Het referentiekader geregistreerd?

advertisement
Het referentiekader geregistreerd?
Istvan Smeekens
April 2011
Eindopdracht omscholingscursus voor managers en begeleiders van montessorischolen
-0-
Inleiding
Sinds 1 augustus 2009 ben ik directeur op ombs ZieZo te Roosendaal. Komend uit het reguliere
(klassikale) onderwijs waar ik zo’n 18 jaar werkte, had ik de mogelijkheid om te gaan werken op een
montessorischool. Terugkijkend kan ik wel vaststellen dat ik altijd op zoek ben geweest naar een
manier van onderwijs geven waarbij het kind het uitgangspunt was. Het onderwijs dient volgens mij
aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van het kind.
De afgelopen 1 ½ jaar dat ik me nu aan het bekwamen en verdiepen ben in het montessoriconcept
geeft me een soort gevoel van ‘thuis’komen. Niet het kind is dienend aan ons onderwijs, maar ons
onderwijs moet dienend zijn aan het kind. Het gaat er om dat het kind zich wil en kan ontwikkelen en
dat wij (de volwassenen om hem heen) er voor moeten zorgen dat het kind zich optimaal kan en gaat
ontwikkelen.
‘The first step to take in order to become a Montessoriteacher is to shed omnipotence and to become a joyous observer.’
1
Kinderen zijn de volwassenen van de toekomst. Onze bijdrage aan hun ontwikkeling mag dan wel
dienend zijn, hij is ook van onschatbare waarde en zal daarom van uitstekende kwaliteit moeten zijn.
En dit is ongeacht welke denominatie, welke stroming of welk concept je ook uitdraagt.
‘Nei nostri tempi critici l’educazione assume una importanza veramente illimitata.’
2
‘De opvoeding is in onze kritieke tijd van waarlijk onbegrensd belang’
Gedurende mijn onderwijstijd ben ik altijd van mening geweest dat de wijze waarop een kind tot een
mogelijke oplossing van een bepaald probleem kwam, de strategie, belangrijker was dan de oplossing
uiteindelijk zelf. Hoe je een vaardigheid ontwikkeld maakt meer van een persoon duidelijk dan alleen
maar het tonen van die vaardigheid.
Kwaliteit van onderwijs kun je dus niet alleen maar vaststellen aan de hand van cijfers en opbrengsten.
De weg er naar toe, de oplossingsstrategieën, de vaardigheden, enz. zijn minstens zo belangrijk.
Hebben kinderen alleen geleerd hoe ze een uitkomst van een sommetje kunnen berekenen, of
kunnen ze het overal toepassen? In het dagelijkse leven staan geen reken- en taalboeken, dan zijn er
situaties waarin je je staande moet houden omdat je je zo hebt ontwikkeld dat hetgeen je hebt geleerd,
je ook daadwerkelijk beheerst.
Natuurlijk moet elke school zich houden aan de Wet op het Primair Onderwijs. Natuurlijk heeft elke
school de verplichting om externen en ouders verantwoording af te leggen. Dit laatste is altijd al
belangrijk geweest in het montessorionderwijs. Dit om de opvoeding thuis en op school zo goed
mogelijk op elkaar af te stemmen. In Nederland kennen we het recht van vrijheid in onderwijs. Dit
staat in onze grondwet. Het onderwijs is ook een voorwerp van aanhoudende zorg der regering3. De
sturende en dwingende maatregelen die echter de laatste jaren worden genomen legt de vrijheid van
onderwijs stevig aan banden. Toetsgegevens blijken de kwaliteitsnorm te worden, eind- en
tussentoetsen worden verplicht, terwijl we naast prestaties ook de ontwikkeling van kinderen moeten
volgen.4
Met behulp van het Montessori Kind Volg Systeem (MKVS) brengen wij het gedrag en/of
vaardigheden van individuele kinderen in beeld. Het biedt een overzicht aan beslissingen die de
leerkracht neemt t.a.v. de begeleiding. Dat wij hiermee voldoen aan de eisen die ons gesteld worden
zullen wij aantoonbaar moeten maken. Het heeft mij uiteindelijk geleid naar het onderwerp voor mijn
eindopdracht:
Leidt goed gebruik van het MKVS tot het behalen van de referentieniveaus?
In deze korte eindopdracht wil ik aantonen of dit zo is. Ik beperk me tot een afgebakend klein
onderdeel van zowel het MKVS als de referentieniveaus, maar de werkwijze zou identiek kunnen zijn
voor de andere onderdelen/domeinen.
Istvan Smeekens
Directeur ombs ZieZo Roosendaal
1
Montessori Concreet, A. Moorman
Door het kind naar een nieuwe wereld; Dr. M. Montessori
3
Artikel 23 van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden
4
Toezichtkader PO/VO 2009 Inspectie van het Onderwijs (kwaliteitsaspect 7a)
2
-1-
Hoofdstuk 1 Motivering
1.1. Invoeringstraject MKVS op ombs ZieZo
Het MKVS is in 2005 door de toenmalige directeur en IB-er geïntroduceerd in het team. We spreken
hier nog over de papieren versie. Het invoeringstraject werd begeleid door een medewerker vanuit
Edux (onderwijsadviesgroep), gespecialiseerd in montessorionderwijs en beschikkend over de licentie
die door de NMV voor het werk rondom het MKVS was verstrekt. Tijdens de invoering is de overstap
gemaakt naar de digitale versie.
Door verschillende oorzaken (o.a. vertrek directeur, overlijden IB-er) en zonder een waarde-oordeel te
vellen over het begeleidingstraject, mag ik concluderen dat het gewenste resultaat bij lange na niet
behaald was toen ik op deze school ging werken. Achteraf bezien ben ik van mening dat de
gehanteerde aanpak niet de juiste was. Geen praktische handreikingen op de vragen en problemen
van de gebruikers. Geen duidelijke keuze en doelen gesteld en gemaakt. Om kort weer te geven: een
aantal teamleden houden het MKVS nog steeds naast hun huidige, schriftelijke administratie. Dat
geeft onvrede, werkdruk, frustratie en zal nooit leiden tot volledige acceptatie en het zien van een
meerwaarde van het programma.
Als ‘niet-montessoriaan’ had ik te weinig kennis van zaken om mijn teamleden hierin te stimuleren.
