Depressie

advertisement
Depressie
Algemeen
Een van de meest voorkomende psychiatrische stoornissen is depressie.
Tussen 20 en 40% van de jonge adolescenten heeft wel eens depressieve
symptomen. Een depressie betekent dat jongeren verminderd functioneren, een
verhoogd risico hebben op blijvende depressieve klachten op latere leeftijd
en dat zij soms een suïcide poging doen. De prognose voor kinderen is dus
ongunstig.
Bij jongens loopt 8 tot 11% en bij vrouwen 18 tot 23% het risico om tenminste
eenmaal in hun leven een ernstige depressie door te maken.
De term depressie is een vaag begrip, ook in wetenschappelijk opzicht. Het
wordt vaak op verschillende manieren geïnterpreteerd. Er wordt vaak geen
onderscheid gemaakt
tussen
Wist je
dat….. normale depressieve klachten vanwege traumatische
gebeurtenissen (bijvoorbeeld blijvendeletsel overgehouden aan een ongeval)
en een depressieve stoornis.
1 op de 20 jongeren last heeft van een depressie.

Definities en kenmerken
van
een depressie
nietdepressie
vanzelf over gaat. Het is belangrijk dat je hulp
Wanneer iemand een depressieve stemming
zoekt.heeft voelt deze zich voornamelijk
bedroefd, neerslachtig, moedeloos, somber,
gedeprimeerd of in de put. Een

depressieve stemmingje kan
bij om
sommige
mensengevoelens
zichtbaar
ook al wordt
kunt leren
met je sombere
om te zijn,
gaan.
ontkend dat men zich depressief voelt.Depressieve mensen hebben vaak nergens
gesprekken
kunnen helpen
om je meer
sombere
gevoelens
te herkennen.
meer zin in en kunnen
meestal
nergens
van
genieten.
In de omgeving is
dit te merken aan de verwaarlozing vansociale contacten en activiteiten.
depressieduiden
een ziekte
en geen
aanstellerij. Wel
is het een ziekte
Depressieve symptomen
opis een
depressieve
gemoedstoestand,
een sombere
waar je
ietszichzelf
aan kunt doen.
stemming, een negatieve beleving
van
en de buitenwereld.
De symptomen kunnen bestaan uit somberheid,
lusteloosheid, pessimisme,

men het een depressie
noemt
als je somberein
gevoelens
meer dan
verlies van belangstelling
voor en
bevrediging
gebeurtenissen
en
duren en datvan
je je zichzelf
in die twee weken
hele dag door
activiteiten, entwee
eenweken
beschouwing
als de
schuldig,
minderwaardig en
slecht.
rot voelt.
Met de term stemmingsstoornis wordt verwezen naar depressieve stoornissen en
bipolaire stoornissen (ook wel manische depressiviteit genoemd).
Stemmingsstoornissen worden net als suïcidaliteit, psychosen,
angststoornissen, eetstoornissen en verslaving gerekend tot psychiatrische
stoornissen.
Ik deed hartstikke mijn best op
school, maar het ging niet goed. Ik
kon mijn gedachten er niet
bijhouden. Ik dacht veel aan mijn
oma waar ik vijf jaar bij heb
gewoond. Ze is ziek en omdat ik nu
in Nederland ben, kan ik niet voor
haar zorgen. Met de meisjes in de
klas kon ik er niet over praten. Ik
wist niet meer wat ik moest doen en
voelde me al lange tijd erg rot. Ik
kon ook niet meer slapen. Mijn
mentor op school vroeg wat er was.
Ik moest vreselijk huilen. Ik heb
haar alles verteld. Ik praat nu met
een groepje mensen van mijn
leeftijd en met iemand die veel
weet over mijn problemen. Ik hoef
nu niet meer alles zelf op te lossen.
Mijn moeder is regelmatig depressief.
Ze ligt dan dagen in haar bed. Zelf
voelde ik me ook erg vaak down. Maar
dat wilde ik niet laten merken. Ik ging
stoer doen, bushokjes in elkaar trappen,
mensen beledigen. Maar dan voelde ik
me eigenlijk nog rotter. Ik dacht ”wat is
er toch met me?” Mijn moeder zei dat
ik misschien ook last had van een
depressie. Ik ben informatie gaan
zoeken op het internet. Het bleek dat
kinderen van depressieve ouders
gevoeliger kunnen zijn voor een
depressie. Via de huisarts ben ik
doorverwezen naar een psycholoog. Het
was inderdaad een depressie. Door de
gesprekken met de psycholoog leer ik
met mijn sombere gevoelens om te gaan.
Makkelijk is het niet, maar ik zie de
toekomst nu meer zitten.
