365 Late Middeleeuwen (1200-1543) Middeleeuwse steden _ Hans van Hall Dwergsteden In de typologie van Stoob zijn ‘dwergsteden’ vergelijkbaar met de kleine steden uit de voorafgaande periode. Maar de ontwikkelingsmogelijkheden waren nu beperkt tot kleinere landsheerlijkheden in versplinterde territoria, omdat de grotere en aanzienlijker landsheerlijkheden inmiddels overbezet waren met stedelijke netwerken. Dwergsteden verschilden van kleine steden door een zwakkere versterking, een eenvoudiger structuur van de stedelijke organen en verminderde economische en marktfuncties, terwijl de landsheren een groeiende bestuurlijke en financiële invloed uitoefenden. Daarin ligt de samenhang met de twee andere categorieën uit de Late Middeleeuwen, de Minderstädte en de kwijnende steden. In de huidige provincie Limburg kunnen Gennep en Valkenburg tot de categorie van de dwergsteden worden gerekend. Gennep In 1361 werd Gennep oppidum genoemd. Tien jaar later werden reeds bestaande stedelijke rechten bevestigd tegenover de poorters of burgers. Eveneens in 1371 werd een schepenbank vermeld. Deze was in afwijking van andere steden binnen de huidige provincie Limburg niet bevoegd tot de hoge rechtspraak, dat wil zeggen het berechten van misdaden die aan lijf of lid gingen. Voor het overige moeten de rechterlijke, regelgevende en bestuurlijke taken vergelijkbaar zijn geweest. Zeker vanaf het midden van de vijftiende eeuw werd er gediversifieerd in functies en was er ook sprake van burgemeesters en een raad. Een ‘stat scepen zegel’ is niet eerder dan uit die tijd bekend. In dezelfde periode kwam Gennep in bezit van de hertogen van Kleef. Het kende toen een eigen maat en de positie als overslagplaats werd vermoedelijk door hen bevorderd. Ambachtsgilden waren er pas aantoonbaar ver na de Middeleeuwen. Eerdere aanspraken van de hertogen van Gelre op Gennep verklaren mogelijk waarom de stedelijke rechten gebaseerd waren op de stadsrechten van Gelre. [8] Het lijkt aannemelijk dat militair-strategische doeleinden bij de stadswording van Gennep een aanzienlijke rol hebben gespeeld, gezien de ligging in een regio waarin Gelderse, Brabantse en Kleefse aspiraties conflicteerden. Gennep was voor het einde van de Middeleeuwen geheel ommuurd. Op grond van de late stedelijke ontwikkeling is Gennep vermoedelijk te kwalificeren als kleine stad of eerder nog dwergstad. Mede op grond van de betrekkelijk late sporen van de activiteiten van een schepenbank kan de ontplooiing niet veel eerder hebben plaatsgehad.14 [6] Nieuwstadt.Tranchotkaart, begin negentiende eeuw. RHCL, GAM K 761-12. [7] Echt. Jacob van Deventer. RHCL, RAL KP 104. 366 Limburg. Een geschiedenis Deel 1 _ tot 1500 [8] Gennep. Claes Jansz Visscher,1665. RHCL, GAM 243. Valkenburg De stedelijke ontwikkeling van Valkenburg kan omstreeks 1281 zijn ingezet toen Valkenburg als oppidum werd aangeduid en tot zelfstandige parochie werd verheven, mogelijk onder bemoeienis van Walram van Valkenburg en Monschau. Het proces van stadswording zal zich hebben uitgestrekt over meerdere decennia. De oudst bekende vermelding van de schepenbank dateert uit 1330 en vrijwel gelijktijdig werd Valkenburg ook stad genoemd. De schepenbank had in elk geval later een centrale functie binnen het land van Valkenburg. Van de rechterlijke, regelgevende en bestuurlijke taken van de schepenbank, waarvan sedert 1373 een zegel bekend is, moeten vóór 1452 functies zijn toebedeeld aan andere organen zoals burgemeesters. Valkenburg speelde een zekere rol in de Staten van de Landen van Overmaze. [9] De stad, die een van vóór 1122 daterende hoogteburcht mede omsloot en tevens als voorburcht moet zijn bedoeld, kende in het midden van de vijftiende eeuw een ommuring. Voordien was dat ook al het ge- val toen de stad vermoedelijk een