FEDERAAL MEMORANDUM van het MuziekOverleg Vooraf In Vlaanderen werken drie op vier KMO’s gewoon onder de eigen kerktoren – 74 procent van hen exporteert zijn producten niet. Dit zijn de enigszins ontnuchterende cijfers van een Vlerick-studie uit 2008. Ook de Vlaamse muzieksector blijft al te vaak onder de eigen kerktoren hangen. Kunnen we de internationale kwaliteitstoets niet doorstaan? Ontbreekt het ons aan ondernemerschap? Ontberen we de juiste netwerken of ondersteuning? Deze cijfers waren maar een van de vele aanleidingen voor 17 organisaties uit de brede muzieksector om twee jaar geleden de koppen bij elkaar te steken en om als MuziekOverleg werk te maken van een gezamenlijke visie en een gemeenschappelijk plan. De ambitie was van in het begin groot: hoe zorgen we ervoor dat de Vlaamse muzieksector in 2020 beter werkt, nog meer successen boekt, de weg vindt naar het binnenlandse en buitenlandse publiek, economisch en artistiek slagkrachtig is en bloeit als nooit tevoren? Op 18 maart 2010 presenteerde het MuziekOverleg de publicatie ‘Music is Life! Een integrale visie voor de muzieksector’. Dit visiedocument biedt een helder overzicht van de uitdagingen waar de Vlaamse muzieksector bij de aanvang van het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw voor staat. Daarnaast draagt het ook de nodige bouwstenen aan – met hun financiële, infrastructurele, economische en organisatorische implicaties – om deze uitdagingen terdege aan te pakken. Zowel aan de regionale als aan de federale overheid wordt gevraagd om, met concrete aanpassingen, wijzigingen of veranderingen in de reglementering, hieraan mee te helpen. In dit “Federaal Memorandum” wordt vanzelfsprekend enkel gefocust op de federale bevoegdheden. Het MuziekOverleg is er van overtuigd dat een aangepaste regelgeving of een betere toepassing ervan tot concrete en significante verbeteringen kunnen leiden voor de scheppende en uitvoerende kunstenaars en hun entourage. De muzieksector staat de komende jaren voor heel wat grote uitdagingen; we hopen en verwachten dat de federale overheid hieraan als partner mee wil werken. Het MuziekOverleg bestaat uit: Arthena: De belangenvereniging van de titularissen van auteursrecht en de naburige rechten groepeert 30 representatieve verenigingen en beheersvennootschappen van auteurs, uitvoerende artiesten en producenten actief in verschillende culturele sectoren, waaronder Sabam, Uradex, Auvibel, Smart,… (www.arthena.be); BEA: De Belgian Entertainment Association is de beroepsvereniging van de Belgische games-, muziek- en video-industrie. (www.belgianenterainment.be); BIMA: De Belgian Independent Music Association is de belangenvereniging van de onafhankelijke platenproducenten. (www.bima.be); Clubcircuit: De koepel van 11 Vlaamse onafhankelijke muziekclubs en concertorganisatoren. (www.clubcircuit.be); ComAV: Het Componisten Archipel Vlaanderen is een belangenvereniging voor componisten actief in Vlaanderen. (www.comav.be); FMIV: De Federatie van Muziekfestivals in Vlaanderen is de koepel en de belangenbehartiger van erkende organisaties actief in de sector van de festivals. (www.muziekfestivals.be); GALM: Het Genootschap Auteurs Lichte Muziek behartigt de professionele, juridische, materiële en creatieve belangen van de auteurs en componisten lichte muziek. (www.galm.be); Koor & Stem: Deze organisatie streeft naar een verdere uitbouw van de amateurkunstbeoefening binnen de vocale sector in Vlaanderen, zowel kwalitatief als kwantitatief. (www.koorenstem.be); MMaF: De Music Managers Federation is het aanspreekpunt voor muziekmanagers alsook de artiesten die zij vertegenwoordigen en dit zowel in een nationale als internationale