Ik voelde me al weken moe en ik had
nergens zin in. Ik snapte mezelf niet
zo goed meer. Soms moest ik opeens
huilen zonder dat ik wist waarom. Ik
kon niet meer denken en op school
ging het gewoon slecht. Ik ben naar
de huisarts gegaan. Hij dacht aan een
depressie. Dit kon te maken hebben
met de scheiding van mijn ouders, al
was dat al twee jaar geleden. Ik heb
nu gesprekken. Ik kwam er achter dat
ik me altijd schuldig voelde. Bij mijn
vader dacht ik aan mijn moeder die
alleen zat en bij mijn moeder dacht ik
aan mijn vader. Nu weet ik dat die
scheiding niet aan mij ligt en probeer
ik een relatie op te bouwen, met alle
twee apart. Ik heb weer wat meer
energie en ook op school gaat het een
stuk beter.
Vormen van depressieve stoornissen
Voor het diagnosticeren van een depressieve stoornis moet volgens de DSM-IV
(Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) aan twee criteria
voldaan:
Aantal depressieve symptomen en de duur daarvan. Dat betekent dat een
depressieve persoon tegelijkertijd een aantal depressieve kenmerken of
symptomen heeft voor een bepaalde tijd. Mensen met een depressie zijn
eigenlijk altijd depressief gesteld en hebben interesse en plezier in hun
activiteiten verloren.
De DSM-IV hanteert als grens dat minstens vijf van de negen kenmerken
aanwezig dienen te zijn voordat je van een depressie in ergere zin kunt
spreken.
1. depressieve stemming
2. verlies van interesse of plezier
3. gewichtsverlies
4. insomnie of hypersomnie(slaapstoornissen)
5. psychomotorische rusteloosheid
6. Vermoeidheid, verlies van energie
7. gevoelens van waardeloosheid, schuldgevoelens
8. verminderd vermogen na te denken, zich te concentreren
9. terugkerende gedachten aan de dood, suïcide gedachten
In het DSM-IV wordt echter vier vormen van depressie onderscheiden
Overzicht stemmingsstoornissen
1. Depressieve stoornissen
- Depressie in engere zin, éénmalige periode
- Depressie in engere zin recidiverend(teugkerend)
2. Dysthyme stoornis
3. Bipolaire stoornis
4. Aanpassingsstoornis met depressieve stemming
Depressie in engere zin
Naast ernstige neerslachtigheid of interesseverlies heeft iemand met een
depressie in enger zin nog vier andere klachten uit de boven genoemde
opsomming. Deze vorm van depressie omvat de meer lichamelijke reacties. Een
de depressie in engere zin wordt niet veroorzaakt door organische factoren.
Daarnaast is deze vorm van depressie geen onderdeel van een primair
psychotisch proces en treden er tijdens deze depressie geen manische periodes
op, zoals bij de bipolaire stoornis.
Dysthyme stoornis
Een lichtere vorm van depressie is de dysthyme stoornis. De verschijnselen
bij deze stoornis zijn minder ernstig en minder in aantal dan bij een
depressie in enger zin. Het gaat bij beide stoornissen om dezelfde klachten.
Wel heeft iemand met deze stoornis langere tijd chronisch last van de
verschijnselen en is minimaal twee jaar meer dagen wel dan niet het grootste
deel van de dag depressief gestemd.
Bipolaire stoornis
Hier gaat het om de depressieve periode van een manisch-depressief persoon.
Mensen met een bipolaire stoornis (manisch-depressief) voldoen de ene periode
aan de kenmerken van de depressie in engere zin. In de andere periode zijn ze
opgewekt, vol energie en hebben het gevoel alles aan te kunnen.
Aanpassingsstoornis met depressieve stemming
Hierbij ontstaan depressieve klachten als gevolg van een hevige reactie op
een duidelijk aanwijsbaar gebeurtenis (bijvoorbeeld het verlies van een
geliefd persoon of een ernstige
ziekte). De reactie op een dergelijke gebeurtenis is heviger dan men zou
mogen verwachten.
Gevolgen voor het onderwijs
Gedrag in de klas
Een depressie leidt tot een verandering in het functioneren, niet alleen
thuis maar ook op school. Vaak gaan leerlingen dagdromen, is er sprake van
onoplettendheid en een slechte concentratie, werkt het geheugen niet optimaal
en is het schoolwerk niet af. De schoolresultaten zijn dan ook meestal een
stuk slechter dan voor de depressie. Het geen plezier in of angst hebben voor
de school is ook kenmerkend voor een stemmingsstoornis.
Leerlingen die depressief zijn uiten dit ook op school. Het gedrag in de klas
van een depressieve leerling verandert hierdoor. Het kan een docent opvallen,
wanneer een leerling hinderlijk gedrag vertoont. Het kan ook zo zijn dat het
gedrag van de leerling de
docent geeneens opvalt. Over het algemeen wordt er bij depressieve jongeren
gedacht
aan sombere jongeren. Maar dit hoeft niet het geval te zijn. Sommige
depressieve jongeren voelen zich zichtbaar futloos. Ze hebben geen puf meer
om iets te gaan doen. Ze liggen de hele dag op bed, maar rusten niet uit.
Vaak zorgen ze slecht voor zichzelf.
Sommige depressieve jongeren overschreeuwen zichzelf juist. Ze willen
iedereen laten zien dat het hun allemaal niets kan schelen. Ze kalken
graffiti op gebouwen om 'een daad te stellen', of ze hebben vast een grote
mond om niet door anderen op hun kop te worden gezeten.
