Beperking overdraagbaarheid en verpandbaarheid van vorderingen

advertisement
Beperking overdraagbaarheid en verpandbaarheid van vorderingen:
minder zekerheid voor financiers?
Dit artikel gaat in op de contractuele beperking van overdraagbaarheid van vorderingen. Die
beperking heeft gevolgen voor de mogelijkheid van verpanding van die vorderingen aan financiers.
Aan de orde komt de wettelijke systematiek van overdracht en verpanding van vorderingen en de in
de praktijk (steeds vaker) voorkomende contractuele uitsluiting van overdraagbaarheid. Het artikel
beschrijft de recente ontwikkelingen in de rechtspraak en besluit met suggesties voor de praktijk.
Overdracht van vorderingen: de praktijk
In het handelsverkeer is het overdragen van een vordering aan de orde van de dag. Denk
bijvoorbeeld aan een tandarts die zijn vordering op de patiënt overdraagt aan een derde (zoals een
factoringmaatschappij). Daarnaast is het overdragen van een vordering soms een middel om de
schuldenaar tot betaling te bewegen, door inschakeling van een incasso- of deurwaarderskantoor. De
schuldeiser kan bijvoorbeeld afspreken dat een derde tegen betaling zijn vordering overneemt, zodat
de oorspronkelijke schuldeiser niet meer het incassorisico heeft en bijvoorbeeld de administratie
hierover niet meer hoeft te voeren. De overnemende partij kan op haar beurt winst maken door
relatief goedkoop een vordering over te nemen en deze van de schuldenaar te incasseren.
Overdracht van vorderingen: cessie
Het overdragen van een vordering is juridisch een levering van een vordering op naam.1 Boek 3 van
ons burgerlijk wetboek (“BW”) duidt deze levering aan met het wettelijk begrip “cessie”. Kort
samengevat zijn er twee manieren om een vordering te cederen (art. 3:94 BW). De eerste “klassieke”
manier bestaat uit een daartoe bestemde akte (authentieke/notariële of een geregistreerde
onderhandse akte) en een mededeling van de overdracht aan de debiteur van de vordering.
Daarnaast is het sinds 1 oktober 2004 mogelijk om de vordering “stil” te cederen. Bij een stille cessie
is geen mededeling vereist, maar wel een authentieke of geregistreerde akte. Bij stille cessie door
middel van een onderhandse akte komt de cessie pas door registratie bij de Belastingdienst tot
stand.2
Beperking overdraagbaarheid
De hoofdregel is dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de
wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet. Ten aanzien van de
overdraagbaarheid van roerende zaken is het zelfs zo dat deze in beginsel niet “onoverdraagbaar”
kunnen worden gemaakt. Als twee partijen bijvoorbeeld afspreken dat een bepaalde antieke klok
niet aan een derde mag worden overgedragen (bijvoorbeeld om de klok binnen de familie te
houden), dan komt aan deze afspraak geen goederenrechtelijke werking toe. Anders gezegd, de klok
kan wel degelijk worden overgedragen aan een derde als verder aan alle overdrachtsvereisten ex
1
De toevoeging “op naam” betekent dat de vordering niet is belichaamd in een order- of toonderpapier, maar
toekomt aan een “vaste” voor de schuldenaar met naam bekende persoon.
2
De faillietverklaring van de cedent voordat de onderhandse akte is geregistreerd, belet dat de vordering ten
koste van de failliete boedel van de cedent op de cessionaris overgaat. Dit volgt zowel uit de algemene regel
van art. 23 Faillissementswet (Fw) als de op dit geval toegespitste bepaling van art. 35 lid 1 Fw. (Prof. W.H.M.
Reehuis, Levering van vorderingen op naam: over openbare en stille cessie. Aanvulling op de 11e druk van het
deel ‘Goederenrecht’ uit de Pitlo-serie, nr. 264.).
artikel 3:84 BW worden voldaan.3 Als de klok in strijd met afspraken toch wordt overgedragen aan
een derde, dan staat de benadeelde partij slechts verbintenisrechtelijke remedies zoals een
vordering tot schadevergoeding ten dienste.
Dit is anders voor vorderingsrechten. De overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan door een
beding tussen schuldeiser en schuldenaar wél worden uitgesloten (art. 3:83 lid 2 BW), hetgeen in
beginsel goederenrechtelijke werking heeft. Zowel de schuldeiser als de schuldenaar kan belang
hebben bij het afspreken van een dergelijk beding. De schuldeiser zal willen weten op wie hij zijn
vordering kan verhalen en de schuldenaar aan wie hij (bevrijdend) kan betalen. Partijen kunnen
redenen van uiteenlopende aard hebben om niet te geconfronteerd te willen worden met een
andere wederpartij.
Vestiging van een pandrecht
Het voorgaande heeft gevolgen voor pandrecht op vorderingen. Voor een juist begrip: een pandrecht
is een beperkt recht op bijvoorbeeld een roerende zaak (een machine) of een vordering. Dat
pandrecht verstrekt een geldlener aan een geldgever als zekerheid voor de terugbetaling van de
lening. Mocht de geldlener tekortschieten in zijn betalingsverplichtingen, dan mag de geldgever
(pandhouder) de machine (kort gezegd) verkopen en de opbrengst behouden. Voor vorderingen
houdt dit in dat de pandgever de vordering zelfstandig mag innen in plaats van de geldlener
(pandgever).
