De Compacte Joodse Codex - de Kitsoer Sjoelchan Aroech is in het Nederlands vertaald Rabbijn R. Evers, mei 2006 – ijar 5766 Rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap Meer dan dertig jaar geleden begon ik eens met een eerste proeve van een vertaling van het meest toonaangevende halachische werk voor het grote publiek. Maar door verschillende omstandigheden bleef het werk lange tijd liggen. Eindelijk is nu, vlak na Pesach de Kitsoer Sjoelchan Aroech, de verkorte versie van de Joodse Codex, voor het Nederlandstalige publiek ontsloten door drs. Zwi Goldberg uit Natanya, voorheen uit Rotterdam. Er is nu een `encyclopedie voor het hele Joodse leven’ in het Nederlands! Het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) geeft het uit. De heer Joseph Elburg uit Amsterdam, penningmeester van de Permanente Commissie (bestuur) van het NIK, was de initiator en heeft het hele project begeleid. Belang Nederlandse uitgave Een Nederlandse vertaling van de Kitsoer Sjoelchan Aroech is van belang omdat de Joodse voorschriften en gebruiken de kern vormen van de Joodse religieuze beleving. Belangstellenden, die het Hebreeuws niet machtig zijn, kunnen zich verdiepen in de achtergronden van de Joodse cultuur. De Nederlandse vertaling kan worden gebruikt als leerboek op school. Het is zo geschreven, dat zowel beginners als gevorderden er een praktische handleiding voor het dagelijks leven in kunnen lezen. Voor de meer geleerden vormt deze vertaling een uitgangspunt voor verdere discussie en studie. De Kitsoer Sjoelchan Aroech is ook een naslagwerk voor degenen die geïnteresseerd zijn in bepaalde aspecten van de halacha en leent zich uitermate goed voor zelfstudie. De Nederlandse vertaling is geschreven voor iedereen. Met de Nederlandse vertaling van de Kitsoer Sjoelchan Aroech kan een breed publiek kennis nemen van het Joods-wettelijk erfgoed. De kern van de Joodse religie wordt gevormd door voorschriften, die het hele Joodse leven omvatten. Het Jodendom kan omschreven worden als een “wetsreligie”. In de loop der eeuwen zijn de meeste grondbeginselen van de halacha (Joodse wet) uitgewerkt in leefregels voor de dagelijkse praktijk. De methode, die hierbij werd gehanteerd, was de Talmoedische uitlegkunde. De halacha (Joodse wet) kan worden gezien als een geïntegreerd informatiesysteem, dat ons in staat stelt de Tora-informatie, die ons medegedeeld werd vanaf de berg Sinaï (3318 jaar geleden), in steeds weer nieuwe levenssituaties te verwerken in het licht van de doelstellingen en normen van de Tora. Het accent hierbij ligt op de juiste levenswandel. Het woord ‘halacha’ komt van de stam ‘gaan’. Letter en geest De halacha, zoals deze is neergelegd in de Kitsoer Sjoelchan Aroech van Rabbi Sjlomo Ganzfried, is een resultaat van onderzoek van de Geschreven Tora en een diepgaande analyse van de Mondelinge Leer. De Kitsoer Sjoelchan Aroech is een typische neerslag van eeuwenoude discussies over de Joodse levenswandel en vormt een combinatie van de letter en van de geest van de Joodse wet. Rabbi Sjlomo Ganzfried (1804-1886) is de auteur van de Kitsoer Sjoelchan Aroech. Hij werd in 1804 in Ungwar (Hongarije) geboren. Zijn vader Joseef had het financieel niet eenvoudig. Niettemin wilde hij, dat zijn zoon een Talmied Chagam (geleerde) zou worden. Toen de jonge Sjlomo eens buiten speelde met zijn vriendjes, werd vader Ganzfried vreselijk kwaad en begon hij zijn zoon hard te slaan totdat zijn moeder tussen beide kwam: “Sla dat kind niet”, smeekte ze, “ik voel dat hij voor een grote Rabbinale carrière geboren is. Raak dit gezegende kind niet aan”. 1 Slechte zakenman Zijn vader was streng en hield er een stevige discipline op na. Hij overleed in 1812, waardoor de familie in nog grotere financiële problemen geraakte. De jonge Sjlomo moest op de markt bij een stalletje staan om groente te verkopen. Toen zijn moeder langs kwam om te kijken hoe het met de verkoop ging, vroeg ze hem om het inkomen van de dag te laten zien. Hij liet haar zijn Tora-verklaringen zien, die hij juist die dag in zijn notitieboekje had geschreven. “Maar waar is het geld dat je had moeten verdienen?”, vroeg zijn moeder: “Wij hebben het al zo moeilijk!”