UvA-DARE (Digital Academic Repository) Structure at open sea : genetics of zooplankton populations Peijnenburg, K.T.C.A. Link to publication Citation for published version (APA): Peijnenburg, K. T. C. A. (2005). Structure at open sea : genetics of zooplankton populations General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) Download date: 18 Jul 2017 Samenvatting g Dee centrale vraag van dit proefschrift luidt 'op ivelke schaal zijn zoöplanktonpopulatiespopulaties genetisch gestructureerd9. We willen dit weten omdat de genetische structuur,, ofwel de mate van verwantschap tussen verschillende individuen en groepenn organismen binnen een soort, een blauwdruk kunnen zijn van evolutie.. Evolutie is de genetische verandering van soorten die uiteindelijk weer kann leiden tot het ontstaan van nieuwe soorten. Om beter te begrijpen hoe evolutiee plaats vindt in de open zee is het karakteriseren van de genetische structuurr binnen de soorten die er leven, zoals bijvoorbeeld het plankton een belangrijkee eerste stap. Plankton zijn organismen die zich niet onafhankelijk vann de zeestromingen kunnen voortbewegen; het plantaardige plankton noemenn we fytoplankton, en het dierlijke plankton zoöplankton. In dit proefschriftt heb ik twee belangrijke groepen van het zoöplankton bestudeerd, namelijkk copepoden, ook wel roeipootkreeftjes genaamd, 'de g r a z e r s van de zee'' (Hoofdstuk ,'J), en chaetognaten, ofwel pijlwormen, belangrijke roofdieren vann copepoden en ander zoöplankton in zee (Hoofdstukken 1, 2, 4, en 5). Volgenss het meest simpele en algemene evolutiemodel zijn er geografischee barrières nodig voor het ontstaan van verschillen tussen populaties,, en uiteindelijk van nieuwe soorten. Het is, voor ons mensen althans, moeilijkk voor te stellen wat voor barrières belangrijk zouden kunnen zijn voorr zoöplankton. De zee komt op ons toch vooral over als een uitgestrekt homogeenn geheel. Dit heeft geleid tot het algemene idee dat zoöplankton zich kann verspreiden met de zeestromingen over enorme geografische afstanden, waardoorr we dus weinig of geen populatiegenetische structuur verwachten. Maarr feit is dat dit idee nog nauwelijks is getest en dat we dus nog maar heel weinigg weten over welke barrières in de open oceaan relevant kunnen zijn voorr zoöplankton. Mijn proefschrift heeft aan deze vraag een belangrijke bijd r a g ee geleverd, want het laat zien dat zoöplanktonpopulaties veel sterker, en opp veel kleinere geografische schalen dan we aanvankelijk dachten, genetisch gestructureerdd zijn, en dat er bovendien zeer grote genetische verschillen bestaann die mogelijk wijzen op de aanwezigheid van nog niet beschreven soorten. . 11 90 StructureStructure at Open Sea - Genetics of Zoöplankton Populations Inn dit proefschrift heb ik me vooral geconcentreerd op de chaetognaat SagittaSagitta setosa Muller 1847 omdat dit een ideaal onderzoeksorganisme is om zowell de historische als tegenwoordige barrières in zee te bestuderen. SagittaSagitta setosa heeft een disjunct neritisch (d.w.z. alleen voorkomend boven het continentalee plat) verspreidingspatroon in de Europese zeeën. Het is in het verledenn geopperd dat het voorkomen van deze soort in de Middellandse en Zwartee Zee het resultaat is geweest van een kolonisatie vanuit de Atlantische Oceaann tijdens één van de ijstijden in het Pleistoceen (tussen ongeveer 1,8 miljoenn en 1 ().()()() jaar geleden). Gedurende deze koude periodes zakte de zeespiegell wereldwijd ongeveer 100 m en was het rondom de Straat van Gibraltar,, de opening naar de Middellandse Zee bij Spanje, ongeveer net zo koudd als nu in de Noordzee. Dit zou betekenen dat Atlantische en Middellandsee Zee populaties sinds tenminste 18.000 jaar geleden (sinds het laatstee glaciale maximum) van elkaar gescheiden zijn geweest. Bovendien zijnn er ook morfologische verschillen gevonden tussen S. setosa populaties uitt de verschillende zeeën. Dit alles leidt tot de vraag 'in welke mate zijn dezedeze populaties van elkaar gescheiden?', Inn Hoofdstuk 1 laat ik zien dat S. setosa veel morfologische variatie vertoontt binnen zijn