Vierde Verwey-Jonker/SER-lezing, donderdag 17 november 2011 Namens wie spreek jij eigenlijk? Over representatie in de netwerkmaatschappij Enkele kanttekeningen bij Voor en namens anderen praten. Een kleine filosofie van het woordvoerderschap door Sarah L. de Lange HET GESPROKEN WOORD GELDT Geachte aanwezigen, Net als Stine Jensen ben ik een wetenschapster van in de dertig. Betekent dit dat ik ook hetzelfde denk over het thema van deze lezing als Stine? Of maakt het feit dat ik aan de Universiteit van Amsterdam werk, en niet aan de Vrije Universiteit zoals Stine, dat we andere opvattingen over het functioneren van de representatieve democratie hebben? In alle West-Europese landen is in de 19e eeuw bewust gekozen voor een vertegenwoordigende democratie, een democratie waarin gekozenen besluiten nemen in naam van het volk, oftewel government for the people. Lange tijd leek deze vorm van democratie de juiste, aangezien kiezers tevreden leken met het systeem. De laatste jaren lijkt de representatieve democratie echter minder goed te functioneren. Kiezers lijken zich minder goed vertegenwoordigd te voelen, en als u sommige commentatoren moet geloven is er een diepe kloof tussen burger en politiek ontstaan. Meer specifiek zouden vooral lager opgeleide kiezers zich niet meer herkennen in „de politiek‟. Maar is de kloof wel zo diep als wordt gevreesd? Spreken politici niet meer namens kiezers, zoals de titel van de Verwey-Jonker/SER lezing lijkt te suggereren? Ik zet de feiten even voor u op een rij : - De tevredenheid met het functioneren van de democratie is de afgelopen decennia gestaag toegenomen, van zo‟n 50 procent in de jaren 70 tot zo‟n 75 procent in 2010 - Het vertrouwen in democratische instituties (media, parlement, regering, rechtspraak) is hoog (boven de 50 procent) en stabiel - Het vertrouwen in actoren, met name politici en politieke partijen, ligt iets lager (tussen de 40 en 50 procent) maar daalt niet structureel. Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat de kloof, voor zover deze bestaat, niet al te diep en daarmee overbrugbaar is. Het is niet voor niets dat Nederland samen met Denemarken, Finland en Zweden behoort tot zogenaamde „high trust countries‟, een groep van West-Europese landen met bovengemiddeld veel tevredenheid met en vertrouwen in de politiek. 1 Is er dan helemaal niets aan de hand? Natuurlijk wel, er is een groep kiezers, zo‟n 35 à 40 procent van de bevolking, die van mening is dat politici en politieke partijen er onvoldoende in slagen een van hun belangrijkste taken te vervullen: het vertegenwoordigen van de man of vrouw in de straat. Deze groep kiezers bestaat, zoals Bovens en Wille in het boek „De Diplomademocratie‟ beargumenteren, inderdaad uit relatief veel lager opgeleiden. Wanneer dieper gegraven wordt blijkt dat deze groep kiezers gelooft dat: - Politici niet weten wat er leeft onder de bevolking (50%) - Politici te weinig daadkracht tonen bij problemen (46%) - Politici hun beloften niet nakomen (41%). Het is echter een misvatting dat deze kiezers politici als arrogante, incompetente zakkenvullers zien. Slechts enkelen van hen zijn van mening dat politici niet integer, onbekwaam, of oneerlijk zijn; de meerderheid heeft gerichte kritiek op de mate waarin politici midden in de samenleving staan en de manier waarop zij maatschappelijke problemen proberen op te lossen. Kortom, volgens een belangrijk deel van het Nederlandse electoraat schort het aan representativiteit en responsiviteit. Gevestigde politici snijden niet de juiste thema‟s aan, en wanneer zij dat wel doen, stellen ze de verkeerde maatregelen voor. Waarom bestaan bij een gedeelte van de Nederlandse bevolking dergelijke opvattingen over politici en wat kunnen wij eraan