. De jonge Sjlomo probeerde zijn huilende moeder te troosten: “De Tora is ons eeuwig leven, terwijl we op de markt alleen ons aardse inkomen kunnen verdienen”. Sjlomo gaf toe dat hij er niets in zag om klanten aan te trekken omdat hij daardoor andere handelaren zou benadelen. Rav Heller, de scherpzinnige Niet lang daarna werd er een nieuwe Opperrabbijn benoemd in Ungwar, die zowel mentor als vader zou worden voor Sjlomo Ganzfried. Rabbi Zwi Hirsch Heller werd Opperrabbijn in Ungwar in 1815. Hij stond bekend onder de naam Hersjele Charief, de scherpzinnige. Rabbi Heller werd behalve Av Beet Dien (voorzitter van het Rabbinale gerechtshof) ook Rosj Jesjiva (hoofd van de Talmoedacademie), omdat hij daar een nieuwe Talmoedhogeschool startte. Rabbi Heller nam Sjlomo op in zijn huis, misschien als een daad van chessed (liefde) om moeder Ganzfried te ontlasten maar tevens omdat hij in deze jongen een veelbelovende Talmied Chacham (Geleerde) zag. In 1818 werd Rabbi Heller naar Bonyhad beroepen en daar vond zijn leerling Sjlomo een makker waarmee hij kon leren, Zwi Hirsch Friedman uit Oyhel (dat ongeveer 50 km ten zuiden van Ungwar lag), die later de Av Beet Dien (voorzitter van het Rabbinale Hof) van Liska zou worden en een leidende figuur in het Hongaarse Chassidisme. Samen bestudeerden zij de Tora, Talmoed en Halacha tot diep in de nacht. Andere jeugdvrienden van hem waren Rabbi Mosjé Ja’akov Sharf en Rabbi Aharon Reisman, de latere Rav en Av Beet Dien van Munkatz, auteur van het werk Beet Aharon. Kesset Hasofeer In 1849 werd Rabbi Sjlomo Ganzfried gevraagd lid te worden van het religieuze gerechtshof, het Beet Dien van Ungvar. Mordechai Weinreb, de zwager van de internationaal befaamde Rabbijn Sjlomo Kluger uit Brody, was daarvan de voorzitter. In 1835 verscheen in Buddha (Offen) het eerste werk van Ganzfried, Kesset Hasofeer. In dit werk behandelt hij alle voorschriften betreffende het schrijven van Tora-rollen, Tefillien (gebedsriemen) en Mezoezot (kokers aan de deurposten). Op dit terrein van de Joodse wet bestond weinig literatuur. Op één van zijn handelsreizen kwam Ganzfried aan in Debreczin en vond daar in een boekwinkel het werk ‘Bné Jona’ van Rabbi Jona Landsofeer, de auteur van het werk Me’il Tsedaka. Hij vatte dit op als een vingerwijzing uit de Hemel, dat hij een werk moest schrijven over de regels en voorschriften voor het schrijven van Heilige werken, dat voor iedereen toegankelijk zou zijn. Eén van de leidende Hongaarse Rabbinale autoriteiten, de wereldberoemde Chatam Sofeer (19e eeuw), heeft zijn approbatie (Rabbinale toestemming) aan het werk gegeven en bepaald, dat niemand als sofeer (ritueel schrijver) zou mogen optreden zonder grondige kennis van Ganzfried’s werk Kesset HaSofeer. Magnum opus Maar het belangrijkste werk van Rabbi Sjlomo Ganzfried was de Kitsoer Sjoelchan Aroech, de verkorte codex (1864). Al snel werd het werk bijzonder populair en in brede kring geaccepteerd als handboek voor het Asjkenazische (Hoogduitse en Poolse) Jodendom. Over de hele wereld werden leergroepen gevormd om dit werk te bestuderen. Rabbi Sjlomo Ganzfried probeerde het doel van dit werk in enkele zinnen samen te vatten: “Dit is een verzameling van alle vier delen van de Sjoelchan Aroech: Orach Chaïm (letterlijk: pad des levens, de dagelijkse voorschriften), Joré Dé’a (voorschriften zoals kasjroet en rouwvoorschriften), Even Ha’ezer (huwelijks-, huwelijksvermogensen echtscheidingsvoorschriften) en Chosjen Misjpat (beschrijving van het civiele recht). Alle voorschriften, die dagelijks nodig zijn en door iedereen gekend moeten worden, zijn in eenvoudige en duidelijke taal opgeschreven. De Kitsoer Sjoechan Aroech was – in tegenstelling tot de grote Sjoelchan Aroech van Rabbi Joseef Karo (1488-1575) - bedoeld 2 voor zakenmensen, die niet voldoende tijd hebben om de volledige Sjoelchan