Vorig jaar ben ik via een collega in contact gekomen met A. Ottenheym. Doordat onze school als één
van de pilote-scholen meedeed aan haar onderzoek5 kwamen we over het MKVS (en hoe nu verder?)
in gesprek. Toevallig ging ze dat jaar ook nog bij Edux werken, zodat het een en ander gecombineerd
kon worden tot een intensief begeleidingsprogramma voor verdere invoering van het MKVS binnen
ombs ZieZo. Dit moest vooral praktisch en doelgericht zijn. Doel is dat we in staat zijn, met behulp van
het MKVS, een totaalbeeld (kennis, werkgedrag, vaardigheden) van het kind te schetsen. Hierbij
maken we aantoonbaar dat ons aanbod dekkend is voor de kerndoelen en dat we voldoen aan de
voorgeschreven referentieniveaus.
1.2. Rapportage inspectiebezoek oktober 2009
Tijdens het periodieke kwaliteitsonderzoek in 2004 beoordeelde de onderwijsinspectie de eind- en
tussentijdse opbrengsten van ombs ZieZo als onvoldoende. Daarnaast bleek dat het taalaanbod niet
dekkend was voor de kerndoelen en waren er tekortkomingen in de kwaliteitszorg geconstateerd.
In 2008 is er weer een kwaliteitsonderzoek geweest waaruit bleek dat de opbrengsten waren
verbeterd (voldoende). Taalaanbod was wel verder uitgewerkt, maar het aanbod mondelinge taal en
stellen was nog onvoldoende, evenals kwaliteitszorg en de evaluatie van de opbrengsten.
Ook na het opsturen van documenten waarin we per leerjaar of 2 leerjaren doelen hadden beschreven
voor mondelinge taal en stellen, bleef het de inspectie onduidelijk hoe deze doelen werden omgezet in
leeractiviteiten en hoe geborgd werd dat het aanbod ook daadwerkelijk zou leiden tot de beoogde
doelen.
In 2009 is de school daarom wederom bezocht. Op alle gebieden scoorden we nu een voldoende of
beter, behalve op het onderdeel ‘aanbod leerstof stellen en mondelinge taal’. De inspanningen tot op
heden werden wel gezien, maar nog steeds konden wij de inspectie niet overtuigen en garanderen dat
de beschreven leerlijnen daadwerkelijk gerealiseerd zouden worden. Het volgen van de ontwikkeling
van de kinderen is niet gerelateerd aan de beschreven doelen, waardoor niet duidelijk wordt of de
leerlingen uiteindelijk de doelen ook beheersen. Wel maakten ze melding dat de aanschaf van een
nieuw volgsysteem de mogelijkheid biedt om het volgen van de stel- en mondelinge taalvaardigheid
uit te breiden. Aan ons om dit dan ook aantoonbaar te maken.
1.3. Inspectie en MKVS
In het nieuwe toezichtkader van de Inspectie wordt elk jaar naar de basisgegevens van de school
gekeken. Men hanteert een ‘Toezichtkaart’ en het toezicht is beschreven in de wet op het
onderwijstoezicht (WOT). De uitgangspunten6 zijn:
- De inspectie oefent het toezicht uit met inachtneming van de vrijheid van onderwijs.
- De inspectie oefent het toezicht uit op zodanige wijze dat instellingen niet meer worden belast
dan voor een zorgvuldige uitoefening van het toezicht noodzakelijk is.
- De uitoefening van het toezicht is er mede op gericht betrokkenen te informeren over de
ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs.
Met het gebruik van het digitale MKVS kan een school zich voldoende verantwoorden voor de
onderwijskundige maatregelen die zijn getroffen om optimale resultaten te bereiken, zowel voor
gehele schoolpopulatie als voor ieder kind afzonderlijk.7
5
6
7
Het zelfevaluatie-insrtument MKVS de maat genomen door A. Ottenheym-Vlieger
Wet op het onderwijstoezicht
Het MKVS en het toezicht van Inspectie (mei 2008) door drs. E. Westra-Matthijssen
-2-
De kunst is natuurlijk om de scholen die er mee werken zo bekwaam te maken dat ook zij in staat zijn
om, o.a. de inspectie, met behulp van het MKVS kunnen laten zien dat hun onderwijs van voldoende
kwaliteit is.
Het bestuur van NMV hecht aan kwaliteit en goed onderwijs. Goed onderwijs, goede aansluiting,
doorgaande ontwikkeling, individuele begeleiding en brede ontwikkeling sluiten nauw aan op
pedagogische uitgangspunten van montessorionderwijs.8
Als je deze opvattingen van inspectie en NMV naast elkaar legt, dan beogen we hetzelfde doel. De
wijze waarop we tot dat doel komen, de aanpak en manier van registreren geeft echter (in onze
praktijk) een verschil van mening, waarbij wij dus zullen moeten aantonen hoe we aan de eisen
voldoen.
1.4. Referentieniveaus
Het doel van de invoering van de referentieniveaus is een algemene niveauverhoging van het
aanleren van basiskennis en vaardigheden.
Voor taal zijn er 4 niveaus beschreven en voor rekenen 3. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een
fundamenteel (F) en een streefniveau (S).
Voor taal zijn per niveau 4 domeinen beschreven:
· mondelinge taalvaardigheid
- gespreksvaardigheid
- luistervaardigheid
- spreekvaardigheid
· lezen
- lezen van zakelijke teksten
- lezen van fictionele, narratieve en
literaire teksten
· schrijven
- produceren van creatieve teksten
- produceren van zakelijke teksten
· begrippenlijst en taalverzorging
Voor rekenen zijn ook 4 domeinen beschreven:
· getallen
· verhoudingen
· meten en meetkunde
· verbanden
Het referentiekader zorgt voor efficiëntere en effectievere onderwijsprogramma’s. De programma’s
van de verschillende schooltypen sluiten beter op elkaar aan waardoor herhalingen, of erger nog,
hiaten, voorkomen worden. Er is duidelijk omschreven wat uw leerling moet kennen en kunnen als het
om de basiskennis en -vaardigheden gaat. U kunt dus heel gericht gaan werken.
In het primair onderwijs zullen leerlijnen, tussendoelen, leerlingvolgsystemen en de verschillende
toetsen overeen moeten (gaan) stemmen met het referentiekader.9
1.5. Montessori
De ontwikkeling van kinderen verloopt via continue progressie. Deze is individueel van aard en het
verloop wordt bepaald door de ervaringen die het kind op doet. Om dat te kunnen waarborgen is het
noodzakelijk dat het kind de gelegenheid krijgt zijn eigen leerproces te bepalen. De vrije werkles is
hiervoor noodzakelijk, omdat de principes van zelfontwikkeling en gevoelige periodes er impliciet van
uitgaan dat kinderen de vrijheid wordt geboden zelf te bepalen welke werkzaamheden ze zullen gaan
verrichten. De gemengde opvoeding, samenwerking, respect voor elkaars werk en de gemeenschappelijke omgeving dragen hier toe bij. Het sociale leven is een organisatie van mensen die zich ieder
afzonderlijk van hun verantwoordelijkheden in de gemeenschap bewust zijn en hun taak daarin
vervullen. Het schoolleven is per definitie geen sociaal leven als kinderen opeengehoopt samen zijn,
onderworpen aan de leiding van een volwassene en dus hun initiatief op geen enkele manier
individueel of gemeenschappelijk tot ontwikkeling kunnen brengen.