doen? Mijn inziens is dit het gevolg van het veranderende karakter van politieke partijen. Waar partijen vroeger massaorganisaties waren, zijn zij tegenwoordig verworden tot catch-all- en/of kartelpartijen. Een van de belangrijkste trends die deze omslag zichtbaar maken is het dalende ledental van politieke partijen. De afgelopen drie decennia zijn partijen in hoog tempo ongeveer 30 procent van hun leden kwijtgeraakt. In 1981 waren bijna 450.000 Nederlanders lid van een politieke partij, een aantal dat is gedaald tot een goede 300.000 in 2010. Sinds 1981 hebben dus bijna 150.000 Nederlanders hun partijlidmaatschap opgezegd. Tegelijkertijd is het aantal kiesgerechtigden in Nederland sterk toegenomen, van 10 miljoen in 1981 tot 12,5 miljoen in 2010, waardoor de organisatiegraad bijna gehalveerd is. Anno 2010 is slechts 2,5 procent van de Nederlanders lid van een politieke partij. Deze verandering heeft tot gevolg gehad dat partijen steeds grotere moeite hebben om hun rekruteringsfunctie te vervullen. De Nederlandse partijen hebben ongeveer 300.00 leden, van wie zo‟n 15 tot 20 procent bereid is om „iets‟ voor de partij te doen. Er zijn in Nederlands dus slechts 45.000 tot 60.000 actieve partijleden. Tegelijkertijd moeten er in Nederland om en nabij de 23.000 bestuursfuncties vervuld worden, waarvan zo‟n 12.000 benoemde of gekozen functies (burgemeesters, gedeputeerden, ministers en wethouders, en natuurlijk Kamer-, raads- en Statenleden) en zo‟n 10.000 interne functies. Ergo, voor elke bestuurspost of plek op de verkiezingslijst heeft een politieke partij doorgaans keuze uit twee, hooguit drie kandidaten. 2 Waarom is deze rekensom relevant? Omdat de rekruteringsfunctie van politieke partijen niet los kan worden gezien van hun vertegenwoordigende functie. Het geringe aantal leden van politieke partijen heeft geleid tot de opkomst van de beroepsbestuurder, voor wie een functie als Kamerlid, raadslid of wethouder slechts één stap in een bestuurlijke carrière is. Deze bestuurder maakt snel carrière binnen de partij en wordt in sommige gevallen zelfs uit het bedrijfsleven of de publieke sector geparachuteerd. Nu zult u mij niet horen zeggen dat elke kandidaat die op een lijst komt te staan of voorgedragen wordt voor een bestuursfunctie, eerst jaren heeft moeten folderen voor een politieke partij om zijn functie goed te kunnen vervullen. Het risico met beroepsbestuurders is echter wel dat zij onvoldoende ideologisch gedreven en onderlegd zijn en onvoldoende zijn gesocialiseerd binnen de partij. Het oppikken van signalen uit de maatschappij en verdedigen van genomen besluiten of ingenomen standpunten is voor de beroepsbestuurder een lastige, uitdagende taak. En een taak die, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, niet eenvoudiger wordt door enquêtes af te nemen of focusgroepen te organiseren. Misschien heb ik zojuist een doemscenario geschetst, een scenario waarin het failliet van de gevestigde partijen nabij is. En als we naar de peilingen kijken staat een aantal gevestigde partijen aan de rand van de afgrond. Gelukkig blijkt de representatieve democratie een grote veerkracht te hebben. Ook de politiek is aan marktwerking onderhevig en draait om het spel tussen vraag en aanbod. Wanneer bestaande partijen niet de juiste kandidaten en programma‟s aanbieden, breken nieuwe partijen door en herstellen de balans in de representatieve democratie. Meindert Fennema en Jasper Koppen tonen in de Volkskrant van 26 oktober jongstleden overtuigend aan dat de opkomst van de LPF, PVV en SP ervoor heeft gezorgd dat lager opgeleide kiezers beter vertegenwoordigd zijn, met name op de terreinen Europa, immigratie en integratie en veiligheid; iets dat duidelijk terug te zien is in de