Depressie Algemeen Een van de meest voorkomende psychiatrische stoornissen is depressie. Tussen 20 en 40% van de jonge adolescenten heeft wel eens depressieve symptomen. Een depressie betekent dat jongeren verminderd functioneren, een verhoogd risico hebben op blijvende depressieve klachten op latere leeftijd en dat zij soms een suïcide poging doen. De prognose voor kinderen is dus ongunstig. Bij jongens loopt 8 tot 11% en bij vrouwen 18 tot 23% het risico om tenminste eenmaal in hun leven een ernstige depressie door te maken. De term depressie is een vaag begrip, ook in wetenschappelijk opzicht. Het wordt vaak op verschillende manieren geïnterpreteerd. Er wordt vaak geen onderscheid gemaakt tussen Wist je dat….. normale depressieve klachten vanwege traumatische gebeurtenissen (bijvoorbeeld blijvendeletsel overgehouden aan een ongeval) en een depressieve stoornis. 1 op de 20 jongeren last heeft van een depressie. Definities en kenmerken van een depressie nietdepressie vanzelf over gaat. Het is belangrijk dat je hulp Wanneer iemand een depressieve stemming zoekt.heeft voelt deze zich voornamelijk bedroefd, neerslachtig, moedeloos, somber, gedeprimeerd of in de put. Een depressieve stemmingje kan bij om sommige mensengevoelens zichtbaar ook al wordt kunt leren met je sombere om te zijn, gaan. ontkend dat men zich depressief voelt.Depressieve mensen hebben vaak nergens gesprekken kunnen helpen om je meer sombere gevoelens te herkennen. meer zin in en kunnen meestal nergens van genieten. In de omgeving is dit te merken aan de verwaarlozing vansociale contacten en activiteiten. depressieduiden een ziekte en geen aanstellerij. Wel is het een ziekte Depressieve symptomen opis een depressieve gemoedstoestand, een sombere waar je ietszichzelf aan kunt doen. stemming, een negatieve beleving van en de buitenwereld. De symptomen kunnen bestaan uit somberheid, lusteloosheid, pessimisme, men het een depressie noemt als je somberein gevoelens meer dan verlies van belangstelling voor en bevrediging gebeurtenissen en duren en datvan je je zichzelf in die twee weken hele dag door activiteiten, entwee eenweken beschouwing als de schuldig, minderwaardig en slecht. rot voelt. Met de term stemmingsstoornis wordt verwezen naar depressieve stoornissen en bipolaire stoornissen (ook wel manische depressiviteit genoemd). Stemmingsstoornissen worden net als suïcidaliteit, psychosen, angststoornissen, eetstoornissen en verslaving gerekend tot psychiatrische stoornissen. Ik deed hartstikke mijn best op school, maar het ging niet goed. Ik kon mijn gedachten er niet bijhouden. Ik dacht veel aan mijn oma waar ik vijf jaar bij heb gewoond. Ze is ziek en omdat ik nu in Nederland ben, kan ik niet voor haar zorgen. Met de meisjes in de klas kon ik er niet over praten. Ik wist niet meer wat ik moest doen en voelde me al lange tijd erg rot. Ik kon ook niet meer slapen. Mijn mentor op school vroeg wat er was. Ik moest vreselijk huilen. Ik heb haar alles verteld. Ik praat nu met een groepje mensen van mijn leeftijd en met iemand die veel weet over mijn problemen. Ik hoef nu niet meer alles zelf op te lossen. Mijn moeder is regelmatig depressief. Ze ligt dan dagen in haar bed. Zelf voelde ik me ook erg vaak down. Maar dat wilde ik niet laten merken. Ik ging stoer doen, bushokjes in elkaar trappen, mensen beledigen. Maar dan voelde ik me eigenlijk nog rotter. Ik dacht ”wat is er toch met me?” Mijn moeder zei dat ik misschien ook last had van een depressie. Ik ben informatie gaan zoeken op het internet. Het bleek dat kinderen van depressieve ouders gevoeliger kunnen zijn voor een depressie. Via de huisarts ben ik doorverwezen naar een psycholoog. Het was inderdaad een depressie. Door de gesprekken met de psycholoog leer ik met mijn sombere gevoelens om te gaan. Makkelijk is het niet, maar ik zie de toekomst nu meer zitten. Ik voelde me al weken moe en ik had nergens zin in. Ik snapte mezelf niet zo goed meer. Soms moest ik opeens huilen zonder dat ik wist waarom. Ik kon niet meer denken en op school ging het gewoon slecht. Ik ben naar de huisarts gegaan. Hij dacht aan een depressie. Dit kon te maken hebben met de scheiding van mijn ouders, al was dat al twee jaar geleden. Ik heb nu gesprekken. Ik kwam er achter dat ik me altijd schuldig voelde. Bij mijn vader dacht ik aan mijn moeder die alleen zat en bij mijn moeder dacht ik aan mijn vader. Nu weet ik dat die scheiding niet aan mij ligt en probeer ik een relatie op te bouwen, met alle twee apart. Ik