Zo’n houding kan een teken zijn van een zogeheten ‘gemaskeerde depressie’.
Vooral als zulk gedrag lang blijft bestaan is er reden tot zorg.
Algemeen voorkomende kenmerken zijn rusteloosheid, snelle geïrriteerdheid en
eindeloos argumenteren en het oneens zijn met volwassenen en docenten.
Sommige depressieve jongeren vertonen moeilijk gedrag zoals agressiviteit,
diefstal, alcohol- en drugsmisbruik. Anderen trekken zich juist erg terug en
isoleren zich in de klas. Verder kan de leerling de langdurige droefheid
zichtbaar maken door het dragen van zwarte kleren, een voorkeur voor macabere
onderwerpen, literatuur of muziek. Droefheid kan zich ook uiten als
verveling, slaapproblemen (dit merk je indirect, wanneer een leerling in
slaap valt tijdens de les of moeite heeft om wakker te blijven), motivatieen energiegebrek. Doordat er verschillende vormen zijn van depressies en deze
niet allemaal dezelfde kenmerken hebben, zullen de bovengenoemde kenmerken
niet alle depressies typeren.
Sommige leerlingen kunnen hun bedrag wel benoemen, anderen niet. Het is niet
zo dat ze niet willen, ze kunnen gewoon niet uit die ‘somberheid’ komen.
De rol van de leraar
Ondanks het feit dat sinds tientallen jaren het besef is doorgebroken dat ook
kinderen een depressieve stemmingsstoornis kunnen hebben, komt het nog steeds
zeer regelmatig voor dat signalen van depressie niet door docenten worden
herkend. Ook zijn er nog nauwelijks manieren van aanpak voorhanden voor
opvoeders en docenten om kinderen met een depressie te helpen.
Het is natuurlijk ook niet verwonderlijk dat een docent niet op alle
problemen gespitst kan zijn. Een docent heeft toch al snel zo’n vijfentwintig
tot dertig leerlingen in de klas en in het voortgezet onderwijs heeft men
verschillende klassen, dus een veelvoud aan leerlingen.
Wanneer een kind niet erg storend is, maar zijn depressie juist uit met stil
en onopvallend gedrag, kan het al snel gebeuren dat dit gedrag als rustig en
kalm wordt geïnterpreteerd. Vaak worden deze leerlingen als ‘voorbeeldig’
bestempeld en blijft een depressie onopgemerkt. Zeker in het voortgezet
onderwijs lijkt de kans minder groot dat leerkrachten een depressie bij een
leerling opmerken, doordat ze ten eerste de leerling gemiddeld maar twee uur
in de week zien en ten tweede de leerling in de pubertijd komt. Als
leerlingen dan stil zijn, wordt het al snel afgedaan als kenmerken van de
pubertijd.
Bovendien zullen er bepaalde tekenen die op een depressie kunnen wijzen juist
voor een docent niet waarneembaar zijn. Van een geringe (of toegenomen)
eetlust of van slaapproblemen merk je op school immers maar weinig. Ook
zullen lang niet alle leerlingen hun problemen, angsten en verdriet op school
uiten, laat staan eventuele zelfmoordgedachten.
Toch is de leerkracht/ leerkrachten vaak de aangewezen persoon om de signalen
van een depressie bij een van zijn leerlingen op te merken. Het kind brengt
immers een groot gedeelte van de dag op school door en de docent kan het
gedrag van de leerling vergelijken met dat van klasgenoten. De docent heeft
tevens iets meer afstand tot de leerling, waardoor hij wat objectiever naar
hem kan kijken.
Het is heel belangrijk om bij leerlingen met problemen te kijken onder welke
omstandigheden die problemen zich voordoen. Mensen en dus ook docenten hebben
vaak erg de neiging om het gedrag dat ze van iemand zien als een
persoonlijkheidskenmerk te zien. Het effect van de omstandigheden en van de
rollen die iemand speelt, worden onderschat. Bij jezelf zie je goed hoe
omstandigheden invloed hebben op je gedrag in de klas: vermoeidheid,
problemen in je familie, enz. Je weet ook van jezelf dat je je anders
gedraagt in de klas, dat je daar een andere rol speelt, dan bijvoorbeeld
thuis. Bij anderen zie je die omstandigheden minder duidelijk. Daardoor ben
je geneigd het belang van de situatie te onderschatten. Steeds moet je
proberen onderscheid te maken tussen de waarneembare problematiek en de
oorzaak van de problemen.
Je kunt als docent de leerling gedurende een dag observeren. In het
voortgezet onderwijs kun je dit met meerder leerkrachten doen. Hierbij kun je
je beter beperken tot een observatievraag, bijvoorbeeld:
 Wat gaat er vooraf aan het probleemgedrag dat je vaak bij deze leerling
ziet?
 Hoe vaak zoekt de leerling contact met jou en waarvoor?
 Hoe verlopen de interacties tussen jou en de leerling?
 Hoe verlopen de interacties tussen de leerling en de andere leerlingen?
