelijk, kan daarom gewoonlijk vrijw el als to ta a l beschouw d w orden. In het tw eede geval co « v (lange golven) zal de golfbaan reeds bij een zeer weinig indringen in de ionosfeer het niveau van het hoogste baanpunt bereiken (alw aar (copi = co cos ra) en daardoor altijd teruggekaatst w orden. Bij benadering kan de terugkaatsing dan beschouw d w orden als plaats te hebben tegen een discontinuïteit, namelijk de onderrand van de betreffende ionosferische laag. D e brekingsindex, thans te benaderen door ^ ^ co V Jjt/4 heeft een modulus die voor co O oneindig groot w ordt. De verzw akking van de golf die door het im aginaire gedeelte van deze brekingsindex bepaald w ordt is van weinig belang, om dat de in verband daarm ede mogelijke indringdiepte veel groter is dan de diepte to t w aar de golf volgens de geom etrisch-optische beschouwing doordringt. V olgens ( 2) n ad ert de reflectiecoëfficient voor zeer lage frequenties dus to t oneindig, de reflectie w ordt dan volgens de formule van Fresnel w ederom to taal, en het ionosferische plasm a gedraagt zich als een zeer goede geleider. H ierbij vergete men echter niet d at het effectieve geleidingsvermogen num eriek voor de hier vooral van belang zijnde E -laag zeer gering is, en overeenkom t met een w eerstand van de orde van IO4 Q voor een kubus m et een ribbe van 1 cm. In het tussengelegen frequentiegebied, met frequenties van de grootte orde van de ionosferische botsingsfrequentie v, dringen de golven enigszins in de ionosfeer door doch w orden daarbij m erkbaar verzw akt. M en heeft dan dus te m aken m et partiële reflectie, terw ijl het ook kan voorkom en d a t een golf vóór het bereiken van een hogere ionosferische laag, w aartegen reflectie p laats vindt, onderw eg een lagere laag passeert w aarin h aar am plitude door absorptie afneem t. D it laatste speelt een rol bij de zg. middengolven die overdag sterk verzw akt aankom en als gevolg van de dan aanw ezige D -\aag die zij onderw eg tw ee m aal m oeten passeren. Sam envattend vinden we dus d a t de ionosfeer het best de zeer korte en de zeer lange golven reflecteert, daarbij in het eerste geval w erkend als een diëlektricum w aarin diep, en in Radiogolven in de atmosfeer 107 het laatste geval als een geleider w aarin slechts weinig door­ gedrongen w ordt. M en bedenke echter d at voor de allerkortste golven, de microgolven (ongeveer A < lO m ), de brekingsindex nog slechts zo weinig verschilt van de eenheid, d at de ionosferische lagen voor dezen als tra n sp a ra n t beschouw d kunnen w orden afgezien van de mogelijkheid van geringe verstrooiingseffecten (zie par. 4). 3. Dc invloed van het aardmagneetveld Deze m aakt d a t de eenvoudige formule ( 1 ) voor de brekings­ index door een veel ingew ikkelder vervangen m oet w orden, die het eerst door Appleton en Hartree afgeleid w erd. D e afhanke­ lijkheid van het aardm agneetveld blijkt dan door de verhouding coh/ co bepaald te w orden. D e grootste invloed van dit veld is daarom te verw achten voor lage frequenties, terw ijl om gekeerd een ruw inzicht in het gedrag voor zeer lage frequenties ver­ kregen kan w orden door het lim ietgeval cdh — o© te beschouwen. D it grensgeval w ordt gekenm erkt door de eigenschap d at de elektronen slechts langs de m agnetische krachtlijnen zelf kunnen bewegen, w aarbij de spiraliserende bewegingen rondom dezen geheel onderdrukt w orden. D e dubbele breking blijkt dan be­ heerst te w orden door tw ee brekingsindices gegeven door: U n = I CO (co + tv ) — CO//2 |/~ r (O7( co + i v) — copi cos2 0 H ierin is 0 de hoek tussen de voortplantingsrichting en het aardm agneetveld. H e t optreden van de eerste toestand (gewone straal) verschilt niet van d a t in de lege ruim te, en v erk laart d a t het eerste begin van storingsverschijnselen zich m et de vacuum lichtsnelheid e voortplant. H et verdere verloop van voortplantingsverschijnselen blijkt in hoofdzaak bepaald te w orden door de tw eede toestand (buitengew one straal). V oor deze vindt men volgens (3) d a t de brekingsindex bij verw aarlozing van de botsingseffecten reëel w o rd t in tw ee frequentiegebieden gekenm erkt door de ongelijkheden: co < cos 0 < I . co ^> (Dpi en COfil 108 H. Bremmer D e tw eede ongelijkheid leert d at voor frequenties beneden de plasm afrequentie norm ale onverzw akte golfvoortplanting nog mogelijk is, in tegenstelling to t de toestand voor deze frequen­ ties zonder m agneetveld. D eze norm ale golfvoortplanting is dan echter slechts mogelijk w anneer de voortplantingsrichting niet te veel van de krachtlijnenrichting afw ijkt. D it uitzonderlijke gedrag voor lage frequenties tre e d t ook op voor het eindige aardm