heb weer wat meer energie en ook op school gaat het een stuk beter. Vormen van depressieve stoornissen Voor het diagnosticeren van een depressieve stoornis moet volgens de DSM-IV (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) aan twee criteria voldaan: Aantal depressieve symptomen en de duur daarvan. Dat betekent dat een depressieve persoon tegelijkertijd een aantal depressieve kenmerken of symptomen heeft voor een bepaalde tijd. Mensen met een depressie zijn eigenlijk altijd depressief gesteld en hebben interesse en plezier in hun activiteiten verloren. De DSM-IV hanteert als grens dat minstens vijf van de negen kenmerken aanwezig dienen te zijn voordat je van een depressie in ergere zin kunt spreken. 1. depressieve stemming 2. verlies van interesse of plezier 3. gewichtsverlies 4. insomnie of hypersomnie(slaapstoornissen) 5. psychomotorische rusteloosheid 6. Vermoeidheid, verlies van energie 7. gevoelens van waardeloosheid, schuldgevoelens 8. verminderd vermogen na te denken, zich te concentreren 9. terugkerende gedachten aan de dood, suïcide gedachten In het DSM-IV wordt echter vier vormen van depressie onderscheiden Overzicht stemmingsstoornissen 1. Depressieve stoornissen - Depressie in engere zin, éénmalige periode - Depressie in engere zin recidiverend(teugkerend) 2. Dysthyme stoornis 3. Bipolaire stoornis 4. Aanpassingsstoornis met depressieve stemming Depressie in engere zin Naast ernstige neerslachtigheid of interesseverlies heeft iemand met een depressie in enger zin nog vier andere klachten uit de boven genoemde opsomming. Deze vorm van depressie omvat de meer lichamelijke reacties. Een de depressie in engere zin wordt niet veroorzaakt door organische factoren. Daarnaast is deze vorm van depressie geen onderdeel van een primair psychotisch proces en treden er tijdens deze depressie geen manische periodes op, zoals bij de bipolaire stoornis. Dysthyme stoornis Een lichtere vorm van depressie is de dysthyme stoornis. De verschijnselen bij deze stoornis zijn minder ernstig en minder in aantal dan bij een depressie in enger zin. Het gaat bij beide stoornissen om dezelfde klachten. Wel heeft iemand met deze stoornis langere tijd chronisch last van de verschijnselen en is minimaal twee jaar meer dagen wel dan niet het grootste deel van de dag depressief gestemd. Bipolaire stoornis Hier gaat het om de depressieve periode van een manisch-depressief persoon. Mensen met een bipolaire stoornis (manisch-depressief) voldoen de ene periode aan de kenmerken van de depressie in engere zin. In de andere periode zijn ze opgewekt, vol energie en hebben het gevoel alles aan te kunnen. Aanpassingsstoornis met depressieve stemming Hierbij ontstaan depressieve klachten als gevolg van een hevige reactie op een duidelijk aanwijsbaar gebeurtenis (bijvoorbeeld het verlies van een geliefd persoon of een ernstige ziekte). De reactie op een dergelijke gebeurtenis is heviger dan men zou mogen verwachten. Gevolgen voor het onderwijs Gedrag in de klas Een depressie leidt tot een verandering in het functioneren, niet alleen thuis maar ook op school. Vaak gaan leerlingen dagdromen, is er sprake van onoplettendheid en een slechte concentratie, werkt het geheugen niet optimaal en is het schoolwerk niet af. De schoolresultaten zijn dan ook meestal een stuk slechter dan voor de depressie. Het geen plezier in of angst hebben voor de school is ook kenmerkend voor een stemmingsstoornis. Leerlingen die depressief zijn uiten dit ook op school. Het gedrag in de klas van een depressieve leerling verandert hierdoor. Het kan een docent opvallen, wanneer een leerling hinderlijk gedrag vertoont. Het kan ook zo zijn dat het gedrag van de leerling de docent geeneens opvalt. Over het algemeen wordt er bij depressieve jongeren gedacht aan sombere jongeren. Maar dit hoeft niet het geval te zijn. Sommige depressieve jongeren voelen zich zichtbaar futloos. Ze hebben geen puf meer om iets te gaan doen. Ze liggen de hele dag op bed, maar rusten niet uit. Vaak zorgen ze slecht voor zichzelf. Sommige depressieve jongeren overschreeuwen zichzelf juist. Ze willen iedereen laten zien dat het hun allemaal niets kan schelen. Ze kalken graffiti op gebouwen om 'een daad te stellen', of ze hebben vast een grote mond om niet door anderen op hun kop te worden gezeten. Zo’n houding kan een teken zijn van een zogeheten ‘gemaskeerde depressie’. Vooral als zulk gedrag lang blijft bestaan is er reden tot zorg. Algemeen voorkomende kenmerken zijn rusteloosheid, snelle