kleiner gebied omvatte. Uit het midden van de vijftiende eeuw dateren ook spaarzame sporen van enige economische bedrijvigheid, zoals beroependifferentiatie en stedelijke inkomsten uit tol- en weggelden. Van de organisatie van beroepsgroepen in ambachtsgilden onder de later burgers genoemde inwoners is geen sprake. Stoob wijst erop dat dwergsteden in de Late Middeleeuwen met name tot ontwikkeling kwamen in gebieden waar een sterke territoriale verbrokkeling heerste. De stedelijke nederzetting Valkenburg lijkt een typisch voorbeeld daarvan. Binnen een kleine landsheerlijkheid beheerste deze dwergstad de Geulovergang van de belangrijke landverkeersweg van Vlaanderen via Maastricht naar het Rijnland. De stedelijke ontwikkeling van de plaats was, in combinatie met de burcht, voor de heren van Valkenburg van militair-strategisch belang. Valkenburg vormde een schakel in hun machtspolitiek tegenover de grote naburige landsheerlijkheden. Aan die ambitie kwam in de tweede 367 Late Middeleeuwen (1200-1543) Middeleeuwse steden _ Hans van Hall helft van de veertiende eeuw een einde, toen het machtige hertogdom Brabant het land van Valkenburg opslokte.15 Minderstädte In de typologie van Stoob is de aanduiding Minderstadt gereserveerd voor uitsluitend in de Late Middeleeuwen voorkomende stedelijke nederzettingen, waarvoor de landsheer weloverwogen een mindere stedelijke status beoogde dan de steden voordien kenden. In de bronnen zijn ze daarom aangeduid met een eigen term: ‘vrijheid’, ‘wigbold’, ‘Tal’ en ‘markt’. Hiervoor bedacht Stoob de verzamelterm Minderstadt. Deze Minderstädte waren, naar hun rechten te oordelen, volledig gelijkwaardig aan de dwergsteden uit dezelfde tijd. De Minderstadt was echter bij uitstek een politiek instrument in de territoriale politiek van de landsheer. Hij verleende zoveel privileges als voor de economische en bestuurlijke ontplooiing van zijn territoir noodzakelijk was, maar géén die zijn invloed op termijn zouden kunnen beteugelen. Emancipatorische tendensen, zoals deze zich bij de eerder genoemde stadsvormen steeds weer manifesteerden, moesten worden voorkomen. Binnen de grenzen van de huidige provincie Limburg kunnen plaatsen als Sint-Pieter, Eijsden, Heerlen en Weert als zodanig worden beschouwd. Sint Pieter In 1248 verleende de Luikse prins-bisschop Henricus III van Gelre stedelijke rechten aan Sint Pieter zoals de Maastrichtse burgers die kenden. Bij deze gelegenheid moet ook een schepenbank met rechtsprekende, regelgevende en bestuurlijke bevoegdheden zijn ingesteld. Van een bevestiging van bestaande rechten was geen sprake. Waarschijnlijk vervulde de verlening van rechten in de eerste plaats een functie in de machtspolitiek van de prins-bisschop. Het opidum Sint Pieter zou dan als steunpunt hebben moeten dienen direct voor de poorten van Maastricht. In deze stad moest de prins-bisschop sinds het begin van de eeuw de macht delen met de Brabantse hertog, met wiens tomeloze ambities hij sindsdien voortdurend werd geconfronteerd. In 1420 werden ook andere stedelijke organen ingericht die enige gelijkenis met die in Maastricht vertoonden. Mogelijk zijn ze vroeger te dateren. Een bewaard zegelstempel van de magistratus kan zeer oud zijn. Eveneens in 1420 werd onder de inwoners, die later poorters of burgers werden genoemd, de organisatie van beroepsgroepen geregeld, die hier net als in Maastricht ambachten werden genoemd. Andere blijken van economische ontplooiing waren ook ruim vertegenwoordigd. [10] [9] Valkenburg. Jacob van Deventer. RHCL, RAL KP 98. [10] Sint Pieter. Tranchotkaart, begin negentiende eeuw. RHCL, GAM K 761-02. 