De christen als atleet-in-actie Preek van dr. H.J.C.C. J. Wilschut, Bovensmilde Voorzang: Ps. 2:7 Votum en zegengroet Zingen: Ps. 32:1 Wet van de Heere/samenvatting Zingen: Ps. 32:3 Of: Apostolische Geloofsbelijdenis Zingen: Ps. 32:6 Gebed Lezen: Filippenzen 3:1-16 Zingen: Ps. 86:3,6 Preek over: Filippenzen 3:14a … vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is… Zingen: Ps. 17:3 Dankgebed Zingen: Ps. 17:7-8 Zegen Sport in beeld. Sommige mensen kunnen er niet genoeg van krijgen. Desnoods kijk je met het bord op schoot, om vooral maar niets te missen. Aanbod is er genoeg, helemaal bij wereldkampioenschappen en dergelijke. Als sportliefhebber zit je goed! Je kunt je hart ophalen. En al hoorde ik iemand zeggen dat er ook sporten zijn die vermoeiend zijn om naar te kijken – écht moe word je er niet van. Een ander voetbalt, zwemt, fietst, holt enz. wel voor jou. Terwijl jij relaxed achterover leunt. In onze tekst voor vanmorgen is ook een sportman aan het woord. De christenatleet Paulus. Hij is eveneens met een wedstrijd bezig: de wedloop van het geloof. Helemaal geconcentreerd om de finish te bereiken met de bijbehorende prijs van het eeuwige leven. Achteromkijken is er niet bij, dat leidt alleen maar af. De blik is strak vooruit, je ziet hoe deze atleet zich naar voren buigt om des te harder te kunnen hollen. Dat beeld van een stadion en een renbaan vind je vaker bij Paulus. Erop zinspelend door de woordkeus, zoals hier in Filippenzen 3. Soms heel uitgesproken. Sport is niet van vandaag of gisteren. Sportverdwazing trouwens ook niet. Aardig, Paulus, dat je jezelf met een atleet vergelijkt. We zien je lopen! Al blijft de prijsuitreiking nog buiten beeld. Alleen, bij de atleet uit Filippenzen 3 kun je geen toeschouwer blijven. Je wordt geacht uit je luie stoel te komen en om méé te hollen. Jawel, Paulus heeft het over zijn eigen persoon: ‘Ikzelf’, zegt hij (vs. 13). Maar in de aanspraak ‘Broeders’ worden we er als hoorders (de zusters incluis, ze mogen zich in de broeders mee aangesproken weten!) meteen persoonlijk bij betrokken. Het plaatje dat Paulus hiervan zichzelf tekent, is voorbeeldig bedoeld. ‘Wees met elkaar mijn navolgers, broeders’, klinkt het straks in Filippenzen 3:17. Maar dat had je als goede verstaander al wel begrepen. Voorwaarts, christenatleten! Hollen wat je hollen kunt! De prijs aan de finish is het meer dan waard! Ik predik u: PAULUS WEET ZICH ALS CHRISTEN ATLEET-IN-ACTIE 1. daarom kijkt hij niet achterom naar zijn Joodse verleden 2. daarom kijkt hij alleen vooruit naar de toekomst van Christus 1. Die Paulus! Maar goed dat Filippenzen 3 al sinds jaar en dag in de Bijbel staat. En niet vandaag pas voor het eerst gepubliceerd wordt. Ik denk dat de apostel heel wat over zich heen zou krijgen. Wat is dat nou voor praat, om Joden uit te maken voor honden en slechte arbeiders! En om het woord ‘besnijdenis’ te verdraaien tot ‘versnijdenis’, alsof het om een verminking gaat. Discriminatie! Antisemitisme! Dat kun je toch niet máken?! Niks antisemitisme dus! ’t Is zelf een Jood, die deze scherpe taal over mede-Joden uitslaat. En echt niet de eerste de beste. Besneden op de achtste dag. Precies volgens het boekje – pardon, volgens het Boek - dus. Dat kon niet iedere Jood zeggen. Paulus’ afkomst is onverdacht. Nog wel uit de stam van Benjamin. Benjamin: de lieveling van vader Jakob, als enige van Jakobs kinderen geboren in Kanaän. Israëls eerste koning: een