geïrriteerdheid en eindeloos argumenteren en het oneens zijn met volwassenen en docenten. Sommige depressieve jongeren vertonen moeilijk gedrag zoals agressiviteit, diefstal, alcohol- en drugsmisbruik. Anderen trekken zich juist erg terug en isoleren zich in de klas. Verder kan de leerling de langdurige droefheid zichtbaar maken door het dragen van zwarte kleren, een voorkeur voor macabere onderwerpen, literatuur of muziek. Droefheid kan zich ook uiten als verveling, slaapproblemen (dit merk je indirect, wanneer een leerling in slaap valt tijdens de les of moeite heeft om wakker te blijven), motivatieen energiegebrek. Doordat er verschillende vormen zijn van depressies en deze niet allemaal dezelfde kenmerken hebben, zullen de bovengenoemde kenmerken niet alle depressies typeren. Sommige leerlingen kunnen hun bedrag wel benoemen, anderen niet. Het is niet zo dat ze niet willen, ze kunnen gewoon niet uit die ‘somberheid’ komen. De rol van de leraar Ondanks het feit dat sinds tientallen jaren het besef is doorgebroken dat ook kinderen een depressieve stemmingsstoornis kunnen hebben, komt het nog steeds zeer regelmatig voor dat signalen van depressie niet door docenten worden herkend. Ook zijn er nog nauwelijks manieren van aanpak voorhanden voor opvoeders en docenten om kinderen met een depressie te helpen. Het is natuurlijk ook niet verwonderlijk dat een docent niet op alle problemen gespitst kan zijn. Een docent heeft toch al snel zo’n vijfentwintig tot dertig leerlingen in de klas en in het voortgezet onderwijs heeft men verschillende klassen, dus een veelvoud aan leerlingen. Wanneer een kind niet erg storend is, maar zijn depressie juist uit met stil en onopvallend gedrag, kan het al snel gebeuren dat dit gedrag als rustig en kalm wordt geïnterpreteerd. Vaak worden deze leerlingen als ‘voorbeeldig’ bestempeld en blijft een depressie onopgemerkt. Zeker in het voortgezet onderwijs lijkt de kans minder groot dat leerkrachten een depressie bij een leerling opmerken, doordat ze ten eerste de leerling gemiddeld maar twee uur in de week zien en ten tweede de leerling in de pubertijd komt. Als leerlingen dan stil zijn, wordt het al snel afgedaan als kenmerken van de pubertijd. Bovendien zullen er bepaalde tekenen die op een depressie kunnen wijzen juist voor een docent niet waarneembaar zijn. Van een geringe (of toegenomen) eetlust of van slaapproblemen merk je op school immers maar weinig. Ook zullen lang niet alle leerlingen hun problemen, angsten en verdriet op school uiten, laat staan eventuele zelfmoordgedachten. Toch is de leerkracht/ leerkrachten vaak de aangewezen persoon om de signalen van een depressie bij een van zijn leerlingen op te merken. Het kind brengt immers een groot gedeelte van de dag op school door en de docent kan het gedrag van de leerling vergelijken met dat van klasgenoten. De docent heeft tevens iets meer afstand tot de leerling, waardoor hij wat objectiever naar hem kan kijken. Het is heel belangrijk om bij leerlingen met problemen te kijken onder welke omstandigheden die problemen zich voordoen. Mensen en dus ook docenten hebben vaak erg de neiging om het gedrag dat ze van iemand zien als een persoonlijkheidskenmerk te zien. Het effect van de omstandigheden en van de rollen die iemand speelt, worden onderschat. Bij jezelf zie je goed hoe omstandigheden invloed hebben op je gedrag in de klas: vermoeidheid, problemen in je familie, enz. Je weet ook van jezelf dat je je anders gedraagt in de klas, dat je daar een andere rol speelt, dan bijvoorbeeld thuis. Bij anderen zie je die omstandigheden minder duidelijk. Daardoor ben je geneigd het belang van de situatie te onderschatten. Steeds moet je proberen onderscheid te maken tussen de waarneembare problematiek en de oorzaak van de problemen. Je kunt als docent de leerling gedurende een dag observeren. In het voortgezet onderwijs kun je dit met meerder leerkrachten doen. Hierbij kun je je beter beperken tot een observatievraag, bijvoorbeeld: Wat gaat er vooraf aan het probleemgedrag dat je vaak bij deze leerling ziet? Hoe vaak zoekt de leerling contact met jou en waarvoor? Hoe verlopen de interacties tussen jou en de leerling? Hoe verlopen de interacties tussen de leerling en de andere leerlingen? Welke emoties signaleer je bij de leerling? Weet je wat er in de leerling omgaat? In welke situaties functioneert de leerling goed en ik welke niet? Het is goed om een leerling te observeren, maar naast de observatievraag zijn er een aantal