‘Elke kennis van blijvende waarde van theorie en praktijk moet berusten op gegevens, die verkregen
zijn door het meten en vergelijken van grote aantallen kinderen.’10 Met dit ‘meten en vergelijken’ wordt
niet bedoeld gegevens te verkrijgen van een momentopname, maar een voortdurende gerichte
observatie van het kind tijdens zijn gehele ontwikkelingsgang. Leren is geen geïsoleerde bezigheid,
maar houdt verband met de gehele persoonlijkheidsvorming, omdat elk mens slechts in zijn totaliteit
functioneren kan. Met behulp van het MKVS houden we de ontwikkeling bij en maken we inzichtelijk
wat ons handelen hierbij is. We observeren, meten, vergelijken en tonen aan dat we op deze manier,
met meer recht aan het kind, voldoen aan de eisen die ons gesteld worden.
8
9
MM nieuwsbrief november/december 2010: brief NMV-voorzitter aan minister van Bijsterveld
Referentiekader taal en rekenen (oktober 2009)
e
Onderwijskundigen van de 20 eeuw M. Montessori door E. Schoo
10
-3-
Hoofdstuk 2 Voorbereiding
2.1. Bestudering MKVS
Het Montessori Kind Volg Systeem is een soort portfolio voor de leerkracht. De opbrengst van de leeren ontwikkelingsmomenten van het kind, gesignaleerd en uiteindelijke geregistreerd door de leraar,
die daarmee het eigen handelen kan evalueren en professionaliseren.
De inhoud van het MKVS is gerelateerd aan de filosofie, de pedagogiek, de antropologie en de
didactiek van Maria Montessori. Het gaat hierbij om de grondbeginselen van haar kosmische theorie
tot en met de inzichten die ze later beschreven heeft in de trilogie: Psycho arithmetica, Psycho
geometria en Psycho grammatica. Echter wordt de Montessoritheorie steeds aangevuld en uitgebreid
met recente theoretische inzichten op gebied van de ontwikkelingspsychologie, neuropsychologie, de
pedagogiek en de didactiek.
De didactiek is uitgewerkt in het ‘Lusmodel’ en beschrijft de basis waarop het werken met het MKVS
stoelt. Het lusmodel toont leermomenten van kinderen en begeleidingsmomenten van leraren in een
cyclische opeenvolging. Het model is een hulpmiddel voor de leraar om het kind bij het (vrije) werken
planmatig te begeleiden.
Uitgangspunt
is
dat
kinderen
zelf
allerlei
activiteiten
ontwikkelen
en organiseren, waarbij
het eigen denken centraal
staat. Daardoor zien we
in een groep kinderen
verschillend gedrag. De
verschillende activiteiten
van kinderen zijn in de
buitenste
groene
lus
weergegeven.
De activiteit van de
leerkracht wordt weergegeven
door
de
binnenste gele lus, waarbij het signaleren het uitgangspunt is. De interactie die daardoor kan ontstaan
wordt weergegeven door de middelste blauwe lus. Deze interactie, het steeds wisselend reageren van
de leraar op de activiteiten van de kinderen wordt weergegeven door de kleine gele lusjes op die
blauwe lus.
Het kind verwerft bij het kiezen van nieuw materiaal of nieuwe taak, d.w.z. het is vrij in de wijze
waarop het ontdekkend bezig is wat de essentie van het materiaal of de taak is. Het staat aan het
begin van de lus.
Het kind verwerkt op een gegeven moment de mogelijkheden van het materiaal of de taak. Het gaat
dieper in op de essentie, oefent om werkwijzen te automatiseren en feiten te leren. Het kind gaat de
lus in.
De betekenisverlening komt tot uitdrukking in het gebruik van abstracties, benoemen en begrijpen
van overeenkomsten en verschillen, het kunnen beschrijven van betekenissen op grond van eerder
verworven inzichten. Het kind gaat op zoek naar hoofdzaken, overeenkomsten en verschillen.
Als het kind de kennis en ervaring integreert in verschillende situaties, het geleerde gaat toepassen in
de werkelijkheid kan men spreken van het verlaten van de lus. Het kind zal zich weer verder gaan
ontwikkelen door nieuw materiaal, nieuwe taken tot zich te nemen.
De leraar signaleert d.m.v. de observerende houding (kijken, luisteren en opmerken). Indien de leraar
opvallende gedragingen en/of vaardigheden in het leerproces van het kind opmerkt spreken we van
een ‘signaleringsmoment’. Dit dient te worden genoteerd. Dit signaleringsmoment is het vertrekpunt
voor de beslissing die wordt genomen over de verdere begeleiding van het kind. Indien hier sprake
van is gaat ook de leraar de lus in.
De activiteit van de leraar is nauwkeuriger uitgewerkt in het beslissingsmodel:
-4-
De beslissing kan bestaan uit een (gerichte) observatie (= beschrijven van concreet waarneembaar
gedrag, de gevoelens van de leraar daarbij en de interpretatie). Er wordt een conclusie aan verbonden
die weer leidt tot verdere beslissingen (begeleiding, diagnosticeren).
De beslissing kan ook zijn om te direct te begeleiden. Dit kan bestaan uit afwachten, het geven van
een lesje (inwijden in bijv. het materiaal om de essentie aan te geven; ingrijpen als te eentonig of
verkeerd materiaalgebruik gesignaleerd wordt).
Na verloop van tijd komt er een evaluatie. De leraar vormt zich een mening over het verloop en
kwaliteit van de ontwikkeling. Dit kan o.a. met behulp van bespreken van werkproducten,
werkoverzichten en werkdossiers. Zowel het kind laten vertellen over zijn activiteit of het stellen van
open vragen zijn manieren om te evalueren.
Uiteindelijk leidt dit tot een registratie binnen het MKVS.
Van het praktische doen naar de administratieve notatie is voor veel leerkrachten, binnen onze school,
nog geen automatisme. De hierboven genoemde handelingen dienen ook daadwerkelijk in het digitale
systeem te komen, maar hoe houd je het overzichtelijk? Wanneer leiden de signaleringen en de
bijbehorende beslissingen uiteindelijke tot een eenduidige registratie? En hoe kunnen we zo aantonen
dat we doelgericht werken aan de ontwikkeling van het kind, richting het fundamentele niveau?
