De woordsoorten Herhalingsles bij de zelfstudiebundel Villa da Vinci – Nederlands 4 – 2016-2017 Meer weten? Voor wie graag meer achtergrond krijgt over de woordsoorten, hier enkele online bronnen: http://wp.digischool.nl/nederlands/home/taalkundig-ontledenwoordsoorten/ : een vlot verteld ‘verhaal’ over taalkundig ontleden http://ans.ruhosting.nl/e-ans/01/03/body.html : kort overzicht van de woordsoorten. Elke woordsoort wordt op de vervolgpagina’s in detail uitgewerkt. http://leestrainer.nl/woordbenoemen/deel4/oefening.htm : oefeningen http://leestrainer.nl/woordbenoemen/deel5/oefening.htm: oefeningen 1. Het werkwoord Persoonsvorm – voltooid deelwoord Transitief of intransitief? Zelfstandig werkwoord – hulpwerkwoord - koppelwerkwoord Werkwoorden We moeten onze camera’s verbergen. Moeten is in deze zin de ______________________. Moeten is een ___________werkwoord. Verbergen is in deze zin het _______________________. Verbergen is een _________________ werkwoord. Verbergen is een _________________ werkwoord. Werkwoorden We moeten onze camera’s verbergen. Moeten is in deze zin de persoonsvorm (PV). Moeten is een hulpwerkwoord. Verbergen is in deze zin het hoofdwerkwoord. Verbergen is een zelfstandig werkwoord. Verbergen is een transitief werkwoord. Werkwoorden We hebben onze camera’s verborgen. Hebben is in deze zin de ______________________. Hebben is een ___________werkwoord. Verborgen is een ______________________________ . Verbergen is in deze zin het hoofdwerkwoord. Verbergen is een zelfstandig werkwoord. Verbergen is een ___________________________ werkwoord. Werkwoorden We hebben onze camera’s verborgen. Hebben is in deze zin de persoonsvorm. Hebben is een hulpwerkwoord. Verborgen is een voltooid deelwoord. Verbergen is in deze zin het hoofdwerkwoord. Verbergen is een zelfstandig werkwoord. Verbergen is een transitief werkwoord. Werkwoorden De camera’s zijn nu uit het zicht. Zijn is in deze zin de __________________________ . Zijn is in deze zin een _______________werkwoord. Het _______________________ bij ‘zijn’ is ‘uit het zicht’. Werkwoorden De camera’s zijn nu uit het zicht. Zijn is in deze zin de persoonsvorm. Zijn is in deze zin een koppelwerkwoord. Het predicaat bij ‘zijn’ is ‘uit het zicht’. Werkwoorden De camera’s zijn altijd uit het zicht geweest. Zijn is in deze zin de __________________________ . Zijn is in deze zin een _______________werkwoord. Het voltooid deelwoord ‘geweest’ is een ___________werkwoord. ‘Zijn’ is transitief / intransitief. Een ander woord voor (in)transitief is (on)____________________ . Werkwoorden De camera’s zijn altijd uit het zicht geweest. Zijn is in deze zin de persoonsvorm. ‘Zijn’ is in deze zin een hulpwerkwoord. Het voltooid deelwoord ‘geweest’ is een koppelwerkwoord. ‘Zijn’ is transitief / intransitief. Een ander woord voor (in)transitief is (on)overgankelijk . Alle koppelwerkwoorden zijn intransitief: ze hebben geen lijdend voorwerp, maar een predicaat. Werkwoorden Wat is een zelfstandig werkwoord? Geef een voorbeeld. Wat zijn koppelwerkwoorden? Welke koppelwerkwoorden kent het Nederlands? Wat zijn hulpwerkwoorden? Welke hulpwerkwoorden kent het Nederlands? Werkwoorden Zelfstandige werkwoorden: staan op zich, hebben niet per se een aanvulling nodig. bv. Ruben luistert (naar de uitleg). Bram zwijgt (eventjes). Ik kwam (naar (je niet zo goed). huis). Je voelt Koppelwerkwoorden: koppelen zinsdelen aan elkaar Welke koppelwerkwoorden kent het Nederlands? Zijn, worden, schijnen, lijken, blijken, blijven (hebben de betekenis ‘=‘ of ‘≈’) Hulpwerkwoorden: helpen andere werkwoorden vervoegen Welke hulpwerkwoorden kent het Nederlands? Hebben, zijn, worden, zullen, moeten, kunnen, willen, moeten, mogen, gaan. Hebben en zijn + VD De andere + infinitief Werkwoorden De leerlingen antwoordden op alle vragen. ‘Antwoorden’ is een ZWW/HWW/KWW. ‘Antwoorden’ is transitief / intransitief. Werkwoorden De leerlingen antwoordden op alle vragen. ‘Antwoorden’ is een ZWW. ‘Antwoorden’ is intransitief. Vergelijk: De leerlingen beantwoordden alle vragen. => ‘beantwoorden’ is transitief (met als lijdend voorwerp ‘alle vragen’). Met het prefix ‘be-’ kun je heel wat intransitieve werkwoorden transitief maken (naar iets kijken => iets bekijken; op iets doelen => iets bedoelen; enz.) Werkwoorden 1. De kwestie van de werkwoorden is na deze uitleg duidelijk voor iedereen. 2. Alle vragen zijn nu beantwoord. 3. Alle leerlingen waren gisteren om 10.05 uur op de speelplaats. 4. De minister zei dat ze over de staking erg ontevreden was. 5. Zal iedereen morgenochtend op tijd klaar zijn? 1. HWW – KWW – ZWW 2. HWW – KWW - ZWW 3. HWW – KWW - ZWW 4. HWW – KWW - ZWW 5. HWW – KWW - ZWW 6. HWW – KWW - ZWW Werkwoorden 1. De kwestie van de werkwoorden is na deze uitleg duidelijk voor iedereen. 2. Alle vragen zijn nu beantwoord. 3. Alle leerlingen waren gisteren om 10.05 uur op de speelplaats. 4. De minister zei dat ze over de staking erg ontevreden was. 5. Zal iedereen morgenochtend op tijd klaar zijn? 1. KWW 2. HWW (predicaat: duidelijk voor iedereen) (VD: beantwoord) 3. ZWW (zijn = zich bevinden) 4. KWW (predicaat = ontevreden) 5. KWW (predicaat = klaar) 2. Het zelfstandig naamwoord (substantief) Geslacht en getal Verkleinwoord en meervoud Soortnamen en eigennamen Het zelfstandig naamwoord Wat? Hoe herken je een zelfstandig naamwoord? Wat is het verschil tussen een soortnaam en een eigennaam? Zijn de volgende zinnen juist? “Joepie, de onze hebben gewonnen!” “Welke luidsprekers ik wil? De beste, natuurlijk.” “In maart gaan we met de klas naar lucca.” 3. Het lidwoord Bepaald of onbepaald 4. Het bijvoeglijk naamwoord (adjectief) Attributief en predicatief gebruik Verbuiging (≠ vervoeging!) Trappen van vergelijking Attributief of predicatief? De baldadige leerling kreeg een opmerking van de geërgerde directeur. De leerling werd daardoor nog baldadiger. “Je bent streng, Leermeester”, zei de jonge boeddhist. “Je bent een strenge leermeester”, zei de jonge boeddhist. Welke adjectieven in de bovenstaande zinnen zijn - Attributief (als attribuut) gebruikt? - Predicatief (als predicaat) gebruikt? Attributief of predicatief? De baldadige leerling kreeg een opmerking van de geërgerde directeur. De leerling werd daardoor nog baldadiger. “Je bent streng, Leermeester”, zei de jonge boeddhist. “Je bent een strenge leermeester”, zei de jonge boeddhist. Welke adjectieven in de bovenstaande zinnen zijn - Attributief (als attribuut) gebruikt? => groen : staat voor het substantief - Predicatief (als predicaat) gebruikt? => rood : als predicaat, dus na een koppelwerkwoord Verbuiging : wanneer krijgt een(attributief gebruikt) adjectief een uitgangs-e? ALGEMENE REGEL Bij meervoudsvormen : altijd De gevolmachtigde ministers ; bizarre gedragingen Verwende jongens!; de verwende jongens Bij enkelvoudsvormen Bij de-woorden : altijd Verwende jongen!; de verwende jongen Bij het-woorden : alleen als het lidwoord ‘het’ is Bv. Verwend meisje! ; een verwend meisje ; het verwende meisje