depressiesignalen waar je op moet letten. De leerling kan snel gefrustreerd zijn en (veel) moeite hebben met het opvangen van tegenslagen. Hij is snel van slag en kan in tranen uitbarsten wanneer iets niet lukt. De leerling heeft vaak klachten over met name hoofdpijn en buikpijn. De leerling is lusteloos, hangerig en kan in slaap vallen tijdens de les. Concentratieproblemen: de leerling heeft er moeite mee zijn aandacht bij de les te houden en is dingen weer snel vergeten. De leerling heeft weinig tot geen vriendjes en wordt door de klasgenoten niet of nauwelijks geaccepteerd. Hij zal zich vaak buitengesloten voelen. De leerling toont in de regel weinig initiatief en zal zich (sterk) op de achtergrond houden, ‘onzichtbaar’ maken, bij allerlei activiteiten in de klas. Een depressie komt vaak samen voor met een leer- en/ of gedragsstoornis, bijvoorbeeld ADHD: bij kinderen die hieraan lijden moet je extra bedacht zijn op tekenen van een depressie. Verslechtering van de schoolprestaties. Geen plezier in of angst voor school hebben. Dit kan resulteren in schoolziek zijn of spijbelen. Te laat op school komen. Dit kan veroorzaakt worden doordat de leerling een hekel aan school heeft, door slaapproblemen of doordat de leerling dwarsligt (zich afzet tegen de ouders). Weinig interesse in schoolse zaken. Depressieve kinderen zien vaak het nut van school niet in. Zij geloven niet dat hun ploeteren op school iets nuttigs oplevert voor de toekomst. (‘Waarom zou ik me inspannen, ik haal toch geen diploma’ of ‘Ik vind later toch geen baan.’) Natuurlijk is het niet zo dat alle leerlingen die één of meer van dergelijke symptomen vertonen depressief zijn, maar een aantal van deze symptomen bij elkaar, gedurende eerdere weken waargenomen, moet eigenlijk toch wel een lampje doen branden en in ieder geval leiden tot een nadere observatie van de desbetreffende leerling. Een onopgemerkte depressie kan immers verergeren en zo het leven van de leerling gedurende lange tijd grondig verstoren, terwijl tijdige signalering en hulp zoeken dit zou kunnen voorkomen. Gevolgen in de les (voor de medeleerlingen) Leerlingen die depressief zijn, kunnen niet altijd op het begrip van klasgenoten rekenen. Iemand die altijd vrolijk is geweest en nu somber of futloos is, vertoont voor klasgenoten een onbegrijpelijk gedrag. Ook al vertelt de leerling, waarom hij zich zo voelt (als hij zelf dit inzicht heeft en zijn gevoel en gedrag kan verwoorden), wordt het door vrienden en klasgenoten niet altijd begrepen. De leerling kan buitengesloten worden of zelfs het slachtoffer van pesterijen worden. Jongeren die gedrag van een ander niet (willen) begrijpen, kunnen hem daardoor gebruiken als zondebok. Er zijn ook depressieve leerlingen die wel begrepen worden door vrienden en wel met hun verhaal bij hen terechtkunnen. Omdat die vrienden de oorzaak wel weten, zouden zij daardoor beter kunnen reageren op de leerling die depressief is. Het kan ook zijn dat die ene goede vriend of vriendin zelf zo betrokken raakt bij deze ziekte, dat ze er in meegetrokken worden. Als jij als docent weet, dat één van je leerlingen depressief is en je weet ook wie zijn deelgenoot daarin is, zul je ook die persoon steun moeten geven. Leerlingen zouden eigenlijk op de hoogte moeten zijn welke problemen er onder jongeren en dus misschien wel in hun klas kunnen spelen. Als ze weten wat voor problemen er zijn, hoe het kan ontstaan en hoe het leven en leren van iemand kan beïnvloeden, kunnen ze het zelf misschien signaleren en/ of er tenminste begrip voor op kunnen brengen. Hulpverlening Hulpverlening in klassenverband Een kind is verplicht een groot deel van zijn leven op school door te brengen. De leerling moet zich schikken naar de eisen die dag in dag uit aan hem gesteld worden en dat zonder dat hij daar nu zelf veel invloed op kan uitoefenen. Kinderen en jongeren zijn voor hun emotionele ontwikkeling nog erg afhankelijk van de reacties van hun omgeving. De reacties van volwassenen zijn erg belangrijk voor hen en beïnvloeden hun gedrag. Wanneer de jongere aan de reacties van een volwassene merkt dat hij niet serieus genomen wordt, kan hij aan zichzelf gaan twijfelen en wordt zijn onzekerheid versterkt. Al zijn sterke en zwakke punten, al zijn falen en slagen is zichtbaar voor alle anderen die op school aanwezig zijn, waarbij met name het oordeel van de klasgenoten van cruciaal belang is. Als docent ben je een belangrijk persoon in het leven van de leerling. Docenten hebben vaak meer