agneetveld ondersteld in de strenge theorie van A ppleton en H artree. H e t blijkt d aar d at de buitenge­ wone stra a l zich m et slechts zeer geringe verzw akking langs de m agnetische krachtlijnen kan voortplanten w anneer gelijk­ tijdig voldaan w ordt aan de voorw aarden vervat in de onge­ lijkheden : m a x (co, v ) « co h « to p ? / co. D e hierdoor bepaalde om standigheden w orden gerealiseerd bij de w aarnem ingen van „w histlers”, w aarbij door onw eders opgew ekte storingen van zeer lage frequenties langs aardm agnetische krachtlijnen vanuit een storingsbron op het ene half­ rond het sym m etrisch gelegen punt op het andere halfrond be­ reiken. H e t feit d a t hierbij de hoogste frequenties (in het audiogebied) het eerst aankom en m aakt d at men een in toonhoogte afnem end fluittoontje w aarneem t, hetgeen door de theorie geheel en al verklaard kan w orden. W e noemen voorts d a t van de dubbele breking door het aardm agneetveld gebruik gem aakt w o rd t om elektronendicht­ heden op grote hoogten te bepalen. D e door een aard satelliet uitgezonden golven ondergaan namelijk onderw eg het F aradayeffect. D e polarisatierichting van de ontvangen golven veran­ d ert d aard o o r continu tijdens de beweging, terw ijl de grootte van een bepaalde w aar te nemen veldcom ponent maxima en minima p asseert telkens w anneer de totale tussen aard satelliet en w aarnem ingspunt ondergane draaiing m et 71/2 toeneem t. W an n e e r de hoogte van de aard satelliet op de bijbehorende tijdstippen bekend is kan men aldus uit de theorie die het ver­ band tussen de draaiingen en de elektronendichtheden vastlegt deze laatsten op verschillende hoogteniveau’s berekenen. 4. Ionosferischc verstrooiing van radiogolven Een bijzondere eigenschap van het ionosferische plasm a w aar- 109 Radiogolven in de atmosfeer van sinds 1952 in de radiotechniek gebruik gem aakt w o rd t be­ tre ft de mogelijkheid van verstrooiing van binnenkomende radio­ golven, zulks als gevolg van plaatselijke onregelm atigheden in de dichtheid van de vrije elektronen. V olgens formule (1) zal voor de hoge frequenties, w aarbij deze verstrooiing toege­ p ast w ordt, een afwijking <5 N in de elektronendichtheid een daarm ede overeenkom ende afwijking 2 dn = ----------------- 6 N 2 m e0 co2 (3) in de brekingsindex veroorzaken. D oor verstrooiing in de ionosferische ZT-laag kunnen radio­ verbindingen to t stand gebracht w orden bij frequenties w a a r­ voor de ionosfeer voor norm ale verbindingen van geom etrisch­ optisch k a ra k te r reeds als doorzichtig beschouw d m oet w orden (frequenties boven globaal 30 M H z). H e t verstrooiend vermogen neem t dan echter volgens (3) met toenem ende frequentie af, en in de praktijk blijkt d at aldus het uitsluitend voor verstrooi­ ing bruikbare frequentiegebied ongeveer beperkt is to t het in­ terval tussen de grenzen 25 M H z en 60 M H z. Een nadeel is d a t de golf die na verstrooiing de ionosfeer v erlaat niet m eer coherent is, doch uit bijdragen b estaa t die bij aankom st v er­ schillende w eglengten afgelegd hebben. H e t over te brengen signaal w o rd t daardoor vervorm d, zodat slechts geringe modulatiefrequenties toegepast kunnen w orden (beperking to t tele­ fonie). H ier sta a t tegenover d a t de intensiteit van de verstrooide straling onder m eer evenredig is aan het k w a d ra a t van de re ­ latieve fluctuaties van de brekingsindex, en daarom volgens (3) aan (öN )2 . H oge gemiddelde elektronendichtheden zijn hier d er­ halve gunstig, om dat te verw achten is d at deze m et grote dicht­ hedenfluctuaties gepaard zullen gaan. A bnorm ale elektronendichtheden, gunstig voor de verstrooiingsmogelijkheden, zullen onder anderen voorkom en w anneer k o rt na zonne-erupties grote hoeveelheden elektrisch geladen deeltjes n aar de aarde gezonden w orden. D e intensiteiten van de ver­ strooide stralingen w orden dan sterker dan norm aal. H ier m aakt men d an k b aar gebruik van om dat onder deze om standigheden (S .I.D /s = „sudden ionospheric disturbances”) de eveneens ver­ hoogde absorptie van de norm aal gebruikte frequenties (lager dan ongeveer 25 M H z) deze laatsten zodanig verzw akken kan d a t zij onbruikbaar w orden. Deze toestand van gelijktijdige ver- 110 H. Bremmer hoogde verstrooiingsintensiteit en verhoogde absorptie b estaa t perm anent in de door poollichtverschijnselen bekende „auroral zones . W e m erken nog op d a t alle om standigheden die leiden to t verhoogde elektronendichtheden volgens ( 2 ) bovendien een verhoogde w aarde van de brekingsindex voor zeer lange golven ten gevolge hebben, w aard o o r ook voor deze laatsten de propagatiecondities verbeterd