 Welke emoties signaleer je bij de leerling?
 Weet je wat er in de leerling omgaat?
 In welke situaties functioneert de leerling goed en ik welke niet?
Het is goed om een leerling te observeren, maar naast de observatievraag zijn
er een aantal depressiesignalen waar je op moet letten.
 De leerling kan snel gefrustreerd zijn en (veel) moeite hebben met het
opvangen van
tegenslagen. Hij is snel van slag en kan in tranen
uitbarsten wanneer iets niet lukt.
 De leerling heeft vaak klachten over met name hoofdpijn en buikpijn.
 De leerling is lusteloos, hangerig en kan in slaap vallen tijdens de les.








Concentratieproblemen: de leerling heeft er moeite mee zijn aandacht bij
de les te houden en is dingen weer snel vergeten.
De leerling heeft weinig tot geen vriendjes en wordt door de klasgenoten
niet of nauwelijks geaccepteerd. Hij zal zich vaak buitengesloten voelen.
De leerling toont in de regel weinig initiatief en zal zich (sterk) op de
achtergrond houden, ‘onzichtbaar’ maken, bij allerlei activiteiten in de
klas.
Een depressie komt vaak samen voor met een leer- en/ of gedragsstoornis,
bijvoorbeeld ADHD: bij kinderen die hieraan lijden moet je extra bedacht
zijn op tekenen van een depressie.
Verslechtering van de schoolprestaties.
Geen plezier in of angst voor school hebben. Dit kan resulteren in
schoolziek zijn of spijbelen.
Te laat op school komen. Dit kan veroorzaakt worden doordat de leerling
een hekel aan school heeft, door slaapproblemen of doordat de leerling
dwarsligt (zich afzet tegen de ouders).
Weinig interesse in schoolse zaken. Depressieve kinderen zien vaak het nut
van school niet in. Zij geloven niet dat hun ploeteren op school iets
nuttigs oplevert voor de toekomst. (‘Waarom zou ik me inspannen, ik haal
toch geen diploma’ of ‘Ik vind later toch geen baan.’)
Natuurlijk is het niet zo dat alle leerlingen die één of meer van dergelijke
symptomen vertonen depressief zijn, maar een aantal van deze symptomen bij
elkaar, gedurende eerdere weken waargenomen, moet eigenlijk toch wel een
lampje doen branden en in ieder geval leiden tot een nadere observatie van de
desbetreffende leerling. Een onopgemerkte depressie kan immers verergeren en
zo het leven van de leerling gedurende lange tijd grondig verstoren, terwijl
tijdige signalering en hulp zoeken dit zou kunnen voorkomen.
Gevolgen in de les (voor de medeleerlingen)
Leerlingen die depressief zijn, kunnen niet altijd op het begrip van
klasgenoten rekenen. Iemand die altijd vrolijk is geweest en nu somber of
futloos is, vertoont voor klasgenoten een onbegrijpelijk gedrag. Ook al
vertelt de leerling, waarom hij zich zo voelt (als hij zelf dit inzicht heeft
en zijn gevoel en gedrag kan verwoorden), wordt het door vrienden en
klasgenoten niet altijd begrepen. De leerling kan buitengesloten worden of
zelfs het slachtoffer van pesterijen worden. Jongeren die gedrag van een
ander niet (willen) begrijpen, kunnen hem daardoor gebruiken als zondebok.
Er zijn ook depressieve leerlingen die wel begrepen worden door vrienden en
wel met hun verhaal bij hen terechtkunnen. Omdat die vrienden de oorzaak wel
weten, zouden zij daardoor beter kunnen reageren op de leerling die
depressief is.
Het kan ook zijn dat die ene goede vriend of vriendin zelf zo betrokken raakt
bij deze ziekte, dat ze er in meegetrokken worden. Als jij als docent weet,
dat één van je leerlingen depressief is en je weet ook wie zijn deelgenoot
daarin is, zul je ook die persoon steun moeten geven.
Leerlingen zouden eigenlijk op de hoogte moeten zijn welke problemen er onder
jongeren en dus misschien wel in hun klas kunnen spelen. Als ze weten wat
voor problemen er zijn, hoe het kan ontstaan en hoe het leven en leren van
iemand kan beïnvloeden, kunnen ze het zelf misschien signaleren en/ of er
tenminste begrip voor op kunnen brengen.
Hulpverlening
Hulpverlening in klassenverband
Een kind is verplicht een groot deel van zijn leven op school door te
brengen. De leerling moet zich schikken naar de eisen die dag in dag uit aan
hem gesteld worden en dat zonder dat hij daar nu zelf veel invloed op kan
uitoefenen. Kinderen en jongeren zijn voor hun emotionele ontwikkeling nog
erg afhankelijk van de reacties van hun omgeving. De reacties van volwassenen
zijn erg belangrijk voor hen en beïnvloeden hun gedrag. Wanneer de jongere
aan de reacties van een volwassene merkt dat hij niet serieus genomen wordt,
kan hij aan zichzelf gaan twijfelen en wordt zijn onzekerheid versterkt. Al
zijn sterke en zwakke punten, al zijn falen en slagen is zichtbaar voor alle
anderen die op school aanwezig zijn, waarbij met name het oordeel van de
klasgenoten van cruciaal belang is.
