Welvaart_h4_en_5

advertisement
HOOFDSTUK 4: DE COLLECTIEVE SECTOR
4.1 De collectieve sector
Overheid/overheidsorganen: bevoegd om regels op te leggen aan het publiek:
publiekrechtelijke bevoegdheid.
Instellingen met publiekrechtelijke bevoegdheid = publiekrechtelijke lichamen of
publiekrechtelijke organen
De collectieve sector: alle overheidsorganen, inclusief de instellingen voor de sociale
zekerheid
Uitgaven collectieve sector: collectieve uitgaven
Inkomsten collectieve sector: collectieve ontvangsten of collectieve middelen
4.2. De collectieve voorzieningen
4.2.1 Collectieve en individuele goederen
Een collectief goed heeft twee kenmerken:
- Het gebruik van het goed is niet-uitsluitbaar
- Het goed is niet-rivaliserend
Liberalen: overheid moet haar taken beperken tot de productie van collectieve goederen als
veiligheid, rechtspraak en openbaar bestuur (= een nachtwakerstaat)
Quasi-collectief goed: individueel goed geleverd door de overheid.
Overheidsuitgaven
 Overdrachten (naar uitkeringsgerechtigden, geen tegenprestatie)
 Overheidsbestedingen (tegenprestatie)
- overheidsconsumptie (salarissen ambtenaren)
- overheidsinvesteringen (wegen, havens; kunnen voor lange tijd worden gebruikt)
4.2.2 Het stelsel van sociale zekerheid
 gebaseerd op het solidariteitsbeginsel; gevoel van saamhorigheid in de gemeenschap
Sociale uitkeringen
- opvangen van inkomensverlies: inkomensvervangende uitkeringen of uitkeringen
wegens inkomensderving. Sociaal minimum is 70% van het wettelijke minimumloon.
- bijdrage in hoge kosten
Sociale uitkeringen bestaan uit sociale voorzieningen en sociale verzekeringen
A.
-
De sociale voorzieningen
betaald uit algemene middelen (belastingpot)
voor mensen die niet op een andere manier kunnen voorzien in hun levensonderhoud
voor het grootste deel gefinancierd door overheid, beetje door gemeenten
B. De sociale verzekeringen
- betaald uit premies
- te verdelen in volksverzekeringen en werknemersverzekeringen
Volksverzekeringen; voor iedere Nederlander, ongeacht of je premie hebt betaald en de hoogte
van je inkomen.
Gedekte risico’s volksverzekeringen:
- De financiële gevolgen van ouderdom (AOW): werkt volgens omslagstelsel: elk jaar
wordt geschat hoeveel er nodig is voor uitkeringen; omgeslagen over de inkomens die
dat jaar verdiend worden door mensen jonger dan 65.
- De bijzondere ziektekosten (AWBZ): de hele bevolking is verzekerd tegen het risico
van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
- De financiële gevolgen van het overlijden van de kostwinner (ANW): uitkering voor
de naaste verwanten.
- De kosten van het grootbrengen van kinderen (AKW): financiële ondersteuning aan
opvoeders en verzorgers van kinderen.
Werknemersverzekeringen; gelden alleen voor mensen in loondienst. Hoe hoger het loon, hoe
hoger de premies en uitkeringen.
Gedekte risico’s werknemersverzekeringen:
- Loonverlies als gevolg van ziekte:
WVLZ: verplichting werkgever om de zieke werknemer maximaal 2 jaar 70% van het
laatstverdiende loon te betalen.
ZW: mensen zonder werkgever ontvangen ziekengeld
- Ziektekosten (ZVW): iedere burger is verplicht zelf een ziektekostenverzekering af te
sluiten.
- Loonverlies door arbeidsongeschiktheid (WIA):
IVA: volledig arbeidsongeschikten
WGA: gedeeltelijk arbeidsongeschikten
- Loonverlies als gevolg van gedwongen ontslag (WW): 70% van het laatstverdiende
loon. Duur is afhankelijk van leeftijd en arbeidsverleden.