verspreidingsgebied. Individuen uit de Middellandse Zee zijnn het kleinst en hebben een korte staart en weinig tanden en haken, terwijll individuen uit de Zwarte Zee het grootst zijn, met veel tanden en haken. Dee individuen uit de Noordzee zitten hier tussenin, maar de variatie overlapt grotendeelss en er zijn geen verschillen in allometrie (veranderingen in proportiess met toenemende grootte). Bovendien vond ik meer variatie in kwantitatievee morfologische eigenschappen binnen S. setosa uit de verschillende zeeën,, dan tussen S. setosa en twee nauw verwante, maar twijfelachtige soorten,, namelijk S. batava Biersteker en Van der Spoel 1966, beschreven uit dee Oosterschelde, en S. eu.rina Moltschanoff 1909, beschreven uit de Zwarte Zee.. Ik concludeer dat S. batava niet als een aparte soort beschouwd kan worden,, omdat alle eigenschappen overeenkomen met die van *S'. setosa en de vergelijkingg met een andere soort, S. elegans Verrill 1873, waren gebaseerd opp onjuiste identificaties in de originele beschrijving. Voor .V. eujcina zijn de gegevenss niet toereikend om een definitieve uitspraak te doen over de soortsstatus.. Kchter, het feit dat alle tot nu toe gepubliceerde pijlwormmonsterss uit de Zwarte Zee volledig bestaan uit óf S. setosa óf uit S. eu.rina (afhankelijkk van het seizoen en de diepte waarop de monsters verzameld zijn) suggereertt dat deze exemplaren mogelijk seizoensvarianten zijn van één en dezelfdee soort. 191 1 SAMENVATTING G Dee morfologische variatie is, op de manier zoals deze tot dusver is onderzocht,, ontoereikend gebleken om de mate van isolatie tussen S. setosa populatiess te bepalen. Daarom stap ik in Hoofdstuk 2 over op genetische kenmerken.. In dat hoofdstuk presenteer ik een fylogeografische analyse (eenn evolutionaire stamboom met daarop de geografische herkomst van de monsterss geprojecteerd) die gebaseerd is op DNA sequenties van een stukje mitochondriaall gen, namelijk het Cytochrome Oxidase II (COII) gen, van in totaall 86 individuen verzameld uit de noordoostelijke (NO) Atlantische Oceaan,, de Middellandse Zee, en de Zwarte Zee. Deze sequenties bleken zeer variabel,, met voor elk individu een uniek haplotype (genetische variant van hett mitochondriale stukje DNA). Deze analyse liet ook een duidelijke en zeer sterkee fylogeografische structuur zien met vier hoofdgroepen die overeenkwamenn met de NO Atlantische Oceaan, Middellandse Zee (inclusief dee Ligurische Zee, Tyrrheense Zee, en de Golf van Gabès), Adriatische Zee, enn de Zwarte Zee. Dit betekent dat deze populaties (hoogstwaarschijnlijk) niett met elkaar in contact staan. De vroegste splitsing lijkt tussen de Atlantischee Oceaan en Middellandse Zee populaties te zijn geweest, gevolgd doorr een splitsing tussen Middellandse Zee en Zwarte Zee populaties. Dit pastt bij het biogeografische scenario gebaseerd op de geologische en paleoklimatologischee historie van de Europese zeeën. Dit scenario gaat uit van een kolonisatiee van de Middellandse Zee vanuit de Atlantische Oceaan tijdens éénn van de Pleistocene ijstijden, gevolgd door een kolonisatie van de Zwarte Zeee vanuit de Middellandse Zee ten tijde van het Holoceen (binnen de afgelopenn 10.000 jaar). Alleen, mijn schattingen van de momenten van populatiesplitsingen,, gebaseerd op de genetische gegevens en een standaard divergentiesnelheidd van dierlijk mitochondriaal DNA (~2% per miljoen jaar),, suggereren een veel vroegere populatiesplitsing. Mijn schattingen zijn respectievelijkk 1,7 en 0,4 miljoen jaar geleden voor de Atlantische OceaanMiddellandsee Zee en de Middellandse Zee-Zwarte Zee splitsingen. Dit kan slechtss op twee manieren worden verklaard. Of de standaard evolutiesnelheidd van het mitochondriaal DNA klopt redelijk voor chaetognaten en S. setosasetosa populaties zijn al langer van elkaar gescheiden dan we zouden denken gebaseerdd op het paleoscenario, óf S. setosa heeft een snellere mitochondriale evolutiee dan ooit eerder gevonden voor welk organisme dan ook. Ik stel twee manierenn voor om dit te onderzoeken. Allereerst zouden we genetische gegevenss kunnen verzamelen van onafhankelijke