context. (www.mmaf-belgium.be); Musicpublishers.be: De overkoepelende organisatie van de belangrijkste muziekuitgevers in België. (www.musicpublishers.be); Muziekcentrum Vlaanderen: Steunpunt voor de professionele muzieksector in Vlaanderen (www.muziekcentrum.be); Muziekmozaïek: Impulscentrum voor folk en jazz, aanspreekpunt voor al wie, in groepsverband of individueel, van beginnend tot semi-professioneel met folk en/of jazz bezig is. (www.muziekmozaiek.be); oKo: De ledenvereniging Overleg Kunstenorganisaties is belangenbehartiger, werkgeversfederatie en spreekbuis van meer dan 150 organisaties uit de professionele podiumkunsten- en muzieksector. (www.overlegkunsten.org); Poppunt: Werkt aan het maximaliseren van kansen voor beginnende en semiprofessionele muzikanten en DJ’s uit pop, rock, dance en aanverwante muziekgenres. (www.poppunt.be); VAKAS: De vakvereniging van Vlaamse Arbeidsbemiddelingskantoren voor Artiesten en Schouwspelen. (www.vakas.be); VLAMO: De Vlaamse Amateurmuziekorganisatie is het overkoepelend orgaan voor amateurorkesten in Vlaanderen. (www.vlamo.be); VLAPO: De vereniging Vlaamse Podiumartiesten is het aanspreekpunt ter verdediging, behoud en promotie van het Vlaamse lied. 1. Fiscale thema’s 1.1. Een aangepast belastingskrediet / een aangepaste tax shelter-regeling voor investeringen in cultuur Er liggen diverse wetsvoorstellen op tafel om de tax shelter-regeling uit te breiden naar andere takken van de culturele en creatieve sector. Het MuziekOverleg ondersteunt deze voorstellen en vraagt de federale overheid het stelsel van de tax shelter uit te breiden naar het bredere culturele veld. In de muzieksector moet de regeling ook toepasselijk zijn op tournees, producties, festivals, creatieopdrachten of zelfs infrastructuurontwikkeling. Niet enkel de investeringen in de muzieksector vanuit de bedrijfswereld maar ook deze van verenigingen en particulieren dienen voor een dergelijke fiscale stimuleringsmaatregel in aanmerking te komen. In de Senaat werd op 1 april 2009 een wetsvoorstel ingediend om, onder meer, een belastingskrediet in te voeren voor muziekproducties1. Steeds meer artiesten brengen hun opnamen in eigen beheer uit; ook zij zullen als producent voordelen kunnen halen uit een nieuwe en aangepaste regeling. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid om dit wetsvoorstel ter harte te nemen. 1.2. Uitbreiding van de fiscale aftrekbaarheid van het mecenaatsschenkingen voor de cultuursector Het vermelde wetsvoorstel voert ook de fiscale aftrekbaarheid in van het mecenaatsschenkingen voor de cultuursector. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid om ook aan dit aspect van het wetsvoorstel gevolg te geven. 1.3. BTW-maatregelen 1.3.1. Keuzevrijheid voor de aanrekening van BTW op artistieke prestaties Op 30 september 2005 (ET 108.828) besliste de BTW-administratie dat op artistieke prestaties van uitvoerende kunstenaars geen BTW meer verschuldigd zou zijn. Deze vrijstelling zou met ingang van 1 januari 2006 gelden voor alle diensten van uitvoerende kunstenaars, zonder onderscheid tussen fysieke personen of rechtspersonen. Al snel bleek dat men zich niet bewust was geweest van de impact van deze beslissing. Op 23 december 2005 (ET 108.828/2) deelde de fiscus mee dat de toepassing van de nieuwe maatregel 1 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde diverse fiscale maatregelen ten gunste van artistieke activiteiten in te voeren, ingediend door de heren Philippe Monfils en François Roelants du Vivier. uitgesteld werd. Sindsdien is een overgangsregeling van kracht waarbij men zich enerzijds op de wet kan beroepen om te stellen dat de activiteit wél valt onder de (verlaagde) BTW-heffing van 6% en anderzijds