invloed in het leven van het kind dan ze zelf beseffen en zijn daarom vaak de aangewezen persoon om het depressieve kind te helpen. Het scheppen van een goede sfeer in de klas is daarbij van het allergrootste belang. Het al dan niet geaccepteerd worden door de klasgenoten is voor ieder kind belangrijk en zeker voor iemand die depressief is. Doordat een depressief kind wellicht sociaal gezien wat minder vaardig is, niet zo snel een weerwoord heeft en minder goed voor zichzelf kan opkomen, bestaat de kans dat het kind extra plagerijen en afwijzend gedrag oproept en weer versterkt door zijn eigen reacties. Op deze manier kunnen er geen goede relaties tussen de leerling en zijn klasgenoten ontstaan. Door deze afwijzingen krijgt de leerling een naar gevoel over zichzelf en kunnen bepaalde depressieve gevoelens (‘ik ben eigenaardig, ik ben minder dan anderen, niemand vindt mij aardig’) versterkt worden. Een positief schoolklimaat kan veel bijdragen tot het welbevinden van de leerling. Het is van het allergrootste belang dat een leerling zich op school thuis voelt, geborgen en op zijn gemak voelt. Hij moet naar school kunnen gaan in de wetenschap dat hij daar geaccepteerd wordt en veilig is, dat het daar niet op zijn hoede hoeft te zijn voor medeleerlingen of bang hoeft te zijn voor een bepaalde docent. Niet alleen een schoolwerkplan of een leerlingvolgsysteem waarin precies genoteerd wordt wanneer wat aan de orde moet komen en hoe ver iedere leerling is met vaardigheden, is van belang voor het wel en wee van de leerling. Er moet ook aandacht zijn voor zaken die niet direct de leerprestaties betreffen, zaken die van belang zijn voor de sfeer op school. (Hierbij moet wel je als docent wel rekening houden dat niet alle leerlingen depressief zijn door zaken die met school te maken hebben. Leerlingen kunnen ook depressief worden door gebeurtenissen die ze thuis, dus buiten schooltijd, meemaken. Bijvoorbeeld de dood van een dierbaar iemand.) Verder kun je als docent van een depressieve leerling rekening houden met een aantal zaken die van belang kunnen zijn: Confronteer de leerling niet voortdurend met zijn falen. Het is voor een leerling heel frustrerend te merken dat het ondanks zijn inspanningen en zijn keiharde werken toch niet de resultaten behaalt die hij bij anderen wel ziet. Ben opbouwend bij het maken van opmerkingen. Probeer opmerkingen als ‘ben niet (zo)…’ of ‘doe niet (zo) …’ zoveel mogelijk te vermijden. Angst, schaamte en vernedering gaan niet samen met leren. Ze hebben slechts een korte termijneffect. Benadruk de dingen die wel goed gaan. Door de leerling niet steeds te confronteren met de dingen die niet lukken, maar door juist de nadruk te leggen op de dingen die wel goed gaan (en zelfs als dat er maar heel weinig zijn, dan in ieder geval de inspanning te belonen!), verhoog je het gevoel van eigenwaarde van de leerling. Door de leerling positief te benaderen en te bemoedigen, geef je hem zelfvertrouwen en maak je hem zelfstandig. Een positieve reactie geven aan slechts enkele leerlingen heeft een positief effect op de hele klas. Door meer te prijzen voor goed gedrag dan te straffen voor slecht gedrag, veranderen leerlingen hun gedrag in positieve zin. Dit heeft als neveneffect dat leerlingen die veel positieve feedback krijgen, door hun klasgenoten positiever beoordeeld worden (het werkt statusverhogend). Dit is dus uitstekend te gebruiken voor sommige depressieve kinderen: hun sociale status kan wel wat opwaardering gebruiken. Maak gebruik van de sterke punten van de leerling. Door een beroep te doen op die dingen waar de leerling goed in is, kun je het gevoel van eigenwaarde van het depressieve kind versterken. Iedere leerling heeft immers zijn eigen kwaliteiten. Door het stimuleren van groepswerk, waarbij het samenwerken en niet het concurreren voorop staat, leren kinderen inzien dat ze elkaar nodig hebben en dat het handig is van mekaars creativiteit en talenten gebruik te maken. Stel niet te hoge eisen aan de leerling. Wanneer een leerling het gevoel heeft voortdurend op z’ n tenen te moeten lopen, zal hij steeds meer moeite hebben zich te motiveren. Hij krijgt immers het gevoel van onmacht: ‘hoe hard ik ook werk, het is nooit goed (genoeg)’. Door aan te sluiten bij wat ze wel kunnen, kunnen ze aan een taak beginnen in de wetenschap dat het goed te doen is. Je kunt een leerling met een taak op gang helpen door erbij te gaan zitten en een stukje van het werk samen te doen. Ben consequent. Net als