De kracht van de samenleving Verslag van de workshops over vernieuwing in de strijd tegen armoede Verweer en vernieuwing Het kabinet heeft ingrijpende bezuinigingen aangekondigd. Deze treffen met name de mensen met de laagste inkomens. Zeker mensen die gebruik (moeten) maken van sociale voorzieningen worden hard getroffen. Dat er moet worden bezuinigd, wordt onderkend, maar dat de bezuinigingstaak eenzijdig op smalste schouders wordt gelegd, wordt niet begrepen en niet geaccepteerd. Zo’n sociale ongerijmdheid vraagt om verzet en verweer. Daar ligt momenteel ook het accent in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Er doen zich verschijnselen voor die erop wijzen dat er zich grote maatschappelijke veranderingen aan het voltrekken zijn. Niet alleen in de sector van het sociaal beleid, maar ook in andere sectoren van de samenleving – in de economie, in de relatie overheid-burger, in de huisvestingsector, in het arbeidsrecht, in de zorg – zijn ingrijpende veranderingen gaande. Omdat we daar midden in staan hebben we nog geen helder beeld op die veranderingen, maar we merken wel dat houdingen en verhoudingen in de samenleving aan het schuiven zijn en dat de tijdgeest aan het veranderen is. De vraag die de anti-armoedebeweging zichzelf moet stellen luidt: hoe kunnen we een beter zicht krijgen op de in gang zijnde veranderingen in de samenleving en hoe kunnen we in onze strijd tegen armoede aansluiten bij een zich aankondigende vernieuwing van de samenleving? Het stellen van deze vraag alleen al roept in kringen van de anti-armoedebeweging vraagtekens op: kunnen we in een tijd dat alle energie nodig is voor krachtdadig verzet ons wel de weelde veroorloven om over vernieuwing te praten? Is het denken over vernieuwing al een feitelijke acceptatie van de aangekondigde verslechteringen en verzwakt dit het noodzakelijke verzet hiertegen? Voor sommigen is het hooguit denkbaar dat er gesproken wordt over vernieuwing van het verzet. Men kan zich niets voorstellen bij het idee dat de anti-armoedestrijd gevoerd zou kunnen worden door aansluiting te zoeken bij vernieuwingen in de samenleving. Ze zien alleen maar verslechteringen op zich afkomen en hun motto luidt: alle hens aan dek om die verslechteringen tegen te houden. Die twijfel over vernieuwing in tijden waarin verzet is geboden speelde ook tijdens de workshops over de kracht van de samenleving. Desondanks werd deze workshops tijdens alle alliantiedagen goed bezocht en werd er met grote en minder grote overtuiging gezocht naar lichtpuntjes in de dagelijkse werkelijkheid die zouden kunnen duiden op maatschappelijke veranderingen ten goede. Nederland armoedevrij in 2020 Op 23 september 2010 werd het tienjarig bestaan van de Sociale Alliantie gevoerd. Dat gebeurde tijdens een bijeenkomst in de Bergkerk te Amersfoort. De stelden we ons als anti-armoedebeweging een ambitieus doel: in 2020 moet Nederland armoedevrij zijn! Afgesproken werd dat dit doel vanuit de lokale situatie nagestreefd zou gaan worden: mijn gemeente armoedevrij in 2020! De centrale gedachte achter deze ambitie is dat armoede een vraagstuk is dat heel de samenleving aangaat: in heel de samenleving moeten schaamte en verontwaardiging gaan leven dat in een rijk land als Nederland nog steeds sprake is van armoede; vanuit dat maatschappelijke besef zouden er initiatieven en bewegingen op gang kunnen komen om een einde te maken aan de ongerechtigheid van armoede en uitsluiting. In een aantal gemeenten zijn anti-armoedegroepen en cliëntenraden intussen aan de slag gegaan om een lokale beweging op gang te brengen onder het motto: onze gemeente armoedevrij in 2020! Dat gaat niet van een leien dakje. Geconstateerd wordt 1 dat betrokkenheid en inzet vanuit de gemeente cruciaal is en niet overal is die in voldoende mate aanwezig. In een aantal gemeenten is dat wel het geval en daar treffen maatschappelijke organisaties en anti-armoedegroepen elkaar regelmatig om ervaringen uit te wisselen en elkaar te ondersteunen in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Door groepen die aan dergelijke uitwisselingen deelnemen wordt gemeld dat deze bijeenkomsten gebruikt worden om onderlinge verbindingen tot stand te brengen tussen groepen