Uiteindelijk is het natuurlijk de bedoeling dat het gehele referentiekader zichtbaar is in de registratie
van de gele velden binnen het MKVS. Ik beperk me voor deze opdracht echter op het gebied
mondeling taalvaardigheid.
Om dat laatste te kunnen bepalen is het zinvol om eerste dat fundamentele niveau nader te
bestuderen.
-5-
2.2. Bestudering referentieniveaus taal.
In onderstaand schema11 geef ik weer wat er met het onderdeel wordt bedoeld (omschrijving), wat de
taken zijn die een leerling daarvoor moet kunnen uitvoeren (taken) en waaraan dat gemeten kan
worden (kenmerken taakuitvoering).
Mondelinge Taalvaardigheid
A.
Gespreksvaardigheid
omschrijving
taken
Kenmerken taakuitvoering
Kan eenvoudige
gesprekken voeren over
vertrouwde onderwerpen in
het dagelijks leven op en
buiten school.
Kan in discussie en overleg
de hoofdpunten volgen en de
eigen mening verwoorden en
onderbouwen met
argumenten.
Kan kritisch luisteren naar
meningen en opvattingen en
een reactie geven
A1. Kan een kort gesprek beginnen, gaande houden
en beëindigen
Kan in gesprekken binnen en
buiten school informatie
geven en vragen en kan
kritisch luisteren naar deze
informatie. Kan informatie
beoordelen en een reactie
geven
B.
Luistervaardigheid
Kan luisteren naar
eenvoudige teksten over
alledaagse, concrete
onderwerpen of over
onderwerpen die
aansluiten bij de
leefwereld.
Teksten zijn niet te lang
(luisterduur 5-10 minuten)
De teksten hebben een
eenvoudige structuur. De
informatie is herkenbaar
geordend, met een
duidelijk gebruik van
verwijs-, verbindings- en
signaalwoorden. De
teksten hebben een lage
informatiedichtheid doordat
bijv. informatie vaak
herhaald wordt. Er wordt
niet te veel (nieuwe)
informatie gelijktijdig
geïntroduceerd.
C.
Spreekvaardigheid
Kan in eenvoudige
bewoordingen een
beschrijving geven,
informatie geven, verslag
uitbrengen, uitleg geven en
instructie geven in
alledaagse situaties in en
buiten school.
Kan voldoende feitelijke
informatie halen uit instructies
en aanwijzingen om taken of
handelingen uit te kunnen
voeren.
Kan de hoofdlijn begrijpen
van korte informatieve,
instructieve en betogende
teksten met een duidelijke
structuur en voldoende
herhaling. Kan een
eenvoudig, voorgelezen of
verteld verhaal begrijpen.
Kan hoofdpunten van korte
en duidelijke berichten op
radio en televisie en via
internet begrijpen als
onderwerp en context bekend
zijn. Kan selectief luisteren
om de benodigde informatie
zoals openingstijden, adres,
telefoon nummer te halen uit
korte berichten op
bijvoorbeeld een
telefoonbeantwoorder.
Kan alledaagse aspecten
beschrijven, zoals mensen,
plaatsen en zaken. Kan
verslag uitbrengen van
gebeurtenissen, activiteiten
en persoonlijke ervaringen.
Kan een kort, voorbereid
verhaal of presentatie houden
en daarbij op eenvoudige
vragen reageren
A2. Kan gesprekken voeren om informatie en
meningen uit te wisselen, uitleg of instructie te
geven en te volgen. Herkent gespreksituaties en kan
passende routines gebruiken.
A3. Kan de gesprekspartner(s) redelijk volgen tenzij
ze voor onverwachte wendingen in het gesprek
zorgen. Kan woorden ondersteunen met nonverbaal gedrag.
A4. Beschikt over voldoende woorden om te praten
over vertrouwde situaties en onderwerpen, maar
zoekt nog regelmatig naar woorden en varieert niet
veel in woordgebruik.
A5. De uitspraak is duidelijk genoeg om de spreker
te kunnen volgen, ondanks een eventueel accent,
verkeerde intonatie, onduidelijke articulatie en/of
haperingen. Redelijk accuraat gebruik van
eenvoudige zinconstructies.
B1. Kan hoofdzaken uit de tekst halen. Kan via
selectie belangrijke informatie uit de tekst halen en
kan de manier van luisteren daar op afstemmen.
B2. Kan informatie en meningen interpreteren voor
zover deze dicht bij de leerling staan. Kan relaties
leggen tussen tekstuele informatie en eigen kennis
en ervaringen.
B3. Kan een oordeel over een tekst(deel) of
televisie-of radioprogramma (of fragment)
verwoorden.
B4. Kan aantekeningen maken. Kan de informatie
gestructureerd weergeven.
C1. Maakt eigen gedachtegang voor de luisteraar
begrijpelijk, hoewel de structuur van de tekst nog
niet altijd klopt.
C2. Blijft trouw aan spreekdoel, soms met hulp van
een ander.
C3. Past het taalgebruik aan de luisteraar(s) aan.
Kan gebruik maken van ondersteunende materialen
om een voorbereide presentatie beter aan het
publiek over te brengen.
C4. Houding, intonatie en mimiek ondersteunen het
gesprokene. Pauzes, valse starts en
herformuleringen komen af en toe voor.
11
Referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen
-6-
2.3. Bestudering inhoud gele velden MKVS
In het MKVS ga ik bekijken wat de inhoud is m.b.t. Taal. Daarvoor open ik in de basisgegevens het
registratiemodel en bekijk de onderdelen van Taal.
Ik ga verder kijken wat het MKVS me
biedt aan informatie. Ik ben op zoek
naar mondelinge taalvaardigheid, de
onderdelen gesprekken, luisteren en
spreken.
Ik bekijk dus de inhoud bij Spraak/Taal.
En als ik hier de informatie (i-tekst)
aanklik krijg ik het volgende:
Spraak/taalontwikkeling: de vorming van de
bouwstenen van taal.
Onder spraak wordt verstaan: de ontwikkeling
van de articulatie, dwz. het leren waarnemen en
produceren van klanken zoals die in een
bepaalde taal voorkomen.
Onder taal wordt verstaan: de manier waarop
kinderen woorden en zinnen leren begrijpen en
gebruiken. Het gaat om het leren van
grammaticale en communicatieve regels.
Spraaktaal is opgebouwd uit zes elementen:
- fonologische elementen
- morfologische elementen
- syntactische elementen
- semantische elementen
- pragmatische elementen
- metalinguïstische elementen.