w orden. V erstrooiingen van radiogolven spelen ook in de troposfeer een rol en w orden d aar vooral mogelijk door plaatselijk fluctu­ aties in het w aterdam pgehalte van de lucht. Zij m aken d a t de bijv. voor televisie en ra d a r gebruikte microgolven een grotere reikw ijdte verkrijgen dan anders mogelijk zou zijn. Een verschil is echter d a t de troposferische brekingsindexfluctuaties niet van de frequentie afhangen. V oorts is de geom etrische situatie d aar aldus d a t de benodigde verstrooiingshoek tussen aankcm erde en verstrooide straling toeneem t bij vergroting van de afstand zen­ der ontvanger, w aard o o r dan tevens de bruikbare veldsterkte afneem t. Bij ionosferische verstrooiing neem t deze hoek d aaren ­ tegen bij toenem ende afstand af (bij afstand nul is ontvangst via het verticaal omhooggezonden signaal slechts mogelijk door ,,back scattering"), en eerst bij een afstand van de orde van 1000 km kan van deze verstrooiing een praktisch gebruik ge­ m aakt w orden. Afgezien van deze technische toepassingen levert de verstrooi­ ing door de individuele elektronen op hoogten boven de reeds volledig onderzochte ionosfeer de mogelijkheid op ook ald aar elektronendichtheden te bepalen. M en w erk t d aartoe m et zeer gevoelige antennesystem en (experim enten van Bowles) om de u iterst geringe ,,back scattering'' afkom stig van een verticaal omhooggezonden signaal van hoge frequentie (41 M H z) te kun­ nen meten. T enslotte noemen we nog d a t m eteoren bij het doorkruisen van de atm osfeer tussen hoogten van ongeveer 115 km en 80 km gedurende een korte tijd (van de orde van enige seconden) een spoor van geioniseerde lucht achterlaten w elks aanw ezigheid zich door radarreflecties openbaart. In zulk een spoor kunnen elektronendichtheden optreden die ongeveer tienduizend m aal groter zijn dan in de omgevende ionosferische lucht. D e theorie leert d a t w anneer het geioniseerde kolommetje m inder dan onveer io 1* elektronen per m eter bevat, deze reflectie als een ver­ strooiing opgevat m oet w orden; bij hogere elektronendichtheden heeft men te m aken m et een reflectie vergelijkbaar m et die van Radiogolven in de atmosfeer 111 de korte golven in de ionosfeer. H e t kolommetje geïoniseerde lucht vorm t gedurende zijn korte bestaan een rad arstralen reflec­ terende bron die door de ionosferische w indbew egingen meege­ voerd w ordt. Ken meting van het daardoor veroorzaakte D opplereffect verschaft inform atie over deze windbew eging, en daarm ede indirect over de fysische verschijnselen (zoals getijde effecten) die deze w ind bepalen. D e mogelijkheid to t verstrooiing is d e r­ halve een van de plasm a-eigenschappen van de ionosfeer die zowel voor technische toepassingen als voor w etenschappelijk onderzoek van belang is. 113 CONGRESSEN E.D. Salon international des composants électroniques Van 8 tot 13 april 1965 wordt in Parijs de jaarlijkse internationale tentoon­ stelling van elektronica-componenten gehouden. De organisatie is in handen van de Fédération Nationale des Industries Electroniques (FN IE): 16 rue de Presles, Paris 15e. Symposium on electromagnetic wave theory Dit internationale symposium zal van 6 tot 11 september 1965 te Delft worden gehouden en is een voortzetting van eerder gehouden symposia in Montreal (1953), Michigan (1955), Toronto (1959) en Kopenhagen (1962). Het doel van het symposium is de voortgang op het gebied der elektromagne­ tische theorie te bespreken. Secretaris van het organiserend comité is Prof. Dr. R. Timman, adres Technische Hogeschool Delft, Julianalaan 132, Delft. BOEKAANKONDIGINGEN ENZ. Voor de veertiende maal verscheen bij Iliffe Books Ltd, Londen de: ’’Guide to broadcasting stations”, samengesteld door de staf van W ireless W orld. Het bevat een lijst van alle legale omroepzenders met frequenties, golflengten en zendvermogens. Prijs 5 sh. Uit het N.E.R.G. EXAMEN THEORETISCHE ELEKTRONICA De examencommissie van het NERG heeft, zoals bekend, in 1960 een diploma ingesteld voor Theoretische Elektronica-NERG. De belangstelling voor dit examen heeft helaas niet aan de verwachtingen voldaan. Slechts 9 candidaten legden sinds 1960 met gunstig gevolg het eerste deel van het examen af en daarvan kon aan 5 candidaten, na het afleggen van het tweede deel, het diploma worden uitgereikt. Voor het laatst gehouden examen (1964) meldde zich slechts één candidaat voor het eerste deel en eveneens één candidaat voor het tweede deel. Op grond van de geringe belangstelling en de teleurstellende resultaten heeft het Bestuur van het NERG besloten om na 1966 het bedoelde examen niet meer af te nemen. Derhalve zal nog in het voorjaar van 1965 en daarna