NEURON-SPECIFIEK ENOLASE DE MOLECULE Het Neuron-Specifiek Enolase (NSE) behoort tot de enolasen, een groep enzymen die fylogenetisch sterk geconserveerd is, en een centrale rol speelt bij de glycolyse. De enolasen worden gevormd door dimerisatie van drie soorten subeenheden: alpha, beta en gamma. Op die manier onderscheidt men drie enolase isoënzymen: niet-neuronale enolase (met de combinatie alpha-alpha), spier-specifieke enolase (met de combinaties alpha-beta en beta-beta) en neuronspecifieke enolase (met de combinaties alpha-gamma en gamma-gamma). NSE is een isoënzym met zure eigenschappen, en bezit een moleculair gewicht van 80 kD. NSE bevindt zich in normale omstandigheden in neuronen en in cellen die afkomstig zijn van de embryonale neurale lijsten. Deze cellen komen verspreid in het organisme voor: in de schildklier, het bijniermerg, de pancreas en de hypofyse. Zij behoren tot het neuroendocrien systeem, en worden ook APUD cellen genoemd. NSE wordt ten slotte ook aangetroffen in erythrocyten, thrombocyten en (in geringe concentraties) in leukocyten. Hieruit volgt dat hemolyse de interpretatie van een NSE resultaat sterk bemoeilijkt. NSE bezit niet alleen intracellulair een enzymatische functie bij het verbruik van glucose, maar kan zich ook extracellulair op bindingsplaatsen van de celmembraan vasthechten, waardoor zenuwcellen (ook de fotoreceptoren in de retina) tegen afsterving beschermd worden. Dit laatste fenomeen noemt men het neurotroop/neuroprotectief effect van NSE. © L ABO N UYTINCK TO E PA S S I N G S G E B I E D Het referentiegebied in serum reikt tot 12.5 ng/ml. De concentratie van neuron-specifiek enolase (NSE) is verhoogd bij patiënten die drager zijn van tumoren van neuro-endocriene oorsprong, ook wel APUDomen genoemd. Zo is NSE de merker bij uitstek voor kleincellige longcarcinomen (small cell lung carcinoma, SCLC). Hoewel van geringe waarde voor screening, is NSE een nuttige parameter voor de therapeutische opvolging van SCLC patiënten. Gewoonlijk stijgt NSE gedurende de eerste 3 dagen van de behandeling. Dit tijdelijk fenomeen zou berusten op cytolyse, en wordt door sommigen beschouwd als een aanwijzing voor therapeutisch succes. Nadien wordt NSE om de 6 weken in het bloed bepaald, om mogelijke recidieven te anticiperen. Stijgingen van de NSE concentratie gaan de recidieven 2 tot 12 weken vooraf. Enkele gevallen van niet-kleincellig longcarcinoom waarbij NSE eveneens verhoogd was, zijn eveneens beschreven. Mogelijks betreft het hier gemengde tumoren (SCLC en NSCLC). Benigne longaandoeningen (alsmede roken) beïnvloeden de NSE concentratie niet. Naast bij SCLC wordt NSE ook aangewend als merker bij neuroblastomen: de concentratie in serum is hier bruikbaar bij de therapeutische opvolging en tevens als prognostische merker. Verder zijn verhoogde NSE concentraties gevonden bij de meer zeldzame APUDomen, zoals bij medullair schildkliercarcinoma, seminoma, hypernefroma, pancreascarcinoma, carcinoïd en Merkel tumoren van de huid. Ten slotte wordt slechts zelden een verhoging van NSE in serum vastgesteld bij primaire hersentumoren en bij hersenmeta's. © L ABO N UYTINCK