Benjaminiet! Na de scheuring van het rijk was de stam Benjamin Davids huis trouw gebleven. Samen met Juda vormt Benjamin de kern van Gods volk na de ballingschap. Poeh! Paulus: een Jood van het zuiverste water. En denk niet dat Paulus z’n afkomst verloochent. Dat hij zich ervoor schaamt of zo. Maar hij is er ook niet tróts op. Dat wil zeggen: niet meer. Er was een tijd, dat Paulus heel erg content was met z’n Jood-zijn. Niet uit rassenoverwegingen. Hier speelt iets heel anders. Als geboren Jood hoor je van huis uit bij Gods uitverkoren volk. Paulus’ afkomst was super. En dan was hij ook nog eens superorthodox. Aangesloten bij de Farizeeën. Het toppunt van wetsgetrouwheid. Vroom tot op het bot. Daarom had Paulus ook fanatiek de volgelingen van Jezus vervolgd. Die leken aan het Jood-zijn en de Joodse wet niet zoveel waarde te hechten. Paulus moest er niets van hebben. Te vuur en te zwaard ging hij ertegen tekeer. Ook geestelijk was Paulus een model-Jood. ‘…wat de gerechtigheid betreft die in de wet is, onberispelijk’, schrijft hij. ’t Zat helemaal goed tussen God en Paulus. Hij hield zich aan de eisen van Gods wet, zonder ermee aan te rommelen. De Heere God kon dik tevreden over hem zijn – dacht hij. Ja, totdat Paulus Christus ontmoette, die hem met het evangelie aanraakte. Toen viel Paulus ineens door de mand, voor de Heere en voor zichzelf. Al die dingen waar hij zo trots op was, waar hij ook op vertrouwde – ze bleken voor z’n behoud van nul en generlei waarde. Want het evangelie zegt: voor dat behoud kun je niet steunen op je komaf. En ook niet op jouw eigen vrome leven. Met half geld kun je je eindeloze schuld bij God niet betalen. Er is voor een mens alleen vrijspraak en eeuwig leven door de Heere Jezus Christus, door Zijn volbrachte werk. Alleen dan ben je rechtvaardig voor God, in de weg van geloof. 2 Zeker, ben je als Jood geboren, dan hoor je bij een bevoorrecht volk. God nam de Joden als Zijn kinderen aan, Hij gaf hun Zijn nabijheid, de verbonden, de wet, de tempeldienst en de beloften. Je stamt af van de aartsvaders, uit dit volk kwam de Christus voort. Paulus noemt het in Romeinen 9 als duidelijke pluspunten van Israël. En natuurlijk, met een leven naar Gods geboden is niets mis. Zet je er maar voor in! Alleen – je kunt er niet op vertrouwen voor je behoud. Dan steun je in feite op jezelf, op wat jij in eigen huis hebt: je goede komaf, je ijver voor de Heere. Misplaatst zelfvertrouwen, dat je alleen maar in de weg staat. Er is maar één naam onder de hemel gegeven waardoor wij gered moeten worden: die van Jezus! Dat was voor Paulus een schokkende ontdekking, die zijn bestaan op z’n kop zette. Hij had er zo’n goed gevoel over gehad. Keurig op tijd besneden. De juiste geboortepapieren en goed bezig in de dienst van God. Hij dacht dat hij er wás. Precies op het punt waar God hem wilde hebben. Maar toen Paulus in geloof oog kreeg voor Christus en er een persoonlijke geloofsband met Hem kwam – Christus Jezus, mijn Heere , klinkt het teer in vers 8 – was hij in één keer al z’n hoogmoed kwijt. Tja, al heb jij ergens een goed gevoel over, daarom is het nog niet goed… Afkomst en vroom gedrag – de apostel liet zich er niet meer op voorstaan, laat staan dat hij erop bouwde. Vroeger had hij het allemaal als voordeel beschouwd. Nu als nadeel. Jazeker, dat hoort u goed. Pas je niet op, dan heb je er alleen maar last van, wanneer jouw (vermeende) voortreffelijkheid zich tussen jou en