voor het laatst in 1966 het eerste deel van het examen worden afgenomen. Aan degenen die het eerste gedeelte met gunstig gevolg aflegden zal in alle gevallen, zonodig ook later dan 1966, voldoende gelegenheid worden geboden om het tweede gedeelte van het examen te doen. VERSLAG VAN DE EXAMENS RADIOTECHNICUS EN RADIOMON­ TEUR GEHOUDEN IN HET VOORJAAR 1964 Radiomonteur Het schriftelijk examen werd gehouden op 6 april 1964. De mondelinge examens vonden plaats op 11, 12, 25 en 26 mei 1964. SCHRIFTELIJK deelgenomen afgewezen 256 165 114 M ONDELING deelgenomen afgewezen herexamen 91 31 5 HEREXAM EN deelgenomen geslaagd 6 geslaagd 55 6 Radiotechnicus Het examen EERSTE DEEL (schriftelijk) werd gehouden op 13 april 1964. De examens voor het T W E E D E DEEL vonden plaats op 21, 22 mei en 8 juni 1964. EERSTE DEEL (schriftelijk) deelgenomen afgewezen geslaagd 297 273 24 T W E E D E DEEL (mondeling en praktisch) deelgenomen afgewezen geslaagd 46 19 27 HEREXAM EN deelgenomen geslaagd 5 5 Het bijzonder slechte resultaat van het voorjaarsexamen Radiotechnicus is aanleiding geweest tot een nadere beschouwing. Zoals men weet bestaat het EERSTE gedeelte van het examen uit drie onder­ delen: — Ia Wisselstroomtheorie. — Ib Wiskunde, natuurkunde en elektriciteitsleer. — Ic Buizen en transistoren. Voor elk van deze onderdelen wordt een cijfer toegekend, waarvoor volgens art. 10 van het reglement (zie Rondschrijven van 10 juli 1962 en van dec. 1962) minimum eisen zijn gesteld. Het gemiddelde van de drie cijfers moet daarbij min­ stens 6 bedragen. Om een indruk te geven hoever de meeste candidaten onder dit minimum zijn gebleven volgen hier enkele voor zichzelf sprekende cijfers. Van de in totaal 273 afgewezen candidaten behaalden er — 40 een gemiddeld cijfer van 2 - 126 „ 3 ft tf - 55 ft „ 4 ft ft zodat 221 candidaten (ruim 80%) een gemiddeld cijfer van 4 of lager be­ haalden. Het behoeft nauwelijks betoog dat een volkomen onvoldoende voorbereiding de voornaamste oorzaak van het slechte resultaat is geweest. ff NIEUWE LEDEN Ir. Ir. Ir. Ir. Ir. Ir. K. K. Agarwal, p/a Technische Hogeschool, postbus 513, Eindhoven. M. A. Bos, Huygensstraat 19, Hilversum. A. ]. M. Dingjan, van Foreestweg 179, Delft. G. C. N. Frankenmolen, Rachmaninowlaan 35, Eindhoven. J. de Groot, Statenlaan 1, Den Haag. P. J. C. Hamelberg, de Lairessestraat 52hs, Amsterdam. Ir. Ir. G. Ir. Ir. Ir. Ir. A. J. G. Kempff, Laan van Meerdervoort 762, Den Haag. L. G. M. Muyen, Kamperfoeliestraat 215, Den Haag. O. A. J. Nuesink, Aalberselaan 35, Amstelveen. R. J. K. Schaaf, Sabangstraat 9, Delft. L. P. J. Veelenturf, Witbreuksweg 200, Enschede. J. P. de Vreede, Mozartlaan 34, Leidschendam. D. van Willigen, A. Plesmanweg 5, Gouda. VOORGESTELDE LEDEN Ir. J. van Buuren, van Ruysbroekstraat 296, Den Haag. Ir. J. P. van Geuns, Huize ,,Ekeby”, Voorst (Gld.). Dipl. Ing. E. Schanda, Sidlerstrasse 5, Bern, Zwitserland. NIEUWE ADRESSEN VAN LEDEN Ir. H. H. van Abbe, 75 Avenue de la Sarriette, Brussel 2, België. Prof. Ir. M. P. Breedveld, Langenkampweg 115, Enschede. Ir. C. B. Broersma, Nicolaas Anslijnstraat 56, Amsterdam-Osdorp. Ir. L. G. Drenthen, Diepenbroeklaan 2, Bergen op Zoom. Drs. N. Dijkwel, W agenaarlaan 21, Baarn. Kapt.Ltz (E) E. V. Glaser, Prins Mauritslaan 10, Voorschoten. Ir. B. G. Hooghoudt, Prinsenlaan 10, Oegstgeest. N. van Hurck, Thomaslaan 42, Eindhoven. Ir. T. T. ]. Jaspers, W agenaarstraat 13, Heemskerk. D. Koffyberg, Stationsweg 64, Baarn. Ir. J. C. Kok, Berkenkade 13, Leiderdorp. Ir. H. van Lambalgen, Joh. Geradtsweg 77, Hilversum. Drs. B. J. Loopstra, p/a N.V. Electrologica, postbus 4576, Rijswijk (Z.H.). Ir. H. Mooijweer, Eversveld 9, Geldrop. Dr. Ir. A. E. Pannenborg, Stationsstraat 46, Geldrop. Ir. R. J. K. Schaaf, Schuttersweg 15, Hilversum. Ir. F. Valster, Eversveld 7, Geldrop. Ir. J. M. Verloop, Zeshoevenstraat 87, Udenhout (N.B.). Ir. J. Vermeulen, Drienerbeeklaan 29, Enschede. Ir. J. H. Wessels, Rietstraat 49, Geldrop. BEDANKT ALS LID Ir. J. H. W . Arends, Seb. van Noyestraat 10, Eindhoven. Dr. H. J. Jongepier, Noordbolwerk 19, Middelburg. Ir. R. Veldhuyzen, Stratumseind 39A, Eindhoven. Dit nummer werd gedrukt op 23 oktober 1964. I / Tijdschrift van het DEEL 29 No. 3-4 Nederlands Elektronica- en Radiogenootschap 1964 De transistor als hoogfrequent>versterkerelement *) door M. P. Breedveld**) Voordracht gehouden voor het Nederlands Elektronica- en Radiogenootschap op 23 oktober 1963 Summary In this introductory paper a survey is presented of the main proper­ ties of the junction transistor for use as a high frequency amplifying element. Topics discussed include the current amplification factor a , capa­ citive effects, and the h.f. equivalent circuit. A dditional inform ation on h.f. transistor types and circuitry has been provided. 