voor iedere andere leerling is het voor een depressieve leerling erg belangrijk dat hij weet waar hij aan toe is. Wanneer hem de ene dag iets wordt toegestaan dat de volgende dag verboden is, weet hij niet goed wat hij daarmee aan moet. Wanneer een depressieve leerling wordt geconfronteerd met een inconsequente aanpak zal hij nog sterker het gevoel krijgen in een onzekere en onveilige wereld te leven, waardoor de depressie kan toenemen. Bevorder het sociale functioneren van de leerling. Leg niet alleen maar de nadruk op intellectuele prestaties. Bedenk speciale klusjes voor de leerling, waardoor hij het gevoel krijgt belangrijk te zijn, dat hij zich nuttig maakt en behulpzaam is. Leg contact met de ouders. Ouders en school hebben vaak een heel verschillend beeld van het kind. Als docent moet je proberen de ouders te erkennen als experts met betrekking tot hun eigen kind en moet je proberen de ouders serieus te nemen. Probeer je voordeel te doen met hun kennis, zoek uit wat je hiervan ten goede kunt laten komen aan de leerling. Bespreek wat jij als docent kunt doen en wat de ouders zelf kunnen doen. Praat met de leerling over zijn gevoelens. Bij veel leerlingen, met name bij jongens, uiten verdriet en depressiviteit zich niet zo duidelijk als verdriet, maar meer als jezelf slecht voelen, verlies van interesse, snel geïrriteerd, een verminderde concentratie en slechtere resultaten. Het is goed om eens met zo’n leerling te praten over zijn gevoelens. (De leerling moet dit echter wel willen en er voor open staan.) Dit praten houdt niet in dat je de verdrietigheid kunt wegnemen. Het helpt al enorm als de leerling vertrouwen in je heeft, als hij op je terug kan vallen en door jou gerustgesteld kan worden. Praat over je zorgen met de ouders. (Dit hangt natuurlijk af van de leerling en de oorzaak van de depressiviteit.) Duurt de verdrietigheid of depressiviteit te lang, adviseer de ouders dan hulp te zoeken, in eerste instantie bij de huisarts. Vergroot je algemene kennis over leer- en gedragsstoornissen. Depressiviteit kan samen gaan met andere leer- en gedragsstoornissen. Als de leerling depressief is geworden, doordat hij een leer- of gedragsstoornis heeft en door een docent op een verkeerde manier is aangepakt, zal de oplossing gevonden kunnen worden in de omgang van de docent met de leerling omtrent de stoornis. Om goed met leerlingen met een stoornis te kunnen omgaan, moet je meer weten van de achtergronden van de stoornis. Elke depressieve leerling heeft een andere oorzaak voor het depressief worden. Er zijn dus verschillende aanpakken nodig en niet ieder bovengenoemd punt is te gebruiken voor iedere leerling. Als de depressiviteit is veroorzaakt door het verlies van iemand, heeft het dus weinig zin om naar bijvoorbeeld het eerste punt te kijken, want dat is dan niet van belang. Als een leerling suïcidaal gedrag vertoont, is er een ander soort hulp nodig. (Dit gebeurt niet in klassenverband.) Alle suïcidaal gedrag weerspiegelt namelijk een roep om hulp en moet dus serieus genomen worden! Als je als docent tekenen ontdekt van zelfmoordplannen, moet je de ouders op de hoogte brengen en hulp inschakelen. Aangezien suïcidaal gedrag altijd een alarmsignaal is van ernstige psychische nood, is behandeling dan ook altijd noodzakelijk. Dit kan een behandeling door een psychotherapeut zijn, maar ook een opname in een crisiscentrum of een jeugdpsychiatrische kliniek inhouden. Daarnaast zijn er verschillende andere dingen die je kunt doen. Een van de eerste dingen die je moet doen is nagaan of de leerling werkelijk suïcidaal is. (Hier zou je onder andere de les voor kunnen gebruiken). Is dit niet het geval dan zal hij het door jouw vragen ook niet worden. Loopt hij wel met zelfmoordgedachten rond, dan kun je er het beste openlijk met hem over praten. (Komt de leerling naar jou toe en jij kunt er niet over praten, leg hem dit dan uit, geef de oorzaak en verwijs hem door.) Probeer niet geschokt te reageren, maar probeer kalm te blijven. Kwaadheid en geïrriteerdheid werken averechts. Leg uit dat de dood wel een heel definitieve oplossing is en dat er geen weg terug is. Moedig hem aan alternatieven te proberen, laat merken dat zelfmoord niet de enige uitweg is. In de tweede plaats moet je de jongere geen kans te geven zijn zelfmoordplannen uit te voeren. Probeer ervoor te zorgen dat er iemand bij hem blijft, ook na schooltijd. Wanneer je veranderingen opmerkt die een indicatie van suïcidaal gedrag kunnen zijn, moet je meteen