op de omzendbrief om de vrijstelling in te roepen. Het MuziekOverleg pleit voor het officialiseren van de huidige keuzemogelijkheid om al dan niet te kiezen voor een BTW-vrijstelling. Het is belangrijk dat alle bevoegde instanties deze vrije keuze honoreren, zodat regionale verschillen in interpretatie van de wetgeving voortaan uitgesloten zijn. 1.3.2. Een verlaagd BTW-tarief voor alle cultuurproducten Geluidsdragers zijn, in tegenstelling tot sommige andere culturele producten, onderhevig aan een BTW-tarief van 21%. De (Europese) weigering om vooralsnog ook voor geluidsdragers een verlaging van het BTW-tarief toe te laten, betekent dat een te verwachten gunstig effect van de feitelijke prijsverlaging op de verkoop ervan uitblijft. Het MuziekOverleg vraagt de federale regering om een akkoord op Europees vlak voor de BTWverlaging voor fysieke en digitale muziekopnamen op de agenda te plaatsen, te onderhandelen en vervolgens te implementeren in de Belgische wetgeving. 1.3.3. Verlaagde BTW voor verbouwingen door culturele vzw’s Voor herstellingen, verbouwingen enz. van ‘oudere’ woningen (in principe ouder dan 15 jaar en momenteel zelfs tijdelijk verlaagd tot ouder dan 5 jaar) geldt een verminderd BTW-tarief (6% i.p.v. 21%). Dit betekent een substantiële besparing voor de bouwheer, maar ze geldt enkel voor particulieren en voor gebouwen met een woonfunctie. Heel wat culturele VZW’s beschikken over lokalen en gebouwen die vaak ouder zijn dan 15 jaar en toe zijn aan verbouwing. Het is dan ook belangrijk dat alle erkende cultuurinstellingen met VZWstatuut zouden kunnen genieten van dit verlaagd BTW-tarief. Het MuziekOverleg vraagt dan ook een uitbreiding van het verlaagd BTW-tarief tot alle erkende cultuurinstellingen en VZW’s. 1.4. Opheffing van bedrijfsvoorheffing voor buitenlandse artiesten De meeste Europese landen heffen de belastingen op het inkomen van buitenlandse artiesten die in hun land prestaties leveren (bijvoorbeeld concerten) op basis van artikel 17 van de OECD Model Tax Convention. Ondanks de initiële doelstelling van dit verdrag om dubbele belasting te vermijden en zo culturele mobiliteit niet bijkomend te bemoeilijken, is deze heffing contraproductief voor de vele programma’s die de promotie van mobiliteit voor artiesten binnen de Europese Unie financieren. De vele uitzonderingen op de regelgeving komen in de praktijk neer op discriminatie van groepen en ensembles op grond van de aard van hun organisatievorm. De Nederlandse overheid lost dit probleem op door geen bedrijfsvoorheffing te heffen voor prestaties van buitenlandse artiesten in Nederland, zodat de betaling van de bedrijfsvoorheffing in het land van woonst van de artiest gebeurt. Volgens het Belgische recht kan dat niet. Hierdoor kampen Belgische muziekorganisatoren bij het contracteren met buitenlandse artiesten met oneerlijke concurrentie van het buurland. Het MuziekOverleg pleit dan ook voor de invoering van een vrijstelling van de betaling van de bedrijfsvoorheffing bij het contracteren met buitenlandse artiesten. Ook al leidt zulks tot minder inkomsten voor de fiscus, de enorme vermindering van administratieve lasten op verschillende niveaus die hiervan het gevolg zijn, zal ook voor de overheid kostenbesparend zijn en wellicht de verminderde inkomsten compenseren. 1.5. Vrijstelling van patrimoniumtaks voor infrastructuur Culturele infrastructuur valt momenteel onder de regelgeving aangaande de patrimoniumtaks. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid om deze infrastructuur, omwille van de specifieke invulling ervan, een vrijstelling van deze taks te verlenen. 