1. De junctie-transistor LU ! O H et m eest toegepaste transistortype is de junctie-transistor. In wezen b e sta a t deze uit tw ee /^-juncties, die door een zeer dunne basislaag van elkaar gescheiden zijn. C E n F) n Pr P W e onderscheiden hierbij de pnp- en de ?z//z-structuur zoals deze in fig. 1 schem atisch B B zijn afgebeeld. D e drie halfFig. 1 geleidergebieden zijn aange­ Pnp- en «/« -tran sisto r sloten aan resp. de em itter E, de basis B en de collector C. Germ anium en silicium zijn hierbij de m eest gebruikte halfgeleiderm aterialen. O v er de fysica, de w erking en de toepassing van transistoren is een uitgebreide literatu u r verschenen, zodat het ondoenlijk is een volledige literatuurverw ijzing te geven. Zie o.m. ( 1 ). Q ua w erking zijn de pnp- en de npn-tran sisto r gelijk w anneer *) M et m edew erking van A. F. Schw artz. **) Technische Hogeschool, D elft. 118 M. P. Breedveld de beide pn-juncties de juiste instelling hebben: de collectorbasis-junctie dient in sperrichting en de em itter-basis-junctie in doorlaatrichting geschakeld te w orden. Fig- 2a Basisschakeling Fig. 2b Jc — ]/cb -karakteristiek Oe w erking van de junctie-transistor kan het eenvoudigst verklaard w orden door de schakeling m et gem eenschappelijke basis te beschouw en (hg. 2 a) en de collector-basis-junctie als een gesperde p n -diode op te vatten. V oor een ingangsstroom Ie = o geldt de sperstroom karakteristiek volgens fig. 2 b. W an n eer via de in doorlaatrichting ge­ schakelde em itter-basis-junctie een stroom Ie geïnjecteerd w ordt, zal er een ladingsgradiënt van m inderheidsladingsdragers in de basislaag ontstaan, zodanig d a t de geïnjecteerde stroom in de richting van de collector-junctie bew eegt. H e t effectieve stroom tran sp o rt vindt blijkbaar plaats door diffusie van m inderheidsladingsdragers in de basislaag, d.i. de beweging van deze ladingsdra­ gers als gevolg van een dichtheidsgradiënt. D e sturing van de diffussiestroom geschiedt door via de em itter-basis-junctie min­ derheidsladingsdragers in de basislaag te injecteren. V an de stroom Ie gaat een deel door recom binatie in het basisgebied verloren als basisstroom Ib. Een ander deel Ic — I e — I&verschijnt in de collectorleiding en geelt een verschuiving van de l c - Ucbk arak teristiek in verticale richting (fig. 2 b). 2. De stroomversterkingsfaktor a D e belangrijkste grootheid van de tra n sisto r is de stroom ­ versterkingsfaktor cl. Deze is per definitie de verhouding van de variatie van de collectorstroom d lc to t een kleine variatie van de em itterstroom d le bij een bepaalde collectorspanning. De transistor als hoogfrequent-versterkerelement 119 dL d h U cb — constant In het algemeen is a<C I . D e grootte w ordt bepaald door de eigenschappen van de em itter-basis-junctie, het basisgebied en collector-basis-) unctie. W e kunnen schrijven a = y ft d (2) met y = em itter-rendem ent; P = tra n sp o rtfa c to r; Ö = collectorfactor. W e m oeten streven naar a = I, hetgeen in de praktijk neer­ kom t op w aarden van y, P en d die zoveel mogelijk gelijk aan I m oeten zijn. Is de dikte van de basislaag w, dan is voor de em itter-junctie van de /^ - tr a n s is to r s het em itter-rendem ent, d.i. het deel van de stroom door deze junctie d at door m inderheidsladingsdragers van de basislaag, i.c. gaten, gevormd w ordt, bij benadering a y = -----------on w (3) P = seek (5) I + ----------- Op L n w aarin on de specifieke geleidbaarheid van de basislaag, Op die van de em itterlaag en Ln de diffusielengte voor elektronen in de em itterlaag- Als voorw aarde geldt hier dus On w « Op L n (4) De tran sp o rtfacto r p bepaalt w elk gedeelte van de geïnjec­ teerde m inderheidsladingsdragers aan de em itterjunctie de collectorjunctie zal bereiken. D oor oplossen van de diffusievergelijking vinden we Lp w aarin Lp de diffusielengte van gaten in de basislaag is. V o o r w « Lp is P V oor een grote P moet dus w klein en Lp groot zijn. D e collectorfactor d kunnen we in tw ee factoren splitsen 120 M. P. Breedveld <5 = niM (7) w aarin m = de collector-m ultiplicatiefactor is die sam enhangt met de specifieke w eerstand van het collectorgebied en M de law ine-m ultiplicatiefactor als gevolg van het law ine-effect (avalanche effect). V oor M geldt de volgende empirische formule (2). I w aarin U b de law inedoorslagspanning in de collector-basis-junctie is en n een getal d a t van het m ateriaal afhangt en ligt tussen 1,5 en 10 . D e stroom versterkingsfactor « is zowel van de collectorspanning als van de -stroom afhankelijk. D