Aroech door te nemen met alle commentatoren. In de Kitsoer Sjoelchan Aroech kan men alles eenvoudig vinden. Het gaat er voornamelijk om, dat men weet hoe men in de praktijk volgens de Joodse voorschriften moet leven en handelen. Zo kan men ook kinderen eenvoudiger opvoeden in de Joodse rituelen. Door de korte formulering van de voorschriften kon men de zaken makkelijker onthouden. Vele edities Het nieuwe werk voldeed in korte tijd aan alle verwachtingen. Binnen twee jaar werd het opnieuw gedrukt met de nodige toevoegingen. Een derde editie verscheen weer een jaar later. De vraag was zo groot, dat binnen twaalf jaar twaalf edities waren verschenen. De Kitsoer Sjoechan Aroech werd overal met instemming ontvangen, omdat ieder voorschrift duidelijk en helder werd behandeld, zodat ook ongeletterden relatief veel aan dit werk hadden. Zowel groot als klein, geleerd en ongeletterd bestudeerden het werk. Het deed Rabbi Sjlomo Ganzfried goed, dat zijn werk ook door vooraanstaande Rabbijnen bekeken en becommentarieerd werd. De kracht van het werk ligt in de maximale beknoptheid met voldoende uitleg om toch alle details in de praktijk te begrijpen. Tevens wordt er bij ieder onderwerp slechts één mening in de praktijk gebracht, zonder verschil van inzicht. Daar de Joodse wet een menigte aan verschillende opvattingen toestaat, vereist dit grote beslissingskracht en verantwoordelijkheid. Zonder bronvermelding In de Kitsoer Sjoelchan Aroech worden geen bronnen vermeld. Bij zijn beslissingen liet Rabbi Sjlomo Ganzfried zich voornamelijk leiden door de Chawat Da’at in zijn siddoer, Rabbi Sjne’oer Zalman uit Liadi (de Ba’al Hatanja, de eerste Lubavitcher Rebbe) en de Chajé Adam van Rabbi Awraham Danzig, allen grote halachische autoriteiten in de Oost-Europese sfeer. Volgens het Talmoedische gezegde, dat men ‘de leerlingen altijd in zo kort mogelijke bewoordingen moet onderwijzen’, heeft Rabbi Sjlomo Ganzfried die voorschriften overgeslagen die niet iedereen dagelijks nodig heeft. Daarom zijn ingewikkelde regels, zoals de voorschriften van het schrijven van Sefer Tora (Tora-rol) of vermengingen van melk en vlees en de bouwvoorschriften van de rituele baden, weggelaten. De gedachte hierachter is dat deze zaken toch alleen door gespecialiseerde Rabbijnen worden gepaskend (beslist). Commentaren De Kitsoer Sjoelchan Aroech ontlokte veel commentaar. De eerste, die schriftelijk reageerde, was Rabbi Chaim Jesjaja Cohen (19e eeuw). Zijn verklaring op de Kitsoer Sjoelchan Aroech heet Misgeret Hasjoelchan (de rand van de tafel). In de loop van de tijd werden er vele verklaringen toegevoegd aan de Kitsoer Sjoechan Aroech. Het is vrij uitzonderlijk voor het werk van een van de latere geleerden, dat zo velen het becommentariëren. Tevens dient de Kitsoer Sjoelchan Aroech vaak als uitgangspunt voor verder halachisch onderzoek, zoals in het geval van de bewerking Sje’ariem Hametsoejaniem Behalacha van Rabbi S. Z. Braun (20e eeuw, New York) en de Kitsoer Sjoelchan Aroech met Chassidische verhalen om het werk wat te verlevendigen met inspirerende gebeurtenissen rond de halachot (voorschriften) die daar beschreven werden. De Pe’at Hasjoelchan (letterlijk: hoek van de tafel) werd geschreven door de auteur zelf en was een uitbreiding van zijn verkorte Sjoelchan Aroech. Het commentaar Amoedé haSjoelchan werd door Benjamin Jesjaja ben Jehoram Fisjel Hakohen geschreven. De Misgeret Zahav werd door Rabbi Mosjé Israël geschreven. In Leipzig verscheen in 1924 de editie van D. Feldman met bronvermelding in Metsoedat Tsijon, met supplementen in Metsoedat David en met illustraties. In 1940 werd in Jeruzalem een gevocaliseerde editie met extra voorschriften voor Erets Jisraëel uitgebracht door Rabbi J.M. Tucazinsky. Verder zijn er edities met de toevoegingen Misgeret haSjoelchan en Lechem ha-Paniem door Rabbi Chaïm J. Hakohen Halbersberg, alsmede een samenvatting van de voorschriften voor het land Israël volgens de opvatting van A.J. Karelitz, uitgegeven door K. Kahana, Jeruzalem, 1954. 3