vertrouwenscijfers. Daarnaast heeft de opkomst van deze partijen tot gevolg gehad dat de gevestigde partijen bezig zijn met ideologische herbronning en hun programma‟s hebben aangepast. Om de representativiteit en responsiviteit verder te verhogen pleitte Kamervoorzitter Gerdi Verbeet afgelopen dinsdag bij de presentatie van het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis voor meer mensen met een lager opleidingsniveau in de Tweede Kamer. “Het zou meer mensen het gevoel kunnen geven dat het parlement er niet alleen vóór hen is maar dat het ook ván hen is”, aldus Verbeet. Mijns inziens raakt haar pleidooi niet aan de kern van de zaak. Alhoewel het aantal PVV-Kamerleden met een hbo-opleiding groter is dan bij de gevestigde partijen , is dit gegeven niet de reden dat deze partij de lager opgeleide kiezer met weinig vertrouwen aanspreekt. Sterker nog, de leiders van radicaal rechtspopulistische partijen lijken vaak in niets op de electorale achterban. Filip Dewinter, Jean Marie Le Pen, Jorg Haider, Pim Fortuyn, ze waren of zijn allemaal extravagant, rijk, en succesvol. Echter, ondanks dat deze leiders niets gemeen lijken te hebben met de gemiddelde kiezer van hun partij, weten zij wat er leeft in dat gedeelte van de samenleving dat zij vertegenwoordigen. Gevestigde partijen doen er goed aan opnieuw te wortelen in de samenleving en te 3 achterhalen wat de opvattingen en zorgen van hun achterban zijn – en niet die van de kiezer. Op deze wijze bestaat de kans dat het antwoord op de vraag „Namens wie spreek jij eigenlijk?‟ weer wordt „namens mij‟. Literatuurlijst Bovens, Mark en Anchrit Wille (2011) De Diplomademocratie: Over de Spanning tussen Meritocratie en Democratie. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Bovens, Mark en Anchrit Wille (2011) „Politiek vertrouwen in Nederland: tijdelijke dip of definitieve daling?‟ in Rudy Andeweg en Jacques Thomasssen (red.) Democratie Doorgelicht: Het Functioneren van de Nederlandse Democratie. Leiden: Leiden University Press, blz. 21-43. Dekker, Paul en Tom van der Meer (2004) „Politiek vertrouwen 1997-2004‟, Tijdschrift voor de Sociale Sector 58(12): 33-35. Hendriks, Frank, Julien van Ostaaijen en Marcel Boogers (2011) Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur: Naar een Metamonitor van de Legitimiteit van het Democratisch Bestuur in Nederland. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Steenvoorden, Eefje, Paul Dekker en Pepijn van Houwelingen (2011) Kwartaalbericht Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2011-1. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Steenvoorden, Eefje, Tom van der Meer en Paul Dekker (2009) Kwartaalbericht Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2009-3. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Van Biezen, Ingrid, Peter Mair en Thomas Poguntke (2011) „Going, going … gone? The decline of party membership in contemporary Europe‟, European Journal of Political Research DOI: 10.1111/j.1475-6765.2011.01995.x Van der Meer, Tom, Erika van Elsas, Rozemarijn Lubbe, en Wouter van der Brug (2011) Kieskeurige Kiezers: Een Onderzoek naar de Politieke Grilligheid van Nederlandse Burgers, 2006-2010. beschikbaar via http://home.medewerker.uva.nl/t.w.g.vandermeer/ Van Praag, Philip en Wouter van der Brug (2006) „Dalend vertrouwen: tijdelijk of blijvend?‟in Arno Korsten en Peter de Goede (red.) Bouwen aan Vertrouwen in het Openbaar Bestuur: Diagnoses en Remedies. Den Haag: Elsevier, blz. 31-44. Voerman, Gerrit en Wijbrandt van Schuur (2011) „De Nederlandse politieke partijen en hun leden (1945-2010)‟, in Rudy Andeweg en Jacques Thomassen (red.) Democratie Doorgelicht: Het Functioneren van de Nederlandse Democratie. Leiden: Leiden University Press, blz. 203-220. 4