e spanningsaf hankelijkheid van a is een gevolg van het law ine-effect (via M ), het Early-effect (3) (d.i. de afhankelijkheid van de dikte van het ruim teladingsgebied in de collector-/^-overgang en daarm ee de basislaagdikte van de collector-basis-spanning) en het ,,punchthrough-effect” (d.i. de uitbreiding van het ruim teladingsgebied to t over de gehele basislaag). D e stroom afhankelijkheid van a heeft diverse oorzaken die o.m. door W e b ste r (4) en R ittn er (5) bestudeerd zijn. Bij hogere frequenties w ordt a complex, de frequentieaf hanke­ lijkheid van a is hoofdzakelijk te w ijten aan /?. U it de diffusievergelijking volgt n 1 ß = seek I -I- j co x M et L = diffusielengte en r = de levensduur van de minderheidsladingsdragers in het basisgebied. N em en we aan d at y — d = I dan is ( 10) W e definiëren de a-afsnijfrequentie fca — coca^ji als die fre­ quentie w aarvoor = l/)/2 (11) V oor w /L <I<C I vinden we m et = ^ D x , w aarin D de diffusieconstante van de m inderheidsladingsdragers is COca 2 71f a — 2-43 D ( 12) w2 De transistor als hoogfrequent>versterkerelement 121 V oor transistoren met een ingebouw d driftveld in het basisge­ bied is de afsnijfrequentie uiteraard hoger dan uit ( 12 ) zou volgen. V oor het lagere frequentiegebied geldt als eerste benadering de betrekking «o (13) a= . co I +J COca w aarbij a0 de stroom versterkingsfactor is bij zeer lage frequenties. H et frequentiegedrag van de gehele tran sisto r w ordt behalve door a vooral ook bepaald door de collector-basis-capaciteit Ccb' en de basisspreidingsw eerstand Ttb* > d.i. de totale w eerstand van het m ateriaal tussen een inwendig punt in het basisgebied en de uitw endige basiselektrode. D e w aardering van een tran sis­ to r w o rd t daardoor veelal uitgedrukt door een verdienstecijfer w aarin deze grootheden verdisconteerd zijn. M en m aakt voor legeer-transistoren veelal gebruik van het verdienstecijfer fc a 7i r C cv d at de dimensie van een frequentie heeft ( 6). H et ontw erp van hoogfrequent-transistoren is er nu steeds op gericht F zo groot mogelijk te maken. Ken toenam e van f a heeft alleen zin indien r w en Ccv niet eveneens toenemen. 8 3. Technologie van h*f^transistoren A fhankelijk van de fabricagem ethode onderscheiden we ge­ groeide (grown junction), gelegeerde (alloy junction), elektro­ chemische (zoals de surface-barrier) en épitaxiale (épitaxial) transistoren. Com binaties hiervan zijn mogelijk en w orden ook veelvuldig toegepast. V oor een zo gunstig mogelijke F moet de afsnijfrequentie fca zo hoog mogelijk zijn terw ijl de basisspreidingsw eerstand r^b1 en de collectorcapaciteit Ccb> zo klein mogelijk moeten zijn. Deze eisen zijn vaak m et elkaar in tegenspraak. Een hoge fca ver­ eist bv. een kleine basisdikte, w aardoor echter de w eerstand rbb' vergroot w ordt. M a a k t men o van het basisgebied groot om één kleine rbb' te krijgen, dan kan het em itter-rendem ent teveel dalen; bovendien w ordt de doorslagspanning lager. D e collectorcapaciteit Ccb< w ordt groter naarm ate het junctie- 122 M. P. Breedveld oppervlak groter en de dikte van het ruim teladingsgebied kleiner is. Om de looptijd van de ladingsdragers en daarm ee de be­ grenzing van de afsnijfrequentie te verkleinen, is het gunstig een veldgradiënt in het basisgebied in te bouwen, hetgeen met het diffundeer-proces mogelijk is. Z eer dunne basislagen bv. van 0,5 fi kunnen met dit proces verkregen w orden. Behalve de diffusietechniek kan ook de epitaxiaalm ethode toegepast w orden, d.i. het neerslaan van een zeer dunne laag éénkristallijn-halfgeleiderm ateriaal op éénkristallijnen onderlaag. D oor combinatie van de juiste technologie en de juiste constructievorm is het mogelijk transistoren te maken w aarm ee afsnijlrequenties van honderden M H z bereikt kunnen w orden. Als praktisch voorbeeld van een m oderne tran sisto r kan ge­ noemd w orden de m esa-structuur w aarbij de gediffundeerde half geleidergebieden zodanig w eggeëtst zijn d at de basis- en em ittergebieden als plateaus boven het collectorgebied verschijnen (mesa = tafel). Ee n andere opbouw die bij silicium w o rd t toegepast is de vlakke planarstructuur, w aarbij elk van de juncties em itterbasis en collector-basis achter elkaar via een venstertje in een oxydelaag w orden aangebracht. D e grote betekenis van de p lan ar-tran sisto r ligt niet zozeer in de structuur m aar vooral doordat tijdens het fabricageproces een oxydelaagje o n tstaat d at een belangrijke bescherm ing biedt tegen uitw endige invloeden, w aardoor oppervlakteproblem en verm inderen. D e planartechniek leent zich bijzonder goed voor het opbouw en van complete schake­ lingen. 