4.3 De inkomsten van de collectieve sector
Belastingen en sociale premies vormen de belangrijkste bronnen van inkomsten voor de
collectieve sector.
Belastingen: verplichte afdrachten aan de overheid, zonder directe tegenprestatie, je weet niet
waar je geld voor wordt gebruikt.
directe belastingen: opgelegd aan personen
indirecte belastingen: bijv. BTW
Sociale premies: geen algemeen middel; een duidelijke bestemming.
Sociale premies + belastingen = collectieve lasten.
Andere ontvangsten van de collectieve sector: niet belastingontvangsten:
Bijv. verstrekken paspoorten en vergunningen: retributies
Inkomsten collectieve sector: collectieve lasten, retributies en opbrengsten overheidsdiensten
Collectieve lasten:
 Belastingen
- directe belastingen
- indirecte belastingen
 Niet – belastingen
 Sociale premies
Overige inkomsten:
 retributies
 opbrengsten overheidsdiensten
4.3.2 De heffingen op inkomen
3 boxen:
Box 1: Belasting inkomen verdiend met arbeid
Box 2: voor degene met minstens 5% van de aandelen van een bedrijf
Box 3: Belasting inkomen verdiend met vermogen
A. De heffing op inkomen uit arbeid: box 1
DE INKOMENSHEFFING
Op het loon wordt een bedrag ingehouden.
Er ontstaat een gat tussen wat de werkgever betaalt en de werkgever ontvangt. Dit zijn
afdrachten aan de collectieve sector. Het gat noemt men wel de wig op de arbeidsmarkt.
Dit is een voorschot op de inkomensheffing, die afhangt van het jaarinkomen.
HET SCHIJVENSYSTEEM
Deze heffing wordt berekend over het belastbaar arbeidsinkomen; het bruto arbeidsinkomen
verminderd met aftrekposten. Dit wordt opgesplitst in delen; belastingschijven.
De heffing berekenen
Stap 1: Belastbaar inkomen = bruto inkomen + bijtellingen – aftrekposten
Het bedrag dat je aan rente op de hypotheek betaalt, mag je van je bruto inkomen aftrekken.
Stap 2: De heffing over het belastbaar inkomen uitrekenen.
B. De heffing op inkomen uit vermogen: box 3
Inkomen uit vermogen: opbrengsten uit vermogen als rente (spaarrekeningen), winst
(aandelen), huur en pacht > vermogensrendementheffing.
Het vermogen bestaat uit de waarde van de bezittingen verminderd met de schulden; de
waarde van de woning telt niet mee.
Het vermogen wordt na aftrek van de vrijstelling, belast met een heffing van 1.2% per jaar.
Box 1 + Box 3 = totale heffingsbedrag
Totale heffingsbedrag – heffingskortingen = verschuldigde inkomensheffing
4.3.3 De overige directe belastingen
Successierechten
Als iemand overlijdt is een deel van de erfenis belastingvrij. Successierechten zijn voor naaste
verwanten lager dan voor verre verwanten
Kansspelbelasting
Als je een prijs wint bij een loterij of ander kansspel moet je bij een bedrag hoger dan 454,25% kansspelbelasting betalen.
Vennootschapsbelasting
Bij een vennootschap geldt dat tot en met een winst van 22.689 je een tarief van 27% moet
betalen en daarboven 31.5%
4.3.4 De indirecte belastingen
Dit betaal je als je iets koopt. Je betaalt ze niet zelf aan de fiscus; de verkoper draagt ze voor
je af.
Belasting toegevoegde waarde
3 tarieven:
- Het gangbare tarief (19%): geldt voor de meeste goederen en diensten
- Het verlaagde tarief (6%): geldt voor noodzakelijke levensbehoeften
- Het nultarief (0%): geldt voor medische diensten, onderwijs en huur
Accijnzen
Worden geheven over bepaalde consumptiegoederen. Het is een middel om de aanschaf van
bepaalde producten te ontmoedigen.
Milieuheffingen
Heffing op aardgas en elektriciteit voor gezinshuishoudingen. Wordt ook wel ecotaks
genoemd.