1. Het fonologische element van de taal richt zich op de verwerving en het gebruik van de klanken en de combinaties ervan.
Het fundament van de taal. Montessori heeft veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van de spraaktaal. Door gebruik
van het ‘schuurpapieren alfabet’ worden drie functies gekoppeld: de spraak, de tast en de taal. Belangrijk is dat spraak
voor het kind ‘voelbaar’ wordt en de uitspraak kan door de leider/ster al vroeg worden geobserveerd en indien nodig
gecorrigeerd.
2. Het morfologisch element van taal verwijst naar het gebruik van betekenisvolle elementen, zoals vervoegingen en
verbuigingen, waarmee woorden gevormd worden (doek -> doekje) of veranderd (bakken –>bakker).
3. Het syntactisch element verwijst naar het gebruik van grammaticale regels waarmee woorden tot zinnen gecombineerd
kunnen worden .
4. Het semantische element in het taalgebruik (ook wel lexicon of woordenschat genoemd), verwijst naar de betekenis van
woorden en van zinnen.
Gebruik van de taal als geheel: de pragmatiek.
5. Het pragmatische element in het taalgebruik van alle dag en de mogelijkheid om in taal ook tijd uit te drukken, komt
onder andere tot uiting in het gebruik van vandaag, gisteren en morgen, het creatief gebruik van taal en taal in de sociale
context.
6. Het metalinguïstische element van de taal is het hoogste niveau van taalgebruik. Het kind is in staat te reflecteren op
eigen taal maar ook op de taal zelf, dus kan nadenken over de taal zelf.
7. Het geheugen zorgt ervoor dat talige informatie goed wordt vastgehouden en verwerkt en weer kan worden opgediept en
gebruikt.
De ontwikkeling van de spraaktaal dient nauwkeurig te worden gevolgd. Taal is gerelateerd aan vele ontwikkelingsgebieden,
waaronder: horen/begrijpend luisteren, lezen en schrijven, socialiteit en intelligentie
In deze uitgebreide tekst zijn de laatste twee zinnen veelzeggend. Dus ook hier wordt melding
gemaakt van belangrijkheid van mondeling taalgebruik. Wat dat betreft komt het dus wel overeen met
de doelstelling van de referentieniveaus.
Naast bovengenoemde zal bij ‘Taalbeschouwing’ het onderdeel ‘taalgedrag/beheersing’ ook worden
meegenomen in dit onderzoek (voor informatie zie bijlage 1).
Met deze informatie en gegevens ga ik uitzoeken of wij aan kunnen tonen via welke weg wij m.b.v. de
registraties in het MKVS er voor zorgen dat de kinderen op ombs ZieZo minimaal het fundamentele
niveau op het gebied van mondeling taalvaardigheid beheersen.
-7-
Hoofdstuk 3 Uitwerking
3.1. Ontwikkelingsprofiel
Voor wat betreft de referentieniveaus m.b.t. mondelinge taalvaardigheid i.c.m. de informatie vanuit het
MKVS moet ik me dus nu richten op:
Fonologie
Morfologie
Syntaxis
Semantiek
Taalgeheugen
Pragmatiek
Metalinguïstiek
Taalgedrag/beheersing
Ontwikkeling woordenschat: de persoonlijke taal
Het gebruik van de persoonlijke taal; creatief en sociaal accent
Het denken over de persoonlijke taal en de taal van anderen
Op de juiste manier communiceren, mondeling en schriftelijk
Met de wetenschap dat het fundamentele niveau aangeeft wat de eindtermen zijn aan het eind van de
basisschool, m.a.w. de kinderen uit de bovenbouw (leerjaar 8) dienen deze niveaus te beheersen, is
het zinvol om ook de opbouw van elementen van spraaktaal over de gehele schoolperiode inzichtelijk
te hebben. Hiervoor maken we gebruik van het ontwikkelingsprofiel. Op het profielblad staan bij
ontwikkelingsgebieden grijze en witte velden. De grijze velden geven aan dat over het algemeen
genomen deze ontwikkelingen bij kinderen met dit aantal maanden onderwijs niet meer van
toepassing is. We dienen ons dus te concentreren op de witte velden. Natuurlijk blijft het zo dat
kinderen zich niet altijd allemaal in de lijn der verwachting ontwikkelen. Het kan daarom zijn dat er
toch ontwikkeling in de grijze gebieden plaatsvindt.
Voor het deelgebied dat ik bekijk houdt dit het volgende in (peuters en extra heb ik in dit overzicht
even weggelaten). De verdeling onder-, midden- en bovenbouw geeft de verdeling van groepen aan
binnen het montessorionderwijs. De cijfers staan voor het aantal maanden onderwijs.
Onderbouw
3
6
10
13
16
Middenbouw
20
23
26
30
33
36
40
Bovenbouw
43
46
50
53
56
60
63
66
70
73
Spraaktaal
Fonolgie
Morfologie
Syntaxis
Semantiek
Pragmatiek
Metalinguïstiek
Taalgeheugen
Taalgedrag/
beheersing
-8-
76
80
Elk cijfer is weer onderverdeeld in 4 kolommen, waarin een pijl naar links, 1 plusje, 2 plusjes en een
pijl naar rechts worden weergegeven.
Voorbeeld:
De registraties worden automatisch omgezet in een stip. De ontwikkeling wordt vergeleken met
zijn/haar eigen ontwikkeling in de voorgaande periode, niet met ontwikkeling van andere kinderen.
ç
achteruitgang bij dit onderdeel vergeleken bij de afgelopen periode
Ê
ontwikkeling is in gang gezet
ÊÊ
stabiele ontwikkeling binnen ontwikkelingsgebied
è
opvallende en meestal snelle ontwikkeling binnen ontwikkelingsgebied
Als je dubbelklikt op een stip zie je de registraties van dat onderdeel. Die registraties zijn het gevolg
van de signaleringen die een leerkracht heeft gedaan. Deze vinden plaats in de gele velden.
Bijvoorbeeld het onderdeel Fonologie:
Registratie:
0 x klikken
geen signaal
1 x klikken
kind heeft aangegeven hier mee bezig
te zijn, de ontwikkeling is in gang gezet
2 x klikken
kind geeft blijk van
bepaalde beheersing,
ontwikkeling is stabiel
3 x klikken
volledige beheersing,
de ontwikkeling is
afgerond
Hulp om te komen tot onderbouwing van deze registratie (welke aan te klikken zijn):
De onderdelen fonologie, morfologie en syntaxis zouden in principe na 50 maanden onderwijs
afgerond moeten zijn. De onderdelen semantiek, pragmatiek, metalinguïstiek en taalgeheugen zouden
na 70 maanden onderwijs afgerond moeten zijn. Dit zou inhouden (indien de ontwikkeling in de lijn der
verwachting plaatsvindt) dat het subdomein spraaktaal al in ongeveer eind groep 6 / begin groep 7
‘afgerond’ zou moeten zijn. Om dit inzichtelijk te maken is het handig om een koppeling te maken
tussen de verschillende onderdelen, zoals beschreven in de gele velden van het onderdeel spraaktaal
en de fundamentele niveaus. Zodoende kunnen we doelgericht vaststellen welke taken en kenmerken
van taakuitvoering er worden geregistreerd, zodat we aantoonbaar maken aan deze referentieniveaus
te voldoen.