4. De drie grcmdschakelingen De keuze van één van de drie klemmen van de tran sisto r als gemeenschappelijke klem voor ingang en uitgang leidt to t de drie grondschakelingen, nl. de schakeling m et gemeenschappelijke basis (g.b.), gemeenschappelijke em itter (g.e.) en gem eenschappe­ lijke collector (g.c.). W elke grondschakeling in versterkers ge­ bruikt w ordt, hangt van verschillende factoren af. Bij de g.b.- en de g.e.-schakeling is de ingangsw eerstand laag en de uitgangsw eerstand hoog. D e g.c.-schakeling heeft een kathodevolgerw erking met een hoge ingangsw eerstand en een lage uitgangsw eerstand. D e em itterschakeling heeft zowel stroom - als spannm gsver- De transistor als hoogfrequcnt-versterkerelement 123 sterking en w ordt dientengevolge ook het m eest toegepast. D e basisschakeling heeft alleen spanningsversterking en de collectorschakeling alleen stroom versterking. H e t verband tussen de stroom versterkingsfactor van de g.e.-schakeling a' en die van de g.b.-schakeling is a I - a D e afsnijfrequentie van de g.e.-schakeling f t a is bij benadedering (i — a0) m aal die van de g.b.-schakeling f a . Een belangrijke w aarderingsgrootheid voor het gebruik in hoogfrequentversterkers is het produkt versterking X band­ breedte. Bij de tran sisto r w erkt men gewoonlijk m et het produkt van de stroom versterking A i en de bandbreedte B die de af­ stand geeft tussen de 3 — dB -punten van de /4-kromme. V oor het geval d at a de bandbreedte bepaalt, is voor de g.e.-schakeling bij benadering B — fca = (i — a0) fca (16) V oor het stroom versterking-bandbreedte-produkt krijgen we dan A i B = a0 fca' = - 0I2— (I - a0) fca «te fca (17) I - a0 d aar aQ^ I . H et — ^ -p ro d u k t w ordt dus gegeven door de transistorconstante fca . N adere analytische beschouwingen over het versterking-bandbreedteprodukt voor diverse grondschakelingen van transistoren leiden to t meer ingew ikkelde formules. 5. Het hoogfrequent'vervangschema Bij het ontw erp van versterkers en het bestuderen yan het algemene gedrag van transistoren maken we gebruik van vervangschem a’s. Bij hogere frequenties w orden de param eters van het laagfrequent-vervangschem a complex en vele effecten, die in het gebied van de lagere frequenties verw aarloosd kunnen w orden, spelen hier een belangrijke rol. Een van de eisen, die men aan een vervangschem a stelt, is d at zijn param eters uit frequentie-onafhankelijke elem enten bestaan. Een van de m eest toegepaste h.f.-vervangschem a s voor de em itterschakeling is in fig. 3 gegeven (G iacoletto-Johnson). D e 124 M. P. Breedveld eigenlijke tran sisto r w ordt voorgesteld door het vervangschem a tussen b' (inwendig basispunt), e (em itter) en c (collector). D e param eters hebben alle een bepaalde fysische betekenis. Als gevolg van een spanning Ub<e over de em itter-basis-junctie o n tstaat er een stroom u^e/fe in het uitgangscircuit, die door een stroom bron g m u^e w o rd t weergegeven. Tussen b' en e ligt de w eerstand re = —I = k—T gm C l!e Ccb’ H.f. -vervangschema m et k — constante van P lanck; T = absolute tem peratuur; q = eenheid van lading en I e = em ittergelijkstroom in m A. V o o rb .: V oor I — I m A is bij kam ertem peratuur re = 26 Q. D e geleiding gt'e = ( I ~ «o) gm brengt in rekening, d at een deel van de em itterstroom door recom binatie in de basislaag verloren gaat. D e geleidingen g ce en gb<c vertegenw oordigen de teru g ­ w erking van de uitgang n aar de ingang als gevolg van het E arlyeffect. Tussen b' en e s ta a t de diffusiecapaciteit C&e; tussen b' en c sta a t de ruim teladingscapaciteit Ccb>• Tussen b' en de uit­ wendige basiselektrode b is een w eerstand Vbb< aangebracht, die bepaald w o rd t door de geom etrie en de specifieke geleidbaar­ heid van het basisgebied. Bij de tran sisto r spelen dus tw ee capaciteiten een belangrijke rol te w eten: de diffusiecapaciteit van de em itter-junctie en de ruim teladingscapaciteit van de collector-junctie. D e diffusiecapaciteit tre e d t op als gevolg van de diffusie van de in de basis geïnjecteerde ladingsdragers. Deze capaciteit is belangrijk w anneer de /«-junctie in doorlaatrichting aangesloten is en kan honderden pF bedragen. De transistor als hoogfrequent-versterkerelement 125 H et variëren van de geïnjecteerde hoeveelheid lading bij een variërende spanning kom t overeen m et een capaciteit CdD e dichtheid / van minderheidsladingsdragers in het basis­ gebied heeft bij benadering het verloop zoals in fig. 4 is w eer­ gegeven. D e diffusiestroom dichtheid is dan P ° (19) J1 = — q Dn dP — = q 1)n — dx w w aarin D — diffusieconstante van de m inderheidsladingsdragers en w = dikte van de basislaag. Bij