Politiek onder de hamer (verschenen in De Standaard van 28 april 2015) Stefan Rummens is hoofddocent ethiek aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven. Het lijkt een nieuwe trend. Burgers, middenveldorganisaties en zelfs politici die naar de rechter stappen om hun politieke gelijk te halen. Vorige week diende PVDA-kamerlid Raoul Hedebouw naar aanleiding van de indexsprong nog een symbolische klacht in tegen Charles Michel en Bart De Wever voor ‘diefstal’ van 34.000 euro. Niet lang daarna besloten het ACV en het ABVV om een al veel minder symbolische klacht in te dienen bij het Grondwettelijk Hof tegen diezelfde indexsprong. Gisteren kwam dan de mededeling van de vzw Klimaatzaak dat ze 9.000 mensen bereid heeft gevonden om de overheden in dit land te dagvaarden om zo een veel ambitieuzer klimaatbeleid af te dwingen. Deze juridisering van de politiek is niet helemaal nieuw. Al een tiental jaar geleden sprak de Franse filosoof Pierre Rosanvallon in dit verband over de opkomst van een soort ‘tegen-democratie’ (la contre-démocratie). Burgers gaan daarbij hoe langer hoe meer op zoek naar allerlei middelen om politici ook buiten de verkiezingen om te controleren en om democratisch genomen beslissingen alsnog te contesteren. Deze ontwikkeling heeft volgens Rosanvallon een ambigu karakter. Aan de ene kant is ze volgens hem een positief gevolg van de verdere politieke ontvoogding van de burger. Burgers zijn lang niet zo politiek passief als soms wordt beweerd, maar zijn bereid en in staan om voor hun eigen rechten op te komen. Aan de andere kant is deze juridische vorm van burgeractivisme ook problematisch omdat ze het normale functioneren van de democratie doorkruist. In een goed werkende democratie zijn beslissingen het resultaat van een tegensprekelijk publiek debat waarbij zowel burgers, middenveldorganisaties als politici betrokken zijn. Het primaat van de politiek betekent daarbij dat de politici uiteindelijk het recht hebben om de finale beslissingen te nemen. Tegelijkertijd heeft de kiezer natuurlijk altijd de 1 mogelijkheid om die politici af te straffen bij de volgende verkiezingen als zij zouden vinden dat er onvoldoende rekening werd gehouden met hun belangen. Als de vakbonden vinden dat de ze de wet op de indexsprong juridisch moeten bestrijden, dan is dat natuurlijk hun goed recht. Toch moeten ze goed overwegen welk precedent ze daarmee precies willen creëren en welk model van besluitvorming ze uiteindelijk voor ogen hebben. Een doorgedreven juridisering van de politiek kan vermoedelijk alleen maar leiden tot een nog moeilijkere besluitvorming met nog meer blokkades en stilstand. Meer ten gronde stelt zich de vraag of belangrijke sociaaleconomische of ecologische beslissingen wel thuishoren in een juridische context. Het is een bijzonder kwalijke, maar helaas populaire fictie om te geloven dat er ‘neutrale’ manieren zijn om aan ‘goed’ of ‘rechtvaardig’ bestuur te doen. Die fictie lag onlangs ook nog aan de basis van een pleidooi voor de oprichting van een technocratische partij. In werkelijkheid kan het sociaaleconomische of het milieubeleid natuurlijk nooit neutraal zijn en hebben rechters noch technocraten een geprivilegieerd inzicht in de vormen van herverdeling of ecologische sturing die al dan niet wenselijk zijn. Omwille van hun grote impact op de economische, sociale en ecologische leefomgeving van mensen, zijn dit bij uitstek beslissingen die de burgers zelf op een democratische manier moeten nemen. De sluipende juridisering van de politiek is volgens mij symptomatisch voor een dieperliggend probleem waar ons democratische systeem mee worstelt. Burgers en sociale bewegingen hebben minder dan vroeger het gevoel een luisterend oor te vinden bij hun nationale politici. Dat komt omdat die nationale politici hoe langer meer zelf aan handen en voeten gebonden zijn door de internationale context waarin ze moeten functioneren. De discussie over de indexsprong staat niet los van het Europese bezuinigingsbeleid en de strakke budgettaire controle vanuit de Europese Commissie. Landen die verder zouden willen gaan in hun eigen klimaatdoelstellingen, hebben schrik zichzelf daarmee economisch te benadelen als ze niet helemaal zeker zijn dat andere landen zullen volgen. De mondialisering van de samenleving impliceert dat een groot deel van onze huidige politieke problemen op zijn minst gedeeltelijk op een Europees of zelfs mondiaal niveau aangepakt zouden moeten worden. En daar wringt natuurlijk het schoentje. Hoewel er al 2 een heel aantal Europese en zelfs mondiale politieke instellingen bestaan, zijn die geen van alle echt democratisch te noemen. Omdat de Europese Commissie, bijvoorbeeld, een in wezen technocratisch orgaan blijft, heeft de Europese burger niet echt de electorale macht in handen om zelf een Europees sociaal of ecologisch beleid af te dwingen. In het licht van dit supranationale democratische tekort zijn pogingen om de relatieve machteloosheid van de nationale politiek via de juridische weg te bestrijden tot op zekere hoogte een zwaktebod. Een meer structurele oplossing loopt immers via een versterking van de Europese democratie. Het goede nieuws in deze is dat burgers en middenveldorganisaties die boodschap ook al gedeeltelijk begrepen hebben. De vakbonden trachten zich meer en meer Europees te organiseren, maar ook de Klimaatzaak is internationaal georganiseerd en in vele Europese landen tegelijkertijd actief. Het minder goede nieuws is dat deze organisaties vaak nog onvoldoende oog hebben voor het belang van de institutionele hervormingen die nodig zijn om de burger eindelijk de democratische controle over Europa in handen te geven. Burgers en middenveldorganisaties die begaan zijn met sociale en ecologische kwesties kunnen het zich niet veroorloven om het probleem van de democratie zelf te negeren. Voor wie streeft naar een sterk sociaal en ecologisch beleid op Europees niveau, is de uitbouw van een Europese democratie een absoluut noodzakelijke voorwaarde. Juridische short-cuts zullen daarvoor niet volstaan. 3