Christus dreigt te wringen. Vandaar. Voor Paulus werd het ballast en afval. Weg ermee! Ik moet het van Christus hebben! Kijk, daarom weet Paulus zich atleet-in-actie. Niet langer gearriveerd en zelfvoldaan, als iemand die er ís. Maar in beweging. Als iemand die er nog kómen moet. Een beetje atleet kijkt niet achterom. Dat betekent voor Paulus: hij wil niet meer denken aan het verleden vol eigengerechtigheid. Hij vergeet het. Jawel, hij weet nog wel hoe het was en hoe het zat, hij heeft het net nog verteld. Maar voor de rest zet hij het uit z’n hoofd, dat verleden met het bijbehorende zelfvertrouwen speelt voor hem geen rol meer in zijn verhouding met God. Christus is zijn enig houvast. In Christus alleen vindt hij zijn vreugde. Daarom schiet de apostel hier in Filippenzen 3 ook zo uit zijn slof, met die geladen taal over de Joden als honden en slechte arbeiders, en een besnijdenis die een versnijdenis is. Dat valt bepaald op, tot nu toe was het toch zo’n vrolijke brief. Moet dat nou? Jazeker! Juist omdat Paulus bezig is de brief van de blijdschap te schrijven. Broeders, verblijd u in de Heere! Ook wanneer je wel eens moedeloos denkt: ach, wat stelt christen-zijn nou voor? Een machteloze minderheid, een apostel in de gevangenis. Vergelijk dat maar eens met de positie van het Jodendom, met Jeruzalem als stralend centrum. Hebben degenen die in het Jood-zijn hun vreugde vinden, toch niet gelijk? 3 Nee, zegt Paulus, laat je alsjeblieft niet op sleeptouw nemen. Aan de scherpte van zijn taal merk je hoe emotioneel de apostel is, vanuit de gevangenis wil hij het er bij de Filippenzen wel inhameren. Laat je niet imponeren. Het lijkt heel wat. Maar voor het behoud betekent het niets. Wees niet onder de indruk van de lichamelijke besnijdenis. Zonder geloof in Christus is dat alleen maar kerven in vlees. De echte besnijdenis is die van het hárt, is het werk van de Geest van Jezus. Wees ook maar niet jaloers op de eredienst in de tempel. Als gelovige in Christus heb je – ook als niet-Jood – deel aan de ware dienst van God, die eveneens bij de Heilige Geest vandaan komt. Je staat met jouw geloof in Christus niet op achterstand, maar op voorsprong. Niets om achter terug te gaan. Als er één is die zich op het Jood-zijn zou kunnen voorstaan en recht van spreken heeft, dan is het Paulus. Maar hij piekert er niet over. Dat ligt áchter hem. En hij keurt het geen blik meer waardig. Omdat hij geleerd heeft om al zijn kaarten op Christus te zetten. En dus: Broeders, zoek het bij de Heere alleen! Waarvan verwacht u/jij het behoud? Het is een voorrecht wanneer je geboren werd als kind van Gods verbond, gedoopt kerklid van huis uit. Doe er alsjeblieft niet geringschattend over. Het gaat om geschenken van God. En prachtig, wanneer je graag de Heere dient naar zijn geboden. Dank er de Heere vooral voor. Maar ga er niet op steunen. Weet u, ook wanneer je met je mond Jezus als Redder belijdt, kun je ongemerkt op jezelf gaan vertrouwen. Alsof jouw kerklidmaatschap en vroomheid persoonlijke kwaliteiten zijn, en je er eigenlijk wel bént. Dat haalt de vaart uit je leven – hoezo nog atleet-in-actie? Geen paniek, ik heb alles onder controle! Maar laat de Heere uw vreugde zijn en blijven. Dat Híj je Redder is, in de weg van het geloof. Waarbij ook dat geloof niets van een prestatie heeft: het is niet meer dan de lege hand, die alleen Christus kan vullen. Een christen kan zich alleen op Christus laten voorstaan. Dág eigenroem! Ik roem in vrije gunst alleen! 