368 Limburg. Een geschiedenis Deel 1 _ tot 1500 De nederzetting, die na 1248 meestal als vrijheid werd aangeduid en mogelijk planmatig was aangelegd, was in elk geval in later tijd versterkt en (gedeeltelijk?) ommuurd, maar werd ook vaak verwoest. Sint Pieter kan gelden als een duidelijk voorbeeld van een Minderstadt in de regio, een stedelijke nederzetting bedoeld om de op territoriale machtsvorming gerichte politiek van de prins-bisschop kracht bij te zetten. Het betreft een vroeg voorbeeld, duidelijk van voor de periode waarin Stoob deze stedelijke vorm plaatst. Tegen het einde van de Middeleeuwen werd Sint Pieter steeds meer verdrongen door Maastricht, ook in letterlijke zin. Uitdijende vestingwerken van die stad, maar ook de succesvolle economische concurrentie door de Maastrichtse ambachtsorganisaties waren daaraan debet.16 regelgevend en bestuurlijk gebied waren blijvend geconcentreerd in de schepenbank, die overigens ook een groot landelijk gebied bestreek. In velerlei opzicht volgde de Eijsdense schepenbank de Luikse stedelijke praktijk. Schepenen hechtten bijvoorbeeld hun particuliere zegels aan akten. Een schepenbankszegel werd pas in 1571 ingevoerd. In economisch opzicht waren voor de poorters, later ook burgers genoemd, handel en scheepvaart van Noord-Frankrijk tot in Holland van belang. Ook had de omwalde en omgrachte, planmatig opgezette vrijheid een regionale marktfunctie. Ambachtsgilden werden niet aangetroffen. [11] De vrijheid Eijsden lijkt een typisch voorbeeld van een Minderstadt. In de tijd dat de stedelijke ontwikkeling van Eijsden plaatsvond, verloor de Luikse prins-bisschop steeds meer de greep op de bestaande steden in zijn land. Inspanningen om plaatsen aan zich te binden door de verlening van rechten die anders waren dan die van de bestaande steden, liggen dan voor de hand. Daarin is een parallel te zien met Sint Pieter. Kenmerkend daarvoor zijn de uitdrukkelijk andere benaming (‘vrijheid’ in plaats van ‘stad’) en de toekenning van rechten die wel de economische ontwikkeling en de vestiging van vreemdelingen stimuleerden, maar niet de macht van de landsheer bedreigden. Ook dat laatste lijkt in Eijsden het geval.17 Eijsden [11] Eijsden. Tranchotkaart, begin negentiende eeuw. RHCL, GAM K 761-02. Vermoedelijk rond 1285 begon onder invloed van de prins-bisschop van Luik in het aan de Maas gelegen Eijsden een op Luiks recht gebaseerde stedelijke ontwikkeling. Deze kreeg in 1321 een krachtige impuls. Veel van het vooral gewoonterechtelijk bepaalde recht werd toen vastgelegd in het zogenaamde vrijheidsboek. Uit dezelfde tijd dateert ook de eerste bekende vermelding van de schepenbank en de bouw van de kerk in de sedertdien consequent als ‘vrijheid’ aangeduide nederzetting. De taken op rechterlijk, Heerlen De vermelding van een ‘opidum de Heerle’ in 1318, bewoond door soldaten en andere inwoners, tegelijkertijd met het opidum Sittard, dat toen al lang een stedelijke nederzetting was, doet vermoeden dat Heerlen vóór 1318 een vergelijkbare ontwikkeling doormaakte. Mogelijk heeft de hertog van Brabant een rol gespeeld, gezien diens sedert 1244 telkens terugkerende machtsuitoefening in Heerlen. De in 1334 vermelde schepenbank met rechtsprekende, regelgevende en bestuurlijke bevoegdheden was ook competent voor een groot gebied buiten de vrijheid en had een centrale functie voor een aantal zogenoemde onderbanken. De omvang van de nederzetting, die na 1318 steeds vrijheid en nooit stad werd genoemd, was zo gering dat er voor economische bedrijvigheid waarschijnlijk alleen plaats was in het veel vaker vermelde dorp dat de vrijheid omsloot. De ommuurde en van een fort voorziene vrijheid gold als toevluchtsoord. Stedelijke kenmerken waren vooral tot het militaire aspect te herleiden. Ambachtsorganisaties waren er niet. Illustratief voor de beperkte betekenis van de vrijheid is wellicht dat het in 1364 genoemde ‘dorpszeghel van Herle’ als schepenbankszegel fungeerde. [12]