Als docent ben je een belangrijk persoon in het leven van de leerling.
Docenten hebben vaak meer invloed in het leven van het kind dan ze zelf
beseffen en zijn daarom vaak de aangewezen persoon om het depressieve kind te
helpen. Het scheppen van een goede sfeer in de klas is daarbij van het
allergrootste belang. Het al dan niet geaccepteerd worden door de klasgenoten
is voor ieder kind belangrijk en zeker voor iemand die depressief is. Doordat
een depressief kind wellicht sociaal gezien wat minder vaardig is, niet zo
snel een weerwoord heeft en minder goed voor zichzelf kan opkomen, bestaat de
kans dat het kind extra plagerijen en afwijzend gedrag oproept en weer
versterkt door zijn eigen reacties. Op deze manier kunnen er geen goede
relaties tussen de leerling en zijn klasgenoten ontstaan. Door deze
afwijzingen krijgt de leerling een naar gevoel over zichzelf en kunnen
bepaalde depressieve gevoelens (‘ik ben eigenaardig, ik ben minder dan
anderen, niemand vindt mij aardig’) versterkt worden.
Een positief schoolklimaat kan veel bijdragen tot het welbevinden van de
leerling. Het is van het allergrootste belang dat een leerling zich op school
thuis voelt, geborgen en op zijn gemak voelt. Hij moet naar school kunnen
gaan in de wetenschap dat hij daar geaccepteerd wordt en veilig is, dat het
daar niet op zijn hoede hoeft te zijn voor medeleerlingen of bang hoeft te
zijn voor een bepaalde docent.
Niet alleen een schoolwerkplan of een leerlingvolgsysteem waarin precies
genoteerd wordt wanneer wat aan de orde moet komen en hoe ver iedere leerling
is met vaardigheden, is van belang voor het wel en wee van de leerling. Er
moet ook aandacht zijn voor zaken die niet direct de leerprestaties
betreffen, zaken die van belang zijn voor de sfeer op school.
(Hierbij moet wel je als docent wel rekening houden dat niet alle leerlingen
depressief zijn door zaken die met school te maken hebben. Leerlingen kunnen
ook depressief worden door gebeurtenissen die ze thuis, dus buiten
schooltijd, meemaken. Bijvoorbeeld de dood van een dierbaar iemand.)
Verder kun je als docent van een depressieve leerling rekening houden met een
aantal zaken die van belang kunnen zijn:
 Confronteer de leerling niet voortdurend met zijn falen.
Het is voor een leerling heel frustrerend te merken dat het ondanks zijn
inspanningen en zijn keiharde werken toch niet de resultaten behaalt die
hij bij anderen wel ziet. Ben opbouwend bij het maken van opmerkingen.
Probeer opmerkingen als ‘ben niet (zo)…’ of ‘doe niet (zo) …’ zoveel
mogelijk te vermijden. Angst, schaamte en vernedering gaan niet samen met
leren. Ze hebben slechts een korte termijneffect.
 Benadruk de dingen die wel goed gaan.
Door de leerling niet steeds te confronteren met de dingen die niet
lukken, maar door juist de nadruk te leggen op de dingen die wel goed gaan
(en zelfs als dat er maar heel weinig zijn, dan in ieder geval de
inspanning te belonen!), verhoog je het gevoel van eigenwaarde van de
leerling. Door de leerling positief te benaderen en te bemoedigen, geef je
hem zelfvertrouwen en maak je hem zelfstandig. Een positieve reactie geven
aan slechts enkele leerlingen heeft een positief effect op de hele klas.
Door meer te prijzen voor goed gedrag dan te straffen voor slecht gedrag,
veranderen leerlingen hun gedrag in positieve zin. Dit heeft als
neveneffect dat leerlingen die veel positieve feedback krijgen, door hun
klasgenoten positiever beoordeeld worden (het werkt statusverhogend). Dit
is dus uitstekend te gebruiken voor sommige depressieve kinderen: hun
sociale status kan wel wat opwaardering gebruiken.
 Maak gebruik van de sterke punten van de leerling.
 Door een beroep te doen op die dingen waar de leerling goed in is, kun je
het gevoel van eigenwaarde van het depressieve kind versterken. Iedere
leerling heeft immers zijn eigen kwaliteiten. Door het stimuleren van
groepswerk, waarbij het samenwerken en niet het concurreren voorop staat,
leren kinderen inzien dat ze elkaar nodig hebben en dat het handig is van
mekaars creativiteit en talenten gebruik te maken.
 Stel niet te hoge eisen aan de leerling.
 Wanneer een leerling het gevoel heeft voortdurend op z’ n tenen te moeten
lopen, zal hij steeds meer moeite hebben zich te motiveren. Hij krijgt
immers het gevoel van onmacht: ‘hoe hard ik ook werk, het is nooit goed
(genoeg)’. Door aan te sluiten bij wat ze wel kunnen, kunnen ze aan een
taak beginnen in de wetenschap dat het goed te doen is. Je kunt een
leerling met een taak op gang helpen door erbij te gaan zitten en een
stukje van het werk samen te doen.