-9-
3.2. Koppeling gele velden en fundamentele niveaus (streef niveau)
Spraak / taal
Subdomein
Registraties
Signaleringen en observaties
Kenmerken taakuitvoering
Fonologie
Het kind spreekt adequaat uit:
Signaleringen en gerichte observaties bij:
C1.
klanken goed uitspreken, ook in
combinatie met andere klanken
klinkers
medeklinkers
dubbelklanken
beginklank
eindklank
hele woorden
Het kind onderscheidt klanken bij:
Schuurpapieren letters
Schuurpapieren cijfers
Namenlessen
Spontaan vertellen/vragen
Stiltespel
Groepsspel
spelsituaties
verschillen
overeenkomsten
Morfologie
regels hanteren van vervoeging van
werkwoorden, verbuiging van
zelfstandige en bijvoeglijke
naamwoorden
Syntaxis
juiste woordvolgorde binnen een zin
Het kind hoort volgorde van klanken in woorden
Het kind hanteert:
meervoudsvormen
verkleinwoorden
sterke werkwoorden
zwakke werkwoorden
verschillende tijden werkwoorden
onvoltooid tegenwoordige tijd
onvoltooid verleden tijd
voltooid verleden tijd
Het kind gebruikt in zinnen:
zelfstandige naamwoorden
lidwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
voorzetsels (plaats en relatie)
voornaamwoorden
hulpwerkwoorden
koppelwerkwoorden
Signaleringen en gerichte observaties bij:
Spel binnen/buiten
De boerderij
Taalmaterialen
Ontdektafel
Hoeken en keuken
De tuin
Spontaan vertellen/vragen
Antwoorden formuleren
Samenspraak
Namenles trappen van vergelijking
Signaleringen en gerichte observaties bij:
Spelsituaties
Zintuiglijk materiaal
De boerderij
Spontaan vertellen/vragen
Antwoorden formuleren
Namenles trappen van vergelijking
A5.
C1.
A5.
C1.
C2.
Het kind hanteert correct:
zinnen van 2 of meer woorden
zinnen van 4 of meer woorden
volledige zinnen van 5 of meer woorden
mededelende zinnen
wensende zinnen
gebiedende zinnen
beschrijvende zinnen
ontkennende zinnen
vragende zinnen
Semantiek
ontwikkelen van begrippenkader,
gekoppeld aan woordenschat
Het kind hanteert:
eigen namen
woorden met concrete betekenissen
Signaleringen en gerichte observaties bij:
Spelsituaties
Zintuiglijk materiaal
A4.
A5.
- 10 -
woorden met biografische betekenissen
woorden met betekenis van ruimte
woorden met betekenis van tijd
abstracte woorden
woorden met wiskundige betekenissen
woorden uit andere talen
Pragmatiek
welke taalvorm en taalinhoud kiest
een kind in bepaalde situaties
Te zien/horen in:
hier en nu niveau
onmiddellijke toekomst en onmiddellijke verleden
abstractieniveau
verre toekomst en verre verleden
Het kind kan:
vragen stellen om informatie te verzamelen
De boerderij
Reken/wiskunde materiaal
Geografisch materiaal
Biologisch materiaal
Spontaan vertellen/vragen
Antwoorden formuleren
Namenles trappen van vergelijking
C2.
Signaleringen en gerichte observaties bij:
A1.
A2.
A4.
A5.
Spontaan vertellen/vragen
Antwoorden formuleren
Verslag/spreekbeurt
Voordracht
Discussie
verslag uitbrengen, uitleggen
deelnemen aan gesprekken en wachten
figuurlijk taalgebruik hanteren
gedachten, ervaringen, gevoelens en bedoelingen uiten
informatie beoordelen in discussies en gesprek
argumenteren
Metalinguïstiek
begrijpend luisteren en van daaruit
reageren op taal van anderen
Het kind kan:
luisteren naar anderen
strategieën gebruiken om onbekende woorden te leren kennen
de grammatica beoordelen
reflecteren op eigen taaluitingen
reflecteren op taaluitingen van anderen
C1.
C2.
Signaleringen en gerichte observaties bij:
Spontaan vertellen/vragen
Verslag/spreekbeurt
Discussie
Reflecties over eigen werk
Gebruik woordenboek/spreekwoordenboek
Het kind begrijpt:
taal uit omgeving ontvangen,
vasthouden, opslaan en teruggeven
Het kind onthoudt:
klanken in woorden
woorden in zinnen
teksten
Het kind kan:
woorden uit het kort termijn geheugen herhalen
A1.
A2.
A4.
B1.
B2.
C1.
Grapjes
Taalspelletjes
Taalgeheugen
B1.
B2.
B4.
Signaleringen en gerichte observaties bij:
Spontaan vertellen/vragen
Antwoorden formuleren
Nazeggen/herhalen
Verslag/spreekbeurt
Discussie
B3.
B4.
woorden uit het lang termijn geheugen herhalen
woorden uit lang termijn geheugen opdiepen
tekst uit lang termijn geheugen opdiepen
- 11 -
Taalbeschouwing
Subdomein
Registraties
Signaleringen en observaties
Kenmerken taakuitvoering
Taalgedrag / beheersing
Het kind kan:
Signaleringen en gerichte observaties bij:
A1.
A2.
A3.
A4.
A5.
Kan het kind op de juiste manier
communiceren, zowel mondeling al
bij het maken van een eigen tekst
luisteren naar teksten over alledaagse, concrete onderwerpen
die aansluiten bij zijn leefwereld
zelfstandig informatie halen uit gesproken taal
zelfstandig informatie halen uit geschreven taal
informatie mondeling en schriftelijk gestructureerd weergeven
schrijven toepassen als middel om gedachten, ervaringen,
gevoelens en bedoelingen voor zichzelf te ordenen
gesprekken voeren over onderwerpen in het dagelijkse leven
en op school
informatie en meningen ordenen m.b.v. systematisch
geordende bronnen (digitaal)
Het kind kan met voorbeelden aangeven:
hoe taal relaties tussen mensen kan bepalen
hoe de betekenis van een taaluiting beïnvloed wordt door de
situatie, vorm, bedoelingen, lichaamsuiting, gezichtsuitdrukking
en gebaren
hoe taal gebaat is bij regels
Gesprekken
Verslaggeving
Spreekbeurten
Evaluaties en evaluatiegesprekken
reflectiemomenten
B1.