Op de verpanding van vorderingen zijn de - hierboven beschreven - wettelijke regels van overdracht
van vorderingen van toepassing (art. 3:98 BW). Blokkeert een contractuele uitsluiting van de
overdraagbaarheid dan ook de mogelijkheid van verpanding van die vordering aan de financier? En in
hoeverre is een beding tussen schuldenaar en schuldeiser met die strekking geldig?
Hoge Raad: Oryx / Van Eesteren
In zijn arrest van 25 januari 2008 oordeelde de Hoge Raad hierover. 4 De casus luidt als volgt. Oryx
verschaft een geldlening aan Elands. Tot zekerheid voor de terugbetaling verstrekt Elands een
pandrecht aan Oryx op alle dan bestaande en nog te verkrijgen vorderingen van Elands. In een later
stadium verkrijgt Elands een opdracht van EVN. In de overeenkomst tussen Elands en EVN staat
opgenomen dat het Elands niet is toegestaan om uit de overeenkomst voortvloeiende vorderingen te
cederen, te verpanden of in eigendom over te dragen. Niettemin plaatst Elands haar vordering op
EVN op de pandlijst. Elands schiet jegens Oryx te kort in haar terugbetalingsverplichting. Oryx - ervan
uitgaande dat zij een geldig pandrecht heeft verkregen op de vordering van Elands op EVN - verzoekt
de vordering aan Oryx te voldoen. EVN weigert. Volgens haar is door haar afspraak met Elands geen
pandrecht ontstaan op de vordering.
De rechtsvraag die de Hoge Raad moest beantwoorden is of het verbod van verpanding zogeheten
goederenrechtelijke werking heeft en dus in de weg staat aan verpanding. Die vraag beantwoordde
de Hoge Raad bevestigend. Het verpandingsverbod staat volgens de Hoge Raad in de weg aan de
geldigheid van de verpanding. Een tussen partijen op de voet van art. 3:82 lid 2 BW overeengekomen
verpandingsverbod leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde tot de vordering,
maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf en staat derhalve in de weg aan de geldigheid
van de verpanding (en overdracht) van de vordering. Het feit dat Oryx niet op de hoogte was van het
3
De drie vereisten van overdracht ex artikel 3:84 lid 1 BW zijn: een levering (1) krachtens geldige titel (2),
verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken (3).
4
HR 25 januari 2008, NJ 2008, 66 (Oryx/Van Eesteren).
verbod doet hier volgens de Hoge Raad niet aan af. Ook art. 3:86 BW (derdenbescherming) biedt
Oryx geen soelaas.
Wel een overdrachtsverbod, maar geen verpandingsverbod?
Het arrest van de Hoge Raad is duidelijk. Maar waarover nog geen duidelijkheid bestaat, is de situatie
dat van een vordering alleen de overdracht en niet uitdrukkelijk de verpanding is uitgesloten. Kan die
vordering worden verpand? De rechtbank Arnhem oordeelde hierover op 19 december 2012.5
Volgens de rechtbank blokkeert de onoverdraagbaarheid van een vordering niet automatisch de
verpandbaarheid. Dat volgt volgens de rechtbank niet uit het wettelijke systeem of uit de
jurisprudentie.6 Bepalend is de uitleg en de bedoeling van de tussen partijen gemaakte afspraken.
De annotator bij dit vonnis noemt deze overweging opmerkelijk. Hij verwijst daarbij naar art. 3:228
BW, dat uitdrukkelijk bepaalt dat een pandrecht alleen kan worden gevestigd op een overdraagbaar
goed. Of dit artikel voor wat betreft verpandingen van vorderingen al te letterlijk moet worden
genomen, is volgens de annotator maar de vraag.
Gevolgen voor de praktijk
Een financier kan benadeeld worden doordat de schuldenaar met derden een overdrachtsverbod
overeenkomt, dat onder omstandigheden uitgelegd kan worden als een verpandingsverbod. Zo ziet
de financier immers het aantal vorderingen dat hij kan bezwaren met pandrechten verkleind worden.
Dit kan als gevolg hebben dat de financier weigert een financiering te verstrekken of een lopende
financiering stopzet. Een uitwerking waarbij zowel de financier als de schuldenaar nadeel van
ondervinden, maar dat door middel van duidelijke afspraken tussen alle betrokken partijen
voorkomen kan worden.
Conclusie
Bij het opstellen van kredietdocumentatie dienen de financier en schuldenaar erop bedacht te zijn
dat het opnemen van een overdraagbaarheids (of vervreemdings)- dan wel een verpandingsverbod
verstrekkende gevolgen kan hebben. Of een dergelijke bepaling goederenrechtelijke werking heeft
en daarmee in de weg staat aan verpanding is niet bij voorbaat een uitgemaakte zaak, en kan - als
een geschil onder de rechter komt - onderwerp zijn van contractsuitleg. Indien een rechter een
contract moet uitleggen, en daarbij de partijbedoelingen probeert te achterhalen, is de uitkomst
ongewis en kan in het nadeel van één der partijen vallen. Het is dan ook aan te bevelen dat partijen
over de overdraagbaarheid en de verpanding van vorderingen de afspraken duidelijk vastleggen.
5
6
Rechtbank Arnhem, 19 december 2012, JOR 2013, 219, m. nt. A. Steneker.
Rechtbank Arnhem, 19 december 2012, JOR 2013, 219, m. nt. A. Steneker, r.o. 4.4.
Download