 Ben consequent.
 Net als voor iedere andere leerling is het voor een depressieve leerling
erg belangrijk dat hij weet waar hij aan toe is. Wanneer hem de ene dag
iets wordt toegestaan dat de volgende dag verboden is, weet hij niet goed
wat hij daarmee aan moet. Wanneer een depressieve leerling wordt
geconfronteerd met een inconsequente aanpak zal hij nog sterker het gevoel
krijgen in een onzekere en onveilige wereld te leven, waardoor de
depressie kan toenemen.
 Bevorder het sociale functioneren van de leerling.




Leg niet alleen maar de nadruk op intellectuele prestaties. Bedenk
speciale klusjes voor de leerling, waardoor hij het gevoel krijgt
belangrijk te zijn, dat hij zich nuttig maakt en behulpzaam is.
Leg contact met de ouders.
Ouders en school hebben vaak een heel verschillend beeld van het kind. Als
docent moet je proberen de ouders te erkennen als experts met betrekking
tot hun eigen kind en moet je proberen de ouders serieus te nemen. Probeer
je voordeel te doen met hun kennis, zoek uit wat je hiervan ten goede kunt
laten komen aan de leerling.
Bespreek wat jij als docent kunt doen en wat de ouders zelf kunnen doen.
Praat met de leerling over zijn gevoelens.
Bij veel leerlingen, met name bij jongens, uiten verdriet en depressiviteit
zich niet zo duidelijk als verdriet, maar meer als jezelf slecht voelen,
verlies van interesse, snel geïrriteerd, een verminderde concentratie en
slechtere resultaten. Het is goed om eens met zo’n leerling te praten over
zijn gevoelens. (De leerling moet dit echter wel willen en er voor open
staan.) Dit praten houdt niet in dat je de verdrietigheid kunt wegnemen.
Het helpt al enorm als de leerling vertrouwen in je heeft, als hij op je
terug kan vallen en door jou gerustgesteld kan worden. Praat over je zorgen
met de ouders. (Dit hangt natuurlijk af van de leerling en de oorzaak van
de depressiviteit.) Duurt de verdrietigheid of depressiviteit te lang,
adviseer de ouders dan hulp te zoeken, in eerste instantie bij de huisarts.
Vergroot je algemene kennis over leer- en gedragsstoornissen.
Depressiviteit kan samen gaan met andere leer- en gedragsstoornissen. Als
de leerling depressief is geworden, doordat hij een leer- of
gedragsstoornis heeft en door een docent op een verkeerde manier is
aangepakt, zal de oplossing gevonden kunnen worden in de omgang van de
docent met de leerling omtrent de stoornis. Om goed met leerlingen met een
stoornis te kunnen omgaan, moet je meer weten van de achtergronden van de
stoornis.
Elke depressieve leerling heeft een andere oorzaak voor het depressief
worden. Er zijn dus verschillende aanpakken nodig en niet ieder bovengenoemd
punt is te gebruiken voor iedere leerling. Als de depressiviteit is
veroorzaakt door het verlies van iemand, heeft het
dus weinig zin om naar bijvoorbeeld het eerste punt te kijken, want dat is
dan niet van belang.
Als een leerling suïcidaal gedrag vertoont, is er een ander soort hulp nodig.
(Dit gebeurt niet in klassenverband.) Alle suïcidaal gedrag weerspiegelt
namelijk een roep om hulp en moet dus serieus genomen worden! Als je als
docent tekenen ontdekt van zelfmoordplannen, moet je de ouders op de hoogte
brengen en hulp inschakelen. Aangezien suïcidaal gedrag altijd een
alarmsignaal is van ernstige psychische nood, is behandeling dan ook altijd
noodzakelijk. Dit kan een behandeling door een psychotherapeut zijn, maar ook
een opname in een crisiscentrum of een jeugdpsychiatrische kliniek inhouden.
Daarnaast zijn er verschillende andere dingen die je kunt doen.
Een van de eerste dingen die je moet doen is nagaan of de leerling werkelijk
suïcidaal is. (Hier zou je onder andere de les voor kunnen gebruiken). Is dit
niet het geval dan zal hij het door jouw vragen ook niet worden. Loopt hij
wel met zelfmoordgedachten rond, dan kun je er het beste openlijk met hem
over praten. (Komt de leerling naar jou toe en jij kunt er niet over praten,
leg hem dit dan uit, geef de oorzaak en verwijs hem door.) Probeer niet
geschokt te reageren, maar probeer kalm te blijven. Kwaadheid en
geïrriteerdheid werken averechts. Leg uit dat de dood wel een heel
definitieve oplossing is en dat er geen weg terug is. Moedig hem aan
alternatieven te proberen, laat merken dat zelfmoord niet de enige uitweg is.