actie ondernemen. Verder is het heel belangrijk dat de desbetreffende leerling weet dat de volwassenen op school en thuis zich ernstig bezorgd maken om zijn welzijn. Onzeker reageren (of niet reageren) wordt door een depressieve of suïcidale jongere nogal eens opgevat als onverschilligheid van de kant van de volwassene en zal het gedrag kunnen versterken. Neem je taak niet te licht op. Voor scholen is het wellicht goed na te denken over een soort ‘draaiboek’. Daarin kunnen zaken worden opgenomen als het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het instellen van procedures over het informeren van ouders en het inschakelen van hulp. Ook het verstrekken van informatie aan leerkrachten en overig personeel en niet te vergeten de leerlingen kan hierin geregeld worden. Een docent kan problemen signaleren, analyseren en benoemen. Hij kan de leerling een test laten doen, waaruit blijkt of de leerling een dipje heeft of dat er sprake is van een depressie. Deze test staat op het internet of is te verkrijgen bij de GGD. In het foldertje van zwaarweer.nl staat een klein testje. Leerlingen kunnen door middel van ‘eens’ of ‘oneens’ te krassen, zien hoeveel zonnetjes en hoeveel onweerwolkjes ze hebben. Dezelfde test staat op de internetpagina www.zwaarweer.nl. Op deze site staan antwoorden op de meest gestelde vragen over depressies, tips, wetenswaardigheden. Bij de GGD is foldermateriaal te halen, waarmee je de aandacht van de leerlingen op deze ziekte kunt vestigen. Verder kun je adressen en telefoonnummers van instellingen ter inzage ergens neerleggen. Je kunt zelf als vertrouwenspersoon fungeren, maar je kunt een leerling ook doorsturen naar de vertrouwenspersoon op school of de school- of huisarts. Als je een leerling doorstuurt naar een arts of instelling is er sprake van professionele hulp. Professionele hulpverlening Er zijn verschillende hulpverleners. Een daarvan is de huisarts. Een goede huisarts probeert een sfeer van vertrouwen te scheppen. Een jongere met stemmingsstoornissen heeft vaak geen zin om over zijn problemen te praten en kan zich afwerend, dwars en negatief gedragen. Hij is vaak kwetsbaar, kan heel weinig kritiek hebben en vat alles op als een aanval op zijn persoon. De huisarts maakt met zijn optreden duidelijk dat hij helemaal achter de jongere staat. Als de huisarts niet voldoende in gesprek kan komen met de jongere, als de stemmingsstoornis ernstig is of als er in de loop van een aantal weken geen verbetering optreedt, dan zal de huisarts doorverwijzen naar een psychotherapeut of kinder- en jeugdpsychiater. Bij de meeste jongeren met een ernstige stemmingsstoornis is een grondig onderzoek door een psycholoog, orthopedagoog of psychiater noodzakelijk. Zo’n onderzoek bestaat doorgaans uit meerdere zittingen, waarin gepraat wordt met het kind en de ouders, en vaak ook met de andere gezinsleden. De onderzoeker kan, met toestemming van de ouders, ook de huisarts, een docent of andere voor het kind belangrijke personen om aanvullende informatie vragen. Er wordt geluisterd naar de problemen en gezocht naar oplossingen. De hulpverlener maakt gebruik van verschillende onderzoeksmethoden. Naast gesprekken en tests kunnen ouders, docenten en anderen die veel contact met het kind hebben, gevraagd worden een of meerdere vragenlijsten in te vullen over het gedrag en de beleving van het kind. De psychologische tests die vaak worden afgenomen, zijn niet alleen bedoeld om de diagnose ‘depressie’ te stellen, maar ook om een breder beeld van het kind te krijgen. Als een kind slecht presteert op school, kan dit met depressiviteit samenhangen. Een test om de intellectuele capaciteiten van een kind te onderzoeken, kan dan nuttige informatie geven. Andere tests kunnen wat meer inzicht geven op eventuele aandachtsstoornissen en op de onderwerpen waarmee het kind zich bezighoudt of waarover het zich zorgen maakt. Er zijn verschillende manieren om een stemmingsstoornis te behandelen. De meest voorkomende zijn psychotherapie en behandeling met medicijnen. Met psychotherapie leren de jongeren hun eigen gevoelens en problemen beter te begrijpen, ze kunnen leren hoe ze op een andere manier om kunnen gaan met moeilijke situaties. Er zijn vier hoofdrichtingen voor therapieën. Dit zijn de inzichtgevende therapie, de gedragstherapie en de cognitieve therapie en gezinstherapie. De inzichtgevende therapie is gericht op het zich bewust worden van en het leren begrijpen van de problemen die tot een depressieve stemming en