2. Paulus weet zich als christen atleet-in-actie. Daarom kijkt hij niet achterom naar zijn Joodse verleden. Hij kijkt alleen vooruit naar de toekomst van Christus. Nee, Paulus ís er nog niet. Ik denk niet dat ik het al gegrepen heb, zegt hij. Wát hij nog niet gegrepen heeft, staat er niet bij, al voel je wat hij bedoelt. Er zit iets dubbels in. Paulus kijkt vooruit naar de finish, naar de prijs van het eeuwige leven die daar wordt uitgereikt en die vastzit aan Gods roeping in Christus. Het is nog niet zover. En ook Paulus is nog niet zover. Er is nog een weg te gaan. En die weg duurt levenslang. Zolang Paulus leeft, heeft hij de strijd van het geloof te strijden. Want de toekomst waar hij op uit is, is de toekomst van Christus. Die toekomst heb je niet zelf in huis, door jouw eigen gerechtigheid of zo. Daarvoor moet je bij Christus zijn. En dus is de inzet van Paulus’ levensstrijd: Christus winnen! Daar heeft hij z’n vroegere winst achter elkaar voor over. Als hij maar bij Christus hoort! Vandaar: ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding. Christus kennen. Dat is de persoonlijke en intieme relatie met Christus beleven. Ik wil van dichtbij merken hoe Zijn opstandingskracht in mij werkt, hoe Zijn Geest van mij een ánder 4 mens maakt, in geloof, liefde, overgave, verwachting. Een levend contact met Christus, waardoor ik daadwerkelijk ervaar dat Hij lééft! De relatie met Christus beleven. Dat houdt voor Paulus ook in: delen in zijn lijden, gelijk aan Hem worden in zijn dood. Dat klinkt niet zo bemoedigend en aantrekkelijk. Verlangt Paulus naar een gewelddadig lijden en sterven, naar het lot van christenmartelaar, om vooral maar op Christus te lijken? Ik denk dat je het anders moet zeggen. Paulus heeft het inderdaad over lijden en sterven om Christus’ wil. Nee, op zichzelf hoef je daar niet naar te verlangen. Maar waar Paulus wel naar verlangt, is om in lijden en dood net zo gehoorzaam als Christus te zijn. Om ermee – in het spoor van Christus – dienstbaar te zijn aan God, dat God daarin wordt grootgemaakt. Met als perspectief: opstanding uit de dood. Dat staat er wat merkwaardig in vers 11: om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden. Het lijkt erop, alsof de apostel een slag om de arm houdt. Het klinkt heel behoedzaam. ‘Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden’(SV). Alsof de apostel er voor zichzelf zo z’n twijfels over heeft. Toch, hier is geen onzekerheid of je als gelovige in Christus straks wel zult opstaan uit de doden. Daarvan is Christus’ eigen opstanding het harde onderpand. Maar weet u, zekerheid is wat anders dan vanzelfsprekendheid! Opstaan uit de doden! Dát is me wat! Zoiets geweldigs, zo bijzonder! Dat meemaken en beleven, je durft het je nauwelijks – daar hebt u het, hè?! – voor te stellen, al verlang je er tegelijk intens naar. Daarom houdt Paulus z’n blik strak op dit grote einddoel gericht. Inclusief de weg die eraan voorafgaat. Het is nog geen gelopen race. Als christen weet Paulus zich atleetin-actie. Volop in de run om aan Christus vast te houden. De zaligheid ligt buiten jezelf, in Christus. Dus moet je die zaligheid ook voortdurend bij en in Hem zoeken. Ik bén er nog niet. Ik heb het nog niet gegrepen. Ook niet als ik vorderingen maak op de geloofsweg, al blijft dat gaan met vallen en opstaan. Dan heb ik nog steeds niet de zaligheid in mijzelf. Dan nog moet ik bij