Invoerrechten
Goederen die geïmporteerd worden duurder gemaakt door invoerrechten.
Motorrijtuigenbelasting
Betaling voor het gebruik van een overheidsvoorziening (autoweg).
Overige ontvangsten
- retributies: individueel toegerekende prijzen voor het gebruik van een
overheidsvoorziening.
- Inkomsten uit overheidsbezit: de overheid ontvangt winst van overheidsbedrijven.
4.3.5 Sociale premies
Over sociale verzekeringen worden premies betaald. De AKW wordt betaald door de
overheid.
Premies voor werknemersverzekeringen worden geheven over looninkomers.
4.3.6 Heffingsbeginselen
De overheid baseert de belastingheffing op een aantal beginselen die we hier bespreken.
Het draagkrachtbeginsel: hogere inkomens moeten in verhouding meer betalen dan lagere.
Progressief belastingstelsel (nivellering) gaat het er niet om dat hogere inkomens meer euro’s
afdragen, maar dat ze in procenten meer afdragen dan de lagere.
Proportioneel belastingstelsel is dat iedereen hetzelfde tarief moet betalen
Degressief belastingstelsel is dat de hogere inkomens het minst hoeven te betalen.
Marginaal tarief is het percentage dat iemand betaalt over de laatstverdiende euro; het
percentage van de hoogste schijf waarin iemand valt.
Aftrekposten hebben een denivellerende werking.
Het doelmatigheidstelsel: de inningskosten moeten opwegen tegen het te ontvangen
belastingbedrag.
De bereidheid om belasting te betalen heet de belastingmoraal. Men moet erop toezien dat
iedereen belasting betaalt, maar als de opbrengsten te laag zijn in vergelijking met de
inningskosten is de belasting zinloos.
Het profijtbeginsel: degenen die profiteren van een voorziening moeten er zoveel mogelijk
voor betalen.
HOODSTUK 5: VERDELING EN HERVERDELING
5.1 De rechtvaardiging van de verschillen
Jaarinkomens kunnen per beroep sterk verschillen. Zijn deze te rechtvaardigen?
We onderscheiden twee soorten verschillen:
- verschillen tussen beroepen
- verschillen binnen een beroep
5.2 De primaire inkomensverdeling
(= beloningen voor inzet productiefactoren)
Cumuleren: percentage van klasse 1 (+2, +3 enz.)
Mate van scheefheid tussen inkomens is weer te geven in een Lorenzkromme
(zoveel % v/d bevolking verdient zoveel % van het totale inkomen)
Waar de Lorenzkromme geen rekening mee houdt:
- personen zonder inkomen
- het aantal personen dat moet rondkomen van een inkomen
- het aantal inkomens per huishouden
5.3 De secundaire en tertiaire inkomensverdeling
De betalingen aan de collectieve sector zijn te verdelen in persoonsgebonden heffingen en
consumptiegebonden heffingen.
Persoonsgebonden: opgelegd aan personen
Consumptiegebonden: opgelegd op goederen en diensten die je aanschaft; indirecte
belastingen en niet-belastingmiddelen.
De hoogte van het secundaire inkomen is vast te stellen met de bedragen die betaald worden
aan de collectieve sector of die van die sector worden ontvangen.
Het tertiair inkomen bestaat uit het secundair inkomen – de consumptiegebonden betalingen +
de consumptiegebonden ontvangsten.
In het kort:
Primair inkomen
– Directe belastingen en sociale premies
+ sociale uitkeringen
= secundair inkomen
- Indirecte belastingen en heffingen
+ Prijsverlagende subsidies
= tertiair inkomen
5.4 De vermogensverdeling
Vermogen is een tijdstipgrootheid = vermogen op een bepaald tijdstip
Inkomen is een periodegrootheid = inkomen in een bepaalde periode
5.5 Het inkomensbeeld
Hoe kunnen we de inkomens nivelleren?
- Wet op minimumloon
- Huurtoeslag: hoger als het inkomen lager is
-
Download