genetische merkers, zoals inn het nucleaire genoom (bijvoorbeeld 'microsatellieten', zie Hoofdstuk 5). Ditt kan ons een soort 'second opinion' verschaften. Ten tweede zouden we de fylogeografiee van andere (planktonische) soorten kunnen bestuderen met 19'2 2 StructureStructure at Open Sea - (Genetics of Zoöplankton Populations vergelijkbaree verspreidingpatronen als S. setosa in de Kuropese zeeën. Op dezee manier kunnen we nagaan of verschillende soorten dezelfde evolutionairee geschiedenis hebben gehad. T w e e soorten die zich hier bij uitstek voor lenenn zijn de copepoden Calanus helgolandicus Claus ]H63 en C. eiwinus Hulsemannn 1991 (zie Hoofdstuk ,'J). Hoofdstukk '3 laat een dergelijke fylogeografische analyse zien van deze tweee soorten copepoden, namelijk C. helgolandicus afkomstig uit de N O Atlantischee Oceaan en de Adriatische zee, en de n a u w v e r w a n t e C. eiuinus uit dee Z w a r t e Zee, wederom gebaseerd op m i t o c h o n d r i a l D N A sequenties. De tweee soorten copepoden waren genetisch veel minder variabel dan de chaetognaatt 6'. setosa, en identieke haplotypen kwamen soms zelfs in beide soortenn voor. Dit betekent dat de soorten ook genetisch zeer dicht bij elkaar liggen.. D e genetische data lieten wel een patroon van populatiesplitsingen zienn vergelijkbaar met S. setosa, namelijk de vroegste divergentie tussen Atlantischee Oceaan en Middellandse Zee populaties, en de meest recente splitsingg tussen Middellandse Zee en Z w a r t e Zee populaties. Wederom warenn de schattingen gebaseerd op de genetische gegevens veel dieper dan verwachtt op basis van de geologische en paleoklimatologische gegevens. Ditt betekent niet dat de voorgestelde kolonisaties van de Middellandse en Z w a r t ee Zee niet werkelijk hebben plaatsgevonden, maar ik stel voor dat de planktonpopulatiess die deze zeeën koloniseerden al een g r o o t deel van de genetischee divergentie hadden ten tijde van de kolonisaties. Ik concludeer daaromm ook dat het scenario van diepere populatiedivergenties zoals voorgesteldd voor S. setosa het meest waarschijnlijk is, waarin ik de mogelijkheidd opper dat meerdere glaciale cycli hebben bijgedragen aan de totalee genetische divergentie die we nu meten tussen populaties. Inn Hoofdstuk 4 test ik de voorspelling dat neritische soorten, vanwege kleineree en meer gefragmenteerde populaties, kwetsbaarder zijn geweest voorr populatiereducties door areaalverschuivingen tijdens de ijstijden vergelekenn met wijder verspreide, oceanische soorten. Hiervoor vergelijk ik dee genetische signaturen van de twee dominante c h a e t o g n a t e n s o o r t e n in de N OO Atlantische Oceaan, de neritische 5. setosa en de meer oceanische S. elegans.gans. Ken genetische signatuur bevat informatie over o.a. de demografische geschiedeniss van een soort en kan dus gebruikt worden om fluctuaties in populatiegroottee uit het verleden te bestuderen. Beide soorten waren genetischh zeer variabel met unieke mitochondriale varianten voor elk individu,, en S. elegans was n o g eens ongeveer drie keer zo variabel als S. setosa. Dee mitochondriale signaturen verschilden e n o r m tussen beide soorten. Die vann S. setosa bestond uit een s t e r v o r m i g e fylogenie (evolutionaire stam- 193 3 SAMKNVATTING G boom)) en een ééntoppige verdeling van paarsgewijze DNA sequentieverscbillen,, wat duidt op een liistorische bottleneck (zeer sterke, tijdelijke reductiee in aantallen dieren) gevolgd door plotselinge explosieve populatiegroei. Diee van S. elegans daarentegen, liet een veel diepere fylogenie zien en een meertoppigee verdeling van paarsgewijze DNA sequentie verschillen, wat duidtt op een veel stabielere populatie. Als we aannemen dat natuurlijke selectiee vergelijkbaar is geweest gedurende de evolutie van de twee soorten, dann kunnen deze gegevens alleen verklaard worden door een verschil in demografischee geschiedenis, en w o r d t de oorspronkelijke hypothese dus ondersteund.. Ook al is er veel genetische diversiteit aanwezig binnen de populatiess van beide soorten, we zouden eigenlijk nog meer diversiteit verwachtenn gebaseerd op een