Christus zijn. Dus blijf ik geconcentreerd vooruit kijken. Om de prijs te behalen, die alleen in verbondenheid met Hem verkregen wordt. Dat kan dus niet, hè?!: een gearriveerde christen, die denkt dat hij er wel zo’n beetje is en wel een stapje rustiger aan kan doen in de renbaan van het geloof. Hét is nog niet zover. Jij bent nog niet zover. Akkoord, in vs. 15 spreekt Paulus over zichzelf en de gemeente als (geestelijk) volwassen mensen. Woordelijk staat er zelfs: volmaakte mensen. Paulus, hoe kun je het zeggen na alles wat je zojuist gezegd hebt? Toch, ik denk dat de Filippenzen het wel begrepen zullen hebben. Het gaat niet om mensen die – ook geestelijk gezien zo’n beetje het eindpunt bereikt hebben. Maar om mensen die niet langer kinderlijk onwetend zijn, maar gerijpt zijn in de kennis van het geloof, serieuze christenen, die je kunt aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Kom op, mensen! Heb je de goede weg ingeslagen, dan moet je daar vooral mee doorgaan: in dat spoor dan ook verder. Blijf atleet-in-actie! 5 Die opdracht komt ook naar ons toe. Om zo’n atleet te zijn. Om alles op alles te zetten om de finish te halen, met als prijs de opstanding uit de dood en het eeuwig leven bij God. Daarvan mag je bij je sterven het begin genieten. Die voltooid wordt op de grote prijsuitreiking van de Jongste Dag. Christen-zijn is alles op alles zetten om die prijs te verkrijgen. Wat vandaag betekent: Christus winnen! Hier kan geen mens in z’n luie stoel blijven zitten. Deze wedstrijd duurt levenslang. Is dit het plaatje van uw, van jouw bestaan als christen? Een mens kan het druk hebben met van alles en nog wat. In het tijdperk van pc, laptop en mobiele telefoon word je ook weinig rust gegund. Wat is er veel wat je van dit grote hoofddoel kan afleiden! Er kan zoveel gejaagdheid zijn, dat het jagen naar het grote doel – de prijs van de roeping van God – er zo maar bij inschiet. Daar sta je dan op de Dag van Christus: met lege handen. Goed om dan op zondag naar de kerk te gaan. Om je door de Heere en Zijn Geest steeds weer te laten terugfluiten naar de levensroeping om aan te zitten naar de hoofdprijs die Christus voor je verdiende. Maar hoe zit, hoe zit jij hier in de kerk? Als een actieve atleet of als passieve toeschouwer? Weet u, een kerkdienst is zoveel als een trainingsuur voor atleten in de renbaan van het geloof. Om in beweging te komen. En om vol te houden. En niemand kan zich de luxe veroorloven om onnodig een trainingsuur over te slaan. Je geloof heeft het hard nodig. En de prijs is het meer dan waard. Mooi dat de kerk ’s morgens vaak zo vol is. Maar hoe zit dat ’s middags? Als je er niet bent, is dat altijd een kwestie van niet kunnen of soms ook van niet willen, van gewoon geen zin? Ik verwijt niet. Ik wil aan het denken zetten, om dat te doen in verantwoordelijkheid tegenover de Heere. Naar de training van je sportvereniging? Natuurlijk ga je! Dan toch zeker wanneer de Heere trainingsuur houdt?! Want – je hoeft niet in eigen kracht te grijpen naar wat vóór je ligt. Paulus wil grijpen, waarvoor Christus Jezus hem gegrepen had, zegt hij in vers 12. Aan ons grijpen gaat het grijpen van Christus vooraf. Het is er de grond voor. Het is er ook het geheim van. Uiteindelijk hangt het niet van mij af. Ik mag het van Christus verwachten! Ik mag gaan in Zijn spoor. En mij beroepen op Zijn kracht Voorwaarts, christenatleten! Je gaat niet voor goud, maar voor Gód! AMEN 6