1.6. Annaliteitsprincipe Kunstenaars kunnen het ene jaar veel verdienen en het andere jaar weinig. Door het annaliteitsprincipe en het progressief belastingstarief betalen zij, gespreid over meerdere jaren (twee), meer belastingen dan een persoon met een meer gelijkmatig inkomen. Rekening houdend met de specifieke werksituatie van kunstenaars en dus bij schommelende inkomsten, zou het progressief tarief losgekoppeld moeten worden van het annaliteitsprincipe. 2. Auteursrechten, nevenrechten en billijke vergoeding 2.1. Billijke regelgeving in verband met auteurs- en nevenrechten De vergoeding voor de exploitatie van muziek via het auteursrecht en de nevenrechten blijft een belangrijke bron van inkomsten voor de cultuursector, en niet het minst voor de muziek. Deze vergoeding garandeert een inkomen voor de rechthebbenden en zorgt voor de nodige stimuli voor en investering in creativiteit. Door de komst van de informatiemaatschappij is de normale inning van auteurs- en nevenrechten in de verdrukking gekomen. Het is echter niet omdat de inning op technisch vlak veel minder vanzelfsprekend is geworden, dat ze daarom ook gewoonweg zou moeten verdwijnen. Een correcte vergoeding voor het gebruik van muziek zorgt immers voor de leefbaarheid, professionalisering en verdere verzelfstandiging van de sector. In tijden van inkrimping van overheidsbudgetten heeft de overheid er bovendien alle baat bij om respect voor de auteurs- en nevenrechten als prioriteit te stellen. Het is vanzelfsprekend dat dit dient te gebeuren met oog voor een deugdelijk evenwicht tussen de rechthebbenden en de gebruikers. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid dan ook om in haar regelgeving rond auteurs- en nevenrechten er zorg voor te dragen dat de artiesten op wettelijke, correcte en marktconforme wijze vergoed worden voor hun creatieve inspanningen. 2.2. Meebeslissen over de bestemming van de afhouding op de thuiskopievergoeding. Artikel 58§2 van de Belgische auteurswet bepaalt dat de gemeenschappen en de federale staat kunnen beslissen om, na het afsluiten en in werking stellen van een samenwerkingakkoord2, 30% van de opbrengst van de vergoeding voor de reproductie voor eigen gebruik, in te zetten ter aanmoediging van de schepping van werken. Indien daartoe zou worden overgegaan, vraagt het MuziekOverleg om dit bedrag in te zetten ter uitvoering van zijn actieplan voor de muzieksector en om mee te beslissen over de wijze(n) van besteding van deze middelen. 2.3 Auteursrechten en internet Internet creëert kansen, zowel voor de bevordering van de creatie als voor de verspreiding ervan. Iedereen kan via het internet toegang kan krijgen tot de beschermde werken en prestaties van zijn of haar keuze. Het is echter noodzakelijk dat dit gebeurt met respect voor het werk van de 2 Bij dit samenwerkingsakkoord dient artikel 92 bis, § 1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen in acht genomen te worden. auteurs, de artiesten en allen die bijdragen tot de uitgave en de productie. De wijdverbreide praktijk van het illegale downloaden van beschermde werken en prestaties brengt de toekomst van de creatie en de culturele diversiteit en dus ook van de culturele industrieën in gevaar. Het economisch belang van het auteursrecht en de naburige rechten is moeilijk te onderschatten. Een recente studie toonde aan dat het auteursrecht en de naburige rechten een impact hebben op een sector die in België bijna 100.000 mensen tewerkstelt en een omzet van meer dan € 23 miljard genereert.3 De verkoop van fysieke muziekdragers (CD’s en DVD’s) is de laatste 10 jaar met bijna 50% gedaald. De digitale verkoop van singles en albums mag dan wel jaarlijks stijgen, ze compenseren nog lang niet de daling op de fysieke markt. De ontwikkeling van de digitale markt van beschermde werken en prestaties wordt immers in hoge mate geremd door het massale illegale aanbod van beschermde werken en prestaties en het consumentengedrag tegenover dit aanbod. Niet enkel auteurs, artiesten, uitgevers en producenten lijden hieronder; het zorgt ook voor faillissementen en voor aanzienlijk banenverlies in de brede sector van de entertainmentindustrie. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid om, naar het voorbeeld van andere landen, dringend maatregelen te nemen die leiden tot een meer doeltreffende bestrijding van het ongeoorloofd aanbieden en uitwisselen van auteursrechtelijk beschermd werk via het Internet en tot een gedragsverandering bij de consument. Deze maatregelen ter bestrijding van de fraude en de zwarte markt, moeten er toe leiden dat het legale en veilige aanbod beter beschermd is en alle kansen krijgt om zich verder te ontwikkelen. 2.4. Leenrecht Het principe van het uitleenrecht werd ingevoerd bij wijze van Europese richtlijn die in het nationale recht diende omgezet te worden. De auteurswet gaat uit van het principe van het verbodsrecht voor de uitlening van werken. Een belangrijke uitzondering werd eveneens in de wet opgenomen. De auteurs van bepaalde soort werken kunnen zich - net zoals de uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen en eerste vastlegging van films - niet verzetten tegen wat in de wet is aangeduid als “openbare uitlening”: een uitlening met een educatief of cultureel doel die bovendien wordt gedaan door een instelling die daartoe door de overheid officieel is erkend of opgericht. De wetgever heeft in 1994 geopteerd voor de onmiddellijke inwerkingtreding van de wettelijke licentie van de openbare uitlening, terwijl de toepassing van het compenserende recht op vergoeding afhankelijk werd gemaakt van één of meerdere koninklijke besluiten4. 3 www.arthena.be VOORHOOF, D., Art 23, in “Hommage aan Jan Corbet, De Belgische Auteurswet: artikelsgewijze commentaar”, p. 148 4 De auteurswet voorziet in een gratieperiode van zes maanden na de eerste verspreiding van de muziekopname onder het publiek alvorens door de overheid georganiseerde of erkende instellingen kunnen overgaan tot uitlening van deze fonogrammen. De uitvoering van deze bepaling is aan geen enkele voorwaarde verbonden, maar bij koninklijk besluit kan deze periode verlengd of verkort worden voor alle of bepaalde fonogrammen. Deze regeling werd ingevoerd omwille van de absolute noodzaak om een evenwicht te vinden tussen de belangen van de mediatheken en de belangen van de muzieksector. De wetgever erkent dat voor sommige categorieën van muziek en films een bijzondere bescherming verantwoord is met het oog op de rendabiliteit van de exploitatie. Het Koninklijk Besluit van 25 april 2004 betreffende de vergoedingsrechten voor openbare uitlening van de auteurs, vertolkende of uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en producenten van eerste vastleggingen van films, voerde na 10 jaar de regeling met betrekking tot de leenvergoeding uit. Elke Belg kan door €1 per jaar te betalen (voor minderjarigen is dat €0,50) aan de rechthebbenden (auteurs, uitgevers, artiesten en producenten) van boeken, muziek en films zoveel boeken, CD’s en DVD’s uitlenen als hij maar wil. Daarenboven werd in datzelfde KB de gratieperiode voor muziek en film verkort van 6 naar 2 maanden. In een brief van de Dienst Intellectuele Eigendom eind maart 2008 oordeelde deze bovendien het volgende: “Onder voorbehoud interpreteren wij dit artikel5 van andere interpretatie door de hoven en rechtbanken, in de zin dat de instelling erkend of opgericht moet zijn door de overheid en dat deze door de overheid erkende/opgerichte instelling zich mag