Libelle deel 2 Hopelijk heeft u twee weken geleden het eerste deel over libellen gelezen. Dan weet u dat de jonge libellen als vraatzuchtige larven in schoon water leven. En dat ze, na een proces van groeien en vervellen uiteindelijk als volwassen libellen het luchtruim kiezen. Vandaar dat u nooit kleine, jonge libellen ziet vliegen. Toch ziet u soms hele grote “helikopters” en een andere keer van die ranke “naalden-met-vleugels” vliegen. Wat u ziet zijn twee soorten uit verschillende libelle-orden. De eerstgenoemde groep wordt door de geleerden Anisoptera (= ongelijkvleugelig) genoemd. Wij spreken van echte libellen. De andere groep noemen we waterjuffers of beekjuffers (de Zygoptera). Waterjuffers komt u veel tegen in de begroeiing langs schoon water. In rust zijn de vier nagenoeg gelijke vleugels tegen elkaar gevouwen boven de rug. De ogen puilen als knikkers ver zijwaarts uit de kop, die daardoor de vorm van een halter heeft. Bij de beekjuffers hoort ook de Prachtbeekjuffer, die sinds het schoner worden va het Reggewater ook in onze omgeving weer gezien wordt. Het mannetje heeft een prachtige donkerblauwe dwarsband over de vleugels, hetgeen deze Prachtbeekjuffer tot een pracht beekjuffer maakt. De echte libellen hebben achtervleugels die beduidend breder zijn dan de voorvleugels. In rust worden ze gestrekt zijwaarts gehouden, zodat u de ongelijkheid goed kunt zien. De facetogen zijn zeer groot en raken elkaar boven de kop. Er zijn ongeveer 4500 soorten libellen beschreven. De meeste zijn tropische soorten. In Europa komen zo’n 100 soorten voor. In Nederland vermindert het vroegere aantal van nog geen 100 nog steeds. Sommige soorten worden hier al jaren niet meer gezien. Uit het Carbon tijdperk, zo’n 300.000.000 jaar geleden., zijn reuze-libellen bekend. Goed geconserveerde vleugelafdrukken uit Frankrijk tonen dat hun spanwijdte wel 70cm kon bedragen. Daardoor waren ze natuurlijk erg traag en hebben ze de struggle-for-life niet overleefd. Onze grootste libellen, de glazenmakers zijn daarentegen ware vliegkunstenaars. Het borststuk, de cabine van de helikopter, is voor een groot deel gevuld met enorme vliegspieren die de forse vleugels aandrijven. Hun behendigheid hebben ze te danken aan een gescheiden voor- en achtervleugelaandrijving. De los zittende kop fungeert door zijn traagheid als evenwichtsorgaan. Het ene moment vliegen ze met een snelheid van wel 50km per uur, even daarna staan ze stil, stijgen verticaal op of vliegen zelfs als een echte helikopter langzaam achteruit. Hun vliegkunst komt hen goed van pas bij het jagen, want net als hun larven zijn de libellen insecten die insekten eten. Prooidieren worden meestal gevangen met de krachtige poten die voorzien zijn van klauwen en dorens. De grote libellen hebben veel voedsel nodig voor de ontwikkeling van de voortplantingsklieren en de mannetjes ook voor de vliegmanoeuvres. Huwelijk Boven de vijver in de heemtuin zag ik een mannetjeslibelle steeds dezelfde route vliegen en steeds dezelfde uitkijkpost bezetten. Zo bewaakt hij zijn territorium, waar een andere libelleman direct verjaagd wordt. Een vrouwelijke soortgenoot echter wordt onmiddellijk ten huwelijk gevraagd. Nou ja, gevraagd… hij nadert haar van boven en zij laat zich letterlijk op de kop zitten. Met zijn achterlijfstang grijpt hij haar in de nek en brengt, als hij dat nog niet gedaan heeft, zijn sperma over naar het tweede achterlijfssegment. In deze tandemhouding kan het als paar verder vliegen. Dan brengt zij haar copulatieorgaan aan haar achterlijf in contact met het zijne. Zo ontstaat het paringswiel en kan het wijfje bevrucht worden. Dit duurt afhankelijk van de soort enkele seconden tot een of meer uren. Bij de Water- en Beekjuffers verloopt alles ongeveer op dezelfde wijze. Het leggen van eieren volgt vrijwel onmiddellijk op de bevruchting. De Water- en Beekjuffers en veel glazenmakersoorten steken de eitjes in levende of dode plantendelen met hun goed ontwikkelde legbuis. De andere soorten laten hun eitjes gewoon in het water vallen als ze langzaam over het wateroppervlak scheren en hun achterlijfseind onderdompelen. Het luchtleven van de libelle is uitsluitend bedoeld om deze voortplantingstaak te vervullen. Daarna zijn ze nutteloos geworden en sterven. Voor deze haastklus krijgen ze maar 2 maanden de tijd. Een tijd waarin vooral hun aartsvijand de behendige Boomvalk op hen loert. Maar ja, waar zie je die nog in Nederland? De Kruisspin is met haar onzichtbare web een geduchtere vijand geworden. Let u maar eens op. De komende maanden ziet u ze volop. augustus 1985 Ton Kappert