Libelle (deel 1) - IVN Hellendoorn

advertisement
Libelle deel 1
Op één van de schaarse warme dagen van
deze 'zomer' was ik in de heemtuin “De
Goaren” aan de Rossinistraat. De minilandschapjes tekenen zich vrij duidelijk af. De
groei van de planten beperkt zich tot
dominante pioniers, behalve bij de vijver.
Daar vond ik al een grotere variëteit aan
planten met Penningkruid, Waterkers,
Watermunt (de fijngewreven blaadjes ruiken
naar munt) en zegge (een grasachtige plant
met een driekantige stengel).
Terwijl ik rond het water liep te genieten,
kwam er zowaar een minihelikopter
aangevlogen. Hij vloog geruisloos zijn rondjes
over de vijver en zijn intense, paarsblauwe
kleur trok mijn aandacht. Plotseling zwenkte
hij naar rechts en landde op een bloeiende
zegge. Behoedzaam naderde ik en
constateerde vier vleugels op een forse romp,
een dikke kop met bolle ogen en een vrij
kort, spits uitlopende achterlijf. Het was een
libelle.
Libellen komt u niet alleen in de heemtuin
tegen. Ze verschijnen vooral waar schoon,
levend water is. Maar aan een bosrand of
zelfs in uw tuin kunt u ze tegenkomen. Ik heb
ze onder andere gezien boven de Regge, het
Gagelmansveentje, de visvijver in Groot
Lochter en, inderdaad, in mijn tuin. “Waarom
zitten libellen zoveel bij het water”, zult u
zich misschien afvragen. Dat zit zo.
In het water worden de eitjes gelegd waar de
slechts enkele millimeters grote larfjes
uitkomen. Deze larfjes eten en eten en eten.
Ze groeien snel. Ze vreten zich letterlijk te
barsten. De huid scheurt kapot en de larve
kruipt eruit. Een nieuw en ruimer vel is
aanwezig en verhardt zich enigszins. De oude
vellen drijven met honderden in het water.
Dit proces van eten-groeien-vervellen
herhaalt zich, afhankelijk van de soort, 9 tot
15 keer. De ontwikkeling gaat sneller als de
watertemperatuur hoger wordt. In koud water
van 7 tot 10oC is er nauwelijks ontwikkeling.
Bij een watertemperatuur van 25oC kunnen de
vervellingen elkaar al na enkele dagen
opvolgen. Sommige soorten grote libellen
hebben een ontwikkeling van wel 2 tot 4 jaar!
Er zijn ijskoude volhouders bij die zelfs
invriezen in ijs kunnen overleven!
Kijken
Gaat u eens rustig op uw hurken aan zo’n
vijver zitten. Op zo’n onderwater-safari kunt
u zien dat de libellelarve een geduchte rover
is. Hij eet alles wat beweegt en voor zijn
kaken komt: kreeftjes, wormpjes, mugge- en
haftelarven en zelfs kikkervisjes en kleine
visjes. De grootte van de prooi is uiteraard
afhankelijk van zijn eigen afmetingen. Voor
het jagen zijn de larven speciaal uitgerust
met een vangmasker. Dit is een sterk
verlengde onderlip met twee dodelijke
grijptanden eraan. Het vangmasker zit in rust
onder de kop. Zodra een levende prooi binnen
bereik komt, klapt het met behulp van een
scharniersysteem uit. Zo’n prooi is bijna altijd
de klos.
De grote facetogen zijn samengesteld uit wel
10.000 tot 30.000 kleine ogen. Hiermee zien
ze ook ’s nachts zeer goed, zij het dat ze
alleen bewegingen in licht-donker vlakken
zien. De bewegingen van de libellelarven zelf
zijn traag, om zo weinig mogelijk op te
vallen. Wordt hij toch gesignaleerd door een
roofzuchtig type als bijvoorbeeld de
Geelgerande Waterroofkever, dan schiet hij
bliksemsnel vooruit door met grote kracht
lichaamsvocht uit zijn lichaam te stoten. Dat
heeft een uitwerking als een straaljager. Zo
ontsnapt hij aan menig belager.
De gevaarlijkste fase in het leven van de
libelle moet echter nog komen. De laatste
één tot twee weken van het larvestadium
wordt er niet meer gegeten. De larve heeft al
duidelijk zichtbare vleugels in aanleg onder
zijn huid. Door een prikkel van binnen krijgt
hij voor het eerst van zijn leven drang om het
nat te verlaten. Hij kruipt langs een stengel
omhoog en gaat rustig zitten. Ik heb een keer
het wonderlijke schouwspel meegemaakt van
een libelle die zo zat te rusten in de warme
zon. De huid op de rug barstte open en de kop
en het borststuk kwamen bleek en teer naar
buiten. Hij trok zijn poten als een hand uit
een handschoen uit zijn larvevel. Tot slot
kwam het achterlijf schokkend naar buiten.
Door de weke, kleurloze huid waren de
krachtige vliegspierbundels goed te zien. De
slappe, opgevouwen vleugels ontvouwden zich
doordat de libelle ze oppompte met vloeistof.
Tegelijkertijd droogden ze aan de buitenkant
op. Ook het achterlijf zag ik opgepompt
worden.
Geleidelijk kreeg onze libelle al iets meer
kleur. De fraaie, felle kleuren komen pas na
verloop van tijd. Geruime tijd zat hij
weerloos op de stengel. Een zeer gevaarlijke
situatie, want vogels zoals de Merel loeren op
hem. Storm of zware regen eisen ook hun tol:
een libelle die eenmaal het water heeft
verlaten, verdrinkt als hij er weer in terecht
komt. Met onze libelle ging het gelukkig goed.
Na een paar uur geduldig wachten, zag ik hoe
hij met een sierlijke boog het luchtruim koos.
Op weg naar de een luchtleven, waar ik u in
het volgende artikel meer over hoop te
vertellen.
augustus 1985
Ton Kappert
Download