bezighouden met het uitlenen van werken op voorwaarde dat dit met een educatief of cultureel doel gebeurt. De instelling moet ons inziens dus niet uitdrukkelijk erkend te zijn als een uitleeninstelling.” Het desbetreffende KB handelt echter alleen over “openbare uitlening” waardoor er op dit moment geen vergoedingsregeling is voorzien voor instellingen die onder deze ruime interpretatie van artikel 23 vallen. Het MuziekOverleg gaat er van uit dat het de taak is van federale overheid om, in samenspraak met de Gemeenschappen, te beslissen wie de vergoedingen moet betalen. Voor de rechthebbenden is het in elk geval van belang dat er werk wordt gemaakt van een ernstig leenrecht waarbij de vergoeding per uitlener/uitlening significant wordt opgetrokken en wordt uitgebreid naar alle categorieën van werken die worden uitgeleend. Enkel op die manier kunnen de betrokken rechthebbenden correct worden vergoed. Het is eveneens belangrijk voor de economische draagkracht van de sector dat men de ‘gratieperiode’ laat respecteren. 5 Artikel 23 van de auteurswet 3. Sociaalrechtelijke thema’s 3.1. Begrip ‘artistieke prestatie’: nood aan uniforme omschrijving In diverse rechtsdomeinen - de sociale zekerheidsreglementering, internationale belastingsverdragen, werkloosheidsreglementering, auteurswet, fiscale wetgeving, ... - worden andere omschrijvingen van de begrippen ‘artistieke prestatie / artistiek werk / kunstenaar’ gehanteerd, wat tot onduidelijkheid, verwarring en rechtsonzekerheid leidt. Een ander probleem bestaat bij de zogenaamde artistieke workshops en bv. bij prestaties van dirigenten bij amateurmuziekgroepen die het midden houden tussen begeleiden (lesgeven) en het leveren van een artistieke prestatie. De classificatie van deze prestaties is niet steeds eenduidig. Er moet dan ook dringend werk gemaakt worden van een uniforme omschrijving van deze begrippen. 3.2. Verschillen in de werkloosheidsreglementering tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars wegwerken In de werkloosheidsreglementering bestaat een onderscheid tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars. Zo wordt de cachetregeling enkel toegepast op podiumkunstenaars 6). Nochtans kunnen zowel scheppende als uitvoerende kunstenaars zich in een vergelijkbare situatie bevinden, namelijk werken met kortlopende contracten, onregelmatig werken en werken met een taakloon (dit wil zeggen dat ze betaald worden voor de taak en niet voor de gepresteerde uren). Er wordt dan ook gevraagd om dit ongepaste verschil in toepassing op te heffen. 3.3. Aangepaste toekenningsvoorwaarden voor het verwerven van sociale rechten De toekenningsvoorwaarden voor het bekomen van diverse sociale rechten zijn niet aangepast aan de artistieke sector. De sociale wetgeving gaat er immers van uit dat werknemers uitsluitend met contracten van langere werkloosheidsreglementering of onbepaalde wordt bij de duur worden tewerkstelling tewerkgesteld. van Enkel podiumkunstenaars in de rekening gehouden met het verdiende loon i.p.v. het aantal gewerkte dagen (cachetregeling). Deze cachetregeling zou dus ook gehanteerd moeten worden in de andere takken van de sociale zekerheid (ziekte, werkloosheid, pensioen, ...). Het aantal vereiste arbeidsdagen om recht te hebben op een werkloosheidsuitkering wordt berekend aan de hand van het brutoloon. Het resultaat van het verdiende brutoloon tijdens de referteperiode gedeeld door het referteloon (36,22 euro of 26,99 euro (‐21‐jarigen)) is gelijk aan het aantal gelijkgestelde arbeidsdagen. Voorbeeld: muzikant verdient 145 euro bruto met een muziekoptreden. 145 euro bruto / 36,22 = 4 gelijkgestelde dagen. 