die alle bezig zijn met aspecten van armoedebestrijding, maar die elkaar niet of nauwelijks kennen. Door uitwisseling ontstaan soms nieuwe initiatieven en in ieder geval kan men inspelen op elkaars activiteiten. Verder wordt ervoor gepleit om ook mensen/groepen uit de sfeer van de lokale economie te betrekken bij het initiatief om in de eigen gemeente armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. Hoop in ellende We kunnen niet anders dan constateren dat de overheid al decennia lang maatregelen neemt die de tot stand gebrachte collectieve sociale zekerheden van mensen verzwakken, ondergraven, afbouwen. Dat is begonnen bij bestek 81. Vanaf begin jaren tachtig in de vorige eeuw is een beleid gevoerd waarin stukje bij beetje elementen van de sociale zekerheid ter discussie werden gesteld en stapje voor stapje werden uitgekleed. De voorstellen van het huidige kabinet passen in die lijn: de afbouw is aanbeland bij de basale zekerheid van het sociaal minimum. Het wrange van deze afbouw van collectieve sociale zekerheid is dat er dank zij diezelfde collectieve sociale zekerheid een tijdgeest van individuele ontplooiing is kunnen ontstaan die steeds meer twijfels heeft opgeroepen omtrent de noodzaak van collectieve regelingen; dank zij de collectieve regelingen van de verzorgingsstaat hadden mensen zich kunnen ontplooien tot onafhankelijke individuen die steeds ,meer vatbaar blijken te zijn voor het idee dat iedereen zijn eigen boontjes kan en ook moet doppen. Verder is het zo dat er dertig jaar lang een beleid is gevoerd waarin burgers aangesproken zijn als klanten. Mensen zijn zich naar dat idee gaan gedragen. Er is een claimcultuur ontstaan: mensen doen een steeds dwingender beroep op de overheid terwijl die steeds minder in staat is de diensten te leveren die mensen verwachten. Ook mensen die best in staat zijn om zelf te zorgen voor allerlei diensten doen toch een beroep op de overheid omdat de mogelijkheden daartoe aanwezig zijn. Zo wordt het beroep op diensten dermate groot dat het niet meer op te brengen is door de overheid en er bezuinigd moet worden. Dit gaat dan vaak als eerste ten laste van mensen die geen geld hebben om deze voorzieningen zelf aan te schaffen. De situatie dat de overheid er aan meewerkt om bestaande zekerheden van de dagelijkse leefwereld van mensen af te breken, roept herinneringen op aan de situatie in de 18e en 19e eeuw waarin de toenmalige overheden/staten er aan meewerkten dat bestaande structuren van zekerheid voor mensen – dat waren bijvoorbeeld de gilden en het systeem van gemeenschappelijke weidegronden – werden afgebroken om vrije ontwikkelingsruimte te geven aan de opkomende markteconomie. Dit had een grote impact op de leefsituatie van mensen: er trad een grote verarming op. Vanuit de samenleving ontstonden allerlei vormen van verweer tegen deze ontwikkeling. De van oorsprong Hongaarse socioloog Karl Polanyi heeft daarover een boek geschreven onder de titel ‘The Great Transformation’, de grote verandering. Daarin beschrijft hij hoe de markteconomie losgeweekt werd van de leefwereld van de mensen, welke verarming dat tot gevolg had en hoe de samenleving daartegen in verweer kwam. De les uit deze studie is dat geen enkele samenleving de ongebreidelde werking van de markteconomie kan verdragen. Als reactie op de ellende die veroorzaakt wordt door zo’n ongeremde marktwerking ontstaan vanuit de samenleving tegeninitiatieven, zoals onderlinge verzekeringen en sociale coöperaties. Uiteindelijk hebben dergelijke initiatieven, samen met andere maatschappelijke ontwikkelingen, geleid tot de opbouw van de verzorgingsstaat, waarin de markteconomie aan banden werd gelegd. Er was sprake van een ‘georganiseerd kapitalisme’, een ‘kapitalisme met een menselijk gezicht’, waarin ook de grote bedrijven ingebed waren in sociale structuren die arbeiders en hun leefwereld 2 bescherming gaven: er werd een systeem van collectieve sociale zekerheid opgebouwd en arbeiders kregen medezeggenschap in de bedrijven. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw is de inbedding van de markteconomie in de samenleving steeds losser gemaakt. In plaats van dat de samenleving de regie heeft over de markt, heeft de markt stap voor stap de regie gekregen over de samenleving. Dat heeft grote gevolgen voor de arbeidsmarkt (steeds meer lage lonen en flexarbeid/payrolling) en voor de sociale zekerheid (stelselmatige vermindering van sociale verworvenheden). Mensen merken in hun dagelijkse leefwereld dat er sprake is van een grotere kans op verarming en uitsluiting. Steeds meer mensen worden onzeker over hun toekomst en over hun bestaan. De kans op de groei van ellende neemt toe. De vraag is of de samenleving op soortgelijke wijze reageert als destijds in de 18e en 19e eeuw toen sociale zekerheden ook werden afgebroken en er vanuit de samenleving reacties opkwamen in de sfeer van het creëren van nieuwe vormen van bestaanszekerheid van onderop, vanuit de leefwereld van mensen. Ontstaan er nu weer vanuit de groei van de ellende lichtpuntjes van hoop en kunnen we in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting daarbij aansluiten? Discussie. - “Voel je als samenleving dat armoede een gezamenlijk probleem is? Dat moet nadrukkelijk voor het voetlicht worden gebracht”. - “Marktwerking heeft veel kwaad gedaan; alles werd duurder. Kijk maar eens naar de zorg sector. Al gaan prijzen niet omhoog, de mensen verdienen verhoudingsgewijs steeds minder” - “De cliëntenraad in Apeldoorn krijgt € 35.000,- voor activiteiten en is daarmee in staat om in 19 tehuizen activiteiten voor de bewoners te organiseren” - “Beleid van een gemeente is belangrijk. Dat moet bevochten worden. Denk aan de dorpshuizen.” - “Op het moment dat burgers hier zelf verantwoordelijk voor zijn dan gaat het stukken beter en voor minder kosten; gemeenten moeten dit ook leren zien en ervaren” - Het begrip “Zelfsturing” komt regelmatig voorbij en wordt positief ingekleurd. Meer eigen initiatief, verantwoordelijkheid en betrokkenheid, minder regels en regeldruk van de overheid.” - “Goed dat de overheid zich meer gaat engangeren en minder sturend wordt.” - “Probleem is wel het gelijkheidsbeginsel. Iedere gemeente is weer anders” - “Er bestaat een discrepantie tussen ‘oud’ en ‘nieuw’. Dat moeten we onder ogen zien. Daarom moeten we ons ook druk maken over de lokale ontwikkelingen.” - “We moeten ons óók druk maken over mensen in onze plaats met een arbeidbeperking” - “Met goede zorg hebben we nog niet bijgedragen aan een goede plek in de samenleving” 3 - “Werken naar arbeidsvermogen is een ideaal beeld, hoewel het meedoen naar vermogen in principe o.k. is” - “Laat positieve acties van werkgevers positief doorklinken in de samenleving”. - “Ketenzorg’ en producenten hebben elkaar nodig” - “Betrek ook jongeren in het denken over de toekomst en geef hen ruimte om het op hun manier te doen. Daarbij worden andere middelen en methoden gebruikt. Verdiep je daarin en denk er in mee; zoek daarin naar bondgenootschappen met hen” - “Het reguliere bedrijf zal onder invloed van de ontwikkelingen ook het spel anders moeten spelen dan tot op heden vaak is gebeurd” - “Arbeidsparticipatie, daarin moet veel gewijzigd en aangepast worden.” - “We moeten zelf ook werken aan eigen ‘boosheid’ omdat dit alleen maar contraproductiever gaat werken” - “vanmiddag een positief en hoopgevend verhaal gehoord” Lichtpuntjes Tijdens de workshops die in de alliantiedagen werden gehouden kwamen enkele lichtpuntjes naar voren. We stippen die hier kort aan: Eigen kracht conferenties. Ontstaan vanuit de jeugdzorg. Om problemen op te lossen wordt een beroep gedaan op de kracht die in de eigen omgeving aanwezig is. Mensen uit het eigen gezin, familie, buurt, kennissen worden bij elkaar geroepen. Het probleem, uitdaging, initiatief wordt op tafel gelegd en gekeken wordt wie wat kan oppakken. Uit ervaring blijkt dat er veel meer kracht in de samenleving zit dan overheden en hulpverleners vaak denken. Eer worden wellicht op andere wijze zaken aangepakt, maar dat kan ook goed werken. De vraag is of dergelijke eigen-kracht-bijeenkomsten ook bruikbaar zijn in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Er wordt een beroep gedaan op de eigen mogelijkheden van mensen. Die zijn vaak wel aanwezig, maar verzuimd wordt daar een beroep op te doen. Voor meer informatie zie: www.eigenkracht.nl Vanuit de samenleving komen allerhande initiatieven op