een bepaalde stroom dichtheid J en een junctiespanning is de dichtheid p te r plaatse van de em itterjunctie gelijk aan / Q. D e totale geïnjecteerde hoeveelheid lading von m inderheids­ ladingsdragers is volgens fig. 4 per eenheid van oppervlak po W (20 ) Q = q u zodat de diffusieçapaciteit m.b.v. (19) en (20) w o rd t: ç d Q d Q d po d J _ w* d J d U ~ dpQ' ^ J ' à U ~ 2 d ‘ d u w aarbij d J/d U volgt uit de diode vergelijking j = j o { d u!kT - i) en voor J Q gelijk is aan J q/kT. In het vervangschem a van fig. 3 w ordt C#e hoofdzakelijk door de difiFusiecapaciteit gevormd. D eze capaciteit veroorzaakt de frequentie-afhankelijkheid van de stroom versterkingsfactor a. De ruim teladingscapaciteit w o rd t tew eeg gebracht door de ruim teladingsgebieden aan w eerszijden van de grenslaag van een /«-junctie en speelt een belangrijke rol bij de /«-junctie in spertoestand. D e capaciteit Ccb> uit fig. 3 is hier een voorbeeld van. Deze capaciteit die enkele tientallen p F kan bedragen, sta a t parallel over een hoge sperw eerstand. In analogie m et een norm ale plaatcondensator geldt voor de ruim teladingscapaciteit de form ule 126 M. P. Breedveld ■ _A C = (23) d w aarin e de dielektrische constante van het m ateriaal, A de oppervlakte van de /^-junctie en d de dikte van het ruim telaladingsgebied is. D a a r d van de spanning over de //z-junctie afhangt, is te verw achten d a t Cr spanningsaf hankelijk is. Te berekenen is d at bij een abrupte overgang van p- naar zz-halfgeleider (bv. bij een gelegeerde //z-junctie) Cr om gekeerd evenredig is met de w ortel van de spanning U terw ijl voor een pn-overgang met een ge­ leidelijke dichtheidsverandering van de verontreining (bv. bij een gegroeide pn-junctie) Cr omgekeerd evenredig is m et de derdem achtsw ortel van U . 6. Hoogfrequentversterkers Bij de bredebandversterkers g aat het erom een brede doorlaatband te hebben die m eerdere M H z kan bedragen. Binnen de doorlaatband m oet de am plitude-frequentie-responsie en de vertragingstijd ( — qo!co) redelijk constant zijn: eis van am plitudeconstantheid en faselineariteit. Bij transistoren doen zich ten opzichte van vacuümbuizen ex tra problem en voor in verband met de frequentie-al hankelijkheid van a. V oor het verkrijgen van de brede band w ordt gewoonlijk w eerstandskoppeling met com pensatienetw erken en ook tegenkoppeling toegepast, evenals bij vacuümbuizen het geval is. H ierbij kunnen we zowel shuntals serie-,,peaking” toepassen. Bij bandselectieve versterkers moet een bepaalde veelal zeer smalle band de doorlaatband vormen, terw ijl de frequenties daarbuiten onderdrukt m oeten w orden, bv. bij m iddenfrequentversterkers in ontvangers. D e smalle band kan verkregen w orden door een juiste keuze van het koppelnetw erk tussen opvolgende versterkertrappen. D it netw erk m oet behalve voor de vereiste selectiviteit ook voor de im pedantie-aanpassing zorgen. R eke­ ning moet w orden gehouden met de demping die de transistoren op de koppelkringen uitoefenen. D e terugw erking via de capaciteit Ccb> in het vervangschem a van tig. 3 is te vergelijken m et de terugw erking via de anoderooster-capaciteit Cag bij de vacuümbuis. D e terugkoppeling kan tot genereren aanleiding geven en moet daarom geneutraliseerd w orden. N eutralisatie is mogelijk door van een spanning, die in tegenfase is met de uitgangsspanning, uit te gaan en via een De transistor als hoogfrequent-versterkerelement 127 R b - ------- ’ Fig. 5 N eutralisatie A’C-parallelschakeling een stroom terug te voeren n aar de in­ gang (fig. 5). D it terugvoeren dient eigenlijk te geschieden op het punt b' van fig. 3, d a t echter uitw endig niet bereikbaar is. De w eerstand geeft daarom moeilijkheden. Een volledige neutralisatie is slechts voor één bepaalde frequentie mogelijk. 1. 2. 3. 4. 5. 6. LITERATUUR L. P. H u n t e r (ed. ), Handbook of Semiconductor Electronics. McGraw-Hill Book Co, New York, Second Ed. 1962. S. L. M i l l e r , J. J. E b e r s , Alloyed Junction Avalanche Transistors. Bell Syst. Tech. Jour. Vol. 34 (Sept. 1955), pp. 883-902. J. M. E a r l y , Effects of Space-Charge Layer Widening in Junction Tran­ sistors. Proc. of the IRE. Vol. 40 (Nov. 1952), pp. 1401-1406. J. M. W e b s t e r , On the Variation of Junction Transistor Current Amplifi­ cation Factor with Emitter Current. Proc. of the IRE. Vol. 42 (June 1954), pp. 914-921. E. S. R i 11 n e r, Extension of the Theory of the Junction Transistor. Phys. Rev. Vol. 94 (June 1954), pp. 1161-1171. R. L. P r i t c h a r d , High-Frequency Power Gain of Junction Transistors. Proc. of the IRE. Vol. 43 (Sept. 1955), pp. 1075-1085. Manuscript ontvangen 3 september 1964