6 3.4. Een statuut voor de begeleiders van de amateurmuzikant Naar analogie met de sporttechnische begeleiders vraagt het MuziekOverleg om een wettelijk statuut te ontwikkelen voor muzikanten die in de wereld van de amateurkunsten hun kennis en ervaring ter beschikking willen stellen. 3.5 Kunstenaarskaart & kleine vergoedingsregeling: behoefte aan een werkzaam controle-instrument De kunstenaarskaart, die controle op het naleven van de voorwaarden van de ‘kleine vergoedingsregeling (KVR)’ moet bewerkstelligen, bestaat (nog steeds) niet. Er heerst op federaal niveau blijkbaar geen eensgezindheid over de vorm van de kaart (papier of digitaal?). Nochtans loopt een opdrachtgever die een forfaitaire kostenvergoeding geeft aan een kunstenaar die niet meer aan de voorwaarden voldoet, het risico om als juridische werkgever gekwalificeerd te worden en dus om verantwoordelijk te worden geacht. Maar vandaag kan een opdrachtgever dus niet met zekerheid nagaan of een artiest nog aan de voorwaarden voldoet. Aan de federale overheid wordt gevraagd om een werkzaam en administratief eenvoudig controleinstrument te creëren, (wat ook de vorm ervan moge wezen). 3.6 Inlichtingenformulier ‘zelfstandigheidsverklaring’ verhelderen Het inlichtingenformulier (model opgelegd bij KB) voor de zelfstandigheidsverklaring is te beperkt. Het formulier geeft onvoldoende inzicht in de socio-economische onafhankelijkheid van de aanvrager. Veel kunstenaars worden geconfronteerd met bijkomende vraagstelling door de Commissie Kunstenaars. Dit vertraagt de dossierafhandeling. Een mogelijke oplossing kan er in bestaan dat door de Commissie Kunstenaars in een begeleidende brief aangeeft over welke informatie zij bijkomend wil beschikken. Eventueel kan ook het modelformulier worden aangepast. 3.7 Zelfstandigheidsverklaring versus het vermoeden van werknemerschap Een zelfstandigheidsverklaring biedt geen zekerheid (voor de opdrachtgever) indien blijkt dat de kunstenaar toch werkt onder gezag, leiding en toezicht. De samenwerkingsrelatie tussen opdrachtgever en kunstenaar blijft daardoor een feitenkwestie. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid de nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat het huidige weerlegbaar vermoeden van werknemerschap opnieuw een onweerlegbaar vermoeden wordt. Een zelfstandigheidsverklaring moet rechtszekerheid bieden. 3.8. Vertegenwoordiging van de kunstensector in de Commissie Kunstenaars Er zetelt geen vertegenwoordiger van de kunstensector in de Commissie Kunstenaars. Het is hierdoor verre van denkbeeldig dat de uitspraken van de Commissie Kunstenaars niet afgestemd zijn, of alleszins weinig voeling hebben met de praktijken van de artistieke sector. Het MuziekOverleg vraagt een aanpassing van de samenstelling van de Commissie. 3.9 Instellen van een beroepsprocedure bij Commissie Kunstenaars Er bestaat geen mogelijkheid om in beroep te gaan bij de arbeidsrechtbank tegen een beslissing van de Commissie Kunstenaars. Het gaat om een administratieve beslissing, waardoor enkel een beroepsmogelijkheid bestaat bij de Raad Van State. Deze rechtbank kan echter enkel oordelen over de wettigheid van de beslissing, maar niet over de grond van de zaak. Het MuziekOverleg vraagt om beroep bij de arbeidsrechtbank mogelijk te maken. Als de Commissie bij haar beslissing een begeleidende brief zou voegen met omschrijving van de redenen van haar beslissing, is een beroep bij de arbeidsrechtbank wel mogelijk. De arbeidsrechtbank kan over deze redenen wel een uitspraak doen. 3.10. Onderzoek door Commissie Kunstenaars – vaststellen van termijn Het onderzoek door de Commissie Kunstenaars - of althans de termijn van antwoord - duurt te lang. Er is geen termijn opgelegd. De praktijk wijst uit dat kunstenaars erg lang moeten wachten (meestal meer dan 3 maanden, soms 1 jaar). Het MuziekOverleg vraagt om een wettelijke bepaling in te voeren die een bepaalde, werkbare termijn oplegt. 