van ‘kleine solidariteit’: mensen zetten zelf allerlei vormen op van onderlinge hulpverlening. Een bekend voorbeeld daarvan zijn de voedsel- en kledingbanken. Dergelijke initiatieven kunnen worden afgedaan als vormen van bedeling die de plaats innemen van sociale rechten. Ook kunnen deze initiatieven afgedaan worden als een goedkope manier voor groothandels om van hun overtollige spullen af te komen: het vernietigen ervan zou meer geld kosten. Het mag allemaal waar zijn, maar mogelijk zijn dergelijke initiatieven ook tekenen dat er nieuwe vormen van solidariteit aan het groeien zijn en dat mensen zelf iets willen doen voor medemensen die in nood verkeren. De Sociale Alliantie heeft in 2008 een project opgezet rond de voedselbanken. Daarover is een boek verschenen: ‘Armoe de baas. Het perspectief van voedselbanken’ (zie www.socialealliantie.nl, klik op ‘publicaties’) Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) richten samen een zogeheten broodfonds op. Dat is een systeem om elkaar te ondersteunen als iemand ziek wordt en tijdelijk geen inkomen kan verwerven. Onderling zorgt men dan voor elkaars bestaanszekerheid. Op soortgelijke wijze zijn vroeger de zorgverzekeringen en andere verzekeringen ontstaan. Het si een alternatief voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen die de meeste zzp’ers niet kunnen betalen. Het concept van het Broodfonds is eenvoudig: een groep van 20 tot 50 zelfstandigen start samen een fonds. Ieder zet maandelijks een bedrag opzij, 4 waarmee als het nodig is zieke collega's worden ondersteund. Die krijgen maximaal twee jaar lang 750, 1.000 of 1.500 euro per maand geschonken door hun collega's. De uitkering gaat in na twee weken ziekte. (zie www.broodfonds.nl) Er zijn initiatieven tot het oprichten van sociale coöperaties. De coöperatie is een rechtsvorm en werkvorm waarin direct betrokkenen een initiatief om hun leefomgeving te verbeteren, samen oppakken. Zo’n sociale coöperatie maakt meer emplooi in en met de buurt mogelijk. Dit kan worden ontwikkeld op verschillende gebieden. Gebruik maken van elkaars kennis en netwerken vergroot en versterkt de sociale coöperatie. Zo worden meer verbindingen gelegd met netwerken en ontwikkelingen op het terrein van zorg, economie, jeugd, gezin en gemeenschapsontwikkeling. Ook kan er sterker geanticipeerd worden op economische ontwikkelingen. Een verbinding met economische zaken is hierbij cruciaal. Sociale coöperaties kunnen concreet ondersteuning bieden bij het vorm geven van de zogenaamde ‘maatschappelijke’ tegenprestatie, (geregeld in de aangescherpte Wet Werk en Bijstand en straks een onderdeel in de nieuwe Wet werken naar vermogen). Zo kunnen uitkeringsgerechtigden hand- en spandiensten verrichten voor de diverse buurt- gemeenschapshuizen en diverse organisaties die voor de exploitatie verantwoordelijk zijn. Het kan zijn dat mensen weliswaar (nog) geen cao-loon ontvangen en genoegen moeten nemen met nauwelijks meer dan een uitkering, maar ze horen wel bij de samenleving en verrichten werkzaamheden die van direct belang zijn voor de leefwereld van mensen. (zie www.fcwelzijn.nl) De vergrijzing en ontgroening maken dat de vraag gesteld kan worden of er in de toekomst genoeg mensen voorhanden zijn om alle werk dat gedaan moet worden daadwerkelijk uitgevoerd te krijgen. Vanuit die achtergrond wordt er op aangedrongen dat alle mensen naar vermogen meedoen op de arbeidsmarkt, ook mensen met enigerlei arbeidshandicap. Tot nu toe zijn deze mensen vaak aan de kant gezet of in aparte regelingen aan het werk gezet. Voor het volwaardig meetellen en meedoen in de samenleving is dat niet bevorderlijk. Dus niet alleen uit economische motieven (voldoende werkkrachten), maar zeker ook uit sociale motieven (meetellen en meedoen) staat de samenleving voor de uitdaging om meer mensen met enigerlei arbeidshandicap aan het werk te krijgen binnen een reguliere werkomgeving. Absolute voorwaarde om deze uitdaging succesvol op te pakken is het aanwezig zijn van voldoende werkplekken. Om dat te bewerkstelligen is de medewerking van werkgevers onontbeerlijk. Werkgevers worden uitgedaagd deze uitdaging op te pakken. Steeds meer werkgevers zijn daartoe bereid vanuit een besef dat ze naast winst maken ook een taak hebben om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.