Verbuiging : wanneer krijgt een(attributief gebruikt) adjectief een uitgangs-e? UITZONDERINGEN: de eind -e wordt weggelaten: (1) bij een aantal officiële titels, die een functie, een beroep of een instelling aanduiden: de gevolmachtigd minister – een sociaal werkster - de toeziend voogd – het Vlaams Parlement – ‘t Schoon Verdiep – de financieel expert (2) als je iets zegt over de waarde, de kwaliteit van een persoon (met ‘een’): een eerlijk man - een groot schrijver - een goed mens Een knappe schilder is dus niet altijd een knap schilder! (3) als het adjectief eindigt op een klinker of op -en: een blanco chèque - een gouden horloge - prima resultaten Verbuiging : wanneer krijgt een adjectief een uitgangs-s? Antwoord: in verbindingen met iets, veel, weinig, allerlei, niets Iets moois; weinig interessants; niets nieuws onder zon; Dat voorspelt niet veel goeds Behalve wanneer het adjectief op een sisklank eindigt. Doe eens iets praktisch. Verbuiging : wanneer krijgt een adjectief een uitgangs-en? Antwoord: wanneer het (1) een meervoudsvorm is die (2) zelfstandig gebruikt wordt en 3) naar personen verwijst. Voorbeelden: De laatsten zullen de eersten zijn. “Maar weinigen beseffen hoe eenvoudig grammatica eigenlijk is”, zuchtte de leraar. Geef mij de grootsten. (bv. basketbalspelers) ≠ Geef mij de grootste. Let op: Ik ken enkele arme ongeletterden. (=> arme is bijvoeglijk naamwoord en krijgt dus geen -n) (bv. appels) Trappen van vergelijking • Stellende trap (positief) – vergrotende trap (comparatief) – overtreffende trap (superlatief) • Als of dan? => zie bundel! • Groter dan ik / dan mij Even groot als ik / mij => zie bundel! Trappen van vergelijking: drie aandachtspunten (1) en (2) • “Ik kus mijn vriendje vaker als/dan jij / jou, en zo hoort het ook!” zei het meisje tegen haar jaloerse vriendin. • “Goh,” antwoordde deze, “ik zou willen dat ik mijn vriendje even vaak kon kussen als/dan jij het jouwe.” (3) • Een villa is luxueuzer dan een gewoon huis. • Als je het mij vraagt, is die villa meer luxueus dan comfortabel. 5. Het bijwoord Herkennen! Het bijwoord Het bijwoord 6. Het voornaamwoord De verschillende soorten kennen en herkennen! Persoonlijk voornaamwoord Wederkerend voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Vragend voornaamwoord Heeft geen antecedent ( betrekkelijk voornaamwoord) Vragend voornaamwoord of bijwoord? Onbepaald voornaamwoord 10. Tussenwerpsels (als uitsmijter) Er bestaat nog een tiende woordsoort (geen leerstof voor de toets): het tussenwerpsel. Voorbeelden van tussenwerpsels zijn: bah, hé, verdomme, foei, joepie. Hoor, zeg, psst, waf ‘dag’ (in: ‘Dag, ventje!’), dààg Tussenwerpsels zijn dus meestal kreten of uitroepen, die vaak op zichzelf staan. Welke tussenwerpsels staan in deze zin? Poeh, wat ben ik die woordsoorten beu, zeg! Antwoord: Poeh, wat ben ik die woordsoorten beu, zeg! 7. Het telwoord Bepaald of onbepaald? Hoofdtelwoord of rangtelwoord? Het telwoord Bepaald / onbepaald? Hoofdtelwoord / rangtelwoord? 8. Het voorzetsel Herkennen! Voorzetsels Trucje: “… de kooi” Achterzetsel: Toen hij de berg op kroop, schaafde hij zijn huid. Scheidbaar voorzetsel: bv. doorheen: We reden in 10 minuten door de tunnel heen. Voorzetseluitdrukkingen, bv. met medeweten van 9. Het voegwoord Nevenschikkend - onderschikkend Het voegwoord Een voegwoord verbindt zinnen (‘voegt’ zinnen aan elkaar). Nevenschikkend : hoofdzin + hoofdzin en, of, maar, want, dus Onderschikkend : hoofdzin + bijzin (ondergeschikte zin)