B2.
B3.
B4.
C1.
C3.
C4.
De kenmerken van de taakuitvoering geven de concrete vertaling van het fundamentele niveau weer. Deze heb ik middels een lettercijfer code weergeven. Hoewel het lastig is om
de teksten van de fundamentele niveaus letterlijk te vergelijken met de teksten van de gele velden is het aannemelijk dat registraties die in dit subdomein worden geplaatst
voldoende informatie bevatten om aan te tonen dat de het fundamentele niveau behaald is.
Zoals in het ontwikkelingsprofiel al te zien was zijn een aantal onderdelen als voorbereiding op de onderdelen van het fundamentele niveau. Dat daar toch een verwijzing bij staat
is om aan te geven dat registraties in dat subdomein er toe bijdragen om verschillende taken en kenmerken van de taakuitvoering goed te onderbouwen.
Zoals ik eerder heb vermeld is het subdomein ‘Taalgedrag / beheersing’ het voornaamste gele veld om aan te tonen dat het kind het fundamentele niveau op het gebied van
mondelinge taalvaardigheid behaald heeft.
De signaleringen (en registraties) zullen dus ook zeker gedaan moeten worden door de leerkracht in de zone van de naaste ontwikkeling12 tijdens allerlei verschillende activiteiten.
12
Zone van de naaste ontwikkeling (ZPD) van L. Vygotski
- 12 -
Hoofdstuk 4 Conclusie
Natuurlijk zullen we in eerste instantie met ons aanbod en uiteindelijke registraties moeten voldoen
aan de kerndoelen voor het basisonderwijs. Hierin staat beschreven wat de kinderen in ieder geval
moeten leren in het basisonderwijs. Ook hier beperk ik me tot het gedeelte taal, mondeling taalgebruik:
Mondeling taalonderwijs
1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of
schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het
uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.
3. De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief of opiniërend
van karakter is en leren met argumenten te reageren
10. De leerlingen leren bij de doelen onder 'mondeling taalonderwijs' en 'schriftelijk taalonderwijs' strategieën te
herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen
onbekende woorden. Onder ' woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over
taal te denken en te spreken.
Als de registraties goed onderbouwd ingevuld zijn, zijn deze kerndoelen behaald. In het eerder
beschreven overzicht is ook aangegeven dat we de fundamentele niveaus behalen. Wat dat betreft
mag ik concluderen dat met het goed en adequaat invullen van het MKVS voldaan wordt aan de eisen
die ons op dit onderdeel gesteld worden, zonder afbreuk te doen aan het te volgen concept.
Toch heb ik er ook de nodige kanttekeningen bij.
Het mag duidelijk zijn dat voor het goed en adequaat invullen van het MKVS de nodige kennis vereist
is. De termen die gehanteerd worden moeten goed bekend zijn. De i-teksten, die ter ondersteuning
dienen, geven mijns inziens een overload aan informatie, waardoor deze in het dagelijkse gebruik niet
altijd bestudeerd zullen worden. Het zou het overwegen waard zijn om i-teksten van de
(sub)domeinen in eenvoudiger en concretere zinnen te herformuleren. De hulpvragen bij het
signaleren en gericht observeren zouden heel beknopt weergegeven kunnen worden, zodat het meer
als praktische ondersteuning kan dienen. Dit zou per bouw in bv. werkvergaderingen door de
leerkrachten opgezet kunnen worden.
Goede registraties zijn onderbouwd door (meerdere) signaleringen. Het nadeel is echter dat de
signaleringen niet per subdomein kunnen worden weergegeven. Je vult ze in onder de categorie ‘taal’.
Dit geeft weinig houvast. Daar de inspectie ook uitgaat van een beredeneerd aanbod en we
tegenwoordig met ontwikkelingsperspectieven zullen moeten gaan werken is het mijn inziens zinvol
om de (sub) domeinen, in combinatie met de leerlijnen, onder te verdelen in verschillende delen van
het schooljaar. Omdat we werken met heterogene groepen kunnen we zorgen voor voldoende
spreiding zodat de vrije werkkeuze gewaarborgd kan worden. De vrijheid is echter in gebondenheid en
de leerkracht zal er op toe moeten zien dat de ontwikkelingen van de kinderen redelijk volgens
‘schema’ verlopen.
Bij dat bepalen van het beredeneerde aanbod is de kennis en inzet van de specifieke
montessorimaterialen natuurlijk heel belangrijk. Kunnen de kinderen van het juiste materiaal gebruik
maken, is de voorbereide omgeving goed verzorgd? Helaas is het aanbod montessorimateriaal m.b.t.
het mondeling taalgebruik erg summier. Tijdens verschillenden andere (bv. kosmisch onderwijs) zal de
leerkracht ook gespitst moeten zijn op de mondelinge taalvaardigheid van de kinderen. Het
beheersingsniveau is daarentegen in dergelijke situaties wel heel goed vast te stellen.
Tevens is de ‘bewijslast’ lastig aan te tonen middels een registratie. In eerdere documenten wordt al
melding gemaakt van het Montessori Kind Werk Dossier. Hierin kunnen kinderen werk dat van belang
is (digitaal) opslaan en evalueren. De reflecties van het kind op het eigen handelen en de keuzes die
het heeft gemaakt, samen met de signaleringen en registraties van de leerkracht zouden moeten
leiden tot een volwaardig en compleet beeld van de ontwikkeling die het kind de jaren op de
basisschool heeft doorgemaakt. De Eerste Westlandse Montessorischool te Monster heeft daar al een
voorproef op genomen. In februari hebben we daar een werkbezoek gehouden en hun (beginnende)
versie van een opzet van een kinddossier bekeken en besproken.
“Momenteel wordt werk van alle kinderen gelabeld. Wanneer we in het MKVS kiezen voor evaluatie, registratie
gebruiken we daarbij het gelabelde werk. Het label komt tot stand tijdens het gesprek met het kind, waarbij hij
bewijst wat hij kan. In de praktijk schrijft het kind hierbij zelf zijn label. We hebben nu in elk lokaal een camera
liggen zodat we ook materiaal en het kind zelf kunnen fotograferen. Deze foto’s kunnen weer gelabeld worden.