depressief gedrag hebben geleid. Een gedragstherapie is vooral gericht op gedragsverandering. De therapeut wil de jongere effectieve en gewenste gedragingen aanleren of niet-effectieve, ongewenste gedragingen afleren. Ook kan gedragstherapie gebruikt worden om bepaalde angsten te verminderen. Zodra er bij een gedragstherapie ook naar het ‘denken’ van een jongere wordt gekeken, wordt het een cognitieve (gedrags)therapie genoemd. Bij cognitieve therapie gaat men er van uit dat ‘verkeerd denken’ bijdraagt aan stemmingsproblemen. Een therapie die hieronder valt, is de RET. (Rationeel Emotieve Therapie). Deze therapie is bedoeld om jongeren inzicht te verschaffen in het ABC-model en hun irrationele gedachten en denkwijzen. Een gezinstherapeut gaat ervan uit dat het probleem van een kind vaak een gevolg is van hoe gezinsleden met elkaar omgaan en van de problemen die er binnen een gezin zijn. Als een kind of een jongere een ernstige stemmingsstoornis heeft, is een behandeling in de vorm van psychotherapie meestal de eerste keuze. Als er een duidelijk aanwijsbare oorzaak voor de stemmingsstoornis is, zoals een trauma of een handicap, kan een therapeut de jongere helpen om op een gezonde manier te leren omgaan met zijn probleem. Er kunnen ook goede redenen zijn om, naast de therapie, medicijnen voor te schrijven. Soms moet er direct wat gebeuren, kan er niet gewacht worden tot de therapie begint te helpen. Door het voorschrijven van bijvoorbeeld antidepressiva (bij een depressie of een dysthyme stoornis) of van Lithium (bij een bipolaire stoornis) kan men vaak in korte tijd een snelle verbetering van de stemming bereiken. Dat betekent dat de kwaliteit van het leven verbetert: ze hebben weer meer zin in leuke dingen, meer energie, meer plezier. Door die verbeterde stemming, de vergrote energie en de toegenomen zin om te praten heeft een therapie dan vaak ook meer effect. Oorzaken De mogelijkheid dat kinderen en adolescenten een depressieve stoornis kunnen ontwikkelen is tot de jaren zestig ontkent. Inmiddels heeft vijfentwintig jaar onderzoek bewezen dat depressieve stoornissen bij kinderen en adolescenten voorkomen. Het is moeilijk een adequate beschrijving te geven van het ontstaansproces van depressie bij kinderen en adolescenten. Er zijn inmiddels wel risicofactoren van depressies vastgesteld, maar de relatieve bijdragen van elk factor in het causale proces is nog onduidelijk. Talloze studies hebben aangetoond dat depressie meer voorkomt in gezinnen van depressieve patiënten. Het is niet duidelijk of dit wijst op genetische of omgevingsfactoren. Dat depressies in bepaalde families voorkomen kan bepaald zijn door genetische of psychosociale factoren (opvoedingsstijl, misbruik, nadelig life events). Risicogroepen Het is moeilijk een goede beschrijving te geven van de risicofactoren die het ontstaan van depressies tot gevolg hebben. Er zijn enkele risico factoren vastgesteld, alhoewel het niet duidelijk is wat de bijdrage van iedere factor is bij het ontstaan van een depressie. Uit onderzoek blijkt dat belangrijke factoren voor het ontstaan van depressieve gevoelens liggen in: weinig plezierige activiteiten ondernemen, negatief denken, een verstoorde zelfcontrole, weinig sociale en/ of probleemoplossingvaardigheden hebben en het ontbreken van sociale steun en zelfwaardering. Diverse risico factoren zoals stresserende gebeurtenissen en het ontbreken van sociale steun kunnen zowel een causale rol spelen als een gevolg zijn van depressie. Onderzoek heeft aangetoond dat jongeren met een verhoogd niveau van depressieve klachten of symptomen risico lopen en depressieve stoornis te ontwikkelen. Ook kinderen en jongeren die eenmaal een depressieve stoornis gehad hebben, lopen een groter risico op het ontwikkelen van een nieuwe depressie op latere leeftijd. Daarnaast kan een eenmaal gevormde depressie een zelfonderhoudend effect hebben. Depressiepreventie Een veel gebruikte preventieve interventie, gebaseerd op een Amerikaans cursus, is de “Omgaan met depressiecursus”. Onderzoek naar de effecten van de cursus leert dat bij 80% van de deelnemers na de cursus geen sprake meer was van depressie. Op lange termijn blijkt 46% van deze groep blijvend herstel. Slot Op het terrein van depressie preventie moet nog verder onderzoek gedaan worden en moeten interventies verder ontwikkeld worden. Met name van jonge kinderen is er geen aanbod. Bij het ontwikkelen van programma’s zou vooral aandacht moeten zijn voor diverse risicogroepen.