In de tweede plaats moet je de jongere geen kans te geven zijn
zelfmoordplannen uit te voeren. Probeer ervoor te zorgen dat er iemand bij
hem blijft, ook na schooltijd. Wanneer je veranderingen opmerkt die een
indicatie van suïcidaal gedrag kunnen zijn, moet je meteen actie ondernemen.
Verder is het heel belangrijk dat de desbetreffende leerling weet dat de
volwassenen op school en thuis zich ernstig bezorgd maken om zijn welzijn.
Onzeker reageren (of niet reageren) wordt door een depressieve of suïcidale
jongere nogal eens opgevat als onverschilligheid van de kant van de
volwassene en zal het gedrag kunnen versterken. Neem je taak niet te licht
op.
Voor scholen is het wellicht goed na te denken over een soort ‘draaiboek’.
Daarin kunnen zaken worden opgenomen als het aanstellen van een
vertrouwenspersoon, het instellen van procedures over het informeren van
ouders en het inschakelen van hulp. Ook het verstrekken van informatie aan
leerkrachten en overig personeel en niet te vergeten de leerlingen kan hierin
geregeld worden.
Een docent kan problemen signaleren, analyseren en benoemen. Hij kan de
leerling een test laten doen, waaruit blijkt of de leerling een dipje heeft
of dat er sprake is van een depressie. Deze test staat op het internet of is
te verkrijgen bij de GGD. In het foldertje van zwaarweer.nl staat een klein
testje. Leerlingen kunnen door middel van ‘eens’ of ‘oneens’ te krassen, zien
hoeveel zonnetjes en hoeveel onweerwolkjes ze hebben. Dezelfde test staat op
de internetpagina www.zwaarweer.nl. Op deze site staan antwoorden op de meest
gestelde vragen over depressies, tips, wetenswaardigheden.
Bij de GGD is foldermateriaal te halen, waarmee je de aandacht van de
leerlingen op deze ziekte kunt vestigen. Verder kun je adressen en
telefoonnummers van instellingen ter inzage ergens neerleggen. Je kunt zelf
als vertrouwenspersoon fungeren, maar je kunt een leerling ook doorsturen
naar de vertrouwenspersoon op school of de school- of huisarts.
Als je een leerling doorstuurt naar een arts of instelling is er sprake van
professionele hulp.
Professionele hulpverlening
Er zijn verschillende hulpverleners. Een daarvan is de huisarts.
Een goede huisarts probeert een sfeer van vertrouwen te scheppen. Een jongere
met stemmingsstoornissen heeft vaak geen zin om over zijn problemen te praten
en kan zich afwerend, dwars en negatief gedragen. Hij is vaak kwetsbaar, kan
heel weinig kritiek hebben en vat alles op als een aanval op zijn persoon. De
huisarts maakt met zijn optreden duidelijk dat hij helemaal achter de jongere
staat. Als de huisarts niet voldoende in gesprek kan komen met de jongere,
als de stemmingsstoornis ernstig is of als er in de loop van een aantal weken
geen verbetering optreedt, dan zal de huisarts doorverwijzen naar een
psychotherapeut of kinder- en jeugdpsychiater.
Bij de meeste jongeren met een ernstige stemmingsstoornis is een grondig
onderzoek door een psycholoog, orthopedagoog of psychiater noodzakelijk. Zo’n
onderzoek bestaat doorgaans uit meerdere zittingen, waarin gepraat wordt met
het kind en de ouders, en vaak ook met de andere gezinsleden. De onderzoeker
kan, met toestemming van de ouders, ook de huisarts, een docent of andere
voor het kind belangrijke personen om aanvullende informatie vragen. Er wordt
geluisterd naar de problemen en gezocht naar oplossingen.
De hulpverlener maakt gebruik van verschillende onderzoeksmethoden. Naast
gesprekken en tests kunnen ouders, docenten en anderen die veel contact met
het kind hebben, gevraagd worden een of meerdere vragenlijsten in te vullen
over het gedrag en de beleving van het kind. De psychologische tests die vaak
worden afgenomen, zijn niet alleen bedoeld om de diagnose ‘depressie’ te
stellen, maar ook om een breder beeld van het kind te krijgen. Als een kind
slecht presteert op school, kan dit met depressiviteit samenhangen. Een test
om de intellectuele capaciteiten van een kind te onderzoeken, kan dan
nuttige informatie geven. Andere tests kunnen wat meer inzicht geven op
eventuele aandachtsstoornissen en op de onderwerpen waarmee het kind zich
bezighoudt of waarover het zich zorgen maakt.
Er zijn verschillende manieren om een stemmingsstoornis te behandelen. De
meest voorkomende zijn psychotherapie en behandeling met medicijnen.
Met psychotherapie leren de jongeren hun eigen gevoelens en problemen beter
te begrijpen, ze kunnen leren hoe ze op een andere manier om kunnen gaan met
moeilijke situaties.
Er zijn vier hoofdrichtingen voor therapieën. Dit zijn de inzichtgevende
therapie, de gedragstherapie en de cognitieve therapie en gezinstherapie.
