Christelijk Lyceum Zeist Nederlands Een boekenvergelijking voor twee boeken 1) VOORBLAD: naam, klas, vak, datum, titel van de opdracht. 2) INHOUDSOPGAVE: onderwerp per paginanummer aangeven. Let op! Maak dus gebruik van paginanummers en geef de tussenkopjes (subtitels)! 3) ZAKELIJKE GEGEVENS: gegevens van beide boeken, titel, auteur, uitgeverij, aantal bladzijden, jaar van uitgave. 4) VERGELIJKING: vergelijk de twee boeken met elkaar aan de hand van de onderstaande richtlijnen. Geef duidelijk overeenkomsten en verschillen aan. Ondersteun je antwoorden door te verwijzen naar fragmenten uit beide boeken! 5) CONCLUSIE: mening over beide boeken: 300-400 woorden. Bespreek je mening aan de hand van jouw bevindingen, die je bij punt vier besproken hebt. Richtlijnen voor de vergelijking van twee gelezen boeken De vergelijking wordt op de volgende manier besproken: Richtlijn Hoofdpersonage(s) Bijfiguren Spanning/verhaallijn Locatie Vertelsituaties Opbouw Onderdelen - karakter goed omschrijven met gebruik van eigenschappen (lief, achterdochtig, idealistisch, zwijgzaam, handig, gelukkig, eigenwijs, wraakzuchtig, gesloten, zorgzaam…) - normen en waarden - uiterlijk - activiteiten, die ondernomen worden - karakter (zeker, volwassen, laf doorzetter, egoïstisch, gevoelig, lomp, vriendelijk…) - type (bijvoorbeeld held, dom blondje, bazige vrouw, boze buurman, macho, aso, genie, domme boef…) - uiterlijk - band met het hoofdpersonage(s) - open plekken: wordt er informatie weggelaten? Zijn er vraagtekens bij de lezer tijdens het lezen. - spanningsboog: globaal: gericht op toekomst of verleden lokaal: van korte duur, vb vechtpartij cliffhanger aanwezig: het verhaal breekt af. Op welke plekken spelen de gebeurtenissen zich af? - ik-vertelsituatie: de situatie door een ik-persoon omschreven, meestal de hoofdpersoon, ik-vorm - personale vertelsituatie: hij- of zij-vorm, vb: Kees staat op. - alwetende vertelsituatie: de verteller weet alles van iedereen, gedachten, gevoelens, wat ze doen. - meervoudige vertelsituatie: meerder personages vertellen het verhaal. Let op! Elk boek bevat één van de situaties! - chronologisch (tijdsvolgorde): beginsituatie –probleemÉén van verslechtering-dieptepunt-verbetering-ontknoping de twee - niet-chronologisch: flashbacks en/of flashforwards - motorisch moment: door een gebeurtenis, conflict of probleem, gaat 1 Christelijk Lyceum Zeist Nederlands Richtlijn Tijd Boodschap het verhaal verder, de gevolgen. afloop: happy end, droevig einde, open einde. Onderdelen - in welke tijd speelt het verhaal zich af? (middeleeuwen, hedendaagse…) - vertelde tijd: wat is de duur van het verhaal (dag, week, maand, jaren,…) - Verteltempo: versnelling (veel gebeurtenissen achter elkaar), vertraging (veel zinnen over details) of tijdsprong (overslaan van tijd). - Tijdsperspectief: vision avec (meekijken met de momenten) of vision derrière ( verhaal wordt verteld als alles al gebeurd is). Wat is de bedoeling van de schrijver? Succes! Groet, F. Cuypers. 2