De foto’s worden in een eigen digitale map bewaard. Onze ervaring is dat we doelgerichter werken omdat we
bewuster bezig zijn met een tussendoel of een einddoel. Tijdens de verslagbespreking kan het werkdossier
gebruikt worden als ondersteuning van het geschreven woord.
Los werk van de kinderen en schriften kunnen bewaard worden, wij doen dat in een grote map. Aan het eind van
de bovenbouwperiode wordt het werk meegegeven.” 13
13
Montessori Mededelingen 33-4 ‘Werkdossiers van leerlingen’ door P. v.d. Akker en P. Rexwinkel
- 13 -
Hoofdstuk 5 Nawoord
Met de komst van de registratieniveaus wordt het onderwijs nog meer dan met de invoering van de
kerndoelen, gestuurd in een bepaalde richting. We moeten er voor waken dat dergelijke maatregelen
en ook de controle daarop, het montessorionderwijs niet gaat benauwen.
Met oog voor voldoende kwaliteit, maar zeker met oog voor de kinderen zullen we aantoonbaar
moeten maken dat het begeleiden van kinderen in hun ontwikkeling, gebruik makend van hun
nieuwsgierigheid en intrinsieke motivatie, een minimaal dan wel betere resultaat oplevert dan het
methodisch (af)werken van voorgekauwde lesstof.
Daarvoor wil ik de aankomende jaren binnen onze school wel een aantal zaken op gaan pakken om
dit goed onderbouwd te kunnen waarborgen.
De i-teksten in korte, handzame teksten omzetten, zodat dit als een beknopt naslagwerk gehanteerd
kan worden. Dit kan in zogenaamde werkvergaderingen, zodat we met gedeelde arbeid tot een
volledig geheel komen.
We gaan kritisch om met het MKVS. Ook dit moet dienend zijn aan ons handelen. Het MKVS is geen
doel op zich, het moet een handig hulpmiddel zijn om ons handelen helder in beeld te brengen.
Het komen tot het bepalen van een beredeneerd aanbod van de verschillende domeinen, zodat we
doelgericht werken en in beeld hebben wanneer we de kerndoelen en referentieniveaus bereikt
hebben. Hiervoor wil ik gebruik maken van het idee van backward design.14
Om er voor te zorgen dat de kennis met betrekking tot het gebruik van de montessorimaterialen niet
‘wegzakt’ zal ook dit met regelmaat op de agenda van praktisch ingerichte bijeenkomsten staan. Wat
doen we met het materiaal, welke werkvormen zijn er mee te doen en wat weten we uiteindelijk van
de ontwikkeling van het kind als hij/zijn met het materiaal werkt? Presentaties onderling is hierbij een
onderdeel.
We gaan ons beraden op het aanleggen van het kind(werk)dossier. Bij voorkeur in digitale vorm.
Binnen onze school zien we, na het werkbezoek in februari jl. bij EWMM, hier al de nodige initiatieven
bij verschillende teamleden. In onze school hangen de nodige bewijzen die kinderen hebben gemaakt
om aan te tonen dat ze iets beheersen. Deze experimentele fase wordt gevolgd door fase waarin we
hierover met elkaar gaan bepalen wat de vaste vorm van dit kinddossier gaat worden.
Het leveren van prestaties gaat een steeds belangrijkere rol in het meetproces innemen. Het lijkt me
niet verstandig om kinderen hier geen ervaring mee te laten hebben. Wel pleit ik er voor de
meetmomenten te bepalen als er ook wat te meten valt. Laat het kind zich eerst ontwikkelen en
bekwamen in bepaalde zaken. Meet datgene dat het kind heeft willen leren. Bekijk het resultaat en
bespreek dit samen met het kind, zodat de ontwikkeling een samenspel is tussen kind en begeleider.
Als we overtuigd zijn dat het montessoriconcept meer recht aan kinderen in hun ontwikkeling doet dan
traditioneel klassikaal onderwijs, als we overtuigd zijn dat het geven van de werkvrijheid om te komen
tot betere ontplooiing van het kind zelf, dan moeten we niet bang zijn voor de toekomst.
Laat ze maar beschrijven wat kinderen uiteindelijk moeten kennen en kunnen. Laat ze die eindtoetsen
maar uitschrijven en verplichten. Als we 8 jaar de kinderen goed volgen en begeleiden in hun
ontwikkeling, de signaleringen en registraties nauwkeurig beschrijven en verwerken weten we op
voorhand al wat het resultaat zal zijn. Niet de toets, niet de methode, niet de volwassenen zijn
bepalend voor het onderwijs… het is nog altijd het kind wat centraal moet staan.
14
Backward Design van G. Wiggens en J. McTighe (2000)
- 14 -
Bijlage 1: Taalgedrag / beheersing (i-tekst uit MKVS)
Taalbeschouwing is verdeeld in twee onderdelen, namelijk het deel met betrekking tot onderscheiden
van woordsoorten en zinsdelen, waardoor het kind leert dat de mondelinge en schriftelijke
communicatie gebaat is bij regels en een deel dat gaat over het hanteren en beheersen van de taal
als wetenschap. Dit laatste is gerelateerd aan leeftijd en wordt pas verwacht in de middenbouw.
Er is een directe relatie met het onderdelen pragmatiek en metalinguïstiek bij het ontwikkelingsgebied
Spraak. Daar gaat het over hoe het kind communiceert en hier gaat het om hoe het kind in staat is
de taal als informatiebron te benutten. Het kind maakt daarbij gebruik van taalsystematiek en regels
en het begrijpt ook dat cultuur en omgeving op de taal invloed uitoefenen.
Om zo met taal om te gaan is een zekere mate van intelligentie, wil en verbeeldingskracht
noodzakelijk. In dit verband wordt vaak gesproken over de zogenaamde taal/denk ontwikkeling. Zie
daarom ook zeker bij Perioden van groei bij de genoemde onderdelen of er bijzonderheden zijn en of
het beeld van het kind één geheel vormt.
Een voorbeeld: een kind dat op gebied van taalgedrag zich stabiel ontwikkelt zal normaal gesproken
geen problemen hebben op het gebied van de intelligentie. Indien dat wel het geval is kan er sprake
zijn van bijvoorbeeld dysfasie. Dysfasie is een taalstoornis waarbij vooral opvalt dat het taalgebruik
(pragmatiek) achterblijft op de leeftijd maar ook dat kinderen niet in staat zijn op een adequate manier
informatie te halen uit gesproken taal van anderen. Het is voor kinderen die hiermee worstelen heel
moeilijk hun gesproken en geschreven taal te structureren. Professioneel onderzoek kan uitsluitsel
geven over dit syndroom.
- 15 -
Download