( zie www.mvonederland.nl) Gemeenten krijgen steeds minder geld voor re-integratie. Dat gegeven kan opgepakt worden als uitdaging om in het reguliere bedrijfsleven mogelijkheden te zoeken voor het re-integreren met ‘natuurlijke begeleiders’. Dat wil zeggen dat mensen met een arbeidshandicap niet in afzonderlijke ploegen geplaatst worden, maar gewoon geplaatst worden in een werkploeg met een werkleider die een natuurlijke gave heeft om mensen te begeleiden. De gemeente huurt dan geen aparte re-integratiebegeleiders in, maar maakt afspraken met werkgevers die binnen hun personeel waarschijnlijk best mensen hebben die het een uitdaging vinden om mensen met een arbeidshandicap gewoon mee te laten doen in hun team. Die natuurlijke begeleiders worden ondersteund. Dat werkt veel beter en is stukken goedkoper. Er ontstaat bij reguliere werknemers weer meer begrip en respect voor collega’s die ondanks hun handicap toch gewoon mee willen tellen en mee willen doen in de samenleving en daartoe ook de kansen moeten krijgen. Wat kunnen we er mee? Door veel deelnemers aan de workshops worden de gesignaleerde lichtpuntjes van vernieuwing herkend. Men stelt zich daarbij wel de vraag: wat kunnen we ermee in de eigen lokale situatie? Die vraag stellen is gemakkelijker dan ze te beantwoorden. De suggestie is om lokaal ogen en oren open te houden voor dergelijke nieuwe ontwikkelingen en ermee contact op te nemen. Mogelijk kunnen dan concrete plannen ontstaan om er ook iets mee te doen in het kader van de armoedebestrijding. Het gaat 5 echter eerst en vooral om het ontwikkelen van een andere denkwijze, om het onderkennen van nieuwe maatschappelijke trends die mogelijk ook de armoedebestrijding in een ander daglicht plaatsen. Benadrukt wordt dat er op verschillende terreinen nieuwe taken op de gemeenten afkomen: zorg (begeleiding wordt vanuit awbz overgedragen aan gemeente), jeugdhulpverlening (jeugdzorg wordt taak van gemeente) en zekerheid (wet werken naar vermogen). Het is zaak de ontwikkelingen op deze drie terreinen met elkaar te verknopen. Op deze drie terreinen doen zich ontwikkelingen voor die mogelijk ook kansen bieden om armoedebestrijding op de agenda van de lokale politiek te plaatsen. Tegelijk wordt daarmee de vraag opgeworpen of de harde sector dan helemaal uit beeld verdwijnt: taken rond zorg en zekerheid worden naar de gemeente geschoven, maar sectoren die er eigenlijk toe doen komen steeds verder af te staan van de leefwereld van de mensen. Gedoeld wordt daarbij op de sector van de economie. Tijdens de workshops is daarop geen afdoende antwoord gegeven. Wel is naar voren gebracht dat we wellicht ook wat betreft het welvaartsdenken mogelijk blijven steken in oude denkpatronen. Verwezen werd naar mogelijke nieuwe trends die meer dan vroeger de nadruk leggen op immateriële zaken, waarop mensen in hun eigen kleine omgeving meer invloed kunnen uitoefenen. (zie www.trendrede.nl) Door lokale groepen wordt het belang onderstreept om actief te blijven met het organiseren van bijeenkomsten waar verschillende maatschappelijke organisaties elkaar informeren over de initiatieven en activiteiten die men onderneemt. Groepen blijken onvoldoende op de hoogte van elkaars werkzaamheden. Het leggen van verbindingen blijkt belangrijk voor de dagelijkse strijd tegen verarming en verrijking. In meerdere workshops werd ook gewezen op het belang om jongeren te betrekken bij de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Citaat: “Betrek ook jongeren in het denken over de toekomst en geef hen ruimte om activiteiten op hun eigen manier te doen. Ze zullen andere methoden en middelen gebruiken. Verdiep je daarin en denk erin mee. Zoek naar bondgenootschappen met de jeugd.” Ga uit van eigen kracht en stel je als lokale beweging positief op tegenover het opkomende idee van zelfsturing. Citaat: “Meer eigen initiatief, meer eigen verantwoordelijkheid, meer betrokkenheid, minder regels en regeldruk vanuit de overheid.” Er is een oproep om niet weg te zakken in boosheid. Citaat: “We moeten ook werken aan de eigen boosheid, omdat deze alleen maar contraproductiever gaat werken.” 6