Oefenset 2 Krachten in Beweging (VWO)

advertisement
Oefenset 1 Krachten in Beweging (VWO)
1) Een 750 kg zware auto trekt eenparig versneld op vanuit stilstand. Na 4,0 s
heeft de auto 12 m afgelegd. De totale wrijvingskracht bedraagt 350 N.
Bereken de grootte van de kracht die de motor heeft moeten leveren.
Antw: 1,5·103 N
2) Gegeven is de onderstaande situatie:
Bereken de snelheid van blok B na 4,5 s.
Antw: 5 m/s
3) Een racewagentje van 650 gram remt in 3,5 s af van 81 km/h tot 27 km/h.
Bereken de remkracht, die hiervoor nodig was.
Antw: 2,8 N
4) Gegeven is de onderstaande situatie:
Het 4,8 kg zware blok wordt vooruit getrokken met constante snelheid.
Bereken de grootte van de overige krachten die op het blok werken.
Antw: 47 N, 38 N, 21 N
5) Een blok (1000 g) ligt op een helling van 30 graden. De kracht die nodig is om
het omhoog te trekken met constante snelheid is 8,0 N langs de helling.
Bereken de maximale schuifwrijvingkracht die het blokje ondervindt.
Antw: 3,1 N
Bereken de trekkracht langs de helling die nodig is om het blok omlaag te
laten zakken met een constante snelheid.
Antw: 1,8 N
Oefenset 2 Krachten in Beweging (VWO)
1) Een kogeltje met een massa van 500 mg wordt door een kracht van 0,60 mN
voortbewogen. Als gevolg hiervan legt dit kogeltje vanuit rust in 10 s een
weg van 40 m af.
Bereken de grootte van de wrijvingskracht die dit kogeltje ondervindt.
2) Een fietser van 60 kg beweegt eenparig versneld en heeft 30 m na de start een
snelheid van 10 m/s. Hij ondervindt een constante wrijvingskracht van 6,0 N.
Bereken de benodigde spierkracht.
3) Een luchtballon met een massa van 80 g stijgt steeds sneller op. Iedere
2,5 s neemt zijn snelheid met 3,5 m/s toe.
Bereken de grootte van de opwaartse kracht, die de ballon ondervindt.
4) Een bouwlift tilt een last omhoog van 500 kg. De lift beweegt eerst eenparig
versneld omhoog met een versnelling van 3,0 m/s2, beweegt dan met constante
snelheid, en remt tot slot eenparig vertraagd af met 3,0 m/s2. In de
bouwlift is een weegschaal ingebouwd waar de last op staat.
Bereken wat de weegschaal aangeeft.
5) Iemand kan een blok marmer (50 kg) met een constante snelheid over een
horizontale vloer slepen, als hij met een kracht van 480 N aan een touw trekt,
dat een hoek van 35° met het horizontale vlak maakt.
Bereken de grootte van de wrijvingskracht en de normaalkracht.
6) Een blok van 2,0 kg ligt op een helling met een hellinghoek van 12°. De
wrijvingskracht is 1,0 N.
Bereken de versnelling en de normaalkracht.
Oefenset 3 Krachten in Beweging (VWO)
1) Een maanjeep van 480 kg trekt in 5,8 s op tot 90 km/h bij een
wrijvingskracht van 150 N.
a
Bereken de kracht van de motor.
Bij een volgende rit valt een
maansteen van de jeep, halverwege
het optrekken.
b1 Hoe blijkt daaruit dat de
beweging niet eenparig versneld
was?
b2 Hoe was Fwr op de steen gericht?
c
Schets de baan van de steen nadat hij los is van de jeep.
2) De astronaut stopt om de steen van 0,76 kg op te rapen.
a Welke kracht is daar minstens voor nodig?
b Bereken de versnelling als hij hem opraapt met een
spierkracht van 2,50 N.
Hij overweegt de steen op de jeep terug te gooien.
c Waarom zal hij zeker misgooien?
3) Met een doorzichtige blaaspijp van 2,00 m versnellen we een
viltstift van 20 g en 8,5 cm. Neem aan dat de beweging in de pijp
eenparig versneld is. Via een fotocel bij B vinden we voor de
passeertijd van de stift 4,3 ms.
a1 Bereken de snelheid bij B.
a2 Bereken de gemiddelde snelheid in
AB.
a3 Bereken de versnelling in AB.
b
Bereken de blaaskracht op de
viltstift tijdens het blazen.
Om te controleren of de beweging echt eenparig versneld is, plaats
je bij A en bij P (ergens tussen A en B) nog twee fotocellen, zodat
ΔtAP = ΔtPB
c
Waar moet je P dan kiezen?
4) Een bouwlift van 100 kg tilt een last omhoog van 500 kg. De lift
beweegt eenparig versneld omhoog in de eerste 2,5 s en remt
eenparig vertraagd af in de laatste 2,5 s. Na 10 s bereikt de
lift de top op 70 m hoogte. In de bouwlift is een weegschaal
ingebouwd waar de last op staat.
Bereken wat de weegschaal op elk moment aangeeft.
Download