schatting van hun populatiegrootte. Eén van dee resultaten van deze studie was dan ook een e n o r m e discrepantie tussen dee geschatte 'census' populatiegrootte en de evolutionaire effectieve populatiegroottee van beide soorten, die maar liefst een factor I(r-10 } ' van elkaar verschilden.. Eén van de factoren die dit zouden kunnen verklaren is een vormm van natuurlijke selectie op het mitochondriale g e n o o m en in dit hoofdstukk presenteer ik ook enig bewijs hiervoor. Hoofdstukk 5 gaat nog iets dieper in op de vraag op welke schaal S. setosasetosa populaties genetisch gestructureerd zijn. Hiervoor zijn een g r o t e r aantall monsters en een g r o t e r aantal individuen per m o n s t e r onderzocht dan in dee voorgaande hoofdstukken. Bovendien heb ik gebruik gemaakt van een combinatiee van de bekende m i t o c h o n d r i a l e m e r k e r s en vier nieuwontwikkeldee nucleaire merkers, namelijk microsatellieten. Allereerst wilde ik kijkenn of de gevonden fylogeografische patronen uit hoofdstuk 2 bevestigd wordenn door deze nieuwe merkers. Dit blijkt inderdaad het geval, wat betekentt dat er t e g e n w o o r d i g barrières tussen S. setosa populaties in de verschillendee zeeën moeten bestaan in wat op het oog open mariene verbindingenn lijken. Ik stel dan ook voor dat de scheidingen tussen populaties (zowel inn geografisch als genetisch opzicht) niet het resultaat zijn van beperkte verspreidingsmogelijkhedenn voor S. setosa. Als al het plankton zich onbeperkt zouu kunnen laten meevoeren met de stromingen van alle wereldzeeën, dan zoudenn we binnen slechts 500 jaar overal dezelfde soorten hebben, en dit is zekerr niet het geval! Nee, ik acht het waarschijnlijker dat S. setosa op de één off andere manier niet kan overleven of zich niet kan voortplanten op de tussenliggendee plekken waar condities mogelijk niet optimaal zijn (bijvoorbeeldd in de N O Atlantische Oceaan ten zuiden van \-.')° NB en in de oostelijke Middellandsee Zee). Zoals verwacht op basis van de hydrografische kenmerkenn (zoals stromingspatronen) van de verschillende Europese water- 194 4 StructureStructure at Open Sea - Genetics of Zoöplankton Populations hekkens,, vond ik geen bewijs voor genetische substructurering binnen de h o m o g e n ee N O Atlantische Oceaan, maar wel binnen de veel heterogenere Middellandsee Zee. Hoewel kwalitatief gezien de patronen van mitochondria ll en nucleaire merkers grotendeels overeenkwamen, was dit kwantitatief gezienn niet het geval, want de microsatellieten lieten veel minder sterke genetischee s t r u c t u r i n g zien dan het mitochondriaal DNA. Dit verschil kan verklaardd worden aan de hand van een g r o t e r e effectieve populatiegrootte vann nucleaire dan mitochondriale genomen, en een aantal technische problemenn geassocieerd met het gebruik van microsatellieten in zeer g r o t e populaties,, zoals homoplasie, hypervariabiliteit, nul-allelen, en een g r o t e r e kans opp monsterfouten. Ken andere o n t d e k k i n g van dit onderzoek was het vinden vann zeer divergente mitochondriale lijnen die niet overeen bleken te komen mett de morfologische, geografische, of nucleaire DNA gegevens. Meer gegevenss zijn nodig om een uitspraak te kunnen doen over de evolutionaire o o r s p r o n gg en status van deze lijnen, maar het is zeker een opzienbarende vondst.. O m het waargenomen e n o r m e verschil in evolutiesnelheden tussen mitochondrialee en nucleaire genomen van chaetognaten te verklaren postuleerr ik aan het einde van dit hoofdstuk een nieuwe hypothese, die ervan uitgaatt dat in zeer g r o t e populaties slechts een zeer kleine mate van positieve natuurlijkee selectie (bijvoorbeeld op het mitochondriale genoom) zou kunnen leidenn tot een sterke uitvergroting van verschillen in evolutiesnelheid vergelekenn met neutraal evoluerende genetische merkers (zoals bijvoorbeeld microsatellieten).. Tot nog toe gaan de meeste evolutiebiologen er vanuit dat mitochondriaall DNA hoofdzakelijk neutraal evolueert, maar het bewijs dat ditt mogelijk niet het geval is stapelt zich op en dit onderzoek draagt hier verderr aan bij. 195 5