3.11. Artiesten in de opstartfase van hun loopbaan en hun beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt De loopbaan van menig kunstenaar, en zeker van een muzikant (specifiek in het kader van de ontwikkeling van groepen en ensembles), start met een ontwikkelingsfase zonder inkomsten en met hoge investeringen en dus zonder ruimte voor uitbetalingen. Er wordt geïnvesteerd in materiaal en in tijd, in eerste instantie zonder veel return. Muzikanten zijn in deze beginperiode – die gemiddeld ongeveer 2 jaar duurt - niet 100% beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Niettemin wordt dit binnen de huidige regelgeving wél van deze artiesten verwacht. Ze kunnen zich niet beroepen op de uitzonderingsregels omdat ze niet genoeg gewerkte dagen hebben. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid om deze praktijk en realiteit te erkennen en om kunstenaars in deze opstartfase van hun loopbaan een soort ‘stagestatuut’ te geven en dit voor een afgelijnde tijdsperiode. In deze stageperiode zou iemand wel kunnen genieten van een wachtuitkering en kunnen repeteren en creëren en beperkt optreden zonder dat hij hiervoor een vakje moet aankruisen op de stempelkaart. 4. Perifere Thema’s 4.1. Rookverbod in openbare ruimten en de artistieke context Op dit ogenblik bestaat er nogal een willekeurige situatie waarbij voor erkende initiatieven in de culturele, de jeugd- en de sportsector (jeugdhuizen, jeugdclubs, sportcentra, club, cultuurcentra,…) een volledig rookverbod geldt. Positief is het signaal dat er een algemeen rookverbod komt. Minder positief is dat dit algemeen rookverbod werd uitgesteld tot 2012. Het MuziekOverleg vraagt een snellere invoering van het algemeen rookverbod zodat onduidelijkheid over de toepassing van de wet wordt vermeden. 4.2. Wet op de bewakingsdiensten De wet van 10 april 1990 op de bewakingsdiensten, beveiligingsondernemingen en interne bewakingsdiensten is ook van toepassing op de culturele sector. De huidige wetgeving houdt echter, zowel inhoudelijk als financieel, onaanvaardbare consequenties in voor organisatoren van concerten en festivals. Het MuziekOverleg gaat er mee akkoord dat de bewaking op een professionele en op een transparante manier dient te gebeuren, maar niet dat zulks op financieel vlak onaanvaardbare gevolgen heeft. Nu opereert een aantal verdienstelijke initiatieven in een juridisch grijze zone; de weinige goede bewakingsfirma’s die werken volgens de wet zijn echter niet betaalbaar. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid om de wet te herzien in functie van zijn toepassing in het culturele werk. 4.3. Ratificatie van de “Unesco Convention on the Protection and Promotion of the Diversity of Cultural Expression” De 'Unesco Convention on the Protection and Promotion of the Diversity of Cultural Expression' 7werd in 2005 aanvaard door de Unesco en werd ondertussen reeds door een groot aantal landen geratificeerd. België prijkt nog steeds niet op deze lijst en zelfs een concrete planning rond de ratificatie van deze conventie ontbreekt tot op vandaag. 7 Meer info hierover: http://www.emc-imc.org/cultural-policy/unesco-convention/ De aanvaarding van deze conventie is voor de artistieke wereld en zeker voor de muzieksector van enorm belang. Op de verschillende vergaderingen van de International Music Council en de European Music Council werd gewezen op het belang van deze conventie voor de ontwikkeling van muziekleven. Het MuziekOverleg vraagt de federale overheid om deze conventie te ratificeren. Brussel, 18 mei 2010