De inzichtgevende therapie is gericht op het zich bewust worden van en het
leren begrijpen van de problemen die tot een depressieve stemming en
depressief gedrag hebben geleid.
Een gedragstherapie is vooral gericht op gedragsverandering. De therapeut wil
de jongere effectieve en gewenste gedragingen aanleren of niet-effectieve,
ongewenste gedragingen afleren. Ook kan gedragstherapie gebruikt worden om
bepaalde angsten te verminderen. Zodra er bij een gedragstherapie ook naar
het ‘denken’ van een jongere wordt gekeken, wordt het een cognitieve
(gedrags)therapie genoemd. Bij cognitieve therapie gaat men er van uit dat
‘verkeerd denken’ bijdraagt aan stemmingsproblemen. Een therapie die
hieronder valt, is de RET. (Rationeel Emotieve Therapie). Deze therapie is
bedoeld om jongeren inzicht te verschaffen in het ABC-model en hun
irrationele gedachten en denkwijzen.
Een gezinstherapeut gaat ervan uit dat het probleem van een kind vaak een
gevolg is van hoe gezinsleden met elkaar omgaan en van de problemen die er
binnen een gezin zijn.
Als een kind of een jongere een ernstige stemmingsstoornis heeft, is een
behandeling in de vorm van psychotherapie meestal de eerste keuze. Als er een
duidelijk aanwijsbare oorzaak voor de stemmingsstoornis is, zoals een trauma
of een handicap, kan een therapeut de jongere helpen om op een gezonde manier
te leren omgaan met zijn probleem. Er kunnen ook goede redenen zijn om, naast
de therapie, medicijnen voor te schrijven. Soms moet er direct wat gebeuren,
kan er niet gewacht worden tot de therapie begint te helpen. Door het
voorschrijven van bijvoorbeeld antidepressiva (bij een depressie of een
dysthyme stoornis) of van Lithium (bij een bipolaire stoornis) kan men vaak
in korte tijd een snelle verbetering van de stemming bereiken. Dat betekent
dat de kwaliteit van het leven verbetert: ze hebben weer meer zin in leuke
dingen, meer energie, meer plezier. Door die verbeterde stemming, de vergrote
energie en de toegenomen zin om te praten heeft een therapie dan vaak ook
meer effect.
Oorzaken
De mogelijkheid dat kinderen en adolescenten een depressieve stoornis kunnen
ontwikkelen is tot de jaren zestig ontkent. Inmiddels heeft vijfentwintig
jaar onderzoek bewezen dat depressieve stoornissen bij kinderen en
adolescenten voorkomen.
Het is moeilijk een adequate beschrijving te geven van het ontstaansproces
van depressie bij kinderen en adolescenten. Er zijn inmiddels wel
risicofactoren van depressies vastgesteld, maar de relatieve bijdragen van
elk factor in het causale proces
is nog onduidelijk. Talloze studies hebben aangetoond dat depressie meer
voorkomt in gezinnen van depressieve patiënten. Het is niet duidelijk of dit
wijst op genetische of omgevingsfactoren. Dat depressies in bepaalde families
voorkomen kan bepaald zijn door genetische of psychosociale factoren
(opvoedingsstijl, misbruik, nadelig life events).
Risicogroepen
Het is moeilijk een goede beschrijving te geven van de risicofactoren die het
ontstaan van depressies tot gevolg hebben. Er zijn enkele risico factoren
vastgesteld, alhoewel het niet duidelijk is wat de bijdrage van iedere factor
is bij het ontstaan van een depressie. Uit onderzoek blijkt dat belangrijke
factoren voor het ontstaan van depressieve gevoelens liggen in: weinig
plezierige activiteiten ondernemen, negatief denken, een verstoorde
zelfcontrole, weinig sociale en/ of probleemoplossingvaardigheden hebben en
het ontbreken van sociale steun en zelfwaardering. Diverse risico factoren
zoals stresserende gebeurtenissen en het ontbreken van sociale steun kunnen
zowel een causale rol spelen als een gevolg zijn van depressie.
Onderzoek heeft aangetoond dat jongeren met een verhoogd niveau van
depressieve klachten of symptomen risico lopen en depressieve stoornis te
ontwikkelen. Ook kinderen en jongeren die eenmaal een depressieve stoornis
gehad hebben, lopen een groter risico op het ontwikkelen van een nieuwe
depressie op latere leeftijd. Daarnaast kan een eenmaal gevormde depressie
een zelfonderhoudend effect hebben.
Depressiepreventie
Een veel gebruikte preventieve interventie, gebaseerd op een Amerikaans
cursus, is de “Omgaan met depressiecursus”. Onderzoek naar de effecten van de
cursus leert dat bij 80% van de deelnemers na de cursus geen sprake meer
was van depressie. Op lange termijn blijkt 46% van deze groep blijvend
herstel.
Slot
Op het terrein van depressie preventie moet nog verder onderzoek gedaan
worden en moeten interventies verder ontwikkeld worden. Met name van jonge
kinderen is er geen aanbod. Bij het ontwikkelen van programma’s zou vooral
aandacht moeten zijn voor diverse risicogroepen.
Download